visser van Ma Yuan onder wolken vogels varen onder golven vliegen vissen maar daartussen rust de visser golven worden hoge wolken wolken worden hoge golven maar intussen rust de visser Lucebert klee in het verheugde venster geuren de gekleurde vruchten van de dingen in rust geuren de huid het hart geuren de ogen en de mond het hart kust zijn venster de huid ontsluit zich de ogen kijken naar buiten waar de mond wuift naar boven overal bloeien de mensen wuivende bloemen geurige huizen zij evenaren de aarde zij vliegen in ronde en gebogen vruchten door het hoge hoofd van de lucht zuchten als de huivrende watervallen zij zingen in spiegelgladde cirkels zo ontwiklen zij de wereld: de brandende draad van de geurende aarde loopt langs het gekleurde raam van de mensen Lucebert Ballade van de pantippel De pantippel werd geboren Op een mooie dag in mei, Met een arendsneus van voren En een ezelsoor opzij. Toen hij nauwelijks dertien was Zond zijn moeder hem naar zee, En omdat hij niet goed gaar was Ging zijn vader met hem mee. Op ‘De wijlen Christoph Wieland’ Mosterden zij monter aan, Doch het schip is reeds voor Vlieland In een noorderstorm vergaan. ’t Laatste wat de meeuwen zagen Was een zachtgeel ezelsoor, Flappend in de regenvlagen – Cees Buddingh Toen ik een kleine jongen was ging ik 's avonds liggen tussen de koude lakens. Mijn bed was groot en wijd als de wereldzee, daar lag ik lekker als een opgerolde slak. Maar later werd mijn lichaam groter en harder, en wanneer ik nu mijn benen strek dan slaat mijn harde hoofd tegen de planken. O, ja wanneer je groter wordt stoot je je hoofd tegen de beddenplank. J.C.Noordstar Bij grootmoeder Bij grootmoeder weet ik een kastje te staan, zo één met een heleboel laatjes. Daar liggen de aardigste dingetjes in. Een album met versjes en plaatjes... Een schelpje, waarin je, heel dicht bij je oor, het ruisen der zee nog kunt horen... Een doosje, met grappige kiekjes, gemaakt, toen ik nog niet eens was geboren... Een stapeltje brieven, een lintje erom... een boek met een geel verdroogd roosje... En altijd weer, als ik bij grootmoeder ben, bekijk ik alles een poosje. Jo Kalmijn - Spierenburg Een pechdag Het liep allemaal mis vandaag, 't begon als 's morgens vroeg: 'k stootte aan 't ontbijt de theepot om terwijl niemand daar om vroeg. Mijn moeder is een driftkop dus vandaar dat ze me sloeg. En toen ik met Henk naar school toe reed, kwam mijn stuur in dat van hem. Ik kwam onzacht op mijn neus terecht: mijn neus werd rood als sjem. Omdat 's morgens moeders hand uitschoot, zag ook mijn oor nog rood. Toen kwam ik nog te laat op school en daarom kreeg ik straf. In de pauze liep ik hard tegen Erik op, die me kwaad een muilpeer gaf. Waarom komt alles ineens vandaag? Dat vraag ik me nu af. Vanmiddag viel ik met gymnastiek van boven uit het touw. Mijn neus ziet rood, mijn oor ziet rood en mijn schenen die zien blauw. Mijn oog ziet blauw, mijn lip ziet paars door Eriks watjekou. Als dat vandaag zo verder gaat, verander ik van kleur. Als dat vandaag zo doorgaat, raak ik vast uit mijn humeur. Hans Dorrestijn Rosalind en de vogel Bisbisbis Kind, zei de moe van Rosalind, als jij het thuis niet prettig vindt, als jij blijft zaniken en blijft morren, als jij blijft luieren en blijft knorren, als jij blijft mokken en kniezen en zeuren, dan zal er nog wel eens iets met je gebeuren! Wat zal er gebeuren? vroeg Rosalind. Dat zal ik je zeggen, zei moeder: Kind, dan komt de vogel Bisbisbis waar iedereen zo bang voor is. Maar ik ben niet bang, zei Rosalind (ze was een heel ondeugend kind), ze bleef maar zaniken, bleef maar morren, ze bleef maar luieren, bleef maar knorren, ze bleef maar mokken en kniezen en klagen totdat, op een van die najaarsdagen... daar kwam de vogel door 't luchtruim zweven, dat was de vogel Bisbisbis, waar iedereen zo bang voor is. Hij pakte de vlechtjes van Rosalind, en vloog er vandoor zo snel als de wind, en Rosalind ging aan het gillen en schreeuwen en brulde als zevenentwintig leeuwen, daar vloog de vogel al boven de huizen. De mensen beneden hoorden het suizen, ze keken naar boven en riepen: O jee, dat beest neemt zowaar een meisje mee, dat is de vogel Bisbisbis, waar iedereen zo bang voor is. De vogel vloog voort op de noordenwind. Waar bracht hij het meisje Rosalind? Hij bracht haar verschrikkelijk ver hiervandaan naar een eilandje ver in de oceaan, daar wonen wel duizend kinderen die altijd en altijd maar hinderen die mokken en zeuren en klagen en morren en luieren, kniezen en drenzen en knorren en daar, bij die stoute broertjes en zussen, daar zit nu het meisje Rosalind tussen. Ze blijft bij de vogel Bisbisbis totdat ze weer lief en aardig is. Annie M G Schmidt