Scala Centrum voor de Kunsten Meppel Vledderstraat 3c 7941 LC Meppel t. 0522-258855 f. 0522-240675 e. [email protected] www.scalacentrumvoordekunsten.nl Hoogeveen Markt 5 7902 BK Hoogeveen t. 0528-235005 f. 0528-235011 e. [email protected] www.scalacentrumvoordekunsten.nl Scala Centrum voor de Kunsten maakt deel uit van de Cultuur Federatie Drenthe. Steenwijk Stationsplein 1 8331 GM Steenwijk t. 0522-258855 f. 0522-240675 e. [email protected] www.scalacentrumvoordekunsten.nl HET N A V D LAN A L A C S !! Centrum voor de Kunsten E W U E I N gaande Door jn leerli 41 beeldend dans muziek media theater 42 HET AN V D N LA ALA SC inhoud ∞Inleiding 2 ∞Visie 2 ∞Kernwoorden 3 ∞Het Land van Scala 6 ∞Praktijkvoorbeelden 7 ∞Leerlijn per discipline 43 BEELDEND 9 DANS 15 MUZIEK 23 MEDIA 29 THEATER 35 44 Het Land van Scala = goed kunstonderwijs voor alle kinderen VERTEL JE EIGEN VERHAAL. Na 3 jaar Het Land van Scala weten we het zeker: DANS JE EIGEN DANS. kunst leeft! SPEEL JE EIGEN SPEL. CREEER JE EIGEN BEELD. Er is er veel gebeurd: de doorgaande leerlijn is op tal van scholen in de gemeenten Meppel, Hoogeveen en De Wolden ingezet in alle groepen. Alleen al in het afgelopen schooljaar zijn 8320 leerlingen met de verschillende kunst-vakken in contact gekomen en aan de slag gegaan. Leerlingen en leerkrachten zijn erg enthousiast over de lessen waarin de bevlogenheid van onze Scaladocenten doorklinkt. COMPONEER JE EIGEN MUZIEK. FOTOGRAFEER JE EIGEN COMPOSITIE. Na al deze ervaringen is het tijd de leerlijn bij te stellen, te verfijnen en te perfectioneren. We hebben deze leerlijn tot naslagwerk gemaakt voor een ieder die een kunstzinnige les wil ontwerpen. Vanuit deze doorlopende leerlijn zijn ook alle lessenseries van Het Land van Scala ontwikkeld. Visie rote meerwaarde van de G kunstzinnige vakken is ook dat kinderen werken aan de zogenoemde ‘vaardigheden van de 21e eeuw’. Met de lessenseries van Het Land van Scala werken we in het leergebied kunstzinnige oriëntatie. De lessen zijn procesgericht; kinderen worden uitgedaagd om zich onderzoekend op te stellen, eigen keuzes te maken en zo tot een eigen product te komen. Tijdens dit proces is er een sterke beleving ten aanzien van het onderwerp en zijn er gevoelens en ervaringen met betrekking tot het maken. Kinderen worden zich ervan bewust dat kunst: een beeld, een muziek-, dans- of theaterstuk, een foto of film, een spel of beweging iets te zeggen kan hebben, emoties kan oproepen. Ze leren dit verwoorden en delen met anderen. Dit vraagt om een kritische houding, reflectie op je eigen werk en dat van anderen, en communicatieve vaardigheden. Tijdens het samenwerken komen deze vaardigheden bij elkaar. Naast het werken in een creatief proces is er het opdoen van vakinhoudelijke kennis over kunst en cultuur: kunstgeschiedenis, kennis over instrumenten, materialen, technieken en vaardigheden opdoen in het werken daarmee. 1 2 kernwoorden BESCHOUWEN & REFLECTEREN BELEVING In de doorlopende leerlijn Het Land van Scala zijn de specifieke kenmerken en leerdoelen van de kunstvakken per discipline uitgeschreven. Kernwoorden hierbij zijn: ELEVING B openstellen, emotie, voelen, ideeën, fantasie, verbeelding, meespelen, ontdekken, ervaren, inlevingsvermogen ENNIS K betekenisvol leren m.b.t. je omgeving, kunst en cultuur, vakjargon, geschiedenis, ontstaan, kunst begrijpen, kunstcontexten begrijpen MAKEN AKEN M creatief denken en doen, een product maken vanuit betekenis, vorm en materie, gelegenheid tot experimenteren, ontwerpen en dit toepassen in eigen of gezamenlijk werk, vaardigheden ontwikkelen Kerndoelen van het leergebied Kunstzinnige oriëntatie zijn: REFLECTIE/BESCHOUWING ∞ KERNDOEL 54: De leerlingen leren beelden te gebruiken om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren. observeren, goed kijken, luisteren, kritisch denken, bespreken en waarderen van kunstuitingen van jezelf en anderen, goed nadenken over je proces SAMENWERKING overleggen, bespreken, afstemming, afspraken maken maar ook samen spelen, elkaar helpen en van elkaar leren Deze kernwoorden hebben we voor de leerlingen ‘vertaald’ in de landkaart: ∞De beleving staat centraal in de speeltuin. ∞ Kennis wordt verworven op de school. ∞ In de fabriek komt het creatieve proces van het maken op gang. ∞Het samenwerken gebeurt op de markt en in de haven. ∞ En het park biedt alle gelegenheid om te beschouwen en te reflecteren. 3 SAMENWERKEN KENNIS ∞ KERNDOEL 55: De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren. ∞ KERNDOEL 56: De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van cultureel erfgoed. 4 HET AN ALLES is mogelijk! V D LAN ALA SC Er was eens…. In Het Land van Scala woont een burgemeester met zijn huishoudster. De burgemeester heeft de touwtjes van het land van Scala stevig in handen. Maar ja, hij vergeet ook wel eens iets. Gelukkig is er dan de huishoudster die niet alleen voor het huis zorgt, maar ook een beetje voor de burgemeester. En er is een kunstenaar die af en toe in de tuin van de burgemeester kampeert. De kunstenaar kan alles! Hij kan muziek maken, toneelspelen, schilderen, filmpjes maken, dansen en nog veel meer. Hij is altijd overal en nergens te vinden en zet de boel op de kop. De burgemeester is dan gelijk in de war. Maar gelukkig bedenken de leerlingen uiteindelijk altijd weer de oplossing. En ze leefden…. ∞ ‘Het Land van Scala’ is een onuitputtelijke inspiratiebron van waaruit alle kunstlessen van Scala worden gegeven. Het vormt de rode draad door alle disciplines in de doorgaande leerlijn. 5 6 Het creatieve proces nader toegelicht door middel van praktijkvoorbeelden: Beeldend Hundertwasser, kunst die je omringt, kunst met kleur en fantasie. Het meisje uit groep 8 weet het niet, al die fantasie heeft zij niet zo en onzeker begint ze aan de opdracht. Ja, 1 ding tekenen lukt nog wel, en wat lijnen en spiralen ook nog wel maar een heel schilderij... Toch komen gaandeweg de oplossingen: kleine bloemen, goed letten op hoe je de kleuren verdeelt, sommige stukken heel kleurig en andere juist rustig. En zo ontstaat een prachtig schilderij met ‘een droomhuis in de kleurenwind’. Muziek Bij Peter in de klas kwam er vier weken achter elkaar een muziekdocent van Scala muziekles geven in het kader van Het land van Scala. Peter houdt niet van zingen en die ritme-oefeningen vond hij ook niet zo leuk. Hij zat steeds onderuitgezakt op zijn stoel. Maar tijdens de laatste les werd het liedje weer gezongen en werden de ritmes nog eens gespeeld op allerlei ritme-instrumenten. Aan de hand van een grafisch partituur kon je lezen wie wanneer zijn ritme moest spelen. Het was een echt muziekstuk met voorspel, naspel en een lied. Peter zat rechtop en deed actief mee. Toen hij later de opname die gemaakt was hoorde was hij verrast over het resultaat en trots dat hij hier aan meegewerkt had. Peter kwam er achter dat samen muziek maken heel leuk kan zijn! Theater ‘Jeroen wat kan jij goed toneelspelen zeg!’ zegt de juf na het inspringen in een scene. Na de vraag van de theaterdocent of Jeroen dat zelf ook had gemerkt zei hij: ‘Ik dacht dat het eigenlijk meer voor meisjes was, bekent hij, maar dat is helemaal niet zo.’ 7 HET AN V D LAN ALA SC beeldend dans muziek media theater Media Voor aanvang van een van mijn workshops vertelde de juf dat er een autistische jongen in de klas zat die nooit meedeed met creatieve lessen. De docent van Scala moest hem maar laten begaan. Inderdaad nam hij een houding aan die uitstraalde dat hij ‘knutselen’ maar stom vond. Maar zodra hij een camera in handen kreeg draaide hij om als een blad aan een boom. Hij liep de hele les achter de docent aan en vroeg deze het hemd van het lijf over alle knopjes. Toen de docent de week erna weer in de klas kwam had hij de camera van zijn moeder meegenomen en liet vol trots de foto’s zien die hij thuis had gemaakt van een bevroren sloot. ‘Kijk, de huizen zitten in het ijs’, waarmee hij doelde op de reflectie in het bevroren oppervlak. Zijn juf was stomverbaasd. ‘Zo heb ik hem nog nooit gezien’. Dans Dansen, is dat niet iets voor meisjes? Tuttig op je tenen staan, van die gekke draaitjes maken... en dat allemaal ook nog op saaie ouderwetse muziek? De jongens uit de bovenbouw komen schuchter het lokaal binnen om meteen na de uitleg over wat ze te wachten staat met andere voeten te gaan dansen! Dans is voor iedereen. Stoer! Dit is leuk juf! Heel anders dan ik had gedacht! In de onderbouw gebeurt het vaak dat een leerling nog niet veel zin heeft om te ‘leren’. Spelenderwijs dansen op muziek maakt dat de eigen leerkracht ineens verassende processen bij de leerlingen waarneemt. Van een onzeker kind wat opbloeit in vier weken dans tot een kind wat niet weet wat ‘stil zijn’ is en zich de laatste vijf minuten zich volkomen overgeeft aan de ontspanningsoefening. ‘Juf gaan we de volgende keer weer ‘slapen’?’ 8 Doorgaande leerlijn Beeldend BELEVING• Uiten en beleving: Kunst maken is persoonlijk. Beeldend werken maakt dat je emoties leert vertalen in beeldend een beeld door ‘te doen’. Het is het uiten van wat jou bezig houdt, maar ook wie jij bent en wat je kunt. Het werk dat je maakt is uniek en echt van jou! Wezenlijk daarbij is de beleving: hoe is het om te maken, te fantaseren, te ontdekken, maar ook gefrustreerd te raken en dit te overwinnen? Op basisscholen is het uiten en de beleving een tegenhanger voor de cognitieve leervakken. • Zelfvertrouwen: Beeldend werken maakt dat je buiten kaders leert denken. Het stimuleert de creativiteit en het ontwikkelt zelfvertrouwen door te - durven - doen! • Waarnemen: Zintuiglijke indrukken waarnemen en organiseren, in het werk de dialoog aangaan met de wereld om je heen. Het vertalen van de waarneming naar beelden in eigen specifieke codes is leeftijd gerelateerd, hier is dan ook sprake van beeldontwikkeling waar de doorgaande leerlijn op aan moet sluiten. KENNIS• Kennis: De kennis van kunst en cultuur vormt een wezenlijke onderdeel van de beeldende lessen. Kunst staat niet op zichzelf, maar staat in een geschiedenis en is nauw verbonden met culturele omstandigheden. Daarnaast doen leerlingen kennis op over het onderwerp of thema van de les, de beeldaspecten die een rol spelen en de materialen en technieken die gebruikt worden. MAKEN • Experimenteren: Spelen, uitvinden, mogelijkheden onderzoeken zonder remming van goed of fout. • Associëren: Vrij denken, nieuwe verbanden leggen tussen de verbeelding en de betekenis, fantaseren, ergens iets in zien. Maar ook het zoeken naar toepassingen van materialen en technieken in een nieuwe context. • Beeldoplossing: Zowel het experimenteren als het associëren zijn onderdeel van de creativiteit, het vrij kunnen denken en doen en oplossingsgericht met dingen omgaan. Elke creatie kent zijn eigen beeldende problemen waar de maker oplossingen voor moet zoeken. • Vaardigheden: Het hanteren van materialen en technieken, beeldaspecten leren kennen en hanteren, zintuiglijke ontwikkeling en motorische ontwikkeling. Doorgaande leerlijn Beeldend Uitvinden, scheppen en creëren; het is niet alleen leuk, maar ook een geweldige verrijking in de totale ontwikkeling van kinderen. Creativiteit wordt vanuit de kern gestimuleerd via de zintuigen van het kind, zijn emoties en zijn handelen. Het is een totaalervaring waarbij denken en doen samenvallen. Door beeldend te werken kunnen kinderen zich ontwikkelen tot zelfstandige en creatieve mensen. Het werken met beeldende middelen is onder te verdelen in ontwikkelgebieden. Deze worden aangesproken tijdens de beeldende lessen. 9 REFLECTIE • Reflecteren: Reflecteren op het eigen handelen, tijdens het werken jezelf afvragen hoe het gaat, waardoor iets wel of niet lukt en hier actie op ondernemen. • Beeldbeschouwing: Eigen werk en dat van anderen bekijken en bespreken. Dit doet een beroep op het reflecterend vermogen van kinderen, communicatie met jezelf en je omgeving. SAMENWERKING • Eigenheid en samenwerking: Juist bij de beeldende vakken is er de mogelijkheid om de eigenheid van het kind alle ruimte te geven. Geen productgerichte werkjes, maar een beeldend proces aangaan waarin het kind uitdaging ervaart en geprikkeld wordt om tot een eigen beeld te komen. Kinderen kunnen elkaar daarbij helpen, stimuleren, van elkaar leren of letterlijk samenwerken. Bij dit laatste moeten zij leren om eigen wensen en ideeën in te brengen en rekening met elkaar te houden. 10 Doorgaande leerlijn Beeldend GROEP 1/2 BELEVING: • aansluiten bij leefwereld • beroep doen op alle zintuigen • fascinatie voor handeling en gevolg daarvan • eerste stap in het organiseren van indrukken in een eigen beeldtaal KENNIS:• onderzoek doen/inleven in het onderwerp met alle zintuigen (bijv. het onderwerp natuur in de klas halen: kijken, voelen, bespreken, doen) • begripsvorming (zoals kleuren, vormen, texturen) MAKEN: •a lle beeldende materialen kunnen ingezet worden om mee te ontdekken en te maken • v rij associëren: wat kun je met materialen doen, wat kan het zijn, waarvoor gebruiken? • technieken die aansluiten bij zintuiglijke en motorische ontwikkeling: tactiel, experimenteel, vanuit beweging van grof naar fijn REFLECTIE: • laten vertellen wat ze aan het doen zijn of wat ze gedaan hebben •b egrippen laten benoemen/aanwijzen SAMENWERKING:• kinderen laten samenwerken kan geweldig leuk zijn: samen ontdekken, afkijken bij elkaar, van elkaar leren GROEP 3/4 BELEVING: • onderwerpen uit eigen leefwereld en fantasie • al het werk is sterk verhalend • spelen, durven doen, laten verrassen KENNIS:• kennis maken met kunst en cultuur, veel afbeeldingen gebruiken rondom een onderwerp • uitdiepen beeldende begrippen (zoals gevoelskleuren, omschrijving vormen) MAKEN: • gericht experimenteren, uitvinden • zoeken naar een eenvoudige manier om de rijkdom aan ideeën, gedachten en voorstellingen beeldend te organiseren • creatief coderen: de verbeelding is een eigen persoonlijke weergave van de wereld om hem of haar heen •w erken met beeldaspecten: deze toepassen en de werking ervan herkennen • leren omgaan met specifieke materialen en technieken (zoals materialen hechten, combinaties van materialen, omgaan met verschillende krijtsoorten e.d.) REFLECTIE: • tijdens het werken ondervinden hoe het gaat, uitproberen hoe het anders moet • verhaal laten vertellen van wat ze gemaakt hebben • gericht vragen stellen over materialen, technieken en beeldaspecten • link leggen naar inleiding: kunst/beeld/verhaal SAMENWERKING:• kan spontaan ontstaan, wel gericht op eigen werk 11 Doorgaande leerlijn Beeldend GROEP 5/6 BELEVING:• onderwerpen waar ze zelf een rol in spelen • fantasieonderwerpen met veel aandacht voor de beeldvorming: het onderwerp uitgebreid introduceren, bijv. met een spannend verhaal • fascinatie voor beeldaspecten als overlapping/afsnijding • een eigen verfijnde beeldtaal ontstaat (schematekenen) KENNIS:• kunst waarin kinderen hun eigen beeldtaal herkennen (zoals Picasso, Corneille, Chagall) • cultuur: kinderen zijn geïnteresseerd in vroeger, rituelen, gewoontes, voorwerpen, vormgeving • meer gericht inzicht krijgen in de werking van beeldaspecten en deze kunnen toepassen MAKEN: • zoeken naar eigen manieren om de rijkdom aan ideeën, gedachten en voorstellingen beeldend te organiseren • verdieping in het werken met beeldaspecten en de daarbij behorende beeldende begrippen (zoals kleurcontrasten, vorm/restvorm, voor-/achtergrond) • uitbreiding van technieken (zoals kleuren mengen, druktechnieken, gemengde technieken) • experimenteren, laten verrassen, het werk speels houden (inzet van toevaltechnieken, collage of gemengde technieken) • prikkelen om te variëren op de eigen beeldtaal: variatie op schema’s en fantasie gebruiken REFLECTIE: • verhaal laten vertellen • gericht vragen stellen over materialen, technieken en beeldaspecten • link leggen naar inleiding: kunst/beeld/verhaal SAMENWERKING:• eigenheid speelt grote rol in beeldend werk; groepswerk met een duidelijke individuele inbreng wordt gewaardeerd GROEP 7/8BELEVING: • wereldse onderwerpen trekken de aandacht (zoals samenleving/wonen, andere culturen, ruimtevaart, technologie) • hang naar naturalistische weergave • fase van twijfel, belangrijk om succeservaringen op te doen • zelfvertrouwen ontwikkelen door durven doen KENNIS:• kunst als inspiratiebron nu kinderen bewuster met inhoud, beeldaspecten en materialen/technieken om kunnen gaan • de wereld wordt groter, kennis van geschiedenis, cultureel verleden neemt toe. Kunst in context plaatsen en begrijpen. MAKEN: • naturalistische weergave ondersteunen met de kracht van beeldaspecten • nadruk op hanteren van beeldende middelen, werking van beeldaspecten en rijke mogelijkheden van materialen en technieken • non-figuratief werken, eerst als versiering, later als zelfstandig onderwerp REFLECTIE: • bekijken, bespreken en informeren ondersteunt kinderen tijdens beeldend werk • wat is goed, waardoor is iets mooi/spannend/interessant? SAMENWERKING:• is in deze fase een verrijking en een stimulans voor de creativiteit 12 Doorgaande leerlijn Beeldend VO KLAS 1 EN 2 BELEVING: • jongeren hebben eigen cultuur met muziek, mode, sport, hobby’s waar ze zich ook beeldend mee conformeren • sterke hang naar realisme en ruimte uitbeelding/perspectief • beeldend werken beleven als kunstuiting, sterk verbonden met de maker waardoor jongere kwetsbaar is (kan zich manifesteren in onverschilligheid tot grote betrokkenheid) • het bepalen, toelaten en oplossen van problemen is kenmerkend voor de puberteit, beheersing van beeldende problemen versterkt het vertrouwen in eigen kunnen en mogelijkheden • bewustwording van eigen beweegreden om iets zo en niet anders uit te beelden (ondersteun de jongere hierin!) KENNIS: • breed aanbod van beeldende kunst die kleurrijk, expressief of magisch is, kunst die verwondert of bewondering oproept • Informeer over beeldende middelen en de werking van beeldaspecten • Ondersteun in tekenvaardigheid/uitleg perspectief MAKEN: • veel variatie in materialen en technieken die gericht ingezet worden ter ondersteuning van het te maken beeld • eigen onderwerpen in figuratieve of abstracte verbeeldingen • werken naar de waarneming/perspectief/ruimte ontleden • gestileerd vormgeven (komt veel voor/heeft voorkeur) • professionele uitstraling m.b.t. materialen en technieken REFLECTIE: • beheersing van het beeldend vormen geeft vertrouwen en daarbij is bekijken en bespreken van wezenlijk belang • leg de link naar kunst en informeer over de werking van beeldaspecten SAMENWERKING:• kan bij grotere opdrachten 13 BEL EVI NG, KEN NIS , MAKE N , REF LEC TIE SAM EN ENW ERK ING 14 Doorgaande leerlijn Dans BELEVING dans Doorgaande leerlijn Dans Dans, bewegen op muziek, heeft een positief effect op de natuurlijke bewegingsdrang van kinderen. Dans bied de ervaring aan van de totaliteit van bewegen: de mogelijkheid om actief betrokken te zijn bij de les. Bewegen is persoonlijk, iedere leerling kan zichzelf in dans uniek maken: door het stimuleren van de verbeeldingskracht en eigen creativiteit van de leerling, het mogen onderzoeken van en vormgeven aan hun eigen beweging. Bij dans is er de mogelijkheid om de eigenheid van het kind alle ruimte te geven door actief mee te laten denken om te ontdekken hoe een beweging voor ieder kind vormgegeven kan worden. Hierdoor ontwikkel en vergroot je het zelfvertrouwen, leren kinderen zich te verwonderen over hun eigen talent en die van anderen. Het dansproces is dan ook belangrijk voor de sociaalemotionele ontwikkeling van de leerlingen. Dans doet een beroep op de leerling zijn persoonlijkheid: de leerling leert zichzelf open te stellen en iets van zichzelf te laten zien. Aan de hand van thema’s die aansluiten bij de beleefwereld van het kind leren ze al dansend de uitdrukkingskracht van hun bewegingen te vergroten door op zoek te gaan naar de verschillende bewegingsmogelijkheden van hun lichaam. In het creatieve leerproces van dans maken leerlingen gebruik van voelen, waarnemen, denken, beslissen en doen. Kinderen leren de expressieve en communicatieve mogelijkheden verkennen van dans en beweging op muziek: de vrijheid om te kunnen experimenteren en te onderzoeken. Om zodoende ideeën, fantasieën, gedachten, ervaringen en gevoelens vorm te geven. Daarnaast vergroot dans de motorische ontwikkeling van het individu door het verwerven van vakvaardigheden op het gebied van dans. 15 • Door zelf te dansen kunnen leerlingen genieten van en geraakt worden door bewegen op muziek en door het kijken naar een dans; • Ervaren aan beweging(en) vanuit betekenisvolle onderwerpen en thema’s uit de directie belevingswereld van de leerlingen: bv. je eigen lijf, mensen, dieren, seizoenen, feest, sprookjes en verhalen, gedichten, prentenboeken, materiaal als inspiratiebron; • De leerling kan op zijn eigen wijze zijn ideeën, fantasieën en gedachten vormgeven in beweging; • Leerlingen leren zich in te leven in een onderwerp en de daarbij behorende woorden, bewegingen en emoties; • De leerling kan zich open stellen om in beweging te komen. KENNIS• Ervaren en worden bewust van hun eigen lichaam: leren de mogelijkheden van hun eigen bewegingen te onderzoeken zonder remmingen van goed of fout; • Door dans leren leerlingen bewegen op verschillende soorten muziek, met verschillende maatsoorten, tegenstellingen en sferen; • Leerlingen kunnen bij het luisteren naar de muziek de muzikale aspecten actief omzetten in bewegingen, tegenstellingen herkennen in de muziek; • Leerlingen kunnen het aangeboden dansmateriaal onthouden en de daarbij horende termen; • De leerlingen ervaren de danselementen tijd, kracht, ruimte in de bewegingen en de bewegingskwaliteiten in dansexpressie. MAKEN • De bij dans aangeboden en te verwerven vaardigheden, passend bij de leeftijd van het kind, dragen bij aan de motorische ontwikkeling; • Leerlingen ervaren fysiek aan bewegen vanuit het lichaam; • Leerlingen leren bewegen vanuit kracht, inleving en spel; • Leerlingen leren door gerichte doe-opdrachten zelf denken en doen; • In staat zijn tot het zelf vormgeven van een dansbeweging. REFLECTIE • Leerlingen kunnen betekenis geven aan wat ze beleven, denken en doen; • Eigen bewegingen en die van anderen bekijken en bespreken: beroep doen op het bewust kijken naar de ander, communiceren met jezelf, de wereld en anderen om je heen; • Leerlingen leren, aan de hand van specifieke bewegingsopdrachten, verwoorden hoe en waarom ze tot de keuze van een beweging zijn gekomen; • Leerlingen leren geluiden in muziekstukken herkennen en verwoorden wat ze in de muziek horen. SAMENWERKING • Leerlingen worden bij dans uitgedaagd en geprikkeld om zelf tot een beweging te komen: alleen, samen of in een groep; • De leerling kan zijn eigen creatieve proces sturen en/of een bijdrage leveren aan het groepsproces; • Leren van elkaar maar ook rekening houden met een ander zijn bewegingsmogelijkheden; • Samen nadenken over een beweging, de beweging ontdekken, samen doen, afkijken van elkaar... van elkaar leren; • De leerling leert zich verantwoordelijk voelen voor zijn eigen aandeel binnen een groep; • Leren presenteren aan elkaar of aan anderen; zowel individueel als in een groep. 16 Doorgaande leerlijn Dans GROEP 1/2 BELEVING: • leerlingen maken op een speelse manier kennis met dans en ervaren dat zij op een plezierige manier met hun lichaam op verschillende manieren kunnen bewegen; • improviseren met bewegingen vanuit een thema: de leerling kan zich uiten in dans en daarbij zijn fantasie gebruiken; • leerlingen ervaren verschillende soorten liedjes en muziekjes en kunnen deze gebruiken als inspiratiebron voor dans en beweging; •d e leerling kan danselementen begeleid onderzoeken: via beweging en muziek ontdekt hij ruimte, kracht en maatgevoel; • de leerling kan onder begeleiding emoties uiten in dans; KENNIS: • leerlingen kunnen een tekst van een liedje in dansbewegingen uitbeelden; • bewegen met de inzet van de zintuigen voelen, horen en zien; • de tegenstellingen tussen dansen en stilstaan ontdekken: zowel in beweging als in de muziek; •b ewegen vanuit timing en ritme in de muziek en deze herkennen: stop-slow motion - versnellen; • de leerling kan de sfeer van de muziek gebruiken in zijn bewegingen, dans; MAKEN: • leerlingen dansen vanuit een voorbeeld in dansvormen in kring, rij en vrije opstelling; • leerlingen kunnen samen met de dansdocent bewegingen uitvoeren met het hele lichaam en/of afzonderlijke lichaamsdelen en in verschillende opstellingen korte bewegingen en dansen herhalen; • leerlingen oefenen diverse dansante manieren van voortbewegen: springen, huppelen, rennen en wandelen; • leerlingen leren dansen in bewegingsspel; • leren zich te concentreren en te ontspannen; REFLECTIE: • leerlingen kunnen reflecteren op hun eigen bewegingen; • k ijken naar en vertellen over de dans van zichzelf en die van groepsgenoten d.m.v. kijk en raadspel; •h et kunnen verwoorden van eigen dansbeleving en die van anderen; • leerlingen durven hun eigen beweging aan andere leerlingen te laten zien; SAMENWERKING:• leerlingen kunnen samen met de dansdocent verschillende opstellingen hanteren; • de leerling kan alleen of in een tweetal eenvoudige dansbewegingen vormgeven; • de leerling kan zijn dans presenteren in een groep met een bekend publiek; 17 Doorgaande leerlijn Dans GROEP 3/4 BELEVING: • improviseren met nieuwe onderwerpen/thema’s uit de beleefwereld van het kind: bv. beroepen, vakantie, verhalen; • leerlingen ervaren verschillende dansante vormen van beweging en kunnen deze toepassen op het ritme van de muziek; • de leerling kan binnen de context van de opdracht de danselementen tijd, ruimte en kracht onderzoeken en de uitdrukkingsmogelijkheden ervan verkennen; • leerlingen leren gevoelens en sfeer uitdrukken met muziek en dans; • de leerling kan zelfstandig emoties uitdrukken in dans en onderzoek doen naar de mogelijke betekenis van dans in relatie tot zijn eigen ervaringen en gevoelens; KENNIS: • leerlingen leren improviseren met bewegingen vanuit een thema: dansen en bewegen vanuit een rol; • leerlingen kunnen vanuit horen, zien en voelen bewegen; • leerlingen kunnen verschillende ritmes in muziek herkennen en hieraan meerdere manieren van beweging koppelen; • de leerling kan via dans reageren op de stemming van verschillende soorten muziek; MAKEN: • leerlingen kunnen variëren in manieren van verplaatsen, met beide voeten in contact met de vloer en/of balans op 1 been, in de ruimte en hierbij diverse opstellingen hanteren; • leerlingen oefenen dansbewegingen vanuit tegenstellingen: spanning/ontspanning, sterk/zwak, zwaar/licht en in lagen hoog/laag; •d e leerlingen zijn in staat alleen of in een groepje bewegingsopdrachten uit te voeren; • leerlingen dansen vanuit dans- of mensfiguren; • de leerling kan enkele dansbegrippen, danspassen en stijlkenmerken vormgeven in dansbewegingen; REFLECTIE: • leerlingen kunnen op een respectvolle manier waardering tonen voor de dansuitingen van een ander uit de groep; • leerlingen kunnen verwoorden wat zij zien en beleven bij eigen en andermans werk: ontdekken dat er verschillende oplossingen zijn voor het maken van een beweging; • de leerling kan vertellen over zijn dans en het vormgevingsproces; • kan benoemen wat zijn rol is in samenwerking met anderen: keuzes motiveren; • De leerling kan openstaan voor de feedback van een ander; SAMENWERKING:• de leerlingen kunnen samen, onder begeleiding van de dansdocent, een kleine dans maken en deze presenteren in tweetallen of groepjes; • de leerling kan samen met een groepsgenoot aan de hand van de gegeven opdracht een beweging ontwerpen en uitvoeren; • leerlingen kunnen samen met de dansdocent bij het uitvoeren van dans en beweging diverse groepsindelingen hanteren; • de leerling kan met een groepje een danspresentatie geven aan de eigen groep en een bekende publieksgroep; 18 Doorgaande leerlijn Dans 19 Doorgaande leerlijn Dans GROEP 5/6 BELEVING:• leerlingen ervaren dat zij door dans en beweging bewust gebruik kunnen maken van GROEP 7/8BELEVING:• leerlingen kunnen hun dansprestaties gebruiken om verdieping te geven aan het tegenstellingen in tijd, ruimte en kracht: met de kwaliteit van de beweging zeggingkracht geven aan (zijn) dans: ervaren bewust hun eigen lichaam/bewegingen; • leerlingen dansen en bewegen vanuit verschillende muziekfragmenten op sfeer, gevoel en thema; • de leerling kan onderzoek doen naar de zeggingskracht van dans binnen de context van het onderwerp/thema. Hij kan met dansbewegingen gevoelens, ervaringen, situaties en gebeurtenissen uitdrukken, verbinden en versterken; • de leerling kan verschillende manieren van bewegen in een dans laten zien waarbij hij herkent en rekening houdt met structuur: herhaling, contrast, articulatie, frasering danszinnen begin - midden - eind; KENNIS: • leerlingen leren diverse dans- en bewegingsoefeningen herkennen en toepassen; • leerlingen kunnen dansen met bestaande en zelfbedachte passen; • leerlingen kunnen dans en beweging improviseren bij een verhaal, lied, gedicht of muziekstuk; • leerlingen kunnen diverse improvisaties toepassen van bewegen vanuit een thema; • de leerling kan eigen ideeën en beelden bedenken bij de aangeboden dansbeweging; MAKEN: • leerlingen kunnen bewegen in en naar allerlei richtingen; • leerlingen leren en oefenen diverse dansacties zoals springen, rennen, buigen/strekken, rollen, coördinatie, evenwicht en balans houden; • leerlingen kunnen dansen met geïsoleerde en totaalbewegingen en hiermee experimenteren; • leerlingen kunnen dansen en bewegen met materiaal; • de leerling kan een reeks van eenvoudige bewegingen/danspassen onthouden en daarbij rekening houden met de maat, de sfeer en de frasering van de muziek: hij kan daarbij muziek vertalen naar dans en beweging; • leerlingen leren door middel van lichaamsbewustzijn oefeningen hun eigen lichaam voelen; • leerlingen oefenen bewegingsspel met diverse improvisatieopdrachten; REFLECTIE: • leerlingen kunnen kijken naar elkaars bewegingselementen en van de docent: observeren en verwoorden wat ze zien en ervaren in eigen beleving en de beleving van de ander; • kunnen het werk vergelijken met de criteria van de gegeven opdracht; • de leerlingen kunnen tips en complimenten aan medeleerlingen geven over de gepresenteerde dansvorm; • de leerling kan verbeterpunten (onder begeleiding) aanbrengen in zijn dans na feedback van de groep en/of dansdocent; • leerlingen leren te verwoorden wat ze voelen in en aan hun eigen lichaam bij het uitvoeren van oefeningen m.b.t. lichaamsbewustzijn; SAMENWERKING: • leerlingen dansen met de groep als geheel, als solist(en) of in subgroepen in één choreografie; •h ierbij kunnen ze als groep diverse opstellingen hanteren: zoals kring, vierkant, rij, vrije opstelling en/of zelf ontwerpen van opstelling; • leerlingen bewegen vanuit contrasten zoals actie/reactie, leiden/volgen, en vraag en antwoord; • s amen een kleine dans ontwerpen en presenteren in tweetallen of groepjes; onderwerp/thema; • de leerling kan een dans zo vormgeven en verbinden met het thema dat de dans zeggingskracht krijgt; • de leerling kan zich inleven in zijn eigen manier van dansen en het dansen van anderen; • leerlingen herkennen passen en dansfiguren en kunnen deze ontdekken, imiteren en herhalen; • leerlingen ervaren dat zij dansbewegingen uit verschillende dansstijlen kunnen verbinden met gevoelens, ervaringen, gebeurtenissen en ideeën; KENNIS: • leerlingen kennen het gebruik van ruimte, ritme, muziek en lichaam en kunnen dit bewust toepassen; • leerlingen kunnen bewust onderzoek doen naar danselementen: leiden/volgen, gelijktijdig dezelfde beweging dansen met aandacht voor vormgeving, imiteren en herhalen; • leerlingen kunnen een dans opbouwen met begin-midden-eind; • leerlingen kunnen dansen en bewegen vanuit verschillende rollen en karakters; • leerlingen kunnen bij het maken en uitvoeren van dans gebruik maken van verschillende dans- en muzieksoorten; • de leerling is in staat zelf thema’s aan te reiken om over te dansen; MAKEN: • leerlingen kunnen gelijktijdig dezelfde bewegingen dansen; • leerlingen leren zelf vormgevingselementen te maken wat betreft opstellingen en kunnen deze toepassen in dans; • de leerling kan muzikale verschillen herkennen (tempo, dynamiek, ritme, accenten, melodie, sfeer) en deze in beweging omzetten en toepassen in dans; • de leerling kan zelf muziek zoeken bij een dansthema; • de leerling kan variëren met verschillende manieren van bewegen en daarbij de begrippen ruimte, tijd en kracht gebruiken; • leerlingen kunnen een eigen dansvoorstelling maken; REFLECTIE: • leerlingen kunnen kijken, luisteren en praten over gemaakte dansen en bewegingen van groepsgenoten: mening geven; • leerlingen kunnen plannen, ideeën en keuzes voor het maken van een dans bespreken en betekenis geven; • de leerling kan zijn keuze motiveren aan de hand van de fasen van het vormgevingsproces en daarbij zijn eigen criteria en/of die van zijn groepje vergelijken met de criteria van de opdracht; • leerlingen kunnen over hun eigen product en werkproces een mening geven en over dat van groepsgenoten; • de leerling kan zelfstandig verbeterpunten aanbrengen in dans na feedback; SAMENWERKING: • de leerling kan de ervaring/beleving en interpretatie van zich inleven in zijn eigen manier van dansen en dansen van anderen verwerken in een dans; • de leerling kan zelfstandig of met anderen een choreografie maken, muziekkeuze maken, en deze presenteren aan een onbekend publiek; • de leerlingen zelf vormgegeven of aangeleerde dansen zien aan derden; 20 Doorgaande leerlijn Dans VO KLAS 1 EN 2 BELEVING: • leerlingen kunnen hun eigen dansprestaties gebruiken om verdieping te geven aan de aangeboden lesstof; • ervaren dat de leerling op zijn eigen manier mag dansen; • ervaren dat je d.m.v. dans en bewegingen een verhaal kunt vertellen aan de kijker; • ervaren aan het belang van en de verschillende kanten van dans: warming-up, het maakproces van een choreografie, rek/stek oefeningen en de cooling down; • muziek beleving van klank, vorm, betekenis van de emoties in de muziek en deze verdiepen door te vertalen in een beweging; KENNIS:• kennisoverdracht van de dansdocent naar de leerlingen wat betreft vaktermen in dans; • kennis van bepaalde muziekstijlen: tonen, sferen herkennen in de muziek; • dansmateriaal kunnen verzamelen en verwerken naar gekozen thema’s; MAKEN: • aan de hand van liedteksten bewust gebruik maken van het eigen lichaam door teksten te vertalen naar beweging; • vergroten van de bewegingskwaliteit van het individu; • leren van bestaande danspassen in diverse ritmes; • oefenen in techniek, stretchen, rekken, lenigheid, soepelheid en kracht; • in een choreografie verschillende ritmes in bewegingen kunnen toepassen; • contrasten hanteren in het gebruik van het lichaam: met spanning/ontspanning bewegen, hoog/laag, dynamisch/langzaam, stops en herhalingen; • leerlingen dansen op ritme, tel en maat; • bedenken en dansen van een eigen choreografie, samen of solo; REFLECTIE: • leerlingen kunnen zelf plannen, ideeën en keuzes maken m.b.t. het maken van een choreografie: • leerlingen kunnen over hun choreografie en werkproces een mening geven en over het werk van andere groepsgenoten; • leerlingen kunnen elkaar op een respectvolle manier corrigeren; • leerlingen leren verantwoording dragen over hun eigen inbreng en kunnen respect uiten voor de inbreng van een ander; • leerlingen leren verantwoording dragen voor het hele groepsproces; SAMENWERKING:• leerlingen kunnen gezamenlijk en alleen tot een bewegingsfrase komen; • leerlingen kunnen in een dans samenwerken door gelijktijdig in te zetten; • leerlingen kunnen in groepjes en/of alleen tegelijkertijd dansbewegingen uitvoeren op een ander moment ten opzichte van de andere dansers; • leerlingen durven als groep en/of alleen op een podium te staan voor bekend en onbekend publiek; 21 , VING E L E B IS, KENN N, MAKE E EN I T C E REFL KING R E W N SAME 22 Doorgaande leerlijn Muziek BELEVING muziek oor te zingen, spelen op een instrument, luisteren, bewegen en noteren kunnen kinderen op verschilD lende manieren muziek beleven. Zo ervaren ze klank, vorm, betekenis en emoties van muziek. Muziek is overal vertegenwoordigd en prominent aanwezig in onze cultuur. Muziek op school en het samen doen geeft een verdieping aan de muzikale beleving van de kinderen. De kinderen leren bewust om te gaan met de gevoelens en emoties die liedjes, speelstukken of luisterfragmenten bij hen oproepen. Kinderen moeten de kans krijgen verschillende emoties te leren uiten als speler, zanger of luisteraar. KENNISKinderen leren dat muziek iets voor hen kan betekenen en dat zij iets met muziek kunnen doen. Doorgaande leerlijn Muziek Er is veel aandacht voor het zelf maken van muziek waarbij de spelactiviteiten voorafgaan aan de leeractiviteiten (ervaringsgericht leren). Kennisoverdracht vindt vooral plaats door te doen, door muziek te maken en te luisteren naar muziek en in aanraking komen met verschillende instrumenten. De musiceeractiviteiten gaan uit van de interesses, behoeftes en motieven van de kinderen (ontwikkelingsgericht onderwijs). Zo is muziekonderwijs erop gericht dat kinderen op een systematische wijze kennis, inzicht en vaardigheden verwerven. De lessen worden aangeboden met verschillende werkvormen en leeraspecten. MAKENBij muziek maken staat het zelf doen centraal. De leerlingen zingen liedjes en spelen ondermeer op schoolinstrumentarium of maken muziek op meegebrachte of zelfgemaakte instrumenten. Ze spelen ritmen, melodieën al dan niet aan de hand van een grafisch partituur of maken en noteren hun eigen klankstukjes. De leerlingen maken zelf teksten bij een rap of melodie, een verhaal bij muziek, een beweging bij een lied of muziekstuk, een begeleiding bij een lied of een voor- of tussenspel. Muziek maken is het doel op zich en daarbij is het niet erg om fouten te maken. REFLECTIEBelangrijk is dat er bij het maken van muziek tijd vrijgemaakt wordt om de leerlingen te leren reflecteren op het werk van zichzelf en dat van anderen. Dit werkt vanuit het ‘tops en tips’ principe: wat is goed en mooi, en waar kan wat verbeterd worden. Hierbij is het belangrijk dat een omgeving geschapen wordt waarin de kinderen zich veilig voelen, zodat ze durven zeggen wat ze vinden. Zo leren ze respect en waardering te tonen voor het werk van anderen en zichzelf. Na verloop van tijd kunnen ze ook kritisch luisteren naar werk van componisten en hun eigen mening met argumenten onderbouwen. SAMENWERKINGHet samenwerken en samen leren door actieve muzikale interactie leidt tot de ontwikkeling van een veelzijdigheid aan sociale vaardigheden. Het gezamenlijk spelen is een vorm van resultaat en zingeving. De kinderen benutten elkaars energie en muzikale mogelijkheden, ze moeten het gevoel hebben zelf keuzes te maken in het proces en het gezamenlijke muzikale product. Muziek verbindt, verbroedert en zorgt voor een gemeenschappelijke beleving en emotie. 23 24 Doorgaande leerlijn Muziek GROEP 1/2 BELEVING: •a l zingend, spelend en bewegend verschillende betekenissen en gevoelens in liedjes en muziek ervaren; • ervaren van hoge en lage klanken, en lange en korte klanken in de muziek • k unnen fantaseren, associëren en imiteren aan de hand van het thema en zo leren; verschillende emoties te uiten; KENNIS:• leren dat muziek iets kan uitbeelden en dat ze zelf iets kunnen uitbeelden; • relaties leggen tussen eenvoudige afbeeldingen en eenvoudige en korte muziekfragmenten; • woordritmes herkennen; • het leren kennen van de namen en speelwijze van het in de onderbouw meest gebruikte schoolinstrumenten; •d at er verschillende speelmanieren zijn op instrumentjes klankkleur onderscheiden van de instrumentjes; MAKEN: • eenstemmige liedjes in groepsverband met de leerkracht meezingen; •h et weergeven van maat en tempo van muziek m.b.v. bewegingen en/of instrumenten; •e xperimenteren met het maken van geluiden en klank; • z elf bewegingen maken bij muziek; •h et maken van geluiden a.h.v. een eenvoudig grafisch partituur; REFLECTIE: • k unnen praten over hun ervaring met muziek: geluiden passend bij hun belevingswereld, verhalen in muziek en omgevingsgeluiden en hun eigen gevoelens; SAMENWERKING:• samenwerken aan een dansje of klankstuk; • op hun beurt wachten en stil zijn wanneer het nodig is en luisteren naar anderen; • tijdens het muziek maken kunnen aanpassen qua tempo en volume aan de groep. 25 Doorgaande leerlijn Muziek GROEP 3/4 Als groep 1-2 plus: BELEVING: • al zingend of luisterend vormprincipes, herhalingen en contrasten ervaren; • fantaseren, associëren en imiteren aan de hand van muziekfragmenten en liedjes; • plezier beleven aan en bewondering wekken voor het kunnen spelen van een instrument: ‘Dat wil ik ook’; KENNIS:• relaties leggen tussen afbeeldingen en muziekfragmenten; • een grafische notatie maken voor hoog - laag, lang - kort, hard - zacht; • leren dat er instrumenten zijn die lang en kort spelen, en sommige ook hoog en laag; • het kennen van de namen van enkele veelvoorkomende instrumenten van het pop- en (westerse) klassieke instrumenten; MAKEN: • liedjes zingen met aandacht voor goed stemgebruik en articulatie; • zingen van eenvoudige canon; • hun eigen stukje muziek maken en presenteren; • hoog -laag op verschillende instrumenten; • een maatbegeleiding bij een lied uitvoeren; • kunnen werken met ritmische bouwstenen en ritmische ostinaten; REFLECTIE: • kunnen praten over hun ervaring met muziek: de emotie van de muziek, waar kan de muziek voor gebruikt worden, wat betekend muziek in het leven van mensen van vroeger en nu elkaar hun klankstukjes laten horen en evalueren, feedback geven en ontvangen; SAMENWERKING:• samenwerken aan een klankstuk; • naar elkaar luisteren bij het samen spelen en zingen. 26 Doorgaande leerlijn Muziek GROEP 5/6 Als groep 1-4 plus: GROEP 7/8Als groep 1-6 plus: BELEVING: BELEVING: KENNIS: MAKEN: • al spelend en luisterend de verschillende klankkleuren ervaren van bestaande en zelfgemaakte instrumenten; • s feer en de klank beleven bij het beluisteren van verschillende soorten muziekensembles; • een levendige fantasie uiten in het experimenteren met klanken en het maken van geluiden op instrumenten; KENNIS: • herkennen, benoemen en ordenen de muziekinstrumenten uit de 4 hoofdgroepen • v ertellen wat de verwachte klanken zijn van instrumentenensembles, zoals symfonieorkest, drumband of popgroep; • de hoge en lage klankkleur herkennen van een instrument; • kennis van het eenvoudige notenschrift; MAKEN: • gezamenlijk klappen of spelen op verschillende slaginstrumenten van verschillende ritmische- of melodische begeleidingspatronen uitvoeren al dan niet a.h.v. een grafisch partituur; • laten zien hoe je eenvoudig muziekinstrumenten kunt maken uit één van de hoofdgroepen; • eigen liedje of begeleiding bedenken (componeren); • z ingen van een canon; • een bestaande grafisch partituur auditief volgen en/of uitvoeren; REFLECTIE: • praten over hun eigen ervaringen met het bespelen van instrumenten en het maken van geluiden; • zich zelf en anderen corrigeren via ‘tips en tops principe’ (constructieve feedback geven); • toelichting kunnen geven op waarom hij/zij een bepaalde muzikale keuze heeft gemaakt; • weergeven wat de invloed van muziek op mensen door middel van massamedia; SAMENWERKING: • samenspelen: gelijk inzetten, verschillende partijen door elkaar spelen en op de onderlinge dynamiek letten; • toewerken naar een gezamenlijk uitvoeren van een lied of muziekstuk samenwerken in groepjes aan het ordenen van klanken en instrumenten. 27 Doorgaande leerlijn Muziek • sfeer herkennen in de harmonie en melodie; • een levendige fantasie uiten in de muziek; • zichzelf identificeren met hun popster of idool; • met aandacht luisteren naar muziek van buiten zijn eigen belevingswereld; • herkennen van mineur en majeur akkoorden; • kennis van het notenschrift; • namen en speelwijzen van het pop- en klassieke instrumentarium; • spelen van noten en/of verschillende akkoorden (polyfonie) (mits instrumenten daarvoor aanwezig zijn); • een eigen liedje bedenken (componeren) en noteren m.b.v. notenschrift of grafisch notatie; • een lied omzetten in een ander genre, bijv. oud lied omzetten naar een rap • zingen van een canon in drieën en in vieren; • presenteren met overtuiging; REFLECTIE: • kinderen kunnen elkaar constructieve feedback geven en ontvangen suggesties verwerken; • toelichten waarom je iets mooi of minder mooi vindt en daarbij de mening van anderen respecteren; • inzicht verkrijgen in de manier waarop muziek het gedrag van mensen kan beïnvloeden; SAMENWERKING: • onderling de taken verdelen voor het spelen van verschillende stukjes . VO KLAS 1 EN 2 Als groep 1-8 plus: BELEVING:• leerlingen hebben een sterke emotionele wereld en kunnen dus heftig reageren op muziek/elkaar en op de stemming in de groep; KENNIS: • kennis van bepaalde muziekstijlen; MAKEN: • naspelen van een popsong/liedje; • bedenken en spelen van een eigen geïmproviseerd stukje; REFLECTIE: • aangeven welke muziekstijl nieuw voor je is; • uit kunnen leggen waarom welke muziekstijl het meest bij je past; SAMENWERKING:• gebruikmaken van elkaars kwaliteiten; • elkaars ideeën respecteren. 28 Doorgaande leerlijn Media BELEVINGFotografie en video dagen uit om bewust naar de wereld om je heen te kijken. Zo ontdekken de leerlingen spelenderwijs meer over zichzelf en hun omgeving. Door het karakter van fotografie en video lijken deze beelden altijd de objectieve werkelijkheid weer te geven. De leerlingen onderzoeken het spanningsveld tussen fantasie en realiteit in digitaal beeld en ervaren hoe ze met digitale media een eigen mening, emoties en individualiteit kunnen uiten. media KENNISDe meeste leerlingen zullen al in meer of mindere mate een ontmoeting met fotografie en video gehad Doorgaande leerlijn Media De discipline nieuwe media omvat kort gezegd alle digitale media die beelden kunnen maken en verwerken. We worden via televisie en computer dagelijks geconfronteerd met een enorme stroom digitaal beeld in de vorm van fotografie en video, die onbewust een grote invloed heeft op de manier waarop wij naar de wereld kijken. In de leerlijn nieuwe media leren de leerlingen naar beeld kijken en herkennen wat beeld ons vertelt over onszelf en de wereld om ons heen. Ze maken kennis met de mogelijkheden van digitale technieken om zich creatief te uiten. Ook de dagelijkse toepassingen van digitaal beeld komen aan bod in de lessen. hebben. Hierbij zijn ze veel technische en beeldaspecten onbewust al tegen gekomen. In de lessen worden de leerlingen zich bewust van deze aspecten en leren ze hoe ze deze kunnen toepassen. Ook maken de leerlingen kennis met verschillende stijlen en genres van digitale media waardoor ze de vele toepassingsmogelijkheden leren kennen. MAKENDigitale fotografie en video zijn heel toegankelijke media, waardoor leerlingen snel en veel foto’s en ander beeldmateriaal kunnen maken. Een belangrijk doel in de lessen is de leerlingen na te laten denken over wat ze in beeld willen brengen en waarom, en het toepassen van de opgedane kennis om het beeld te maken dat ze voor ogen hebben. REFLECTIEOm de leerlingen in staat te stellen om bewuste keuzes te maken bij het maken van hun eigen beeldmateriaal, is het essentieel om te kijken naar en te reflecteren op eigen werk en dat van anderen. Door het beschouwen en analyseren van werk van anderen leren ze technische -, beeld - en inhoudelijke aspecten herkennen die ze kunnen inzetten bij het maken van eigen werk. Door te reflecteren op eigen werk worden ze zich bewust van de keuzes die ze zelf maken ten aanzien van het beeld en de effecten van die keuzes. SAMENWERKINGDoor de gelimiteerde beschikbaarheid van de apparatuur zijn de leerlingen in deze lessen genoodzaakt bij de opdrachten samen te werken. In de praktijk betekent dit dat ze moeten nadenken over de mogelijkheden om hun eigen idee vorm te kunnen geven en/of gezamenlijk tot een idee te komen en iedereen hier een aandeel in te geven. De focus wat betreft samenwerking ligt in deze lessen dan ook op het zoeken naar de balans tussen het belang van de eigen identiteit en het belang van samenwerken. 29 30 Doorgaande leerlijn Media GROEP 1/2 BELEVING: •a ansluiten bij eigen belevingswereld en fantasie; • fotografie als middel om fantasie en eigen ideeën uit te beelden; • creatieve toepassingen van fotografie; KENNIS:• eerste kennismaking met de camera; • eerste kennismaking met beeldaspecten door goed te kijken; MAKEN: • foto’s maken met fantasie en de eigen belevingswereld als onderwerp; • fotografie combineren met andere kunstvormen; REFLECTIE: • k ijken naar en praten over foto’s van anderen: wat zie je; • reflecteren op eigen werk: wat heb je gemaakt (beeld); SAMENWERKING:• samenwerken met de camera; • elkaar fotograferen. GROEP 3/4 BELEVING: • bewust kijken naar jezelf en je omgeving; • fotografie als middel om eigen identiteit, fantasie en ideeën uit te beelden; • creatieve toepassingen van fotografie; KENNIS: •u itbouwen van kennismaking met beeldaspecten; • uitbouwen van kennismaking met de camera; MAKEN: • foto’s maken met eigen identiteit en omgeving als onderwerp; • nadenken over de inhoud van de foto’s; • fotografie combineren met andere kunstvormen ; REFLECTIE: • kijken naar en praten over foto’s van anderen: wat zie je en waar gaat het over; • reflecteren op eigen werk: wat heb je gemaakt (beeld en inhoud); SAMENWERKING:• samenwerken met de camera; • elkaar fotograferen. 31 Doorgaande leerlijn Media GROEP 5/6 BELEVING: KENNIS: MAKEN: REFLECTIE: • aansluiten bij eigen omgeving (lessenserie A); • aansluiten bij erfgoed (lessenserie B); • bewust kijken naar je omgeving en ontwikkelingen in de tijd; • fotografie als middel om fantasie en eigen ideeën uit te beelden; • creatieve toepassingen van fotografie; • uitbouwen van kennismaking met beeldaspecten en deze toepassen; • uitbouwen van kennismaking met de camera; • kennismaking met verschillende vormen van erfgoed (lessenserie B); • eerste kennismaking met animatie en beeldbewerking (lessenserie B); • foto’s maken met eigen omgeving en erfgoed als onderwerp; • nadenken over de inhoud van de foto’s en hoe je tot een idee komt; • animatie en digitale collage maken; • fotografie combineren met andere kunstvormen; • kijken naar en praten over foto’s van anderen: wat zie je, waar gaat het over en wat is het idee erachter; • reflecteren op eigen werk: wat heb je gemaakt (beeld, inhoud en idee); SAMENWERKING: • samenwerken met de camera; • samen tot een idee komen; • elkaar fotograferen. 32 Doorgaande leerlijn Media GROEP 7/8BELEVING: • aansluiten bij communicatie d.m.v. beeld (lessenserie A); • aansluiten bij mediawijsheid (lessenserie B); • bewust kijken naar wat beeld vertelt; • fotografie als middel om eigen identiteit, fantasie en ideeën uit te beelden; • creatieve toepassingen van digitale media; KENNIS:• bewust toepassen van beeldaspecten; •b ewust toepassen van technische aspecten van de camera; • eerste kennismaking met video (lessenserie B); • uitbouwen van kennismaking met beeldbewerking (lessenserie B); MAKEN: • foto’s maken die een verhaal vertellen; • nadenken over de inhoud van je werk, hoe je tot een idee komt en keuzes maken m.b.t. technische- en beeldaspecten; • video maken; • beeldbewerken; REFLECTIE: • kijken naar en praten over werk van anderen: wat zie je, waar gaat het over, wat is het idee erachter, welke technische- en beeldaspecten zijn toegepast en waarom; • reflecteren op eigen werk (beeld, inhoud, idee en keuzes); SAMENWERKING: • samenwerken met de camera; • samen tot een idee komen; • taakverdeling; • aanwijzingen geven; • elkaar fotograferen/ filmen; Doorgaande leerlijn Media VO KLAS 1 EN 2 BELEVING:• aansluiten bij communicatie d.m.v. beeld (lessenserie A); • aansluiten bij mediawijsheid (lessenserie B); • bewust kijken naar wat beeld vertelt; • fotografie als middel om eigen identiteit, fantasie en ideeën uit te beelden; • creatieve toepassingen van digitale media; KENNIS:• bewust toepassen van beeldaspecten; • bewust toepassen van technische aspecten van de camera; • eerste kennismaking met video (lessenserie B); • uitbouwen van kennismaking met beeldbewerking (lessenserie B); MAKEN: • foto’s maken die een verhaal vertellen; • nadenken over de inhoud van je werk, hoe je tot een idee komt en keuzes maken m.b.t. technische- en beeldaspecten; • video maken; • beeldbewerken; REFLECTIE: • kijken naar en praten over werk van anderen: wat zie je, waar gaat het over, wat is het idee erachter, welke technische- en beeldaspecten zijn toegepast en waarom; • reflecteren op eigen werk (beeld, inhoud, idee en keuzes); SAMENWERKING:• samenwerken met de camera; • samen tot een idee komen; • taakverdeling; • aanwijzingen geven; • elkaar fotograferen/ filmen. Alle leerdoelen voor het basisonderwijs gelden ook voor het VO en kunnen hier meer worden uitgediept. 33 34 Doorgaande leerlijn Theater BELEVINGVrij spelen en zo je stem, mimiek en fysiek in te zetten om je te uiten is heerlijk. Door middel van (spel) plezier wordt een voorwaarde gecreëerd om fantasie te gebruiken en zo personages, situaties en werelden te verbeelden. Zintuigen worden gebruikt om de kunst van het theaterspel te spelen. Zonder publiek bestaat theater niet ook dat ervaar je zodra je speelt. Je hebt elkaar hiervoor nodig. theater KENNISTheater maken is het vormgeven van de verbeelding, met het lichaam en de stem als voornaamste Doorgaande leerlijn Theater Spelen hoort thuis is het dagelijks leven van een kind. Met hun voorstellingsvermogen worden totale werelden gecreëerd. Met theaterspel wordt dit verder ontwikkeld. Hun verbeelding krijgt verder vorm met behulp van handelingen (tekst), rollen, gebeurtenissen, fictieve ruimte en tijd. D.m.v. theaterspel krijgt een kind inzicht in zichzelf en de wereld om zich heen. Dichter bij beleving kom je niet, dan wanneer je het in spel kan ervaren. Theater geeft dat kinderen ruimte krijgen om te verzinnen, samen vrijuit te spelen,… zelfs te spelen voor elkaar. De verschillende ontwikkelgebieden worden aangesproken tijdens de theaterlessen. instrument. Door te doen leer je: Welke drie (verhaal) elementen je gebruikt om iets in scene te zetten. Nl wie, wat waar (en later waarom en wanneer) Termen uit het theater te herkennen en gebruiken, zoals: kostuum, decor, acteur, incasseren, reageren, mise en scene. Speltechniek zoals: Inleven in een rol. Over het conflict en een begin, plot en einde in een scene. De betekenis van rolopbouw, houding, stem, emotie, taal en mimiek Leren over een bepaald thema, periode, schrijver, toneelstuk. MAKENBij theater presenteer je jezelf. Je laat jezelf zien in een dramatisch moment, zowel in als voor de groep, met je hele hebben en houden. Theater is spelenderwijs emoties en lichaamstaal leren herkennen en er woorden aan geven. Theater gaat over het leven, over wie je bent, welke plek je in de groep inneemt, hoe je er uit ziet, hoe je reageert, op anderen en hoe je reageert op een spontane situatie. Theaterspel is improviseren en experimenteren vanuit je verbeelding. Soms is dat durven in tegenstelling tot weten, je iets afvragen in plaats van het te weten. REFLECTIEJe afvragen wat je ziet en hoe je je daarbij voelt hoort bij uitstek thuis in het theater. Door te werken aan een scene moet je kiezen wat je wil laten zien. Door te kijken naar een toneelstuk van een ander ervaar je soms precies wat de speler wil overbrengen. Hoe kan dat? Wat deden de spelers om dat voor elkaar te krijgen? Wat kunnen de spelers nog inzetten om iets te vergroten of te verkleinen? Door (uit) te spelen zet je soms heel genuanceerde communicatie in, dat leer je herkennen en benoemen tijdens de theaterlessen. SAMENWERKINGTheaterspelen vraagt om betrokkenheid en overgave. Bij het dramatisch spel gaat het om de interactie: overleggen, afspraken maken, luisteren, een inbreng doen, rekening houden met ieders ideeën, naar de ander kijken, eigen aanbod doen, beschrijven wat je hebt gezien. Door samen te werken leren de kinderen waar te nemen, zich iets voor te stellen en in te voelen. 35 36 Doorgaande leerlijn Theater GROEP 1/2 BELEVING: KENNIS: • in hun/een andere (leef)wereld stappen; • z intuigelijk werken; • v erwondering om wat er allemaal kan met eigen stem, beweging en mimiek; • k ennismaken met en beleven van de uitingsmogelijkheden van eigen bewegingen, mimiek en stem; MAKEN: • s amen met de docent d.m.v. handelingen, rollen en/of gebeurtenissen een wereld creëren en die verbeelden; REFLECTIE: • s amen ontdekken, herkennen en vertellen over wat ze gezien, gedacht en beleefd hebben; SAMENWERKING:• samen met de docent d.m.v. handelingen, rollen en/of gebeurtenissen een wereld creëren en die verbeelden; • elkaar nadoen, betekent proberen te begrijpen wat de ander doet. GROEP 3/4 BELEVING: • verdere kennismaking met eigen lijf en stem en wat je daarmee kunt doen in een dramatische context; • s pelend tot een verhaal komen; • uitproberen, durven doen, in plaats van weten; KENNIS: •w elke elementen hebben we nodig om theater te kunnen spelen; • kennis maken met het samenwerken aan een dramatisch spel: overleggen, afspraken maken, luisteren, een inbreng doen, rekening houden met andermans ideeën en je die kunnen voorstellen; MAKEN: • korte scenes d.m.v. improvisatie; • het doen van speloefeningen betekent experimenteren, uitvinden van jouw kracht en interesses op de vloer; REFLECTIE: • kijken naar elkaars scenes, benoemen wat je grappig, of leuk of knap vindt; SAMENWERKING:• samen met de andere kinderen vanuit ieders verbeelding/voorstellingsvermogen een wereld creëren en verbeelden d.m.v. handelingen, rollen, gebeurtenissen, fictieve ruimte of tijd; • in tweetallen of groepjes, maar ook als gehele groep met elkaar ‘theater maken’. 37 Doorgaande leerlijn Theater GROEP 5/6 BELEVING: • (durven) spelen (voor de groep) en daarmee de uitingsmogelijkheden van hun stem, mimiek, houding en beweging laten beleven; KENNIS: • welke elementen hebben we nodig om theater te kunnen spelen; • kennis maken met het samenwerken aan een dramatisch spel: overleggen, afspraken maken, luisteren, een inbreng doen, rekening houden met andermans ideeën en je die kunnen voorstellen; • zich verbaal en non-verbaal leren uiten; MAKEN: • improviseren met de 3 W’s: Wie, Wat en Waar; • zoeken wat jij en wat de ander goed kan en wat je kan inzetten op het toneel; • andere bronnen gebruiken om zo tot (ideeën voor) scenes of een verhaal te komen; REFLECTIE: • het waarnemingsvermogen vergroten en leren kijken naar elkaar; ‘wat heb je gezien’?; • waarom is iets grappig, eng, verdrietig?; • hoe kunnen we ervoor zorgen dat het nog grappiger, spannender of verdrietiger wordt?; • dagelijkse situaties betrekken in het spel om zo hun voorstellingsvermogen te prikkelen, te vergroten en vorm te geven; SAMENWERKING: • leren luisteren naar en verwerken van eigen en andermans ideeën. GROEP 7/8BELEVING:• ervaren dat het best spannend is om toneel te spelen; • ervaren dat je soms los mag komen van de gebaande paden, gemaakte afspraken; • ervaren dat je moet lachen of meevoelt met jouw personage of het personage van een ander; KENNIS:• spel en werkelijkheid kunnen onderscheiden; •w at er voor nodig is om een lopend/kloppend verhaal of scene te maken; • inleven in je rol (als je speelt is dat niet alleen wanneer je tekst hebt); MAKEN: • inzetten van verhaalelementen: begin - midden - eind en climax; • improviseren vanuit aanwijzingen van de leerkracht en verwerken de 3 W’s: Wie, Wat en Waar, en houden een situatie (plaats en tijd) gedurende de scene vast; • passen stem, mimiek, houding en beweging, zowel afzonderlijk als in samenhang toe; REFLECTIE: • kijken naar improvisaties van de andere groepjes, d.m.v. kijkopdrachten benomen wat je hebt gezien, of het je raakt, wat je hebt ervaren tijdens het kijken; • tijdens het oefenen ervaren wat je voelt en wat ervoor nodig is om geconcentreerd te blijven spelen; SAMENWERKING: • spelimpulsen geven en ontvangen tijdens een spelopdracht, samen spelen krijgt ruim de aandacht. (incasseren-reageren); • je rol vasthouden gedurende de hele scene; • anderen ondersteunen, tips geven bij het spelen van hun rol. 38 Doorgaande leerlijn Theater DOORGAANDE LEERLIJN MEDIA VO KLAS 1 EN 2 BELEVING: • s pel en werkelijkheid onderscheiden; • durven (opnieuw) stem, beweging, houding en mimiek in te zetten, of zelfs te vergroten en versterken; • taal en stem vanuit rolintentie en/of emotie inzetten; •e en vormgegeven scene presenteren aan het publiek; KENNIS: •p lek op het podium, 1e, 2e en 3e plangebruik; • wat ervoor nodig is om een rol opbouwen en durven expressief te spelen; • hoe je kan reageren en incasseren (door het te oefenen); • omgaan met de spelgegevens actie, ruimte, plaats en verhaal; MAKEN: • aandacht voor ‘podiumaanwezigheid’; durven staan voor de groep, durven spelen met de ruimte die ze innemen; • het Wie, Wat en Waar in spel herkenbaar vormgeven; • spanningsopbouw in een scene/stuk inzetten; REFLECTIE: •d oor te kijken naar elkaar en te benoemen wat je hebt gezien, hoe je je erbij voelde, wat je hebt ervaren tijdens het kijken; •o f je je kan identificeren met een personage op het toneel/het personage dat jij speelt en waar dat door komt. (Hoe je dat kan bereiken); SAMENWERKING: • Samen tot een lopend verhaal komen, ideeën van anderen integreren of adapteren; • inleven in het feit dat het spannend is om te spelen voor een groep; • s amen bouwen aan een sfeer waarbij een ieder prettig kan spelen en durft te improviseren. 39 40