«titel»

advertisement
De verspreiding van raderdieren (Bdelloidea;
Monogononta, Rotifera) in tijdelijke en permanente
duinpoelen
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Dr. H. Segers, Drs. D. Bonte
NATUURLIJKE DUINPLASSEN ZIJN BIJZONDER ONSTABIELE, MEESTAL
TIJDELIJKE BIOTOPEN, DIE ONDER MEER GEKENMERKT ZIJN DOOR DE
ONVOORSPELBAARHEID VAN HUN VOORKOMEN ALS DOOR DE
EXTREME VARIABILITEIT VAN OMGEVINGSFACTOREN ZOALS
TEMPERATUUR EN SALINITEIT. NIETTEGENSTAANDE HET EFEMEER
KARAKTER VAN VEEL INDIVIDUELE POELEN, IS DIT NIET HET GEVAL
VOOR HET ECOSYSTEEM VAN AAN VOCHTIGE DEPRESSIES IN DUINEN
GEBONDEN PLASSEN OP ZICH. DIT KOMT TOT UITING IN DE
SAMENSTELLING VAN HUN FAUNA, DIE BESTAAT UIT ALGEMENE,
EURYTOPE DIEREN ZOWEL ALS GESPECIALISEERDE, AAN DE
BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN GEADAPTEERDE SOORTEN. ROTIFERA
ZIJN UITERMATE GESCHIKT ALS MODELORGANISME VOOR HET
BESTUDEREN VAN DERGELIJKE BIOTOPEN, GEZIEN HUN KLEINE
AFMETINGEN EN HOGE DIVERSITEIT.
Niettegenstaande enkele recente publikaties veelbelovende resultaten
rapporteerden, is bijzonder weinig bekend over het voorkomen en de ecologie van
raderdieren in deze biotopen. De doelstellingen van de hier voorgestelde studies is het
voorkomen van diverse raderdiergroepen in verschillende plassen van het Westhoek
natuurreservaat na te gaan (multivariate analyse), en eventueel te bepalen welke
soorten in diapause aanwezig zijn in het sediment van de plassen na uitdroging.
Afhankelijk van de interesse kan de nadruk gelegd worden op een of meerdere
aspecten (taxonomie, distributie of diapause) of taxonomische groepen (Bdelloidea of
Monogononta)
Pelagisch en litoraal zooplankton (Rotifera) in
kratermeren gelegen langs een landschapsecotone in de
Riftvallei van Oost-Afrika
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Dr. H. Segers
De kratermeren van westelijk Uganda vertonen een uitzonderlijke variatie aan
ecologische condities, dankzij hun verspreiding langsheen de landschapsecotone van
regenwoud tot savanne die karakteristiek is voor de Riftvallei van Oost-Afrika.
Meren op de vochtige bovenrand van de vallei zijn typisch diep en zoet, en ondiepe
meren zijn vaak weelderig begroeid met waterplanten; meren op de droge bodem van
de vallei zijn allemaal ondiep, en zoet of zout al naargelang hun relatie met de
grondwatertafel. Tijdens veldcampagnes in functie van paleoklimaat-onderzoek werd
pelagisch en litraal zooplankton verzameld uit een 30-tal meren (nog uit te breiden tot
~ 40), metingen uitgevoerd van omgevingsfactoren zoals temperatuur, pH,
zoutgehalte, waterchemie, en turbiditeit, en observaties gemaakt naar de aanwezigheid
van diverse aquatische microhabitaten.
De doelstelling van deze scriptie is een analyse van de samenstelling van de
zooplankton-gemeenschappen (partim: Rotifera) in de bemonsterde kratermeren, en
een inventaris van de verspreiding van de aangetroffen soorten in relatie tot potentieel
belangrijke omgevingsfactoren (voornamelijk het zoutgehalte van de meren). Al
naargelang de interesse van de student kan nadruk gelegd worden op taxonomischsystematische aspecten van de gevonden soorten in relatie tot verwante taxa in andere
collecties, of op de ecologische factoren die hun verspreiding in de Ugandese meren
kunnen verklaren
De aquatische microfauna van het eiland Socotra:
partim Rotifera
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Dr. H. Segers
Het eiland Socotra is een microschol in de noord Indische Oceaan. Door zijn lange
isolatie en bijna totale ongereptheid (weinig contaminatie van buitenaf) is het een
testcase voor het bestuderen van eiland endemisme. In dit onderzoek zullen monsters,
verzameld in februari 1998, onderzocht worden. De monsters werden verzameld in
rivieren, plassen, en zelfs in grotten. Technieken: microdissectie, SEM-werk.
Studie van mosbewonende Bdelloidea (Rotifera)
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Dr. H. Segers
De studie van bdelloide raderdieren wordt sterk bemoeilijkt doordat deze dieren
slechts levend kunnen geïdentificeerd worden. Hierdoor is over de groep relatief
weinig gekend, niettegenstaande ze biologisch bijzonder interessant zijn : (1)
Bdelloidea is het enige taxon op classisniveau dat exclusief parthenogenetisch
reproduceert; (2) ze zijn in staat tot anhydrobiose, wat hun als individu toelaat hun
ontwikkeling te onderbreken in geval van ongunstige omgevingsomstandigheden; en
(3) ecologisch : bdelloide raderdieren komen in alle mogelijke types zoetwaterbiotoop
voor, van grote, permanente (meren) tot kleine, efemere (mos, vochtige bodems,…).
Er bestaat enige informatie over Europese Bdelloidea, maar over de tropische
vertegenwoordigers van deze groep zijn zeer weinig gegevens voorhanden.
Eén student kan mosbewonende raderdieren uit mosstalen afkomstig uit Mexico
(Yucatan) bestuderen . Hiervoor wordt levend materiaal gebruikt, en dient de
morfologie van lichaam en kauwapparaat van Bdelloidea bestudeerd te worden met
behulp van licht- en raster elektronen microscopie.
Studie van de taxonomie van sessiele raderdieren
(Rotifera: Flosculariacea, Collothecacea)
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Dr. H. Segers
Studies over de sessiele raderdieren behorende tot de ordines Flosculariacea en
Collothecacea zijn zeldzaam gezien deze dieren slechts levend kunnen geïdentificeerd
worden, wat dus niet kan met materiaal dat op “klassieke” manieren verzameld
(d.m.v. netvangsten) en behandeld (formolfixatie) werd. Hierdoor is relatief weinig
gekend over deze dieren, niettegenstaande ze binnen de het phylum Rotifera een
fylogenetisch interessante positie innemen: Collothecacea is een klein, geïsoleerd en
welomschreven taxon terwijl Flosculariacea zowel primitieve (sessiele) als
verschillende, blijkbaar onafhankelijk geëvolueerde pelagische vormen omvat. Er is
meer informatie over sessiele raderdieren dan over Bdelloidea, maar over tropische
sessiele raderdieren zijn weinig betrouwbare gegevens voorhanden.
Eén student kan Flosculariacea en Collothecacea uit Thailand (Khon Kaen) of Mexico
(Yucatan) bestuderen. Dit gebeurt op levend materiaal, dat bekomen wordt door het
laten ontluiken van rusteireren uit sedimentstalen. Voor de studie dient de morfologie
van lichaam en kauwapparaat bestudeerd te worden met behulp van licht- en raster
elektronen microscopie.
Lange-termijn dynamiek van de benthische
invertebratengemeenschap in een Afrikaans kratermeer
in respons op klimaatgedreven veranderingen in
meerniveau en waterchemie
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Dr. D. Verschuren
Kennis van natuurlijke klimaatveranderingen is noodzakelijk voor een degelijke
evaluatie van mogelijke anthropogene invloeden op de toekomstige evolutie van het
wereldklimaat. In gebieden met een negatieve of marginaal positieve waterbalans,
zoals equatoriaal Oost-Afrika, is het juist inschatten van natuurlijke lange-termijn
fluctuaties in neerslag en droogte ook van kritisch belang voor duurzaam beheer en
gebruik van water in de landbouw en industrie. In Afrika ging de transplantatie van
Europese modellen van landschaps- en watergebruik zowel tijdens als na de koloniale
periode doorgaans gepaard met overschatting van de draagkracht van locale
ecosystemen, vaak met desastreuze gevolgen tijdens periodes van langdurige droogte.
Reconstructie van de klimaatgeschiedenis van Afrika over de afgelopen 1000 jaar met
een socio-economisch relevante tijdsresolutie van jaren tot decaden moet toelaten de
frekwentie en intensiteit van toekomstige droogteperiodes juist in te schatten, zodat
waterbeheer kan worden aangepast aan de realiteit van op lange termijn constant
fluctuerende waterreserves.
Deze scriptie levert aan dit onderzoek een bijdrage door de geschiedenis te
reconstrueren van de benthische invertebratengemeenschap in een klimaatgevoelig
kratermeer in Uganda, als indicator voor de veranderingen in meerniveau en
waterchemie die het meer heeft ondergaan tijdens periodes van hoge neerslag of
langdurige droogte. De soortensamenstelling van diverse groepen aquatische
invertebraten (chironomiden, ostracoden, cladoceren) wordt immers bepaald door de
beschikbaarheid van diverse types benthisch habitat (littoraal versus profundaal,
modderbodem versus waterplanten, zoet versus zout) welke op haar beurt bepaald
wordt door veranderingen in meerniveau en waterchemie. De reconstructie gebeurt
aan de hand van fossiele resten bewaard in zich op de bodem van het meer
opstapelende, en dateerbare, sedimenten. De resultaten van dit onderzoek worden
geïntegreerd met randinformatie afgeleid uit de sedimentologie van de bestudeerde
boorkern en fossiele resten van waterplanten, om tot een beter begrip te komen van de
timing en bepalende factoren in de evolutie van aquatische ecosystemen in tropische
Afrika in relatie tot een van nature fluctuerend en instabiel klimaat.
Biotische en abiotische regulatie van zooplankton in een
fluctuerend tropisch meerecosysteem (Lake Naivasha,
Kenya)
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Dr. D. Verschuren
Zooplanktonpopulaties in de relatief stabiele meerecosystemen van vochtig-gematigde
streken zoals België worden voornamelijk geregeld door biotische interacties binnen
de voedselketen, zoals vispredatie (top-down) en de kwantiteit en kwaliteit van hun
voedsel, algen en bacteriën (bottom-up). Zooplanktonpopulaties in de constant
fluctuerende meerecosystemen van ariede en semi-ariede gebieden daarentegen
worden voornamelijk geregeld door abiotische factoren zoals de waarschijnlijkheid
dat het meer volledig uitdroogt, of de turbiditeit en zoutgehalte van het water. Het is
echter zeer moeilijk de afzonderlijk invloed van elk van deze biotische en abiotische
factoren in een bepaald type meerecosysteem te achterhalen, omdat dit intensieve
veldstudie zou vergen tijdens een volledige, meerjarige cyclus (tot 10 jaar of langer)
van klimaatgedreven veranderingen in meerniveau en zoutgehalte. Paleolimnologie
kan een belangrijke bijdrage leveren tot het oplossen van dit vraagstuk door aan de
hand van fossiele resten van zooplankton en andere in het sedimentarchief opgeslagen
informatie de geschiedenis van een meer en haar zooplanktongemeenschap te
reconstrueren over een periode van 100 jaar of langer.
Lake Naivasha in Kenya bestaat uit drie meerbekkens die in de afgelopen 115
jaar elk op specifieke wijze werden beïnvloed door klimaatgedreven fluctuaties in
meerniveau: één van de bekkens was zoet bij hoog meerniveau en zout bij laag
meerniveau; het tweede was altijd zoet maar bood het zooplankton enkel bij hoog
meerniveau een diepwater-refugium om aan vispredatie te ontsnappen; en het derde
was altijd zoet, maar helder bij hoog meerniveau en troebel door opgewoelde modder
bij laag meerniveau. In 1925 werd in alle drie de bekkens een zooplanktivore vis
geïntroduceerd, en sindsdien is de gemeenschap van 10 soorten planktonische
Cladoceren (3 Ctenodaphnia, 2 Daphnia, 2 Ceriodaphnia, 2 Moina, en 1
Simocephalus) onderhevig aan complexe interacties tussen vispredatie en de
dynamiek van diverse abiotische omgevingsfactoren. Paleolimnologische
reconstructie van deze gebeurtenissen biedt het tijdsperspectief dat toelaat te bepalen
in welke mate de populaties van individuele Cladocerensoorten door elk van deze
factoren worden beïnvloed. De licentiaatsthesis zal zich toeleggen op analyse van
fossiele resten (rusteieren) van planktonische Cladoceren in reeds gedateerde
boorkernen, en interpretatie van de gevonden patronen door vergelijking met
historische informatie over de geschiedenis van elk van de drie meerbekkens.
Pelagisch en littoraal zooplankton (Crustacea:
Copepoda, Cladocera) in kratermeren gelegen langs een
landschapsecotone in de Riftvallei van Oost-Afrika
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Dr. D. Verschuren
De kratermeren van westelijk Uganda vertonen een uitzonderlijke variatie aan
ecologische condities, dankzij hun verspreiding langsheen de landschapsecotone van
regenwoud tot savanne die karakteristiek is voor de Riftvallei van Oost-Afrika.
Meren op de vochtige bovenrand van de vallei zijn typisch diep en zoet, en ondiepe
meren zijn vaak weelderig begroeid met waterplanten; meren op de droge bodem van
de vallei zijn allemaal ondiep, en zoet of zout al naargelang hun relatie met de
grondwatertafel. Tijdens veldcampagnes in funktie van paleoklimaat-onderzoek werd
pelagisch en littoraal zooplankton verzameld uit een 30-tal meren (nog uit te breiden
tot ~40), metingen uitgevoerd van omgevingsfactoren zoals temperatuur, pH,
zoutgehalte, waterchemie, en turbiditeit, en observaties gemaakt naar de aanwezigheid
van diverse aquatische microhabitaten. De cladocerenfaunas in deze meren zouden
kunnen worden ontwikkeld als bio-indicatoren voor klimaatgedreven veranderingen
in hun leefomgeving, maar momenteel is de autecologie van de meeste soorten
daarvoor nog onvoldoende gekend.
De doelstelling van deze scriptie is een analyse te maken van de samenstelling
van de zooplankton-gemeenschappen (partim: Copepoda, Cladocera) in de
bemonsterde kratermeren, en een inventaris van de verspreiding van de aangetroffen
soorten in relatie tot potentieel belangrijke omgevingsfactoren (voornamelijk het
zoutgehalte van de meren). Al naargelang de interesse van de student kan nadruk
gelegd worden op taxonomisch-systematische aspecten van de gevonden soorten in
relatie tot verwante taxa in andere collecties, of op de ecologische factoren die hun
verspreiding in de Ugandese meren kunnen verklaren.
De fijne structuur van de thoracopoden van de
Neothricidae (Cladocera: Anopopoda)
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Dr. D. Verschuren
De Neothricidae, een familie van anomopoden endemisch voor Australië, worden
geacht de meest geavanceerde groep uit de orde te vormen. Dit uit zich ondermeer in
de extreme reductie van het vijfde thorocapodenpaar, en de sterke specialisatie van de
vier overige paren. Weinig soorten zijn echter onderzocht, en er bestaan geen SEMopnamen van. De opdracht zal er in bestaan deze lacune te vullen.
Vergelijkende structuur van de thoracopoden van
Anostracen
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Prof. Dr. H.J. Dumont
De Anostraca beschikken over 11, 17 of 19 paar thoracopoden, die verondersteld
worden alle dezelfde macrostructuur te vertonen. Doorgaans worden slechts een
drietal paren onderzocht, en hun structuur werd bovendien nooit op de aanwezigheid
van receptoren en/of klieropeningen getoetst. De opdracht bestaat er in bij één of
meerdere soortenn alle potenparen in detail te onderzoeken, en met behulp van SEMtechnieken na te gaan of er op bepaalde poten al dan niet receptoren voorkomen
Het tegumentair poriepatroon van de cyclopoiden
(genera Mesocyclops, Diacyclops, Cyclops)
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Drs. D. Baribwegure
De systematiek van de Cyclopoiden wordt op dit ogenblik aan een revisie
onderworpen waarbij bilateraal over het integument van het lichaam verspreide
cuticulaire poriën, die in symmetrische patronen verdeeld zijn, een grote rol spelen.
Deze poriën, openingen naar buiten van receptoren en klieren, zijn ongetwijfeld
verbonden met het gedrag en de voortplantingsbiologie van de soorten, en daardoor
relevant voor hun evolutie.
Bepaalde poriën zijn species-specifiek, andere zijn geconserveerd op
genusniveau of hoger.
De studie zal er in bestaan het porienpatroon van een aantal soorten van één
van de hoger genoemde genera te reconstrueren, en de diverse overeenkomsten en
verschillen te analyseren
Bijdrage tot de fylogenie en biogeografie van diverse
groepen Branchiopoda (Crustacea), Rotifera, en/of
Odonata (Insecta) gebaseerd op het 18S rDNA operon
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Dr. P. Weekers
Een biogeografie kan maar zo goed zijn als de taxonomische kennis van de soorten
(of hogere taxa) waarvan men de verspreiding bestudeert. Naast (en als toets van) de
morfologie komen nu moleculaire methoden ter beschikking die toelaten dit probleem
exacter dan tevoren aan te pakken. Wij willen dit doen aan de hand van diverse
ordines Crustacea (Cladocera s.l., Conchostraca, Anostraca …) en Odonata, waarbij
de aandacht zal gaan naar hetzij de ganse orde, hetzij een groep families of genera.
Isolate van genomisch DNA, amplificatie van het 18S rDNA gen, en sekweneren van
het gen en/of de meer variabele spacers (ETS 1 en 2) die het gen flankeren zal de
opdracht uitmaken.
De aquatische microfauna van het eiland Socotra:
partim Ostracoden
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Dr. K. Martens (KBIN)
Het eiland Socotra is een microschol in de noord Indische Oceaan. Door zijn lange
isolatie en bijna totale ongereptheid (weinig contaminatie van buitenaf) is het een
testcase voor het bestuderen van eiland endemisme. In dit onderzoek zullen monsters,
verzameld in februari 1998, onderzocht worden. De monsters werden verzameld in
rivieren, plassen, en zelfs in grotten. Technieken: microdissectie, SEM-werk.
Verspreiding van zooplankton door de scheepvaart, van
Vasco da Gama tot de stoomschepen
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Prof. Dr. H.J. Dumont
Van de diverse zooplanktongroepen (rotiferen, cladoceren, copepoden …) wordt wel
eens beweerd dat zij een kosmopoliete verspreiding hebben. Hoewel de laatste jaren,
via een verbeterde taxonomie, steeds meer de hypothese van non-kosmopolitisme veld
wint, blijft er een kern van soorten over die pseudo-wereldwijd zijn in verspreiding.
De vraag is hoe dat komt: passieve dispersie op natuurlijke wijze, of met de hulp van
de mens ? De bedoeling is na te gaan in hoeverre een menselijke activiteit,
scheepvaart, sinds de grootschalige exploratie van de planeet na de 15e eeuw, hiertoe
heeft bijgedragen, via de in tonnen bewaarde drinkwatervoorraden aan boord van de
schepen. De benadering zal zijn zoveel mogelijk scheepsjournaals van hollandse,
engelse, franse, spaanse en portugese zeevaarders na te lezen, en te noteren hoe hun
route liep, en waar zij water indeden. Door dit in relatie te brengen met de lokale
zooplanktonfauna (of wat hier van geweten is) zal gepoogd worden te concluderen of
scheepsvaart inderdaad kan hebben bijgedragen tot het verspreiden van een aantal
soorten.
Peritriche ciliaten als endosymbionten by cyclopoide
Copepoden
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Prof. Dr. H.J. Dumont, Dr. P. Weekers
Bij pogingen om het 18S rDNA (het zgn. kleine subunit van het nucleaire ribosomale
genoom) te sequencen, bleek dat het moeilijk was om copepoden-DNA te extraheren,
terwijl steeds opnieuw DNA van een peritriche ciliaat werd verkregen. Onderzoek
onder het microscoop liet zien dat inderdaad een Vorticella-achtige voorkomt in en
tussen de organen en spieren van cyclopoiden. Blijkbaar gaan deze klokdiertjes zelfs
mee door naar de eieren.
De opdracht bij deze scriptie is meer gegevens over deze merkwaardige vorm
van symbiose( of parasitisme ?) te verzamelen, door na te gaan waar de symbionten in
geïnfecteerde dieren voorkomen, zowel in adulten (van beide geslachten) als in de
nauplius-larven, en, zo mogelijk, een idee te verwerven over hun levenscyclus.
Patchiness by Daphnia curvirostris: Oorzaken en
gevolgen
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Dr. S. Declerck
Veel Cladoceren, in het bijzonder Daphnia’s vertonen regelmatig wolkvorming,
waarbij grote aantallen dieren in zeer hoge dichtheden samen voorkomen in scholen
van diverse vorm. Het verkleinen van het individuele risico op predatie wordt als een
van de voorname oorzaken van deze wolkvorming beschouwd, maar tal van
neveneffecten kunnen zich voordoen, vooral als de wolkstructuur voldoende lang
stand houdt. Er kan, door de hoge abundantie van de Daphnia’s, bijvoorbeeld lokale
voedselschaarste optreden, zodat de individuele dieren kleiner worden en minder
eieren gaan produceren. Door de hoge dichtheden kan bovendien een prikkel ontstaan
om een seksuele voortplantingsepisode in te lassen, zodat mannetjes worden
geproduceerd. De opdracht bestaat er in beide voornoemde hypothesen te toetsen aan
de hand van een reeds gefixeerde stalen van een zwerm, die om de twee à drie dagen
werden genomen gedurende een periode van een drietal weken.
Het opwekken en sorteren van mutanten bij Anostraca
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Begeleiding: Drs. K. Van Damme
In tegenstelling tot het pekelkreeftje Artemia, waar zowel ovovivipare als ovipare
voortplanting voorkomt, hebben alle onderzochte zoetwatersoorten een dikgeschaald
embryo dat meestal een periode van dormantie (als gastrula) doormaakt voor
volledige ontwikkeling plaatsgrijpt.
De bedoeling van het onderzoek is na te gaan of het haalbaar is
ontwikkelingsmutanten te produceren langs chemische weg, met bijzondere aandacht
voor mutatie in het ontwikkelingsmechanisme.
De gebruikte soort zal Branchiopodopsis sp. zijn, omdat haar levenscyclus
zeer kort is (c. 1 week) en dus, in het kader van deze scriptie, een twintigtal generaties
kunnen gevolgd worden.
Studie van de sociale structuur van de dorcas gazelle
tijdens de kopulatieperiode
Promotor: Prof. Dr. H.J. Dumont
Copromotor: Prof. Dr. R. Verhagen (UA-RUCA)
Begeleiding:
De dorcas gazelle (Gazella dorcas) is een kleine antilope behorende tot de familie van
de Bovidae. Deze soort leeft o.a. in het zuiden van Tunesië waar ze ook nog buiten de
grenzen van de nationale parken voorkomt. Eén van deze parken is de Bou Hedma en
daar leven tussen 50 à 100 dorcas gazellen. De kopulatieperiode speelt zich af tussen
eind september en begin oktober. Gedurende deze periode zal ik er observeren hoe de
sociale structuur van die populatie evolueert. Brecht De Smet
Download