Bewegen 1 Wat bevindt zich in de kanalen van Havers? A

advertisement
2012-2013 Bloktoets 2.5 NL
Bewegen
1
Wat bevindt zich in de kanalen van
Havers?
A. Osteclasten.<BR>
B. Osteocyten.<BR>
C. Bloedvaten.<BR>
D. Chondrocyten.<BR>
E. Beenmerg.<BR>
A.
De lamel die het dichtst bij het
centrale kanaal ligt, is als laatste
aangemaakt.<BR>
B.
In het midden van een osteon
ligt een kanaal van Volkmann.<BR>
C.
De cirkelvormige
(concentrische) lamellen binnen een
osteon zijn interstitiële
lamellen.<BR>
D.
Osteoclasten vormen het
osteoïd dat later omgevormd wordt
tot botmatrix.<BR>
2
Een osteon is een microscopische
structuur van concentrische lagen
gemineraliseerde collageenmatrix rond
een kanaaltje met bloedvaten en
zenuwvezels.
Welk van de volgende beweringen is
juist?
3
De calcium concentratie wordt gekend
door een stabiele situatie. Op een plotse
verandering in concentratie van Calcium
wordt direct gereageerd zodat de
concentratie gelijk blijft.
Welk orgaan is voor deze aanpassing het
meest verantwoordelijk?
A. de lever<BR>
B. De nier<BR>
C. Het bot<BR>
D. De huid<BR>
4
Parathormoon (PTH)heeft invloed op de
botopbouw. Osteoblasten produceren
zowel OPG als RANK-L. Deze cytokines
hebben effecten op de botaanmaak en
botafbraak.
Welk van onderstaande beweringen is
juist?
A. PTH inhibeert de osteoclast
activiteit en OPG stimuleert de
botaanmaak<BR>
B. PTH stimuleert de osteoclast
activiteit en OPG stimuleert de
botaanmaak<BR>
C. PTH inhibeert de osteoclast
activiteit en OPG inhibeert de
botaanmaak<BR>
D. PTH stimuleert de osteoclast
activiteit en OPG inhibeert de
botaanmaak<BR>
5
Serum 25 OH D concentraties kennen
door het jaar heen een wisselend beloop.
In welk jaargetijde is deze serum
concentratie het laagst?
A. Lente<BR>
B. Zomer<BR>
C. Herfst<BR>
D. Winter<BR>
6
Osteoporose is een veel voorkomend
probleem, vooral bij postmenopauzale
vrouwen.
De oestrogenen die voor de menopauze
nog in voldoende mate aanwezig zijn, zijn
een beschermende factor voor het
ontstaan van osteoporose.
Oestrogenen hebben:
A. Een stimulerend effect op de
osteoblast<BR>
B. Een inhiberend effect op de
osteoblast<BR>
C. Alleen een inhiberend effect op de
osteoclast<BR>
D. Een stimulerend effect op
PTH<BR>
7
Parathormoon heeft invloed op de calcium
en fosfaat huishouding.
Wat is juist?
Bij een lage Calcium concentratie in het
serum:
A. Neemt de PTH concentratie toe
en de absorptie van Calcium in de
darmen toe<BR>
B. Neemt de PTH concentratie toe
en de absorptie van Calcium in de
darmen af<BR>
C. Neemt de PTH concentratie af en
de Calcium reabsorptie in de nieren
toe<BR>
D. Neemt de PTH concentratie af en
de Calcium reabsorptie in de nieren
toe<BR>
8
9
Dual energy X ray-absorptiometry is de
meest gebruikte techniek om de
botdichtheid te meten. De uitslag hiervan
uitgedrukt in een Z- of T score.
De piekbotmassa wordt bereikt:
A.
Voor het 20ste
levensjaar<BR>
B.
Tussen het 20ste en 30ste
levenjaar<BR>
C.
Tussen het 30ste en 40ste
levensjaar<BR>
D.
Na het 40ste levensjaar<BR>
Er wordt gesproken van osteoporose als:
A. De Z score lager is dan 2,5 x de
standaard deviatie onder de
gemiddelde piekbotmassa<BR>
B. De Z score lager is dan 1 x de
standaarddeviatie onder de
gemiddelde piekbotmassa<BR>
C. De T score lager is dan 2,5 x de
standaard deviatie onder de
gemiddelde piekbotmassa<BR>
D. De T score lager is dan 1 x de
standaard deviatie onder de
gemiddelde piekbotmassa<BR>
10 Bij secundaire preventie van
osteoporotische fracturen is het doel om
nieuwe fracturen bij de gescreende
persoon te voorkomen. Het voorkomen
van vallen is hierbij belangrijk!
Van welk van onderstaande strategieën is A.
Valpreventie strategieën<BR>
het bewijs geleverd dat interventie op dit
B.
Het dragen van een
gebied zinvol en uitvoerbaar is?
heupprotector<BR>
C.
Het op peil brengen van
Vitamine D status<BR>
11 De aanwezigheid van een klinische en/of
Welk van onderstaande beweringen is
A. Een op de 3 postmenopauzale
radiologische wervelfractuur bij
postmenopauzale vrouwen of mannen
ouder dan 50 jaar, geeft een verhoogd
risico op het onstaan van nieuwe
wervelfracturen en niet-wervelfracturen.
juist?
vrouwen met een incidente
wervelfractuur ontwikkelt (indien er
geen osteoporose preventie gestart
wordt) , binnen 1 jaar een nieuwe
wervelfractuur<BR>
B. Een op de 5 postmenopauzale
vrouwen met een incidente
wervelfractuur ontwikkelt (indien er
geen osteoporose preventie gestart
wordt) , binnen 1 jaar een nieuwe
wervelfractuur<BR>
C. Een op de 5 postmenopauzale
vrouwen met een incidente
wervelfractuur ontwikkelt (indien er
geen osteoporose preventie gestart
wordt) , binnen 5 jaar een nieuwe
wervelfractuur<BR>
D. Een op de 3 postmenopauzale
vrouwen met een incidente
wervelfractuur ontwikkelt (indien er
geen osteoporose preventie gestart
wordt) , binnen 5 jaar een nieuwe
wervelfractuur<BR>
12 Bij artrose van de wervelkolom ontstaan er
typische veranderingen aan de rand van
de wervellichamen.
Deze extra botvorming is op de
röntgenfoto´s van de wervelkolom
zichtbaar en wordt genoemd
A.
B.
C.
13
Spondylolisthesis van de lumbale
A. L3-L4<BR>
wervelkolom komt het meeste voor op het B. L4-L5<BR>
volgende nivo:
C. L5-S1<BR>
Syndesmofyten<BR>
Spondylofyten<BR>
Osteochondrose<BR>
14
Spondylolisthesis komt
A.Veel meer voor bij vrouwen dan bij
mannen<BR>
B.Veel meer voor bij mannen dan bij
vrouwen<BR>
C.Komt evenveel voor bij vrouwen
als bij mannen<BR>
15
Degeneratie van de wervelkolom, of
spondylose wordt meestal gezien in de:
16
Bij thoracale hyperkyphose bestaat een
operatie-indicatie vanaf een Cobbse hoek
op de röntgenfoto van:
17 U onderzoekt bij een patiënt de
thoracolumbale wervelkolom. Bij langzaam
vooroverbuigen (buktest) ziet u aan de
rechter zijde een gibbus in het thoracale
gebied verschijnen. Dit is een
asymmetrische uitpuiling die voorkomt (1)
ter hoogte van een bepaald deel van de
scoliose-bocht en die (2) wijst op een
bepaald type scoliose.
18 Als onderdeel van het onderzoek van het
bewegingsapparaat vervolg je bij een
patiënt met de ziekte van Bechterew de
ademhalingsexcursie. Voor een
betrouwbare bepaling is de plaats waar je
de omtrek van de thorax bij maximale
expiratie en inspiratie meet van groot
belang.
Dit is:
A. hoog-thoracale wervelkolom<BR>
B. laag-thoracale wervelkolom<BR>
C. hoog-lumbale wervelkolom<BR>
D. laag-lumbale wervelkolom<BR>
A. 45 graden<BR>
B. 55 graden<BR>
C. 65 graden<BR>
D. 75 graden<BR>
A. aan de concave zijde van een
structurele scoliose<BR>
B. aan de convexe zijde van een
structurele scoliose<BR>
C. aan de concave zijde van een
functionele scoliose<BR>
D. aan de convexe zijde van een
functionele scoliose<BR>
Welk van onderstaande beweringen
hierover zijn correct?
Je meet deze omtrek ter hoogte van:
A. het midden van het sternum bij
zowel vrouwen als mannen<BR>
B. de processus xiphoideus bij zowel
vrouwen als mannen<BR>
C. het midden van het sternum bij
vrouwen en de processus xiphoideus
bij mannen<BR>
D. de processus xiphoideus bij
vrouwen en het midden van het
sternum bij mannen<BR>
Statistiek
19 (zie afbeelding onder toets).
Het effect van roken tijdens de
zwangerschap (smoking; 1 = roker, 0 =
niet-roker) op het krijgen van een blind of
slechtziend kind (1 = blind of slechtziend, 0
= niet blind of slechtziend) is onderzocht.
Hierbij is rekening gehouden met het
drinken van alcohol tijdens de
zwangerschap (drinking; 1 = drinker, 0 =
niet-drinker) en leeftijd van de moeder
boven de 40 jaar (Age_above_40; 1 =
boven de 40 jaar, 0 = 40 jaar of jonger).
De volgende SPSS uitvoer hoort bij de
logistische regressie analyse die op de
data is toegepast.
20
Als je bovenstaande uitvoer gebruikt, hoe
groot is dan het geobserveerd effect van
roken tijdens de zwangerschap op het
krijgen van een blind of slechtziend kind,
na correctie voor het drinken van alcohol
tijdens de zwangerschap en leeftijd van
de moeder boven de 40 jaar?
A.
Odds ratio van rokers ten
opzichte van niet-rokers =
0,901<BR>
B.
Odds ratio van rokers ten
opzichte van niet-rokers =
2,461<BR>
C.
Odds ratio van niet-rokers ten
opzichte van rokers = 0,901<BR>
D.
Odds ratio van niet-rokers ten
opzichte van rokers = 2,461<BR>
Zie gegevens vraag 2.
De onderzoeker wil ook weten welke
variabelen in het model onafhankelijke
risicofactoren zijn voor het krijgen van
een blind of slechtziend kind. Als de
onderzoeker een significantiegrens
(alpha) van 0,05 hanteert, welke
variabelen zijn dan onafhankelijke
risicofactoren?
A.
Roken tijdens de
zwangerschap en drinken tijdens de
zwangerschap, want beide pwaarden zijn kleiner dan 0,05.<BR>
B.
Roken tijdens de
zwangerschap, want deze variabele
is de enige variabele met een pwaarde kleiner dan 0,05.<BR>
C.
Geen enkele variabele, want
de p-waarden zijn allen groter dan
0,05.<BR>
D.
Geen enkele variabele, want
ze zijn allen gecorreleerd met
elkaar.<BR>
Oogheelkunde
21 Bij het operatief verwijderen van de
ooglens moet de continuïteit van een
aantal structuren worden verbroken.
Welke structuur wordt NIET doorbroken?
A. de cornea<BR>
B. het voorste lenskapsel<BR>
C. het corpus ciliare<BR>
22 Bij een patiënt met primaire rechte
oogstand wordt oogonderzoek verricht. Bij
de afdekproef maakt het laatst afgedekte
oog bij alternerend afdekken een
instelbeweging naar binnen.
23 Een patiënt met een parese van de
musculus rectus lateralis rechts ziet bij
recht vooruit kijken dubbelbeelden. De
oogstand van het rechter oog bij recht
vooruit kijken is afwijkend, en bij kijken
naar rechts verandert de mate waarin de
beelden uit elkaar liggen.
Hier is sprake van:
A. exoforie<BR>
B. exotropie<BR>
C. esoforie<BR>
D. esotropie<BR>
Welke bewering is juist?
A. De oogstand bij recht vooruit
kijken is voor het rechter oog naar
binnen, bij kijken naar rechts neemt
het dubbelzien toe<BR>
B. De oogstand bij recht vooruit
kijken is voor het rechter oog naar
buiten, bij kijken naar rechts neemt
het dubbelzien af<BR>
C. De oogstand bij recht vooruit
kijken is voor het rechter oog naar
binnen, bij kijken naar rechts neemt
het dubbelzien af<BR>
D. De oogstand bij recht vooruit
kijken is voor het rechter oog naar
buiten, bij kijken naar rechts neemt
het dubbelzien toe<BR>
24 Monoculaire dubbelbeelden kunnen lastig
Bij welke van onderstaande
A. Amblyopie<BR>
zijn voor de patiënt.
aandoeningen treden monoculaire
dubbelbeelden op?
B. Oogspierparesen<BR>
C. Open kamerhoekglaucoom<BR>
D. Cataract<BR>
A. De rechter nervus oculomotorius
(NIII)<BR>
B. de rechter nervus opticus (N
III)<BR>
C. De linker nervus oculomotorius
(NIII)<BR>
D. De linker nervus opticus
(NII)<BR>
25 Een 27-jarige man loopt t.g.v. een autoongeluk een multi-trauma op met o.a. een
hersenletsel en een orbitafractuur rechts.
Enige tijd na ontwaken uit het coma
bemerkt hij dat hij vrijwel niets ziet met zijn
rechteroog. Bij onderzoek van de
pupilreacties van het linkeroog treedt een
directe en consensuele lichtreactie op; bij
het rechteroog treedt in beide pupillen
geen verandering op.
26 Bij een gezonde man van 30 jaar wordt
met behulp van een goed verlichte
visuskaart lege artis de visus gemeten.
Het resultaat is:
VOD sc = 0.8
VOD sc +0,5D = 0.6
VOD sc -0,5D = 1.0
27 Bij een patiënt met een acute visusdaling
van het linker oog wordt een perifere
gezichtsvelduitval gevonden.
Welke hersenzenuw is nu aangedaan?
Welke aandoening is nu het meest
waarschijnlijk:
A. Ablatio retinae
(netvliesloslating)<BR>
B. Occlusie van de vena centralis
retinae (CRVO)<BR>
C. Neuritis optica<BR>
D. Primair open Kamerhoek
Glaucoom (POAG)<BR>
28 Een patiënt wordt voor controle op de
polikliniek gezien in verband met haar
cataract. Bij onderzoek blijkt haar
brilsterkte veranderd te zijn. In plaats van
Dit past het meest bij:
A. corticaal cataract<BR>
B. posterior subcapsularis
cataract<BR>
C. nucleair cataract<BR>
Voor de ametropie van deze patiënt geldt: A. Hij is myoop<BR>
B. Hij is hypermetroop<BR>
C. Hij is presbyoop<BR>
de sterkte van sferisch +1,0 dioptrie heeft
ze nu een sterkte van sferisch -1,0 dioptrie
aan beide ogen. Verder verteld ze dat ze
nu zonder bril beter kan lezen.
29 Er zijn twee ernstige vormen van
leeftijdsgebonden macula degeneratie: de
droge vorm en de natte vorm.
D. polaris posterior cataract<BR>
Welke hiervan geeft zonder behandeling
de snelste achteruitgang van de visus?
A. De natte vorm<BR>
B. De droge vorm<BR>
C. Allebei even snel<BR>
30 De uvea omvat de iris, het corpus ciliare
en de chorioidea.
Bij een iridocyclitis is de ontsteking
voornamelijk gelokaliseerd in:
A. De iris<BR>
B. Het kamerwater<BR>
C. Zowel de iris als het corpus
ciliare<BR>
D. De gehele uvea<BR>
31 Bij uveitis treden een aantal specifieke
symptomen naar voren en kunnen we bij
oogonderzoek kenmerkende tekenen zien.
Welke van onderstaande mogelijkheden
is het meest kenmerkend voor een acute
uveitis anterior?
A. Het begint met bilaterale pijn,
fotofobie en roodheid<BR>
B. De pupil is wijd (door het optreden
van sfincter spasmen)<BR>
C. Het is de minst frequent
voorkomende vorm van uveitis<BR>
D. Het wordt gekarakteriseerd door
cellen in de voorste oogkamer<BR>
32 Posterieure synechieën zijn verklevingen
die zich kunnen vormen bij een acute
uveitis anterior.
Tussen welke structuren van het oog
treden deze synechieën op?
A. De cornea en de iris<BR>
B. De iris en de lens<BR>
C. De lens en het glasvocht<BR>
D. Het glasvocht en de retina<BR>
33 Toxoplasmose gondii is een frequent
voorkomende oorzaak van infectieuze
uveitis.
Welke van onderstaande oogstructuren is
hierbij primair aangedaan?
A. De iris<BR>
B. Het corpus ciliare<BR>
C. De chorioidea<BR>
D. De retina<BR>
34 Voor het sluiten en openen van de ogen is
een goede werking van een combinatie
van spieren en zenuwen nodig.
Welke combinatie is verantwoordelijk
voor het sluiten van de ogen?
A. De m. levator palpebrae met de n.
trochlearis<BR>
B. De m. sphincter met de n.
facialis<BR>
C. De m. obliquus superior met de n.
abducens<BR>
D. De m. orbicularis met n.
facialis<BR>
35 De afvoer van de tranen wordt geregeld
door het knipperen en de afvoer
kanaaltjes.
Waar komt het traanvocht uiteindelijk
terecht?
A. Via de conjunctiva in de
orbita<BR>
B. Via het trabekelsysteem in de
voorste oogkamer<BR>
C. Via de puncta in de ductus nasolacrimale<BR>
D. Via de carunculli in de temporale
fissura van Meibom<BR>
36 De pupilgrootte wordt voornamelijk
bepaald door de hoeveelheid licht die in
het oog valt.
Welke hersenzenuw is verantwoordelijk
voor het kleiner worden van de pupil?
A. N. Sympathicus<BR>
B. N. Oculomotorius<BR>
C. N. Trochlearis<BR>
D. N. Facialis<BR>
37 Het netvlies wordt van twee kanten van
bloed voorzien.
Welke bloedvoorziening is
hoofdverantwoordelijk voor de voeding
van de receptoren?
A. De Uvea via de a. ciliaris<BR>
B. De Conjunctiva via de a.
supratrochlearis<BR>
C. De epi-sclera via de a. palpebralis
lateralis<BR>
D. De limbus via de a. centralis
retinae<BR>
38 Het fundusbeeld laat naast de bloedvaten
een aantal kenmerkende structuren zien.
Op welke plaats treden de netvlies
zenuwvezels uit het oog?
A. De fovea<BR>
B. De macula<BR>
C. De papil<BR>
D. De ora serrata<BR>
39 Gezichtsvelduitval bij glaucoom begint
meestal in een bepaald deel van het
gezichtsveld.
Welk deel van het gezichtsveld is dan het
eerst aangedaan?
A. Het meest perifere deel<BR>
B. Het mid-perifere deel<BR>
C. Het centrale gezichtsveld<BR>
40 Risico factoren en
waarschuwingssymptomen spelen een
belangrijke rol bij glaucoom.
Wat is GEEN risicofactor voor het krijgen
van gesloten kamerhoek glaucoom?
A. Myopie<BR>
B. Een ondiepe voorste
oogkamer<BR>
C. Het zien van gekleurde kringen
(halo’s) rond lampen<BR>
41
Het centrale hersencentrum voor
klassieke conditionering is:
A. de prefrontale cortex<BR>
B. de amygdala<BR>
C. de gyrus cinguli<BR>
D. de nucleus albus<BR>
42
Beloning gaat gepaard met arousal. Het
belangrijkste neurotransmittersysteem bij
arousal is
A. Dopaminerg<BR>
B. Serotonerg<BR>
C. Noradrenerg<BR>
D. Cholinerg<BR>
43 Signaal transductie via de neuronale
circuits in de hersenen vindt plaats met
gebruik van neurotransmitter moleculen.
Welke van de onderstaande beweringen
is INcorrect?
A. GABA is een neurotransmitter met
een overwegend inhiberende
functie<BR>
B. GABA komt voornamelijk voor in
projectie neuronen<BR>
C. Acetylcholine wordt afgebroken
Psychiatrie/Psychologie
door acetylcholine- esterase<BR>
D. Serotonine is een belangrijke
neurotransmitter bij de regulatie van
stemming<BR>
44
Excitotoxiciteit is het proces van toxiciteit
dat gemedieerd wordt door:
A. Overmatige stimulatie van
glutamaterge neurotransmissie via
NMDA receptoren.<BR>
B. Destructie van de origine
neuronen die excitatoire
neurotransmitters moleculen
aanmaken.<BR>
C. Exocytose van schadelijke
ubiquitine en proteasoom moleculen
tijdens de ontwikkeling en
veroudering van de hersenen.<BR>
D. Buiten de cel aanwezige virale of
bacteriele toxines.<BR>
45 Neurogenese is het proces waarbij nieuwe
neuronen worden aangemaakt vanuit
voorloper- en stamcellen
Welke van onderstaande beweringen is
correct:
A.
Neurogenese vindt
voornamelijk plaats in het
periaquaductale grijs<BR>
B.
Neurogenese vindt niet plaats
in het volwassen brein<BR>
C.
Neurotrophe factoren hebben
vaak een remmend effect op
neurogenese<BR>
D.
De gyrus dentatus van de
hippocampus is een belangrijke
niche voor neurogenese<BR>
46 Chantal, een tienjarig meisje, komt samen
Wat is bij Chantal de negatieve
A. De aandacht en zorg van
met haar moeder naar een regional
psychiatrisch centrum omdat ze bang is
voor school. Chantal wordt op school
namelijk vaak gepest omdat ze klein en dik
is. De laatste maanden is ze zo bang
geworden voor dit pesten dat het voorkomt
dat ze, soms onder schooltijd, huilend naar
huis gaat. Pas als ze thuis is en haar
moeder haar vastpakt wordt ze weer
rustig. Haar moeder maakt dan iets
lekkers voor haar klaar en houdt haar een
dagje thuis. De laatste weken is ze zo
vaak van school weggebleven, dat de
leraar heeft gezegd dat Chantal dit pesten
niet langer moet vermijden, maar moet
leren er anders mee om te gaan. Volgens
de leertheorie zou een bepaald type
conditionering een rol spelen bij het
ontstaan van het vermijdingsgedrag van
Chantal.
47 De mate waarin gedrag zich laat uitdoven,
is afhankelijk van het type
bekrachtigingschema.
bekrachtiger?
moeder.<BR>
B. De angst voor de andere
kinderen.<BR>
C. De vermindering van de angst na
terugkeer naar huis.<BR>
D. Het pesten door de andere
kinderen.<BR>
Bij welk type van onderstaande
bekrachtigingschema’s dooft gedrag het
moeilijkste uit?
A. Een continu
bekrachtigingschema.<BR>
B. Een partieel (of intermitterend)
bekrachtigingschema.<BR>
48 De meest gehanteerde toepassingsvorm
van exposure-therapie is die waarbij de
patiënt wordt blootgesteld aan de
werkelijke stimuli (dus niet in zijn
verbeelding). Deze toepassingsvorm staat
ook bekend als "exposure in vivo". Het
gaat hierbij om blootstelling aan externe
Exposure in vivo veroorzaakt?
A. Bekrachtigen van de
geconditioneerde respons.<BR>
B. Herlabeling van de
ongeconditioneerde stimulus.<BR>
C. Uitdoving van de
geconditioneerde respons.<BR>
D. Wijziging van het referentiële
stimuli zoals bijvoorbeeld hoogtes of
dieren en in andere gevallen om
blootstelling aan interne stimuli zoals
bijvoorbeeld duizeligheid.
verband tussen de geconditioneerde
en de ongeconditioneerde
respons.<BR>
49 Binnen de leertheorie spelen begrippen als
ongeconditioneerde stimulus en
ongeconditioneerde respons evenals
geconditioneerde stimulus en
geconditioneerde respons een centrale rol.
Hieronder volgt een situatiebeschrijving:
"Een patiënt loopt alleen over straat. Deze
patiënt heeft de verwachting dat dit een
paniekaanval zal oproepen en dat deze
verwachting gepaard zal gaan met angst".
Welke combinatie van onderstaande
opties is het meest waarschijnlijk?
50 Initiatiefverlies wordt in de status mentalis
gerangschikt onder een van de volgende
hoofdgroepen van psychische functies.
Het betreft:
1. "De angst" is een geconditioneerde
respons.<BR>
2. "De angst" is een ongeconditioneerde
respons.<BR>
3. "De angst" is een geconditioneerde
stimulus.<BR>
4. "De paniekaanval" is een
geconditioneerde respons.<BR>
5. "De paniekaanval" is een
geconditioneerde stimulus.<BR>
6. "De paniekaanval" is een
ongeconditioneerde stimulus.<BR>
7. "De angst" is een ongeconditioneerde
stimulus.<BR>
8. "De straat" is een geconditioneerde
stimulus.<BR>
9. "De straat" is een ongeconditioneerde
stimulus.<BR>
A. 2, 7 en 8
B. 1, 5 en 9
C. 1, 6 en 8
D. 3, 4 en 6
A.
B.
C.
de affectieve functies;<BR>
de cognitieve functies;<BR>
de conatieve functies<BR>
51 Bij psychiatrisch onderzoek wordt
onderscheid gemaakt in formele en
inhoudelijke denkstoornissen.
Tot de inhoudelijke denkstoornissen
behoort:
A. gedachtenstop<BR>
B. gedachtevlucht<BR>
C. grootheidsideeën<BR>
D. incoherentie<BR>
E. perseveratie<BR>
52 Bij het onderdeel affectieve functies in de
status mentalis wordt o.a. het “affect” van
de patient beschreven.
Wat wordt met "affect" bedoeld?
A. De subjectief ervaren grondtoon
van het gevoelsleven van een
persoon in de afgelopen
weken.<BR>
B. De uitdrukkingsbewegingen door
middel van gebaren van een
persoon op externe of interne stimuli
zoals gedachten en
herinneringen.<BR>
C. De zichtbare en hoorbare
expressie van de emotionele reactie
van een persoon op externe of
interne stimuli zoals gedachten en
herinneringen.<BR>
53
Er zijn bepaalde hersenstructuren die
zich bij de mens blijven ontwikkelen tot in
de vroege volwassenheid. Dit is/zijn:
A. de amygdala.<BR>
B. de hippocampus.<BR>
C. zowel de amygdala als de
hippocampus.<BR>
54 Afwijkingen van de limbischWelke van de volgende afwijkingen doet
hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (LHPA) zich voor bij MDD en niet bij PTSS?
worden vaak gezien bij ernstige depressie
(MDD) en post-traumatische stressstoornis
(PTSS).
A. Afgenomen volume van de
hippocampus.<BR>
B. Verhoogde CRHconcentratie.<BR>
C. Kortere suppressie van cortisol
bij de dexamethason-suppressietest
(DST).<BR>
D. Verhoogde CRH-concentratie en
kortere suppressie van cortisol bij de
DST.<BR>
E. Afgenomen volume van de
hippocampus en verhoogde CRHconcentratie.<BR>
55 Bepaalde omstandigheden tijdens het
Bij welk van de volgende groepen wordt
grootbrengen van jongen kunnen leiden tot onvoldoende ouderlijk zorg op jonge
afwijkingen van de HPA –as.
leeftijd (vergeleken met voldoende zorg)
geassocieerd met afwijkend lage
glucocorticoïdconcentraties op latere
leeftijd?
A. In het verleden misbruikte
kinderen die langer dan een half jaar
in een standaard pleegopvang.
verblijven.<BR>
B. Resusapen die door een groep
soortgenoten worden grootgebracht.
<BR>
C. Ratten die worden grootgebracht
door moeders die hun jongen weinig
likken en verzorgen (zgn. licking and
grooming behaviour).<BR>
56 Een 19-jarige vrouw is opgenomen
vanwege een suïcide poging. Haar familie
geeft aan dat de vrouw de laatste drie jaar
ernstig depressief is geweest.
Welk van onderstaande hersengebieden
is het meest waarschijnlijk betrokken bij
deze suïcidaliteit en gevoelens van
waardeloosheid?
A. Amygdala.<BR>
B. Basale voorhersenen.<BR>
C. Hypothalamus.<BR>
D. Nucleus accumbens.<BR>
57 Een 19-jarige vrouw lijdt aan ernstige
agorafobie en vermijdt elke plek die ze niet
kent of waar veel mensen zijn. Als ze toch
toevallig in een drukke winkel is terecht
gekomen, krijgt ze haast onontkoombaar
een paniekaanval.
Welke van onderstaande
neurotransmitters is of zijn, naar huidige
inzichten, het MINST betrokken bij
bovengenoemde symptomen?
A. Dopamine.<BR>
B. GABA.<BR>
C. Glutamaat.<BR>
D. Noradrenaline.<BR>
E. Serotonine.<BR>
58 Een 45-jarige vrouw is ongeveer een jaar
geleden in een parkeergarage verkracht.
Vanaf die tijd heeft zij een angst voor
mannen ontwikkeld. Deze angst blijft zij
herbeleven.
Welk onderstaand hersengebied heeft
een relatie met de hippocampus die
resulteert in dit symptoom?
A. Amygdala.<BR>
B. Basale voorhersenen.<BR>
C. Hypothalamus.<BR>
D. Nucleus accumbens.<BR>
E. Prefrontale cortex.<BR>
59 (zie afbeelding onder toets)
Door welke projectie (aangegeven met de
letters A t/m D) wordt in dit systeem niet
alleen de herinnering aan een plezierige
ervaring gevormd, maar ook de
herinnering aan de omgevingskenmerken
die samengingen met deze plezierige
ervaring?
Het betreft de projectie van:
A. het ventraal tegmentale gebied
(VTA) naar de amygdala (projectie
A).<BR>
B. de amygdala naar het VTA
(projectie B).<BR>
C. het VTA naar de nucleus
accumbens (projectie C).<BR>
D. de amygdala naar de nucleus
accumbens (projectie D).<BR>
60 Het mesolimbisch reward systeem is o.a.
betrokken bij emotie, motivatie en genot.
Herhaalde inname van alcohol of drugs
heeft effect op dit systeem.
Welk effect is het meest waarschijnlijk?
A. Dopamine sensitisatie en receptor
upregulatie<BR>
B. Dopamine sensitisatie en receptor
downregulatie<BR>
C. Dopamine desensitisatie en
receptor upregulatie<BR>
D. Dopamine desensitisatie en
receptor downregulatie<BR>
Welke van onderstaande bevindingen is
NIET waarschijnlijk, gelet op de
anamnestische gegevens?
A. Moeite met het staan en lopen op
de hakken rechts<BR>
B. APR rechts lager dan links<BR>
C. Symmetrisch aanwezige
APR<BR>
D. Sensibiliteitsvermindering laterale
Neurologie
61 Op het spreekuur zie je een 52 jarige man
terug ivm hardnekkige lage rugpijn, sinds
een week ook uitstralend naar zijn rechter
been. Uit anamnese-vragen blijkt:
De pijn straalt via de achterzijde
bovenbeen, laterale zijde onderbeen door
tot in de grote teen en verergert bij
hoesten. De laatste dagen verbaast
patiënt zich over het feit dat hij regelmatig
loopproblemen ervaart, mn. drempeltjes
lijkt te missen als hij niet oplet waar hij
loopt: hij struikelt erover met rechter voet.
Het verhaal vind je verdacht voor een
radiculair syndroom. Je besluit
neurologisch onderzoek te verrichten, mn.
kracht, sensibiliteit en reflexonderzoek.
62
63 Vanuit de zenuwwortel komen
verschillende zenuwen, die verschillende
huidgebieden en verschillende spieren
voorzien. De gebieden die door de
zenuwen worden voorzien verschillen van
de gebieden die door de zenuwwortels
worden voorzien. Op deze wijze kan op
basis van de anamnese en het lichamelijk
onderzoek een onderscheidt worden
gemaakt tussen een probleem van de
zenuw of de zenuwwortel.
64 (zie afbeelding onder toets)
65
zijde onderbeen rechts<BR>
Door middel van beeldvorming wordt de
diagnose Hernia Nuclei Pulposi (HNP)
bevestigd.
Bij een radiculair syndroom L5 rechts
bevindt de HNP zich in de meeste
gevallen:
Welke spiergroep rond de heup bevat
spieren die geïnnerveerd worden door de
n. obturatorius?
A. Tussen de wervels L3 en L4.
<BR>
B. Tussen de wervels L4 en L5.
<BR>
C. Tussen de wervels L5 en S1.
<BR>
A. flexoren<BR>
B. extensoren<BR>
C. abductoren<BR>
D. adductoren<BR>
Welke zenuw is hier aangedaan?
A. N. peroneus superficialis<BR>
B. N. peroneus communis<BR>
C. N. tibialis<BR>
D. N. saphenus<BR>
A. Een Hernia Nuclei Pulposi met
Wat is bij een 52 jarige man met een
blanco voorgeschiedenis de meest
waarschijnlijke oorzaak voor een
radiculair syndroom?
compressie van de zenuwwortel L5
rechts. <BR>
B. Een ontsteking van de
zenuwwortel L5 rechts. <BR>
C. Compressie van de zenuwwortel
L5 rechts door een metastase van
een nog niet bekende tumor. <BR>
C. Wervelfractuur met compressie
op de zenuwwortel L5 rechts. <BR>
66
Welk aanvullend onderzoek is gewenst
om de diagnose radiculair syndroom te
bevestigen?
67
Welk aanvullend onderzoek is gewenst
om de diagnose Hernia Nuclei Pulposi te
bevestigen?
68 U heeft de patient van vraag 63 uitgelegd
dat zijn klachten worden veroorzaakt door
Welke behandeling is aangewezen voor
deze patient?
A. Röntgenfoto van de lumbale
wervelkolom. <BR>
B. MRI van de lumbale wervelkolom.
<BR>
C. Geen aanvullend onderzoek
noodzakelijk, anamnese en
lichamelijk onderzoek geven
voldoende informatie. <BR>
D. CT van de lumbale
wervelkolom.<BR>
A. Röntgenfoto van de lumbale
wervelkolom. <BR>
B. MRI van de lumbale wervelkolom.
<BR>
C. Geen aanvullend onderzoek
noodzakelijk, anamnese en
lichamelijk onderzoek geven
voldoende informatie. <BR>
D. CT van de lumbale
wervelkolom.<BR>
A. Adequate pijnstilling en
gedoseerde rust. <BR>
een Hernia Nuclei Pulposi Hij vraagtj zich
af wat voor hem de beste behandeling is.
Nu neemt hij zo nu en dan (als de pijn heel
heftig is) een paracetamol, maar dit helpt
hem niet.
69
Anatomie
70 (zie afbeelding onder toets).
Een patiënte komt bij haar huisarts en
vertelt dat zij sinds 1-2 weken een tranend
oog heeft.
Nu doet het ook sinds twee dagen echt
pijn en zij is erg verontrust. De huisarts
ziet het volgende beeld
71 Bij een lumbale punctie wordt een naald
tussen twee lumbale wervels door
gestoken om de liquordruk te meten en om
liquor af te tappen.
72
B. Adequate pijnstilling en strikte
bedrust. <BR>
C. Operatief verwijderen van de
hernia. <BR>
D. Pijnbestrijding door middel van
wortelblokkade. <BR>
Wat is een absolute indicatie voor een
operatie bij een HNP?
A. Krachtsverlies van de spieren
behorende bij de beklemde
zenuwwortel. <BR>
B. Ondraaglijke pijn. <BR>
C. Een caudasyndroom<BR>
D. Aanhoudende gevoelsstoornissen
in het dermatoom horende bij de
beklemde zenuwwortel<BR>
Waar ligt de klier of kliercellen die hier het A. Lateraal-craniaal in de
meest waarschijnlijk in zijn/hun functie
oogholte<BR>
gestoord is/zijn?
B. In de conjunctiva<BR>
C. In het bovenste ooglid<BR>
Van dorsaal naar ventraal gaat de naald
door de volgende ligamenten:
A. lig. supraspinale, lig. interspinale,
lig. flavum<BR>
B. lig. flavum, lig. supraspinale, lig.
interspinale<BR>
C. lig. supraspinale, lig. flavum, lig.
interspinale<BR>
Van de spieren die de wervelkolom
A. m. spinalis<BR>
73 Een thoracic outlet syndroom kan
veroorzaakt worden door inklemming van
de a. subclavia en de plexus brachialis
tussen halsspieren.
extenderen bij bilaterale contractie is het
meest naar lateraal gelegen de:
B. m. longissimus<BR>
C. m. iliocostalis<BR>
De bij de inklemming betrokken
halsspieren zijn de:
A. m. sternocleidomastoideus en m.
scalenus anterior<BR>
B. m. scalenus anterior en m.
scalenus medius<BR>
C. m. scalenus medius en m.
scalenus posterior<BR>
plaatje vraag 19:
Variables in the Equation
Smoking
Drinking
Age_above_40
Constant
plaatje vraag 59:
B
.901
.427
.245
-3.265
S.E.
.198
.207
.199
.226
Wald
20.598
4.263
1.505
208.094
Df
1
1
1
1
Sig.
.000
.039
.220
.000
Exp(B)
2.461
1.533
1.277
.038
Figuur 1. Reactief reward systeem.jpg (uit: Stahl’s Essential Psychopharmacology, third edition).
plaatje vraag 64:
plaatje vraag 70
Download