Rechtzoeken 2007/2008 Leeftijdsdiscriminatie “Wanneer is er sprake van verboden onderscheid op grond van leeftijd?” Tim de Jong 1582461 Frank van der Lubbe 1531794 1 Hoofstuk 1 Inleiding: juridische vraag In Nederland kennen we sinds 1 mei 2004 de wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Dit is een uitvloeisel van een EG-richtlijn die door de Raad werd vastgesteld met als doel een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep te creëren.1 Er kan nog steeds een onderscheid worden gemaakt naar leeftijd bij de arbeid, maar de leeftijdsgrens moet dan wel objectief gerechtvaardigd zijn, of het moet gaan om een wettelijke uitzondering. De hoofdvraag die wij in deze paper willen beantwoorden is: wanneer is er sprake van verboden onderscheid op grond van leeftijd? Leeftijdsdiscriminatie wordt in juridische zin gedefinieerd als ‘ongerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd’. Leeftijdsonderscheid kan dus ook op objectief gerechtvaardigde gronden zijn berust. De discriminatiegrond leeftijd staat pas sinds kort in de wet. Begin jaren negentig meende de regering dat de opname van de grond leeftijd niet overzienbare gevolgen met zich mee zou brengen2 De discussie draait in essentie om de vraag of leeftijd is te beschouwen als neutraal begrip waarvan het gebruik in bepaalde gevallen niet rechtvaardig kan zijn, of dat leeftijd in beginsel een verdacht criterium is (zoals ras, geaardheid en nationaliteit) en dat het gebruik ervan moet worden gerechtvaardigd. Sinds de komst van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) wordt leeftijdsdiscriminatie binnen de grenzen van arbeid, het vrije beroep, het beroepsonderwijs en bij het lidmaatschap van organisaties, gezien als een verdacht criterium. Er is nogal gediscussieerd over de vraag wanneer er wel en wanneer er geen sprake is van onderscheid van leeftijd. De Tweede Kamer is van mening dat er geen sprake is van een verboden onderscheid voor wat betreft het collegegeld van 30-plussers. Voor de leeftijdsgrond is er namelijk een objectieve rechtvaardigingsgrond, de leeftijdsgrens is opgenomen met een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van het doel zijn proportioneel en subsidiair. Overwegingen hiervoor zijn dat studenten op grond van de Wet studiefinanciering 2000 aanspraak kunnen maken op studiefinanciering. De leeftijdsgrens van 30 jaar valt buiten deze wet. Het is volgens de Tweede Kamer wenselijk de aanspraak op studiefinanciering en het betalen van wettelijk collegegeld aan elkaar te koppelen. Het doel van deze koppeling is legitiem omdat de overheid de positieve verplichting heeft om iedere jongere voldoende capaciteiten moet krijgen ongeacht de financiële positie van de ouders. Het middel zou hierdoor het collegegeld van studenten onder de 30 jaar beïnvloeden. Opvallend is dat de Commissie Gelijke Behandeling anders oordeelde.3 Zij meende ook dat wanneer er sprake is van een verboden onderscheid het middel passend en noodzakelijk moet zijn, maar dat dit hier niet het geval was. Het doel dat de universiteit voor ogen had dat iedere jongere met toereikende capaciteiten dient te kunnen studeren, ongeacht de financiële situatie van de ouders is 1 Richtlijn 2000/78/EG Kamerstukken II 1990/91, 22 014, nr. 5, p. 16-18 3 Commissie Gelijke Behandeling, 2005-96 2 2 volgens de commissie legitiem. Het middel is volgens de commissie echter niet geschikt om dit doel te bereiken. Het middel werpt uitsluitend een drempel op voor personen ouder dan 30 jaar. Er is niet gebleken dat dit middel het collegegeld voor studenten van onder de 30 jaar beïnvloed. Er is evenmin een verband tussen de hoogte van het collegegeld van studenten van 30 jaar en jonger en 30 jaar en ouder. Het middel kan dus in zijn algemeenheid niet als proportioneel worden beschouwd. Hoofdstuk 2 Rechtsregels Bij de parlementaire behandeling van artikel 1 bij de Grondwetsherziening van 1983 is leeftijd voor het eerst als discriminatiegrond ter sprake gekomen. Hiervoor kende artikel 1 een gesloten systeem van non-discriminatiegronden. Bij de herziening werd de zinsnede “op welke grond dan ook” toegevoegd aan artikel 1 Grondwet, zodat voortaan leeftijdsdiscriminatie er ook onder zou vallen. In artikel 26 IVBPR wordt leeftijdsdiscriminatie niet expliciet genoemd, maar wordt hier wel onder verstaan. Ter uitwerking van het discriminatieverbod is in 1994 de Algemene Wet gelijke behandeling in werking getreden. De discriminatiegrond leeftijd werd hier echter niet in opgenomen. In 1996 werd het rapport Leeftijdgrenzen in wet- en regelgeving door het ministerie van buitenlandse zaken en het ministerie van justitie uitgegeven. Dit was het startsein voor het ontwikkelen van nieuwe wetgeving.4 In 1997 is de tekst van het EG-Verdrag van Amsterdam vastgesteld. Hierin wordt bepaald in artikel 13 lid 1 EG dat de commissie maatregelen kan nemen tegen discriminatie op grond van leeftijd. Dit is de eerste keer dat leeftijd in Europees verband als zelfstandige discriminatiegrond wordt benoemd. 5 Het artikel bevat geen rechtstreeks verbod, het schept slechts de bevoegdheid voor de Europese wetgever om maatregelen te nemen ter bestrijding van discriminatie. De Raad heeft hier gevolg aan gegeven door de vaststelling van de richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep. In artikel 1 van deze richtlijn is bepaald wat het doel is van de richtlijn, namelijk de bestrijding van discriminatie is op grond van godsdienst, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Volgens artikel 2 lid 2 van de richtlijn is er sprake van directe discriminatie, wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt behandeld op basis van de in lid 1 genoemde gronden. Lidstaten kunnen bepalen dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie vormen indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel. De middelen van dat doel moeten passend en noodzakelijk zijn, aldus artikel 6 lid 1 van de richtlijn.6 Het was 4 M.M. van der Burg, Wet Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid, Kluwer 2004, p. 2122 5 Laura Christ e.a., Leeftijd geen bezwaar! Manifest voor de toekomst, Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie 1998, p. 23-25 6 J.H Jans, Doorwerking in de nationale rechtsorde van het verbod van leeftijdsdiscriminatie als algemeen beginsel van gemeenschapsrecht, Sociale zekerheid voor het oog van de meester, Deventer 2006, p. 115-129 3 wenselijk om ter uitvoering van de richtlijn en in verband met artikel 1 van de Grondwet, nationale wetgeving te creëren, die het maken van onderscheid op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs te verbieden. De Commissie Gelijke Behandeling heeft een wetsontwerp gemaakt, het derde wetsvoorstel uit 2001 is uiteindelijk per 1 mei 2004 in werking is getreden, met als naam de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL). De WGBL biedt bescherming tegen direct en indirect onderscheid. Van direct onderscheid is sprake wanneer bij een handeling, regeling of beleid direct wordt verwezen naar een bepaalde leeftijd of leeftijdscategorie. Van indirect onderscheid is sprake als een handelen, een regeling of beleid weliswaar geen verwijzing naar een bepaalde leeftijd bevat, maar wel vooral mensen van een bepaalde leeftijdscategorie treft. Ook als er geen opzet tot het maken van leeftijdsonderscheid is, kan het daartoe leiden. Artikel 12 lid 1 WGBL geeft aan dat de bewijslast rust op diegene die een klacht indient. De indiener moet feiten aandragen die onderscheid naar leeftijd kunnen doen vermoeden. Wanneer de verzoeker hierin slaagt naar de mening van de Commissie, is het aan de andere partij om te bewijzen dat er niet in strijd met de WGBL is gehandeld. In artikel 3 tot en met 6 WGBL wordt de reikwijdte van de wet vastgesteld. Het gaat om een verbod op onderscheid bij arbeid, het vrije beroep, het beroepsonderwijs en bij het lidmaatschap van organisaties. In artikel 7 en 8 WGBL wordt omschreven wanneer leeftijdsonderscheid objectief gerechtvaardigd is. In artikel 8 WGBL gaat het om onderscheid betreft pensioenen. In artikel 7 lid 1 sub a WGBL is onderscheid ter bevordering van de arbeidsparticipatie van bepaalde leeftijdscategorieën op de arbeidsmarkt in bepaalde gevallen toegestaan. Deze bepaling is mede voortgekomen uit artikel 6 van de Europese richtlijn 2000/78/EG, waarin staat dat de behandeling op grond van leeftijd gerechtvaardigd kan zijn als er sprake is van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot de arbeid en bijzondere arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden.7 In artikel 7 lid 1 sub b WGBL wordt onderscheid met betrekking tot de beëindiging van een arbeidsverhouding van een ambtenaar in verband met het bereiken van een pensioengerechtigde leeftijd, in sommige gevallen gerechtvaardigd. In artikel 7 lid 1 sub c WGBL wordt de belangrijkste en meest besproken objectieve rechtvaardiging geregeld. Onderscheid op grond van leeftijd is objectief gerechtvaardigd wanneer er sprake is van een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. De Commissie Gelijke Behandeling loopt om deze vraag te beantwoorden 3 stappen door: 1. het doel van de onderscheidmakende regeling moet legitiem zijn, dat wil zeggen dat de regeling niet uit zichzelf onderscheid makend mag zijn en moet voldoen aan een werkelijke behoefte van de organisatie; 7 Kamerstukken II, 1996/97 25 263, nr. 6, p. 13 en 14 4 2. de regeling moet passend zijn, dat wil zeggen dat het met de onderscheid regeling mogelijk moet zijn om het doel te bereiken; 3. de regeling moet noodzakelijk zijn, dat wil zeggen het doel niet te bereiken is op een andere manier die niet leidt tot leeftijdsonderscheid of minder bezwaarlijk is. Bovendien moet het belang van de onderscheid makende regeling in een redelijke verhouding staan ten opzichte van het doel van de regeling. Bij dit vereiste moet dus worden gekeken naar de subsidiariteit en de proportionaliteit van het middel ten opzichte van het doel. Deze voorwaarden gelden cumulatief . Alleen als aan al deze voorwaarden is voldaan is de onderscheidmakende regeling of het beleid gerechtvaardigd.8 Hoofdstuk 3 Jurisprudentie § 3.1 Leeftijdsdiscriminatie Albert Heijn (Oordeel 2005-83 van de Commissie Gelijke Behandeling) In de zaak 2005-83 van de Commissie Gelijke Behandeling klaagt een 20-jarige vrouw dat er verboden onderscheid wordt gemaakt op grond van leeftijd, door van te voren kennis te geven van het feit dat zij vanwege haar leeftijd niet in aanmerking zou komen voor de functies van caissière of winkelmedewerker. Een baliemedewerker van een filiaal van de Albert Hein in Spijkenisse vertelde haar dat de leeftijd van 20 jaar te oud was om in aanmerking te kunnen komen voor een functie. Ook kon de vrouw een kassabon van een filiaal van Albert Heijn te Utrecht laten zien waarop staat: “Ben jij op zoek naar werk? En ben je niet ouder dan 19 jaar. Vraag dan info bij de counter.” Albert Heijn is van mening dat er geen sprake is van het maken van onderscheid op grond van leeftijd. Er zijn na 1 januari 2004 ook mensen ouder dan 19 jaar in het filiaal in Spijkenisse komen werken. Dit betreffen mensen die zijn overgeplaatst uit een ander filiaal. Dat de 16 personen die sinds 1 januari 2004 nieuw zijn aangenomen allen tussen de 16 en 18 jaar oud waren ten tijde van de indiensttreding, komt omdat in het algemeen uitsluitend mensen uit die leeftijdscategorie een open sollicitatieformulier inleveren. Wanneer er sprake is van gelijke geschiktheid van sollicitanten wordt de voorkeur gegeven aan de goedkoopste sollicitant. Ook is zij van mening dat het doel van een eventueel onderscheid het bedrijfsbelang is bij zowel kostenbeheersing als bij het langer in dienst blijven van jongere werknemers in vergelijking tot 20 oudere werknemers. Gezien de cijfers dat sinds 2004 het nieuw aangenomen personen bij jonger dan 19 jaar waren bij het in dienst treden, is het niet beslissend dat ongeacht de leeftijd iedereen in aanmerking komt voor het invullen van een sollicitatieformulier. De ‘TE JONG TE OUD’, Advies Commissie Gelijke Behandeling inzake Leeftijdsonderscheid in de supermarktbranche op verzoek van de CNV-Jongerenorganisatie, CGB-advies, 2006/02, p. 13-15 8 5 Commissie is van mening dat Albert Heijn niet heeft kunnen bewijzen dat er niet in strijd heeft gehandeld met de WGBL bij de aanbieding van een baan en er is sprake van onderscheid op grond van leeftijd. Volgens de Commissie Gelijke Behandeling is artikel 1 WGBL, in samenhang met artikel 3, onderdeel a, WGBL onderscheid op grond van leeftijd verboden bij de aanbieding van een baan en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking. Er zal moeten worden gekeken of er sprake is van een objectieve rechtvaardiging. In dit geval zou het doel van het onderscheid het bedrijfsbelang, zowel bij kostenbeheersing als bij het langer in dienst blijven van jongeren. Hier is sprake van een uit twee delen bestaand doel, aan de ene kant de kostenbesparing maar ook de omstandigheid dat middelbare scholieren belangstelling hebben voor de functies caissière en winkelmedewerker en enkel hun middelbare schooltijd deze bijbaan hebben. De doelen zijn voldoende zwaarwegend. Bij gelijke geschiktheid is het middel om jongeren tussen de 16 en 19 jaar aan te nemen, dit middel is geschikt en passend om het uit twee delen bestaande doel vervullen. Om het doel te bereiken moet het middel subsidiair zijn. Er zal moeten worden gezocht naar andere mogelijkheden om het doel te bereiken. Dit is mogelijk door geen leeftijdsgrenzen te gebruiken voor een vacature. Wanneer er sprake is van gelijke geschiktheid kan uit het oogpunt van kostenbeheersing gekozen worden voor de jongere sollicitant. Aan het vereiste van de noodzakelijkheid is dus niet voldaan. Hierdoor is er dus geen sprake van een objectieve rechtvaardiging en oordeelt de Commissie dat er sprake is van een verboden onderscheid op grond van leeftijd in de zin van artikel 3 sub a WGBL. § 3.2 Leeftijdsdiscriminatie huisarts (Oordeel 2005-49 van de Commissie Gelijke Behandeling) De verzoeker is Nico van Hasselt, hij is tachtig jaar oud en is werkzaam als huisarts. De verweerster is de zorgverzekeraar “Zorg en Zekerheid”. Het geschil loopt al tien jaar. Zorg en Zekerheid sluit geen contracten af met huisartsen ouder dan 70 jaar, met als reden dat de kans groot is dat een oudere huisarts fouten maakt. De zorgverzekeraar wil op deze manier ook de “doorstroming van huisartsen”bevorderen. De huisarts is ingeschreven bij het register van Huisartsen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en heeft een praktijk van ongeveer 2000 patiënten. Eens is de vijf jaar wordt getoetst of een huisarts nog voldoet aan de voorwaarden die het KNMG stelt. Doordat op hoge leeftijd de kans op plotseling verlies van lichamelijke of geestelijke gezondheid groter is dan bij lage leeftijd is de kans kleiner dat door de toets voor herregistratie eens in de vijf jaar een actueel beeld ontstaat. Op grond van artikel 44 lid sub g Ziekenfondswet, eindigt een modelovereenkomst tussen een zorgverzekeraar en een huisarts bij het 65ste levensjaar van de huisarts. Krachtens artikel 45 lid 1 sub g Ziekenfondswet kan van de modelovereenkomst worden afgeweken in bepaalde situaties. 6 De Commissie moet oordelen over de vraag of de zorgverzekeraar in strijd heeft gehandeld met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) door de weigering een zorgovereenkomst af te sluiten met de huisarts. De WGBL geeft de reikwijdte aan van het verboden onderscheid op grond van de leeftijd. Volgens de Commissie heeft de zorgverzekeraar het verbod op onderscheid op grond van leeftijd overtreden door geen zorgovereenkomst met de huisarts aan te gaan. In artikel 4 WGBL jo. Artikel 1 WGBL is bepaald dat onderscheid op leeftijd verboden is met betrekking tot de uitoefening van en ontplooiing binnen het vrije beroep. De arts oefent een vrij beroep uit. Doordat de zorgverzekering geweigerd wordt, ondervindt de arts beperkingen in het verwerven van inkomsten. Uitzonderingen van de regel uit artikel 4 WGBL zijn genoemd is artikel 7 WGBL. De uitzonderingen van artikel 7 lid 1 sub b WGBL gelden bij een arbeidsverhouding of een dienstverband als ambtenaar. Deze uitzonderingen zijn bij deze zaak niet van toepassing, omdat de arts een vrij beroepsuitoefenaar is. De uitzondering van artikel 7 lid 1 sub c houdt in dat het verbod niet geldt wanneer het onderscheid objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor dat doel passend en noodzakelijk zijn. De partij die het onderscheid heeft gemaakt, moet de feiten aandragen die dit onderscheid rechtvaardigen. De zorgverzekeraar zegt twee doelen voor het onderscheid te hebben, namelijk de doorstroming van huisartsen en het waarborgen van de kwaliteit van de huisartsgeneeskunde. Het doel om de doorstroming van de huisartsen te bevorderen is niet noodzakelijk geacht. Er is geen informatie verstrekt die de behoefte aan doorstroming bevestigd. Hert is dan ook geen legitiem doel. Het tweede doel van de zorgverzekeraar is wel zwaarwegend. Het is namelijk een prioriteit van de zorgverzekeraar om goede zorg te bieden ten behoeve van haar verzekerden. Het doel is legitiem, en het middel wordt geschikt gevonden om het doel te bereiken Er bestaat namelijk zonder twijfel een verband tussen leeftijd en de kwaliteit van de beroepsuitoefening, maar het moment van achteruitgang in de kwaliteit is bij iedereen verschillend. Een leeftijdsgrens van 65 of 70 jaar kan deze kwaliteit waarborgen. Bij de vraag of het middel noodzakelijk is, moet worden gekeken naar de subsidiariteit en de proportionaliteit. De zorgverzekeraar heeft gesteld dat de toetsing van de HVCRC en de jaarlijkse beoordeling onvoldoende is om de kwaliteit van de zorg te bewaken. De commissie vindt dat de beroepsgroep de kwaliteit met deze beoordelingen voldoende bewaakt en vindt dat er dus een alternatief voor handen ligt waarbij minder onderscheid wordt gemaakt. Er is hier dus niet voldaan aan de subsidiariteit. de commissie vind het niet nodig om nu nog de proportionaliteit van het middel te toetsen. Het onderscheid op grond van leeftijd is door het ontbreken van de subsidiariteit van het middel niet objectief gerechtvaardigd. De uitzondering van artikel 7 lid 1 sub c WGBL is niet van toepassing en de zorgverzekeraar heeft in strijd gehandeld moet artikel 4 jo. Artikel 1 WGBL door geen nieuwe zorgovereenkomst met de huisarts aan te gaan. De zorgverzekeraar heeft in strijd gehandeld met de Wet op gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (WGBL) door de weigering een zorgovereenkomst af te sluiten met de tachtigjarige huisarts. 7 § 3.3 Collegegeld 30-plussers (Oordeel 2005-96 van de Commissie Gelijke Behandeling) Een 36-jarige studente voelt zich gediscrimineerd omdat zij meer collegegeld moet betalen dan studenten jonger dan 30 jaar. Zij heeft de Commissie verzocht een oordeel te geven op de vraag of de universiteit in strijd handelt met de Wet Gelijke Behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) door aan haar een hoger bedrag aan collegegeld te vragen dan aan studenten jonger dan 30 jaar. Volgens de studente maakt de universiteit een verboden onderscheid op grond van leeftijd door het in rekening brengen van een hoger collegegeld. De studente komt door haar leeftijd niet in aanmerking voor studiefinanciering, studentenhuisvesting, goedkope ziektekostenverzekeringen en financieringsregelingen voor studenten. Ook nog een verschil in collegegeld, voelt mede hierdoor zeer discriminerend. De universiteit gaf als een reden om tot dit verschil in collegegeld over te gaan, het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om universiteiten niet meer te bekostigen voor onderwijs aan studenten van 30 jaar en ouder. Deze maatregel is echter nooit doorgevoerd door de Minister. Een tweede argument van de universiteit is dat ze door financieel-economische omstandigheden zijn genoodzaakt maatregelen te nemen om de continuïteit van de universiteit te waarborgen. De universiteit voert ook aan dat studenten van 30 jaar en ouder vaker werken naast hun studie. De universiteit heeft de afgelopen jaren, blijkens financiële jaarverslagen, met een financieel positief resultaat afgesloten en de collegegelden zijn maar een klein gedeelte van de totale inkomsten van de universiteit. Dat studenten boven de 30 jaar vaker werken is op zichzelf al een discriminerend argument. Volgens de universiteit maakt zij geen verboden onderscheid op grond van leeftijd. In de WHW wordt de grens van 30 jaar genoemd om wel of niet wettelijk collegegeld toe te passen. De universiteit heeft beleidsvrijheid om voor studenten van ouder dan 30 jaar een hoger collegegeld vast te stellen. De positieve financiële resultaten zijn volgens de universiteit beperkt relevant, omdat de universiteit door toekomstige bouwverplichtingen geen aanspraak op dit geld kan doen voor onderwijs of onderzoek. De nieuwe bachelor/master indeling heeft voor een grotere flexibiliteit gezorgd. Dit leidt tot meer kosten waardoor de universiteit genoodzaakt was het systeem van collegegeld te herzien. Bij de behandeling van de WGBL in de Tweede Kamer is de toelaatbaarheid van het onderscheid uitvoerig besproken, waarna de kamer heeft geconcludeerd dan de leeftijdsgrens van 30 jaar gerechtvaardigd is.9 Het doel van de universiteit is om de toegankelijkheid van het voltijdse onderwijs te waarborgen voor iedere jongeren met toereikende capaciteiten, ongeacht de financiële situatie van de ouders. Hiervoor is de koppeling gelegd tussen collegegeld en studiefinanciering. Het middel staat volgens de universiteit in evenredige verhouding tot het doel omdat bij studenten ouder dan 30 jaar de financiële positie van de ouders niet langer relevant is. Op grond van artikel 1 WGBL jo. Artikel 5 sub b WGBL is onderscheid op grond van leeftijd verboden bij het verlenen van toegang tot onderwijs dat is gericht op de 9 Kamerstukken II, 2001/02, 28 170, nr. 5, p. 29 en 30 8 toetreding tot en het functioneren op de arbeidsmarkt. De universiteit biedt opleidingen aan die gericht zijn op toetreding tot de arbeidsmarkt en valt dan ook onder de beschrijving van artikel 5 WGBL. Zonder de betaling van collegegeld, kan een student niet toetreden tot de universiteit. Het innen van het collegegeld valt dan ook onder de reikwijdte van artikel 5 WGBL. De commissie is hier dus bevoegd te oordelen. In artikel 7 WGBL staan uitzonderingen wanneer het verbod niet geldt. Volgens artikel 7 lid 1 sub c WGBL geldt het verbod niet wanneer het onderscheid objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor dat doel passend en noodzakelijk zijn. De partij die het onderscheid heeft gemaakt, moet de feiten aandragen die dit onderscheid rechtvaardigen. Het doel van de universiteit en van de Tweede Kamer dat iedere jongere met toereikende capaciteiten dient te kunnen studeren, ongeacht de financiële situatie van de ouders is volgens de commissie legitiem. Het middel is volgens de commissie echter niet geschikt om dit doel te bereiken. Het middel werpt uisluitend een drempel op voor personen ouder dan 30 jaar. Er is niet gebleken dat dit middel het collegegeld voor studenten van onder de 30 jaar beïnvloed. Er is evenmin een verband tussen de hoogte van het collegegeld van studenten van 30 jaar en jonger en 30 jaar en ouder. Het middel kan dus in zijn algemeenheid niet als passend worden beschouwd. Het doel van de universiteit om de continuïteit van het onderwijs veilig te stellen is ook legitiem volgens de commissie. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de Hoge Raad en de Commissie, is gebleken dat financiële motieven op zichzelf niet voldoende zijn als objectieve rechtvaardigingsgrond. Bovendien vormen de extra inkomsten door dit middel nog geen 0,5% van de totale inkomsten van de universiteit. Op grond van de jurisprudentie en de geringe invloed van de hogere collegegelden voor dertig plussers oordeelt de Commissie dat het middel niet in evenredige verhouding staat tot het doel. De hogere kosten door de invoering van de bachelor/master indeling worden niet ondersteund met financiële gegevens. Dit doel is niet legitiem. Het onderscheid dat de universiteit heeft gemaakt op grond van leeftijd is volgens de Commissie niet objectief gerechtvaardigd. De Universiteit heeft verboden onderscheid gemaakt in strijd met de WGBL. 9 Hoofdstuk 4 Slot: conclusie § 4.1 Antwoord Op de vraag wanneer er sprake is van verboden onderscheid op grond van leeftijd zijn verschillende antwoorden mogelijk. De Commissie Gelijke Behandeling beantwoord deze vraag in haar jurisprudentie. Volgens de Commissie is er al snel sprake van verboden onderscheid wanneer de handeling valt onder de reikwijdte van de WGBL. Een beroep op gerechtvaardigd onderscheid wordt behandeld op grond van artikel 7 WGBL. Wanneer het doel niet legitiem is strandt het beroep al. Het doel kostenbeheersing is van zijn aard al niet legitiem. Er moet minstens een ander gemotiveerd legitiem doel zijn om het onderscheid te rechtvaardigen.Een beroep op gerechtvaardigd onderscheid strandt al op artikel 7 WGBL wanneer het doel niet legitiem is. Wanneer de commissie wel een legitiem doel aan de handeling toekent, moet de handeling nog passend en noodzakelijk zijn. Dit laatste vereiste wordt gecontroleerd door de Commissie op grond van de subsidiariteit en de proportionaliteit van het middel. Bij de zaak van de 80-jarige huisarts tegen de zorgverzekeraar, had de zorgverzekeraar een legitiem doel, namelijk het garanderen van goede zorg voor haar klanten. Het middel, om een leeftijdsgrens voor artsen vast te stellen is absoluut passend, maar omdat de sector zelf volgens de commissie voldoende haar artsen controleert, strandt het middel toch op de noodzakelijkheid. Hier gaat de Commissie erg ver in het begrip verboden onderscheid.Een beroep op het gerechtvaardigd onderscheid moet dus wel heel goed gemotiveerd worden, wil het slagen bij de Commissie. De wetgever is hierin wat milder en is eerder geneigd tot het toekennen van gerechtvaardigd onderscheid. Bijvoorbeeld bij het Collegegeld voor 30-plussers, zegt de Commissie in haar uitspraak dat hier sprake is van verboden onderscheid, maar vindt men in Den Haag het onderscheid gerechtvaardigd. Zij passen de toepasbaarheid en noodzakelijkheid van het middel minder strikt toe dan de commissie. Dit past in de lijn van de Nederlandse parlementaire geschiedenis, waar pas in de laatste decennia serieus nagedacht werd over wetgeving betreft leeftijdsdiscriminatie. Zo heeft ook het WGBL een beperktere werkingssfeer dan de Europese conceptrichtlijn tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in werkgelegenheid en beroep. Met name bij de onderwerpen arbeidsvoorwaarden en ontslag, laat de wetgever voldoende ruimte voor gerechtvaardigde uitzonderingen.10 De Commissie Gelijke Behandeling behandeld de geschillen nauwkeurig en consistent op grond van de WGBL. De Commissie en het EG-recht beschouwen leeftijd inmiddels steeds meer als een verdacht criterium (net zoals ras, geaardheid en nationaliteit) terwijl de Nederlandse wetgever nog steeds leeftijd als een neutraal begrip beschouwd. De laatste jaren wordt mede door de vergrijzing en de komst van wetten zoals de WGBL leeftijd niet meer als een neutraal begrip gezien, maar steeds 10 Kamerstukken II, 1999/00, 26880, nrs. 1-2 10 meer als verdacht criterium. Er is dus sneller sprake van een verboden onderscheid op grond van leeftijd. Wanneer er sprake is van een verboden onderscheid en er gekeken moet worden naar een objectieve rechtvaardiging, is de vraag hoe de begrippen ‘passend’ en ‘noodzakelijk’ worden toegepast. Wat is (dis)proportioneel? Het zou een goede oplossing zijn om de algemeen aanvaarde uitzonderingsgronden op het verbod van directe leeftijdsdiscriminatie limitatief opgesomd op te nemen en niet meer toetsen wanneer het objectief gerechtvaardigd is. Probleem is wel dat de maatschappij het daar met elkaar nog niet over eens is. mevrouw Asscher-Vonk is van mening dat naast het reeds bestaande wettelijk verbod op leeftijdsdiscriminatie op werving en selectie een uitbreiding van de werkingssfeer wil. Dat zou de reikwijdte van het verboden onderscheid weer vergroten. Hier valt tegen in te brengen dat we dan te ver doorschieten met het begrip verboden onderscheid, er moet een duidelijk verschil blijven tussen leeftijd en discriminatiegronden zoals ras en nationaliteit. 11 Bronvermelding Artikelen ‘TE JONG TE OUD’, Advies Commissie Gelijke Behandeling inzake Leeftijdsonderscheid in de supermarktbranche op verzoek van de CNVJongerenorganisatie, CGB-advies, 2006/02 ‘Arts wint zaak tegen verzekeraars: leeftijdsdiscriminatie’, Het Parool, 30 maart 2005 ‘Bejaarde arts mag doorwerken’, NRC Handelsblad, 30 maart 2005 Vera Spaans en Clemens van Herwaarden, ‘Vakkenvuller sneuvelt in supermarktoorlog’, Het Parool, 8 juni 2005 Paul Vugts, ‘Collegegeld 30-plussers niet hoger’, Het Parool, 11 juni 2005 Internet <http://www.leeftijd.nl/expertise_diensten/expertise/gelijkebehandeling/beschrijving_ wgbl> Geraadpleegd op 12-11-2007. <http://www.ser.nl/persberichten/default.asp?desc=pers_17dec1999 >, 17 december 1999. Geraadpleegd op 14-11-2007. Kamerstukken Kamerstukken II 2001/02, 28170 nr. 5 Kamerstukken II, 1996/97 25 263, nr. 6 Kamerstukken II, 1990/91, 22 014, nr. 5 kamerstukken II, 1999/00, 26880, nrs. 1-2 Boeken Laura Christ e.a., Leeftijd geen bezwaar! Manifest voor de toekomst, Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie, 1998 M.M. van der Burg, Wet Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid, Kluwer 2004 J.H Jans, Doorwerking in de nationale rechtsorde van het verbod van leeftijdsdiscriminatie als algemeen beginsel van gemeenschapsrecht, Sociale zekerheid voor het oog van de meester, Deventer 2006, p. 115-129 Rechtspraak Commissie Gelijke Behandeling 12 Oordeel 2005-49 Oordeel 2005-83 Oordeel 2005-96 13