2012-2013 Bloktoets 2.5 NL Bewegen 1 Wat bevindt zich in de kanalen van Havers? A. Osteclasten.<BR> B. Osteocyten.<BR> C. Bloedvaten.<BR> D. Chondrocyten.<BR> E. Beenmerg.<BR> A. De lamel die het dichtst bij het centrale kanaal ligt, is als laatste aangemaakt.<BR> B. In het midden van een osteon ligt een kanaal van Volkmann.<BR> C. De cirkelvormige (concentrische) lamellen binnen een osteon zijn interstitiële lamellen.<BR> D. Osteoclasten vormen het osteoïd dat later omgevormd wordt tot botmatrix.<BR> 2 Een osteon is een microscopische structuur van concentrische lagen gemineraliseerde collageenmatrix rond een kanaaltje met bloedvaten en zenuwvezels. Welk van de volgende beweringen is juist? 3 De calcium concentratie wordt gekend door een stabiele situatie. Op een plotse verandering in concentratie van Calcium wordt direct gereageerd zodat de concentratie gelijk blijft. Welk orgaan is voor deze aanpassing het meest verantwoordelijk? A. de lever<BR> B. De nier<BR> C. Het bot<BR> D. De huid<BR> 4 Parathormoon (PTH)heeft invloed op de botopbouw. Osteoblasten produceren zowel OPG als RANK-L. Deze cytokines hebben effecten op de botaanmaak en botafbraak. Welk van onderstaande beweringen is juist? A. PTH inhibeert de osteoclast activiteit en OPG stimuleert de botaanmaak<BR> B. PTH stimuleert de osteoclast activiteit en OPG stimuleert de botaanmaak<BR> C. PTH inhibeert de osteoclast activiteit en OPG inhibeert de botaanmaak<BR> D. PTH stimuleert de osteoclast activiteit en OPG inhibeert de botaanmaak<BR> 5 Serum 25 OH D concentraties kennen door het jaar heen een wisselend beloop. In welk jaargetijde is deze serum concentratie het laagst? A. Lente<BR> B. Zomer<BR> C. Herfst<BR> D. Winter<BR> 6 Osteoporose is een veel voorkomend probleem, vooral bij postmenopauzale vrouwen. De oestrogenen die voor de menopauze nog in voldoende mate aanwezig zijn, zijn een beschermende factor voor het ontstaan van osteoporose. Oestrogenen hebben: A. Een stimulerend effect op de osteoblast<BR> B. Een inhiberend effect op de osteoblast<BR> C. Alleen een inhiberend effect op de osteoclast<BR> D. Een stimulerend effect op PTH<BR> 7 Parathormoon heeft invloed op de calcium en fosfaat huishouding. Wat is juist? Bij een lage Calcium concentratie in het serum: A. Neemt de PTH concentratie toe en de absorptie van Calcium in de darmen toe<BR> B. Neemt de PTH concentratie toe en de absorptie van Calcium in de darmen af<BR> C. Neemt de PTH concentratie af en de Calcium reabsorptie in de nieren toe<BR> D. Neemt de PTH concentratie af en de Calcium reabsorptie in de nieren toe<BR> 8 9 Dual energy X ray-absorptiometry is de meest gebruikte techniek om de botdichtheid te meten. De uitslag hiervan uitgedrukt in een Z- of T score. De piekbotmassa wordt bereikt: A. Voor het 20ste levensjaar<BR> B. Tussen het 20ste en 30ste levenjaar<BR> C. Tussen het 30ste en 40ste levensjaar<BR> D. Na het 40ste levensjaar<BR> Er wordt gesproken van osteoporose als: A. De Z score lager is dan 2,5 x de standaard deviatie onder de gemiddelde piekbotmassa<BR> B. De Z score lager is dan 1 x de standaarddeviatie onder de gemiddelde piekbotmassa<BR> C. De T score lager is dan 2,5 x de standaard deviatie onder de gemiddelde piekbotmassa<BR> D. De T score lager is dan 1 x de standaard deviatie onder de gemiddelde piekbotmassa<BR> 10 Bij secundaire preventie van osteoporotische fracturen is het doel om nieuwe fracturen bij de gescreende persoon te voorkomen. Het voorkomen van vallen is hierbij belangrijk! Van welk van onderstaande strategieën is A. Valpreventie strategieën<BR> het bewijs geleverd dat interventie op dit B. Het dragen van een gebied zinvol en uitvoerbaar is? heupprotector<BR> C. Het op peil brengen van Vitamine D status<BR> 11 De aanwezigheid van een klinische en/of Welk van onderstaande beweringen is A. Een op de 3 postmenopauzale radiologische wervelfractuur bij postmenopauzale vrouwen of mannen ouder dan 50 jaar, geeft een verhoogd risico op het onstaan van nieuwe wervelfracturen en niet-wervelfracturen. juist? vrouwen met een incidente wervelfractuur ontwikkelt (indien er geen osteoporose preventie gestart wordt) , binnen 1 jaar een nieuwe wervelfractuur<BR> B. Een op de 5 postmenopauzale vrouwen met een incidente wervelfractuur ontwikkelt (indien er geen osteoporose preventie gestart wordt) , binnen 1 jaar een nieuwe wervelfractuur<BR> C. Een op de 5 postmenopauzale vrouwen met een incidente wervelfractuur ontwikkelt (indien er geen osteoporose preventie gestart wordt) , binnen 5 jaar een nieuwe wervelfractuur<BR> D. Een op de 3 postmenopauzale vrouwen met een incidente wervelfractuur ontwikkelt (indien er geen osteoporose preventie gestart wordt) , binnen 5 jaar een nieuwe wervelfractuur<BR> 12 Bij artrose van de wervelkolom ontstaan er typische veranderingen aan de rand van de wervellichamen. Deze extra botvorming is op de röntgenfoto´s van de wervelkolom zichtbaar en wordt genoemd A. B. C. 13 Spondylolisthesis van de lumbale A. L3-L4<BR> wervelkolom komt het meeste voor op het B. L4-L5<BR> volgende nivo: C. L5-S1<BR> Syndesmofyten<BR> Spondylofyten<BR> Osteochondrose<BR> 14 Spondylolisthesis komt A.Veel meer voor bij vrouwen dan bij mannen<BR> B.Veel meer voor bij mannen dan bij vrouwen<BR> C.Komt evenveel voor bij vrouwen als bij mannen<BR> 15 Degeneratie van de wervelkolom, of spondylose wordt meestal gezien in de: 16 Bij thoracale hyperkyphose bestaat een operatie-indicatie vanaf een Cobbse hoek op de röntgenfoto van: 17 U onderzoekt bij een patiënt de thoracolumbale wervelkolom. Bij langzaam vooroverbuigen (buktest) ziet u aan de rechter zijde een gibbus in het thoracale gebied verschijnen. Dit is een asymmetrische uitpuiling die voorkomt (1) ter hoogte van een bepaald deel van de scoliose-bocht en die (2) wijst op een bepaald type scoliose. 18 Als onderdeel van het onderzoek van het bewegingsapparaat vervolg je bij een patiënt met de ziekte van Bechterew de ademhalingsexcursie. Voor een betrouwbare bepaling is de plaats waar je de omtrek van de thorax bij maximale expiratie en inspiratie meet van groot belang. Dit is: A. hoog-thoracale wervelkolom<BR> B. laag-thoracale wervelkolom<BR> C. hoog-lumbale wervelkolom<BR> D. laag-lumbale wervelkolom<BR> A. 45 graden<BR> B. 55 graden<BR> C. 65 graden<BR> D. 75 graden<BR> A. aan de concave zijde van een structurele scoliose<BR> B. aan de convexe zijde van een structurele scoliose<BR> C. aan de concave zijde van een functionele scoliose<BR> D. aan de convexe zijde van een functionele scoliose<BR> Welk van onderstaande beweringen hierover zijn correct? Je meet deze omtrek ter hoogte van: A. het midden van het sternum bij zowel vrouwen als mannen<BR> B. de processus xiphoideus bij zowel vrouwen als mannen<BR> C. het midden van het sternum bij vrouwen en de processus xiphoideus bij mannen<BR> D. de processus xiphoideus bij vrouwen en het midden van het sternum bij mannen<BR> Statistiek 19 (zie afbeelding onder toets). Het effect van roken tijdens de zwangerschap (smoking; 1 = roker, 0 = niet-roker) op het krijgen van een blind of slechtziend kind (1 = blind of slechtziend, 0 = niet blind of slechtziend) is onderzocht. Hierbij is rekening gehouden met het drinken van alcohol tijdens de zwangerschap (drinking; 1 = drinker, 0 = niet-drinker) en leeftijd van de moeder boven de 40 jaar (Age_above_40; 1 = boven de 40 jaar, 0 = 40 jaar of jonger). De volgende SPSS uitvoer hoort bij de logistische regressie analyse die op de data is toegepast. 20 Als je bovenstaande uitvoer gebruikt, hoe groot is dan het geobserveerd effect van roken tijdens de zwangerschap op het krijgen van een blind of slechtziend kind, na correctie voor het drinken van alcohol tijdens de zwangerschap en leeftijd van de moeder boven de 40 jaar? A. Odds ratio van rokers ten opzichte van niet-rokers = 0,901<BR> B. Odds ratio van rokers ten opzichte van niet-rokers = 2,461<BR> C. Odds ratio van niet-rokers ten opzichte van rokers = 0,901<BR> D. Odds ratio van niet-rokers ten opzichte van rokers = 2,461<BR> Zie gegevens vraag 2. De onderzoeker wil ook weten welke variabelen in het model onafhankelijke risicofactoren zijn voor het krijgen van een blind of slechtziend kind. Als de onderzoeker een significantiegrens (alpha) van 0,05 hanteert, welke variabelen zijn dan onafhankelijke risicofactoren? A. Roken tijdens de zwangerschap en drinken tijdens de zwangerschap, want beide pwaarden zijn kleiner dan 0,05.<BR> B. Roken tijdens de zwangerschap, want deze variabele is de enige variabele met een pwaarde kleiner dan 0,05.<BR> C. Geen enkele variabele, want de p-waarden zijn allen groter dan 0,05.<BR> D. Geen enkele variabele, want ze zijn allen gecorreleerd met elkaar.<BR> Oogheelkunde 21 Bij het operatief verwijderen van de ooglens moet de continuïteit van een aantal structuren worden verbroken. Welke structuur wordt NIET doorbroken? A. de cornea<BR> B. het voorste lenskapsel<BR> C. het corpus ciliare<BR> 22 Bij een patiënt met primaire rechte oogstand wordt oogonderzoek verricht. Bij de afdekproef maakt het laatst afgedekte oog bij alternerend afdekken een instelbeweging naar binnen. 23 Een patiënt met een parese van de musculus rectus lateralis rechts ziet bij recht vooruit kijken dubbelbeelden. De oogstand van het rechter oog bij recht vooruit kijken is afwijkend, en bij kijken naar rechts verandert de mate waarin de beelden uit elkaar liggen. Hier is sprake van: A. exoforie<BR> B. exotropie<BR> C. esoforie<BR> D. esotropie<BR> Welke bewering is juist? A. De oogstand bij recht vooruit kijken is voor het rechter oog naar binnen, bij kijken naar rechts neemt het dubbelzien toe<BR> B. De oogstand bij recht vooruit kijken is voor het rechter oog naar buiten, bij kijken naar rechts neemt het dubbelzien af<BR> C. De oogstand bij recht vooruit kijken is voor het rechter oog naar binnen, bij kijken naar rechts neemt het dubbelzien af<BR> D. De oogstand bij recht vooruit kijken is voor het rechter oog naar buiten, bij kijken naar rechts neemt het dubbelzien toe<BR> 24 Monoculaire dubbelbeelden kunnen lastig Bij welke van onderstaande A. Amblyopie<BR> zijn voor de patiënt. aandoeningen treden monoculaire dubbelbeelden op? B. Oogspierparesen<BR> C. Open kamerhoekglaucoom<BR> D. Cataract<BR> A. De rechter nervus oculomotorius (NIII)<BR> B. de rechter nervus opticus (N III)<BR> C. De linker nervus oculomotorius (NIII)<BR> D. De linker nervus opticus (NII)<BR> 25 Een 27-jarige man loopt t.g.v. een autoongeluk een multi-trauma op met o.a. een hersenletsel en een orbitafractuur rechts. Enige tijd na ontwaken uit het coma bemerkt hij dat hij vrijwel niets ziet met zijn rechteroog. Bij onderzoek van de pupilreacties van het linkeroog treedt een directe en consensuele lichtreactie op; bij het rechteroog treedt in beide pupillen geen verandering op. 26 Bij een gezonde man van 30 jaar wordt met behulp van een goed verlichte visuskaart lege artis de visus gemeten. Het resultaat is: VOD sc = 0.8 VOD sc +0,5D = 0.6 VOD sc -0,5D = 1.0 27 Bij een patiënt met een acute visusdaling van het linker oog wordt een perifere gezichtsvelduitval gevonden. Welke hersenzenuw is nu aangedaan? Welke aandoening is nu het meest waarschijnlijk: A. Ablatio retinae (netvliesloslating)<BR> B. Occlusie van de vena centralis retinae (CRVO)<BR> C. Neuritis optica<BR> D. Primair open Kamerhoek Glaucoom (POAG)<BR> 28 Een patiënt wordt voor controle op de polikliniek gezien in verband met haar cataract. Bij onderzoek blijkt haar brilsterkte veranderd te zijn. In plaats van Dit past het meest bij: A. corticaal cataract<BR> B. posterior subcapsularis cataract<BR> C. nucleair cataract<BR> Voor de ametropie van deze patiënt geldt: A. Hij is myoop<BR> B. Hij is hypermetroop<BR> C. Hij is presbyoop<BR> de sterkte van sferisch +1,0 dioptrie heeft ze nu een sterkte van sferisch -1,0 dioptrie aan beide ogen. Verder verteld ze dat ze nu zonder bril beter kan lezen. 29 Er zijn twee ernstige vormen van leeftijdsgebonden macula degeneratie: de droge vorm en de natte vorm. D. polaris posterior cataract<BR> Welke hiervan geeft zonder behandeling de snelste achteruitgang van de visus? A. De natte vorm<BR> B. De droge vorm<BR> C. Allebei even snel<BR> 30 De uvea omvat de iris, het corpus ciliare en de chorioidea. Bij een iridocyclitis is de ontsteking voornamelijk gelokaliseerd in: A. De iris<BR> B. Het kamerwater<BR> C. Zowel de iris als het corpus ciliare<BR> D. De gehele uvea<BR> 31 Bij uveitis treden een aantal specifieke symptomen naar voren en kunnen we bij oogonderzoek kenmerkende tekenen zien. Welke van onderstaande mogelijkheden is het meest kenmerkend voor een acute uveitis anterior? A. Het begint met bilaterale pijn, fotofobie en roodheid<BR> B. De pupil is wijd (door het optreden van sfincter spasmen)<BR> C. Het is de minst frequent voorkomende vorm van uveitis<BR> D. Het wordt gekarakteriseerd door cellen in de voorste oogkamer<BR> 32 Posterieure synechieën zijn verklevingen die zich kunnen vormen bij een acute uveitis anterior. Tussen welke structuren van het oog treden deze synechieën op? A. De cornea en de iris<BR> B. De iris en de lens<BR> C. De lens en het glasvocht<BR> D. Het glasvocht en de retina<BR> 33 Toxoplasmose gondii is een frequent voorkomende oorzaak van infectieuze uveitis. Welke van onderstaande oogstructuren is hierbij primair aangedaan? A. De iris<BR> B. Het corpus ciliare<BR> C. De chorioidea<BR> D. De retina<BR> 34 Voor het sluiten en openen van de ogen is een goede werking van een combinatie van spieren en zenuwen nodig. Welke combinatie is verantwoordelijk voor het sluiten van de ogen? A. De m. levator palpebrae met de n. trochlearis<BR> B. De m. sphincter met de n. facialis<BR> C. De m. obliquus superior met de n. abducens<BR> D. De m. orbicularis met n. facialis<BR> 35 De afvoer van de tranen wordt geregeld door het knipperen en de afvoer kanaaltjes. Waar komt het traanvocht uiteindelijk terecht? A. Via de conjunctiva in de orbita<BR> B. Via het trabekelsysteem in de voorste oogkamer<BR> C. Via de puncta in de ductus nasolacrimale<BR> D. Via de carunculli in de temporale fissura van Meibom<BR> 36 De pupilgrootte wordt voornamelijk bepaald door de hoeveelheid licht die in het oog valt. Welke hersenzenuw is verantwoordelijk voor het kleiner worden van de pupil? A. N. Sympathicus<BR> B. N. Oculomotorius<BR> C. N. Trochlearis<BR> D. N. Facialis<BR> 37 Het netvlies wordt van twee kanten van bloed voorzien. Welke bloedvoorziening is hoofdverantwoordelijk voor de voeding van de receptoren? A. De Uvea via de a. ciliaris<BR> B. De Conjunctiva via de a. supratrochlearis<BR> C. De epi-sclera via de a. palpebralis lateralis<BR> D. De limbus via de a. centralis retinae<BR> 38 Het fundusbeeld laat naast de bloedvaten een aantal kenmerkende structuren zien. Op welke plaats treden de netvlies zenuwvezels uit het oog? A. De fovea<BR> B. De macula<BR> C. De papil<BR> D. De ora serrata<BR> 39 Gezichtsvelduitval bij glaucoom begint meestal in een bepaald deel van het gezichtsveld. Welk deel van het gezichtsveld is dan het eerst aangedaan? A. Het meest perifere deel<BR> B. Het mid-perifere deel<BR> C. Het centrale gezichtsveld<BR> 40 Risico factoren en waarschuwingssymptomen spelen een belangrijke rol bij glaucoom. Wat is GEEN risicofactor voor het krijgen van gesloten kamerhoek glaucoom? A. Myopie<BR> B. Een ondiepe voorste oogkamer<BR> C. Het zien van gekleurde kringen (halo’s) rond lampen<BR> 41 Het centrale hersencentrum voor klassieke conditionering is: A. de prefrontale cortex<BR> B. de amygdala<BR> C. de gyrus cinguli<BR> D. de nucleus albus<BR> 42 Beloning gaat gepaard met arousal. Het belangrijkste neurotransmittersysteem bij arousal is A. Dopaminerg<BR> B. Serotonerg<BR> C. Noradrenerg<BR> D. Cholinerg<BR> 43 Signaal transductie via de neuronale circuits in de hersenen vindt plaats met gebruik van neurotransmitter moleculen. Welke van de onderstaande beweringen is INcorrect? A. GABA is een neurotransmitter met een overwegend inhiberende functie<BR> B. GABA komt voornamelijk voor in projectie neuronen<BR> C. Acetylcholine wordt afgebroken Psychiatrie/Psychologie door acetylcholine- esterase<BR> D. Serotonine is een belangrijke neurotransmitter bij de regulatie van stemming<BR> 44 Excitotoxiciteit is het proces van toxiciteit dat gemedieerd wordt door: A. Overmatige stimulatie van glutamaterge neurotransmissie via NMDA receptoren.<BR> B. Destructie van de origine neuronen die excitatoire neurotransmitters moleculen aanmaken.<BR> C. Exocytose van schadelijke ubiquitine en proteasoom moleculen tijdens de ontwikkeling en veroudering van de hersenen.<BR> D. Buiten de cel aanwezige virale of bacteriele toxines.<BR> 45 Neurogenese is het proces waarbij nieuwe neuronen worden aangemaakt vanuit voorloper- en stamcellen Welke van onderstaande beweringen is correct: A. Neurogenese vindt voornamelijk plaats in het periaquaductale grijs<BR> B. Neurogenese vindt niet plaats in het volwassen brein<BR> C. Neurotrophe factoren hebben vaak een remmend effect op neurogenese<BR> D. De gyrus dentatus van de hippocampus is een belangrijke niche voor neurogenese<BR> 46 Chantal, een tienjarig meisje, komt samen Wat is bij Chantal de negatieve A. De aandacht en zorg van met haar moeder naar een regional psychiatrisch centrum omdat ze bang is voor school. Chantal wordt op school namelijk vaak gepest omdat ze klein en dik is. De laatste maanden is ze zo bang geworden voor dit pesten dat het voorkomt dat ze, soms onder schooltijd, huilend naar huis gaat. Pas als ze thuis is en haar moeder haar vastpakt wordt ze weer rustig. Haar moeder maakt dan iets lekkers voor haar klaar en houdt haar een dagje thuis. De laatste weken is ze zo vaak van school weggebleven, dat de leraar heeft gezegd dat Chantal dit pesten niet langer moet vermijden, maar moet leren er anders mee om te gaan. Volgens de leertheorie zou een bepaald type conditionering een rol spelen bij het ontstaan van het vermijdingsgedrag van Chantal. 47 De mate waarin gedrag zich laat uitdoven, is afhankelijk van het type bekrachtigingschema. bekrachtiger? moeder.<BR> B. De angst voor de andere kinderen.<BR> C. De vermindering van de angst na terugkeer naar huis.<BR> D. Het pesten door de andere kinderen.<BR> Bij welk type van onderstaande bekrachtigingschema’s dooft gedrag het moeilijkste uit? A. Een continu bekrachtigingschema.<BR> B. Een partieel (of intermitterend) bekrachtigingschema.<BR> 48 De meest gehanteerde toepassingsvorm van exposure-therapie is die waarbij de patiënt wordt blootgesteld aan de werkelijke stimuli (dus niet in zijn verbeelding). Deze toepassingsvorm staat ook bekend als "exposure in vivo". Het gaat hierbij om blootstelling aan externe Exposure in vivo veroorzaakt? A. Bekrachtigen van de geconditioneerde respons.<BR> B. Herlabeling van de ongeconditioneerde stimulus.<BR> C. Uitdoving van de geconditioneerde respons.<BR> D. Wijziging van het referentiële stimuli zoals bijvoorbeeld hoogtes of dieren en in andere gevallen om blootstelling aan interne stimuli zoals bijvoorbeeld duizeligheid. verband tussen de geconditioneerde en de ongeconditioneerde respons.<BR> 49 Binnen de leertheorie spelen begrippen als ongeconditioneerde stimulus en ongeconditioneerde respons evenals geconditioneerde stimulus en geconditioneerde respons een centrale rol. Hieronder volgt een situatiebeschrijving: "Een patiënt loopt alleen over straat. Deze patiënt heeft de verwachting dat dit een paniekaanval zal oproepen en dat deze verwachting gepaard zal gaan met angst". Welke combinatie van onderstaande opties is het meest waarschijnlijk? 50 Initiatiefverlies wordt in de status mentalis gerangschikt onder een van de volgende hoofdgroepen van psychische functies. Het betreft: 1. "De angst" is een geconditioneerde respons.<BR> 2. "De angst" is een ongeconditioneerde respons.<BR> 3. "De angst" is een geconditioneerde stimulus.<BR> 4. "De paniekaanval" is een geconditioneerde respons.<BR> 5. "De paniekaanval" is een geconditioneerde stimulus.<BR> 6. "De paniekaanval" is een ongeconditioneerde stimulus.<BR> 7. "De angst" is een ongeconditioneerde stimulus.<BR> 8. "De straat" is een geconditioneerde stimulus.<BR> 9. "De straat" is een ongeconditioneerde stimulus.<BR> A. 2, 7 en 8 B. 1, 5 en 9 C. 1, 6 en 8 D. 3, 4 en 6 A. B. C. de affectieve functies;<BR> de cognitieve functies;<BR> de conatieve functies<BR> 51 Bij psychiatrisch onderzoek wordt onderscheid gemaakt in formele en inhoudelijke denkstoornissen. Tot de inhoudelijke denkstoornissen behoort: A. gedachtenstop<BR> B. gedachtevlucht<BR> C. grootheidsideeën<BR> D. incoherentie<BR> E. perseveratie<BR> 52 Bij het onderdeel affectieve functies in de status mentalis wordt o.a. het “affect” van de patient beschreven. Wat wordt met "affect" bedoeld? A. De subjectief ervaren grondtoon van het gevoelsleven van een persoon in de afgelopen weken.<BR> B. De uitdrukkingsbewegingen door middel van gebaren van een persoon op externe of interne stimuli zoals gedachten en herinneringen.<BR> C. De zichtbare en hoorbare expressie van de emotionele reactie van een persoon op externe of interne stimuli zoals gedachten en herinneringen.<BR> 53 Er zijn bepaalde hersenstructuren die zich bij de mens blijven ontwikkelen tot in de vroege volwassenheid. Dit is/zijn: A. de amygdala.<BR> B. de hippocampus.<BR> C. zowel de amygdala als de hippocampus.<BR> 54 Afwijkingen van de limbischWelke van de volgende afwijkingen doet hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (LHPA) zich voor bij MDD en niet bij PTSS? worden vaak gezien bij ernstige depressie (MDD) en post-traumatische stressstoornis (PTSS). A. Afgenomen volume van de hippocampus.<BR> B. Verhoogde CRHconcentratie.<BR> C. Kortere suppressie van cortisol bij de dexamethason-suppressietest (DST).<BR> D. Verhoogde CRH-concentratie en kortere suppressie van cortisol bij de DST.<BR> E. Afgenomen volume van de hippocampus en verhoogde CRHconcentratie.<BR> 55 Bepaalde omstandigheden tijdens het Bij welk van de volgende groepen wordt grootbrengen van jongen kunnen leiden tot onvoldoende ouderlijk zorg op jonge afwijkingen van de HPA –as. leeftijd (vergeleken met voldoende zorg) geassocieerd met afwijkend lage glucocorticoïdconcentraties op latere leeftijd? A. In het verleden misbruikte kinderen die langer dan een half jaar in een standaard pleegopvang. verblijven.<BR> B. Resusapen die door een groep soortgenoten worden grootgebracht. <BR> C. Ratten die worden grootgebracht door moeders die hun jongen weinig likken en verzorgen (zgn. licking and grooming behaviour).<BR> 56 Een 19-jarige vrouw is opgenomen vanwege een suïcide poging. Haar familie geeft aan dat de vrouw de laatste drie jaar ernstig depressief is geweest. Welk van onderstaande hersengebieden is het meest waarschijnlijk betrokken bij deze suïcidaliteit en gevoelens van waardeloosheid? A. Amygdala.<BR> B. Basale voorhersenen.<BR> C. Hypothalamus.<BR> D. Nucleus accumbens.<BR> 57 Een 19-jarige vrouw lijdt aan ernstige agorafobie en vermijdt elke plek die ze niet kent of waar veel mensen zijn. Als ze toch toevallig in een drukke winkel is terecht gekomen, krijgt ze haast onontkoombaar een paniekaanval. Welke van onderstaande neurotransmitters is of zijn, naar huidige inzichten, het MINST betrokken bij bovengenoemde symptomen? A. Dopamine.<BR> B. GABA.<BR> C. Glutamaat.<BR> D. Noradrenaline.<BR> E. Serotonine.<BR> 58 Een 45-jarige vrouw is ongeveer een jaar geleden in een parkeergarage verkracht. Vanaf die tijd heeft zij een angst voor mannen ontwikkeld. Deze angst blijft zij herbeleven. Welk onderstaand hersengebied heeft een relatie met de hippocampus die resulteert in dit symptoom? A. Amygdala.<BR> B. Basale voorhersenen.<BR> C. Hypothalamus.<BR> D. Nucleus accumbens.<BR> E. Prefrontale cortex.<BR> 59 (zie afbeelding onder toets) Door welke projectie (aangegeven met de letters A t/m D) wordt in dit systeem niet alleen de herinnering aan een plezierige ervaring gevormd, maar ook de herinnering aan de omgevingskenmerken die samengingen met deze plezierige ervaring? Het betreft de projectie van: A. het ventraal tegmentale gebied (VTA) naar de amygdala (projectie A).<BR> B. de amygdala naar het VTA (projectie B).<BR> C. het VTA naar de nucleus accumbens (projectie C).<BR> D. de amygdala naar de nucleus accumbens (projectie D).<BR> 60 Het mesolimbisch reward systeem is o.a. betrokken bij emotie, motivatie en genot. Herhaalde inname van alcohol of drugs heeft effect op dit systeem. Welk effect is het meest waarschijnlijk? A. Dopamine sensitisatie en receptor upregulatie<BR> B. Dopamine sensitisatie en receptor downregulatie<BR> C. Dopamine desensitisatie en receptor upregulatie<BR> D. Dopamine desensitisatie en receptor downregulatie<BR> Welke van onderstaande bevindingen is NIET waarschijnlijk, gelet op de anamnestische gegevens? A. Moeite met het staan en lopen op de hakken rechts<BR> B. APR rechts lager dan links<BR> C. Symmetrisch aanwezige APR<BR> D. Sensibiliteitsvermindering laterale Neurologie 61 Op het spreekuur zie je een 52 jarige man terug ivm hardnekkige lage rugpijn, sinds een week ook uitstralend naar zijn rechter been. Uit anamnese-vragen blijkt: De pijn straalt via de achterzijde bovenbeen, laterale zijde onderbeen door tot in de grote teen en verergert bij hoesten. De laatste dagen verbaast patiënt zich over het feit dat hij regelmatig loopproblemen ervaart, mn. drempeltjes lijkt te missen als hij niet oplet waar hij loopt: hij struikelt erover met rechter voet. Het verhaal vind je verdacht voor een radiculair syndroom. Je besluit neurologisch onderzoek te verrichten, mn. kracht, sensibiliteit en reflexonderzoek. 62 63 Vanuit de zenuwwortel komen verschillende zenuwen, die verschillende huidgebieden en verschillende spieren voorzien. De gebieden die door de zenuwen worden voorzien verschillen van de gebieden die door de zenuwwortels worden voorzien. Op deze wijze kan op basis van de anamnese en het lichamelijk onderzoek een onderscheidt worden gemaakt tussen een probleem van de zenuw of de zenuwwortel. 64 (zie afbeelding onder toets) 65 zijde onderbeen rechts<BR> Door middel van beeldvorming wordt de diagnose Hernia Nuclei Pulposi (HNP) bevestigd. Bij een radiculair syndroom L5 rechts bevindt de HNP zich in de meeste gevallen: Welke spiergroep rond de heup bevat spieren die geïnnerveerd worden door de n. obturatorius? A. Tussen de wervels L3 en L4. <BR> B. Tussen de wervels L4 en L5. <BR> C. Tussen de wervels L5 en S1. <BR> A. flexoren<BR> B. extensoren<BR> C. abductoren<BR> D. adductoren<BR> Welke zenuw is hier aangedaan? A. N. peroneus superficialis<BR> B. N. peroneus communis<BR> C. N. tibialis<BR> D. N. saphenus<BR> A. Een Hernia Nuclei Pulposi met Wat is bij een 52 jarige man met een blanco voorgeschiedenis de meest waarschijnlijke oorzaak voor een radiculair syndroom? compressie van de zenuwwortel L5 rechts. <BR> B. Een ontsteking van de zenuwwortel L5 rechts. <BR> C. Compressie van de zenuwwortel L5 rechts door een metastase van een nog niet bekende tumor. <BR> C. Wervelfractuur met compressie op de zenuwwortel L5 rechts. <BR> 66 Welk aanvullend onderzoek is gewenst om de diagnose radiculair syndroom te bevestigen? 67 Welk aanvullend onderzoek is gewenst om de diagnose Hernia Nuclei Pulposi te bevestigen? 68 U heeft de patient van vraag 63 uitgelegd dat zijn klachten worden veroorzaakt door Welke behandeling is aangewezen voor deze patient? A. Röntgenfoto van de lumbale wervelkolom. <BR> B. MRI van de lumbale wervelkolom. <BR> C. Geen aanvullend onderzoek noodzakelijk, anamnese en lichamelijk onderzoek geven voldoende informatie. <BR> D. CT van de lumbale wervelkolom.<BR> A. Röntgenfoto van de lumbale wervelkolom. <BR> B. MRI van de lumbale wervelkolom. <BR> C. Geen aanvullend onderzoek noodzakelijk, anamnese en lichamelijk onderzoek geven voldoende informatie. <BR> D. CT van de lumbale wervelkolom.<BR> A. Adequate pijnstilling en gedoseerde rust. <BR> een Hernia Nuclei Pulposi Hij vraagtj zich af wat voor hem de beste behandeling is. Nu neemt hij zo nu en dan (als de pijn heel heftig is) een paracetamol, maar dit helpt hem niet. 69 Anatomie 70 (zie afbeelding onder toets). Een patiënte komt bij haar huisarts en vertelt dat zij sinds 1-2 weken een tranend oog heeft. Nu doet het ook sinds twee dagen echt pijn en zij is erg verontrust. De huisarts ziet het volgende beeld 71 Bij een lumbale punctie wordt een naald tussen twee lumbale wervels door gestoken om de liquordruk te meten en om liquor af te tappen. 72 B. Adequate pijnstilling en strikte bedrust. <BR> C. Operatief verwijderen van de hernia. <BR> D. Pijnbestrijding door middel van wortelblokkade. <BR> Wat is een absolute indicatie voor een operatie bij een HNP? A. Krachtsverlies van de spieren behorende bij de beklemde zenuwwortel. <BR> B. Ondraaglijke pijn. <BR> C. Een caudasyndroom<BR> D. Aanhoudende gevoelsstoornissen in het dermatoom horende bij de beklemde zenuwwortel<BR> Waar ligt de klier of kliercellen die hier het A. Lateraal-craniaal in de meest waarschijnlijk in zijn/hun functie oogholte<BR> gestoord is/zijn? B. In de conjunctiva<BR> C. In het bovenste ooglid<BR> Van dorsaal naar ventraal gaat de naald door de volgende ligamenten: A. lig. supraspinale, lig. interspinale, lig. flavum<BR> B. lig. flavum, lig. supraspinale, lig. interspinale<BR> C. lig. supraspinale, lig. flavum, lig. interspinale<BR> Van de spieren die de wervelkolom A. m. spinalis<BR> 73 Een thoracic outlet syndroom kan veroorzaakt worden door inklemming van de a. subclavia en de plexus brachialis tussen halsspieren. extenderen bij bilaterale contractie is het meest naar lateraal gelegen de: B. m. longissimus<BR> C. m. iliocostalis<BR> De bij de inklemming betrokken halsspieren zijn de: A. m. sternocleidomastoideus en m. scalenus anterior<BR> B. m. scalenus anterior en m. scalenus medius<BR> C. m. scalenus medius en m. scalenus posterior<BR> plaatje vraag 19: Variables in the Equation Smoking Drinking Age_above_40 Constant plaatje vraag 59: B .901 .427 .245 -3.265 S.E. .198 .207 .199 .226 Wald 20.598 4.263 1.505 208.094 Df 1 1 1 1 Sig. .000 .039 .220 .000 Exp(B) 2.461 1.533 1.277 .038 Figuur 1. Reactief reward systeem.jpg (uit: Stahl’s Essential Psychopharmacology, third edition). plaatje vraag 64: plaatje vraag 70