Wanneer is er sprake van verboden onderscheid op grond van leeftijd

advertisement
Rechtzoeken 2007/2008
Leeftijdsdiscriminatie
“Wanneer is er sprake van verboden onderscheid op grond van
leeftijd?”
Tim de Jong 1582461
Frank van der Lubbe 1531794
1
Hoofstuk 1
Inleiding: juridische vraag
In Nederland kennen we sinds 1 mei 2004 de wet gelijke behandeling op grond van
leeftijd bij de arbeid. Dit is een uitvloeisel van een EG-richtlijn die door de Raad werd
vastgesteld met als doel een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en
beroep te creëren.1 Er kan nog steeds een onderscheid worden gemaakt naar leeftijd
bij de arbeid, maar de leeftijdsgrens moet dan wel objectief gerechtvaardigd zijn, of
het moet gaan om een wettelijke uitzondering.
De hoofdvraag die wij in deze paper willen beantwoorden is: wanneer is er sprake van
verboden onderscheid op grond van leeftijd? Leeftijdsdiscriminatie wordt in
juridische zin gedefinieerd als ‘ongerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd’.
Leeftijdsonderscheid kan dus ook op objectief gerechtvaardigde gronden zijn berust.
De discriminatiegrond leeftijd staat pas sinds kort in de wet. Begin jaren negentig
meende de regering dat de opname van de grond leeftijd niet overzienbare gevolgen
met zich mee zou brengen2
De discussie draait in essentie om de vraag of leeftijd is te beschouwen als neutraal
begrip waarvan het gebruik in bepaalde gevallen niet rechtvaardig kan zijn, of dat
leeftijd in beginsel een verdacht criterium is (zoals ras, geaardheid en nationaliteit) en
dat het gebruik ervan moet worden gerechtvaardigd. Sinds de komst van de Wet
gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) wordt
leeftijdsdiscriminatie binnen de grenzen van arbeid, het vrije beroep, het
beroepsonderwijs en bij het lidmaatschap van organisaties, gezien als een verdacht
criterium.
Er is nogal gediscussieerd over de vraag wanneer er wel en wanneer er geen sprake is
van onderscheid van leeftijd. De Tweede Kamer is van mening dat er geen sprake is
van een verboden onderscheid voor wat betreft het collegegeld van 30-plussers. Voor
de leeftijdsgrond is er namelijk een objectieve rechtvaardigingsgrond, de
leeftijdsgrens is opgenomen met een legitiem doel en de middelen voor het bereiken
van het doel zijn proportioneel en subsidiair. Overwegingen hiervoor zijn dat
studenten op grond van de Wet studiefinanciering 2000 aanspraak kunnen maken op
studiefinanciering. De leeftijdsgrens van 30 jaar valt buiten deze wet. Het is volgens
de Tweede Kamer wenselijk de aanspraak op studiefinanciering en het betalen van
wettelijk collegegeld aan elkaar te koppelen. Het doel van deze koppeling is legitiem
omdat de overheid de positieve verplichting heeft om iedere jongere voldoende
capaciteiten moet krijgen ongeacht de financiële positie van de ouders. Het middel
zou hierdoor het collegegeld van studenten onder de 30 jaar beïnvloeden.
Opvallend is dat de Commissie Gelijke Behandeling anders oordeelde.3 Zij meende
ook dat wanneer er sprake is van een verboden onderscheid het middel passend en
noodzakelijk moet zijn, maar dat dit hier niet het geval was.
Het doel dat de universiteit voor ogen had dat iedere jongere met toereikende
capaciteiten dient te kunnen studeren, ongeacht de financiële situatie van de ouders is
1
Richtlijn 2000/78/EG
Kamerstukken II 1990/91, 22 014, nr. 5, p. 16-18
3
Commissie Gelijke Behandeling, 2005-96
2
2
volgens de commissie legitiem. Het middel is volgens de commissie echter niet
geschikt om dit doel te bereiken. Het middel werpt uitsluitend een drempel op voor
personen ouder dan 30 jaar. Er is niet gebleken dat dit middel het collegegeld voor
studenten van onder de 30 jaar beïnvloed. Er is evenmin een verband tussen de hoogte
van het collegegeld van studenten van 30 jaar en jonger en 30 jaar en ouder. Het
middel kan dus in zijn algemeenheid niet als proportioneel worden beschouwd.
Hoofdstuk 2 Rechtsregels
Bij de parlementaire behandeling van artikel 1 bij de Grondwetsherziening van 1983
is leeftijd voor het eerst als discriminatiegrond ter sprake gekomen. Hiervoor kende
artikel 1 een gesloten systeem van non-discriminatiegronden. Bij de herziening werd
de zinsnede “op welke grond dan ook” toegevoegd aan artikel 1 Grondwet, zodat
voortaan leeftijdsdiscriminatie er ook onder zou vallen. In artikel 26 IVBPR wordt
leeftijdsdiscriminatie niet expliciet genoemd, maar wordt hier wel onder verstaan. Ter
uitwerking van het discriminatieverbod is in 1994 de Algemene Wet gelijke
behandeling in werking getreden. De discriminatiegrond leeftijd werd hier echter niet
in opgenomen.
In 1996 werd het rapport Leeftijdgrenzen in wet- en regelgeving door het ministerie
van buitenlandse zaken en het ministerie van justitie uitgegeven. Dit was het startsein
voor het ontwikkelen van nieuwe wetgeving.4 In 1997 is de tekst van het EG-Verdrag
van Amsterdam vastgesteld. Hierin wordt bepaald in artikel 13 lid 1 EG dat de
commissie maatregelen kan nemen tegen discriminatie op grond van leeftijd. Dit is de
eerste keer dat leeftijd in Europees verband als zelfstandige discriminatiegrond wordt
benoemd. 5 Het artikel bevat geen rechtstreeks verbod, het schept slechts de
bevoegdheid voor de Europese wetgever om maatregelen te nemen ter bestrijding van
discriminatie.
De Raad heeft hier gevolg aan gegeven door de vaststelling van de richtlijn
2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid
en beroep. In artikel 1 van deze richtlijn is bepaald wat het doel is van de richtlijn,
namelijk de bestrijding van discriminatie is op grond van godsdienst, handicap,
leeftijd of seksuele geaardheid. Volgens artikel 2 lid 2 van de richtlijn is er sprake van
directe discriminatie, wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in
een vergelijkbare situatie wordt behandeld op basis van de in lid 1 genoemde gronden.
Lidstaten kunnen bepalen dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen
discriminatie vormen indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en
redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel. De middelen van dat doel
moeten passend en noodzakelijk zijn, aldus artikel 6 lid 1 van de richtlijn.6 Het was
4
M.M. van der Burg, Wet Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid, Kluwer 2004, p. 2122
5
Laura Christ e.a., Leeftijd geen bezwaar! Manifest voor de toekomst, Landelijk Bureau
Leeftijdsdiscriminatie 1998, p. 23-25
6
J.H Jans, Doorwerking in de nationale rechtsorde van het verbod van leeftijdsdiscriminatie als
algemeen beginsel van gemeenschapsrecht, Sociale zekerheid voor het oog van de meester, Deventer
2006, p. 115-129
3
wenselijk om ter uitvoering van de richtlijn en in verband met artikel 1 van de
Grondwet, nationale wetgeving te creëren, die het maken van onderscheid op grond
van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs te verbieden.
De Commissie Gelijke Behandeling heeft een wetsontwerp gemaakt, het derde
wetsvoorstel uit 2001 is uiteindelijk per 1 mei 2004 in werking is getreden, met als
naam de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL).
De WGBL biedt bescherming tegen direct en indirect onderscheid. Van direct
onderscheid is sprake wanneer bij een handeling, regeling of beleid direct wordt
verwezen naar een bepaalde leeftijd of leeftijdscategorie. Van indirect onderscheid is
sprake als een handelen, een regeling of beleid weliswaar geen verwijzing naar een
bepaalde leeftijd bevat, maar wel vooral mensen van een bepaalde leeftijdscategorie
treft. Ook als er geen opzet tot het maken van leeftijdsonderscheid is, kan het daartoe
leiden.
Artikel 12 lid 1 WGBL geeft aan dat de bewijslast rust op diegene die een klacht
indient. De indiener moet feiten aandragen die onderscheid naar leeftijd kunnen doen
vermoeden. Wanneer de verzoeker hierin slaagt naar de mening van de Commissie, is
het aan de andere partij om te bewijzen dat er niet in strijd met de WGBL is
gehandeld.
In artikel 3 tot en met 6 WGBL wordt de reikwijdte van de wet vastgesteld. Het gaat
om een verbod op onderscheid bij arbeid, het vrije beroep, het beroepsonderwijs en
bij het lidmaatschap van organisaties. In artikel 7 en 8 WGBL wordt omschreven
wanneer leeftijdsonderscheid objectief gerechtvaardigd is. In artikel 8 WGBL gaat het
om onderscheid betreft pensioenen. In artikel 7 lid 1 sub a WGBL is onderscheid ter
bevordering van de arbeidsparticipatie van bepaalde leeftijdscategorieën op de
arbeidsmarkt in bepaalde gevallen toegestaan.
Deze bepaling is mede voortgekomen uit artikel 6 van de Europese richtlijn
2000/78/EG, waarin staat dat de behandeling op grond van leeftijd gerechtvaardigd
kan zijn als er sprake is van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot de arbeid en
bijzondere arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden.7 In artikel 7 lid 1 sub b WGBL
wordt onderscheid met betrekking tot de beëindiging van een arbeidsverhouding van
een ambtenaar in verband met het bereiken van een pensioengerechtigde leeftijd, in
sommige gevallen gerechtvaardigd.
In artikel 7 lid 1 sub c WGBL wordt de belangrijkste en meest besproken objectieve
rechtvaardiging geregeld. Onderscheid op grond van leeftijd is objectief
gerechtvaardigd wanneer er sprake is van een legitiem doel en de middelen voor het
bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. De Commissie Gelijke
Behandeling loopt om deze vraag te beantwoorden 3 stappen door:
1. het doel van de onderscheidmakende regeling moet legitiem zijn, dat wil zeggen dat
de regeling niet uit zichzelf onderscheid makend mag zijn en moet voldoen aan een
werkelijke behoefte van de organisatie;
7
Kamerstukken II, 1996/97 25 263, nr. 6, p. 13 en 14
4
2. de regeling moet passend zijn, dat wil zeggen dat het met de onderscheid regeling
mogelijk moet zijn om het doel te bereiken;
3. de regeling moet noodzakelijk zijn, dat wil zeggen het doel niet te bereiken is op
een andere manier die niet leidt tot leeftijdsonderscheid of minder bezwaarlijk is.
Bovendien moet het belang van de onderscheid makende regeling in een redelijke
verhouding staan ten opzichte van het doel van de regeling. Bij dit vereiste moet dus
worden gekeken naar de subsidiariteit en de proportionaliteit van het middel ten
opzichte van het doel.
Deze voorwaarden gelden cumulatief . Alleen als aan al deze voorwaarden is voldaan
is de onderscheidmakende regeling of het beleid gerechtvaardigd.8
Hoofdstuk 3 Jurisprudentie
§ 3.1 Leeftijdsdiscriminatie Albert Heijn (Oordeel 2005-83 van de Commissie
Gelijke Behandeling)
In de zaak 2005-83 van de Commissie Gelijke Behandeling klaagt een 20-jarige
vrouw dat er verboden onderscheid wordt gemaakt op grond van leeftijd, door van te
voren kennis te geven van het feit dat zij vanwege haar leeftijd niet in aanmerking
zou komen voor de functies van caissière of winkelmedewerker. Een
baliemedewerker van een filiaal van de Albert Hein in Spijkenisse vertelde haar dat de
leeftijd van 20 jaar te oud was om in aanmerking te kunnen komen voor een functie.
Ook kon de vrouw een kassabon van een filiaal van Albert Heijn te Utrecht laten zien
waarop staat: “Ben jij op zoek naar werk? En ben je niet ouder dan 19 jaar. Vraag dan
info bij de counter.”
Albert Heijn is van mening dat er geen sprake is van het maken van onderscheid op
grond van leeftijd. Er zijn na 1 januari 2004 ook mensen ouder dan 19 jaar in het
filiaal in Spijkenisse komen werken. Dit betreffen mensen die zijn overgeplaatst uit
een ander filiaal. Dat de 16 personen die sinds 1 januari 2004 nieuw zijn aangenomen
allen tussen de 16 en 18 jaar oud waren ten tijde van de indiensttreding, komt omdat
in het algemeen uitsluitend mensen uit die leeftijdscategorie een open
sollicitatieformulier inleveren.
Wanneer er sprake is van gelijke geschiktheid van sollicitanten wordt de voorkeur
gegeven aan de goedkoopste sollicitant. Ook is zij van mening dat het doel van een
eventueel onderscheid het bedrijfsbelang is bij zowel kostenbeheersing als bij het
langer in dienst blijven van jongere werknemers in vergelijking tot 20 oudere
werknemers.
Gezien de cijfers dat sinds 2004 het nieuw aangenomen personen bij jonger dan 19
jaar waren bij het in dienst treden, is het niet beslissend dat ongeacht de leeftijd
iedereen in aanmerking komt voor het invullen van een sollicitatieformulier. De
‘TE JONG TE OUD’, Advies Commissie Gelijke Behandeling inzake Leeftijdsonderscheid in de
supermarktbranche op verzoek van de CNV-Jongerenorganisatie, CGB-advies, 2006/02, p. 13-15
8
5
Commissie is van mening dat Albert Heijn niet heeft kunnen bewijzen dat er niet in
strijd heeft gehandeld met de WGBL bij de aanbieding van een baan en er is sprake
van onderscheid op grond van leeftijd.
Volgens de Commissie Gelijke Behandeling is artikel 1 WGBL, in samenhang met
artikel 3, onderdeel a, WGBL onderscheid op grond van leeftijd verboden bij de
aanbieding van een baan en de behandeling bij de vervulling van een openstaande
betrekking.
Er zal moeten worden gekeken of er sprake is van een objectieve rechtvaardiging. In
dit geval zou het doel van het onderscheid het bedrijfsbelang, zowel bij
kostenbeheersing als bij het langer in dienst blijven van jongeren.
Hier is sprake van een uit twee delen bestaand doel, aan de ene kant de
kostenbesparing maar ook de omstandigheid dat middelbare scholieren belangstelling
hebben voor de functies caissière en winkelmedewerker en enkel hun middelbare
schooltijd deze bijbaan hebben. De doelen zijn voldoende zwaarwegend.
Bij gelijke geschiktheid is het middel om jongeren tussen de 16 en 19 jaar aan te
nemen, dit middel is geschikt en passend om het uit twee delen bestaande doel
vervullen. Om het doel te bereiken moet het middel subsidiair zijn. Er zal moeten
worden gezocht naar andere mogelijkheden om het doel te bereiken. Dit is mogelijk
door geen leeftijdsgrenzen te gebruiken voor een vacature. Wanneer er sprake is van
gelijke geschiktheid kan uit het oogpunt van kostenbeheersing gekozen worden voor
de jongere sollicitant. Aan het vereiste van de noodzakelijkheid is dus niet voldaan.
Hierdoor is er dus geen sprake van een objectieve rechtvaardiging en oordeelt de
Commissie dat er sprake is van een verboden onderscheid op grond van leeftijd in de
zin van artikel 3 sub a WGBL.
§ 3.2 Leeftijdsdiscriminatie huisarts (Oordeel 2005-49 van de Commissie
Gelijke Behandeling)
De verzoeker is Nico van Hasselt, hij is tachtig jaar oud en is werkzaam als huisarts.
De verweerster is de zorgverzekeraar “Zorg en Zekerheid”. Het geschil loopt al tien
jaar. Zorg en Zekerheid sluit geen contracten af met huisartsen ouder dan 70 jaar, met
als reden dat de kans groot is dat een oudere huisarts fouten maakt. De
zorgverzekeraar wil op deze manier ook de “doorstroming van huisartsen”bevorderen.
De huisarts is ingeschreven bij het register van Huisartsen van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en heeft een
praktijk van ongeveer 2000 patiënten. Eens is de vijf jaar wordt getoetst of een
huisarts nog voldoet aan de voorwaarden die het KNMG stelt. Doordat op hoge
leeftijd de kans op plotseling verlies van lichamelijke of geestelijke gezondheid groter
is dan bij lage leeftijd is de kans kleiner dat door de toets voor herregistratie eens in de
vijf jaar een actueel beeld ontstaat.
Op grond van artikel 44 lid sub g Ziekenfondswet, eindigt een modelovereenkomst
tussen een zorgverzekeraar en een huisarts bij het 65ste levensjaar van de huisarts.
Krachtens artikel 45 lid 1 sub g Ziekenfondswet kan van de modelovereenkomst
worden afgeweken in bepaalde situaties.
6
De Commissie moet oordelen over de vraag of de zorgverzekeraar in strijd heeft
gehandeld met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL)
door de weigering een zorgovereenkomst af te sluiten met de huisarts.
De WGBL geeft de reikwijdte aan van het verboden onderscheid op grond van de
leeftijd. Volgens de Commissie heeft de zorgverzekeraar het verbod op onderscheid
op grond van leeftijd overtreden door geen zorgovereenkomst met de huisarts aan te
gaan. In artikel 4 WGBL jo. Artikel 1 WGBL is bepaald dat onderscheid op leeftijd
verboden is met betrekking tot de uitoefening van en ontplooiing binnen het vrije
beroep. De arts oefent een vrij beroep uit. Doordat de zorgverzekering geweigerd
wordt, ondervindt de arts beperkingen in het verwerven van inkomsten.
Uitzonderingen van de regel uit artikel 4 WGBL zijn genoemd is artikel 7 WGBL. De
uitzonderingen van artikel 7 lid 1 sub b WGBL gelden bij een arbeidsverhouding of
een dienstverband als ambtenaar. Deze uitzonderingen zijn bij deze zaak niet van
toepassing, omdat de arts een vrij beroepsuitoefenaar is. De uitzondering van artikel 7
lid 1 sub c houdt in dat het verbod niet geldt wanneer het onderscheid objectief
gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor dat doel passend en
noodzakelijk zijn. De partij die het onderscheid heeft gemaakt, moet de feiten
aandragen die dit onderscheid rechtvaardigen.
De zorgverzekeraar zegt twee doelen voor het onderscheid te hebben, namelijk de
doorstroming van huisartsen en het waarborgen van de kwaliteit van de
huisartsgeneeskunde. Het doel om de doorstroming van de huisartsen te bevorderen is
niet noodzakelijk geacht. Er is geen informatie verstrekt die de behoefte aan
doorstroming bevestigd. Hert is dan ook geen legitiem doel. Het tweede doel van de
zorgverzekeraar is wel zwaarwegend. Het is namelijk een prioriteit van de
zorgverzekeraar om goede zorg te bieden ten behoeve van haar verzekerden. Het doel
is legitiem, en het middel wordt geschikt gevonden om het doel te bereiken Er bestaat
namelijk zonder twijfel een verband tussen leeftijd en de kwaliteit van de
beroepsuitoefening, maar het moment van achteruitgang in de kwaliteit is bij iedereen
verschillend. Een leeftijdsgrens van 65 of 70 jaar kan deze kwaliteit waarborgen.
Bij de vraag of het middel noodzakelijk is, moet worden gekeken naar de
subsidiariteit en de proportionaliteit. De zorgverzekeraar heeft gesteld dat de toetsing
van de HVCRC en de jaarlijkse beoordeling onvoldoende is om de kwaliteit van de
zorg te bewaken. De commissie vindt dat de beroepsgroep de kwaliteit met deze
beoordelingen voldoende bewaakt en vindt dat er dus een alternatief voor handen ligt
waarbij minder onderscheid wordt gemaakt. Er is hier dus niet voldaan aan de
subsidiariteit. de commissie vind het niet nodig om nu nog de proportionaliteit van het
middel te toetsen. Het onderscheid op grond van leeftijd is door het ontbreken van de
subsidiariteit van het middel niet objectief gerechtvaardigd.
De uitzondering van artikel 7 lid 1 sub c WGBL is niet van toepassing en de
zorgverzekeraar heeft in strijd gehandeld moet artikel 4 jo. Artikel 1 WGBL door
geen nieuwe zorgovereenkomst met de huisarts aan te gaan.
De zorgverzekeraar heeft in strijd gehandeld met de Wet op gelijke behandeling op
grond van leeftijd bij arbeid (WGBL) door de weigering een zorgovereenkomst af te
sluiten met de tachtigjarige huisarts.
7
§ 3.3 Collegegeld 30-plussers (Oordeel 2005-96 van de Commissie Gelijke
Behandeling)
Een 36-jarige studente voelt zich gediscrimineerd omdat zij meer collegegeld moet
betalen dan studenten jonger dan 30 jaar. Zij heeft de Commissie verzocht een oordeel
te geven op de vraag of de universiteit in strijd handelt met de Wet Gelijke
Behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) door aan haar een hoger
bedrag aan collegegeld te vragen dan aan studenten jonger dan 30 jaar.
Volgens de studente maakt de universiteit een verboden onderscheid op grond van
leeftijd door het in rekening brengen van een hoger collegegeld. De studente komt
door haar leeftijd niet in aanmerking voor studiefinanciering, studentenhuisvesting,
goedkope ziektekostenverzekeringen en financieringsregelingen voor studenten. Ook
nog een verschil in collegegeld, voelt mede hierdoor zeer discriminerend.
De universiteit gaf als een reden om tot dit verschil in collegegeld over te gaan, het
besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om
universiteiten niet meer te bekostigen voor onderwijs aan studenten van 30 jaar en
ouder. Deze maatregel is echter nooit doorgevoerd door de Minister. Een tweede
argument van de universiteit is dat ze door financieel-economische omstandigheden
zijn genoodzaakt maatregelen te nemen om de continuïteit van de universiteit te
waarborgen. De universiteit voert ook aan dat studenten van 30 jaar en ouder vaker
werken naast hun studie. De universiteit heeft de afgelopen jaren, blijkens financiële
jaarverslagen, met een financieel positief resultaat afgesloten en de collegegelden zijn
maar een klein gedeelte van de totale inkomsten van de universiteit. Dat studenten
boven de 30 jaar vaker werken is op zichzelf al een discriminerend argument.
Volgens de universiteit maakt zij geen verboden onderscheid op grond van leeftijd. In
de WHW wordt de grens van 30 jaar genoemd om wel of niet wettelijk collegegeld
toe te passen. De universiteit heeft beleidsvrijheid om voor studenten van ouder dan
30 jaar een hoger collegegeld vast te stellen. De positieve financiële resultaten zijn
volgens de universiteit beperkt relevant, omdat de universiteit door toekomstige
bouwverplichtingen geen aanspraak op dit geld kan doen voor onderwijs of onderzoek.
De nieuwe bachelor/master indeling heeft voor een grotere flexibiliteit gezorgd. Dit
leidt tot meer kosten waardoor de universiteit genoodzaakt was het systeem van
collegegeld te herzien. Bij de behandeling van de WGBL in de Tweede Kamer is de
toelaatbaarheid van het onderscheid uitvoerig besproken, waarna de kamer heeft
geconcludeerd dan de leeftijdsgrens van 30 jaar gerechtvaardigd is.9 Het doel van de
universiteit is om de toegankelijkheid van het voltijdse onderwijs te waarborgen voor
iedere jongeren met toereikende capaciteiten, ongeacht de financiële situatie van de
ouders. Hiervoor is de koppeling gelegd tussen collegegeld en studiefinanciering. Het
middel staat volgens de universiteit in evenredige verhouding tot het doel omdat bij
studenten ouder dan 30 jaar de financiële positie van de ouders niet langer relevant is.
Op grond van artikel 1 WGBL jo. Artikel 5 sub b WGBL is onderscheid op grond van
leeftijd verboden bij het verlenen van toegang tot onderwijs dat is gericht op de
9
Kamerstukken II, 2001/02, 28 170, nr. 5, p. 29 en 30
8
toetreding tot en het functioneren op de arbeidsmarkt. De universiteit biedt
opleidingen aan die gericht zijn op toetreding tot de arbeidsmarkt en valt dan ook
onder de beschrijving van artikel 5 WGBL. Zonder de betaling van collegegeld, kan
een student niet toetreden tot de universiteit. Het innen van het collegegeld valt dan
ook onder de reikwijdte van artikel 5 WGBL. De commissie is hier dus bevoegd te
oordelen.
In artikel 7 WGBL staan uitzonderingen wanneer het verbod niet geldt. Volgens
artikel 7 lid 1 sub c WGBL geldt het verbod niet wanneer het onderscheid objectief
gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor dat doel passend en
noodzakelijk zijn. De partij die het onderscheid heeft gemaakt, moet de feiten
aandragen die dit onderscheid rechtvaardigen.
Het doel van de universiteit en van de Tweede Kamer dat iedere jongere met
toereikende capaciteiten dient te kunnen studeren, ongeacht de financiële situatie van
de ouders is volgens de commissie legitiem. Het middel is volgens de commissie
echter niet geschikt om dit doel te bereiken. Het middel werpt uisluitend een drempel
op voor personen ouder dan 30 jaar. Er is niet gebleken dat dit middel het collegegeld
voor studenten van onder de 30 jaar beïnvloed. Er is evenmin een verband tussen de
hoogte van het collegegeld van studenten van 30 jaar en jonger en 30 jaar en ouder.
Het middel kan dus in zijn algemeenheid niet als passend worden beschouwd. Het
doel van de universiteit om de continuïteit van het onderwijs veilig te stellen is ook
legitiem volgens de commissie. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de
Europese Gemeenschappen, de Hoge Raad en de Commissie, is gebleken dat
financiële motieven op zichzelf niet voldoende zijn als objectieve
rechtvaardigingsgrond. Bovendien vormen de extra inkomsten door dit middel nog
geen 0,5% van de totale inkomsten van de universiteit. Op grond van de jurisprudentie
en de geringe invloed van de hogere collegegelden voor dertig plussers oordeelt de
Commissie dat het middel niet in evenredige verhouding staat tot het doel. De hogere
kosten door de invoering van de bachelor/master indeling worden niet ondersteund
met financiële gegevens. Dit doel is niet legitiem. Het onderscheid dat de universiteit
heeft gemaakt op grond van leeftijd is volgens de Commissie niet objectief
gerechtvaardigd. De Universiteit heeft verboden onderscheid gemaakt in strijd met de
WGBL.
9
Hoofdstuk 4 Slot: conclusie
§ 4.1 Antwoord
Op de vraag wanneer er sprake is van verboden onderscheid op grond van leeftijd
zijn verschillende antwoorden mogelijk. De Commissie Gelijke Behandeling
beantwoord deze vraag in haar jurisprudentie. Volgens de Commissie is er al
snel sprake van verboden onderscheid wanneer de handeling valt onder de
reikwijdte van de WGBL. Een beroep op gerechtvaardigd onderscheid wordt
behandeld op grond van artikel 7 WGBL. Wanneer het doel niet legitiem is
strandt het beroep al. Het doel kostenbeheersing is van zijn aard al niet
legitiem.
Er moet minstens een ander gemotiveerd legitiem doel zijn om het
onderscheid te rechtvaardigen.Een beroep op gerechtvaardigd onderscheid strandt al
op artikel 7 WGBL wanneer het doel niet legitiem is. Wanneer de commissie wel een
legitiem doel aan de handeling toekent, moet de handeling nog passend en
noodzakelijk zijn. Dit laatste vereiste wordt gecontroleerd door de Commissie
op grond van de subsidiariteit en de proportionaliteit van het middel.
Bij de zaak van de 80-jarige huisarts tegen de zorgverzekeraar, had de
zorgverzekeraar een legitiem doel, namelijk het garanderen van goede zorg voor haar
klanten. Het middel, om een leeftijdsgrens voor artsen vast te stellen is absoluut
passend, maar omdat de sector zelf volgens de commissie voldoende haar artsen
controleert, strandt het middel toch op de noodzakelijkheid. Hier gaat de Commissie
erg ver in het begrip verboden onderscheid.Een beroep op het gerechtvaardigd
onderscheid moet dus wel heel goed gemotiveerd worden, wil het slagen bij de
Commissie.
De wetgever is hierin wat milder en is eerder geneigd tot het toekennen van
gerechtvaardigd onderscheid. Bijvoorbeeld bij het Collegegeld voor 30-plussers, zegt
de Commissie in haar uitspraak dat hier sprake is van verboden onderscheid, maar
vindt men in Den Haag het onderscheid gerechtvaardigd. Zij passen de toepasbaarheid
en noodzakelijkheid van het middel minder strikt toe dan de commissie. Dit past in de
lijn van de Nederlandse parlementaire geschiedenis, waar pas in de laatste decennia
serieus nagedacht werd over wetgeving betreft leeftijdsdiscriminatie.
Zo heeft ook het WGBL een beperktere werkingssfeer dan de Europese
conceptrichtlijn tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in
werkgelegenheid en beroep. Met name bij de onderwerpen arbeidsvoorwaarden en
ontslag, laat de wetgever voldoende ruimte voor gerechtvaardigde uitzonderingen.10
De Commissie Gelijke Behandeling behandeld de geschillen nauwkeurig en
consistent op grond van de WGBL. De Commissie en het EG-recht beschouwen
leeftijd inmiddels steeds meer als een verdacht criterium (net zoals ras, geaardheid en
nationaliteit) terwijl de Nederlandse wetgever nog steeds leeftijd als een neutraal
begrip beschouwd. De laatste jaren wordt mede door de vergrijzing en de komst van
wetten zoals de WGBL leeftijd niet meer als een neutraal begrip gezien, maar steeds
10
Kamerstukken II, 1999/00, 26880, nrs. 1-2
10
meer als verdacht criterium. Er is dus sneller sprake van een verboden onderscheid op
grond van leeftijd.
Wanneer er sprake is van een verboden onderscheid en er gekeken moet worden naar
een objectieve rechtvaardiging, is de vraag hoe de begrippen ‘passend’ en
‘noodzakelijk’ worden toegepast. Wat is (dis)proportioneel?
Het zou een goede oplossing zijn om de algemeen aanvaarde uitzonderingsgronden op
het verbod van directe leeftijdsdiscriminatie limitatief opgesomd op te nemen en niet
meer toetsen wanneer het objectief gerechtvaardigd is. Probleem is wel dat de
maatschappij het daar met elkaar nog niet over eens is.
mevrouw Asscher-Vonk is van mening dat naast het reeds bestaande wettelijk verbod
op leeftijdsdiscriminatie op werving en selectie een uitbreiding van de werkingssfeer
wil. Dat zou de reikwijdte van het verboden onderscheid weer vergroten. Hier valt
tegen in te brengen dat we dan te ver doorschieten met het begrip verboden
onderscheid, er moet een duidelijk verschil blijven tussen leeftijd en
discriminatiegronden zoals ras en nationaliteit.
11
Bronvermelding
Artikelen
‘TE JONG TE OUD’, Advies Commissie Gelijke Behandeling inzake
Leeftijdsonderscheid in de supermarktbranche op verzoek van de CNVJongerenorganisatie, CGB-advies, 2006/02
‘Arts wint zaak tegen verzekeraars: leeftijdsdiscriminatie’, Het Parool, 30 maart 2005
‘Bejaarde arts mag doorwerken’, NRC Handelsblad, 30 maart 2005
Vera Spaans en Clemens van Herwaarden, ‘Vakkenvuller sneuvelt in
supermarktoorlog’, Het Parool, 8 juni 2005
Paul Vugts, ‘Collegegeld 30-plussers niet hoger’, Het Parool, 11 juni 2005
Internet
<http://www.leeftijd.nl/expertise_diensten/expertise/gelijkebehandeling/beschrijving_
wgbl> Geraadpleegd op 12-11-2007.
<http://www.ser.nl/persberichten/default.asp?desc=pers_17dec1999 >, 17 december
1999. Geraadpleegd op 14-11-2007.
Kamerstukken
Kamerstukken II 2001/02, 28170 nr. 5
Kamerstukken II, 1996/97 25 263, nr. 6
Kamerstukken II, 1990/91, 22 014, nr. 5
kamerstukken II, 1999/00, 26880, nrs. 1-2
Boeken
Laura Christ e.a., Leeftijd geen bezwaar! Manifest voor de toekomst, Landelijk Bureau
Leeftijdsdiscriminatie, 1998
M.M. van der Burg, Wet Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid,
Kluwer 2004
J.H Jans, Doorwerking in de nationale rechtsorde van het verbod van
leeftijdsdiscriminatie als algemeen beginsel van gemeenschapsrecht, Sociale
zekerheid voor het oog van de meester, Deventer 2006, p. 115-129
Rechtspraak
Commissie Gelijke Behandeling
12
Oordeel 2005-49
Oordeel 2005-83
Oordeel 2005-96
13
Download