Versie: 11-12 Verlichting en terminologie Additief / Substractief Bij het mengen van lichtkleuren komt er steeds licht bij, en wordt de kleur lichter (additief: rood+groen=geel), bij het mengen van verf wordt er steeds meer licht geabsorbeerd: de kleur wordt donkerder (subtractief: rood +groen=bruin). Ampère (A) Eenheid waarin de stroomsterkte wordt aangeduid. Zie stroomsterkte. Ampère-uur (Ah) Op accu’s en batterijen wordt met Ah (ampère-hour) aangeduid hoeveel uur een accustroom levert. Daarbij is Ah het product van ampère x uren. Ook op de accu’s bij decentrale noodlichtarmaturen staat dit vermeld. Staat er op een accu "30 Ah" dan betekent dit dat die accu 30 uur lang 1A kan leveren, of 1 uur lang 30A, of iets daar tussenin. ANSI lumen Een maatstaf voor de hoeveelheid licht die een beamer kan produceren. Voor thuisgebruik lijkt 100 tot 300 ANSI lumen voldoende. Voor een vergaderzaal met enige algemene verlichting is 500 ANSI lumen het minimum. De voor een beamer benodigde ANSI lumen is te berekenen : ANSI lumen = luxwaarde op het scherm x schermoppervlak in m². Een zaal voor 30 personen heeft een scherm nodig van 180x135 cm. = 2,5 m². Voorbeeld: 2200 lux x 2,5 m² = (vereist) 500 ANSI lumen. Armatuurrendement Is een getal tussen 0 en 1 of tussen 0 en 100 procent. Dit getal drukt de efficiëntie van het armatuur uit. Hierin zijn verwerkt: lamptype plus afmetingen, en armatuurdimensies met specificatie. Behoudfactor De praktijkverlichtingssterkte is de laagst toelaatbare waarde van de gemiddelde verlichtingssterkte in het taakgebied. De werkelijke waarde hangt af van de lampveroudering, vervuiling van lamp, armatuur en ruimte. De behoudfactor drukt dit lichtverlies in een getal uit. De waarde is minimaal 0,1 en maximaal 1. Voorheen werd de behoudfactor ook wel depreciatiefactor of nieuwwaarde-index genoemd. Bijzonderheden TL Een tl-armatuur gedraagt zich niet als een ohmse weerstand. Door de aanwezigheid van het voorschakelapparaat (een flinke spoel) is de schakeling sterk inductief. Het voorschakelapparaat is nodig om de netspanning op het tl-armatuur sterk omlaag te brengen, de brandspanning van tlbuizen is namelijk veel lager dan de spanning van het lichtnet. Door als voorschakelapparaat een spoel te gebruiken i.p.v. een weerstand wordt door de faseverschuiving tussen de spanning en de stroom, veel minder te reduceren spanning omgezet in warmte dan in een zuivere weerstand. Bovendien: als bij een tl-armatuur de stroom toeneemt dan neemt door de serieschakeling van de buis met de smoorspoel de spanning over de tl-buis juist af. Er wordt een evenwichtssituatie bereikt. Dit in tegenstelling tot de toename van stroom door een normale weerstand, waarbij dan de elektrische spanning over de weerstand evenredig hoger wordt. Bovenstaande geldt niet voor een elektronisch voorschakelapparaat. Een speciale schakeling aan de ingang van dat voorschakelapparaat zorgt er voor dat het armatuur zich als een weerstand gedraagt (dus geen faseverschuiving tussen stroom en spanning en de stroom ook bij benadering sinusvormig). Een armatuur neemt dan bijvoorbeeld bij een 36 Watts lamp, 36 Watt uit het lichtnet op met een arbeidsfactor van bijvoorbeeld 0,98. Meestal wordt het vermogen en dus ook de lichtopbrengst gestabiliseerd. Dit betekent dat bij toenemende ingangsspanning de ingangsstroom daalt. Het hoogfrequent vermogen voor een fluorescentielamp om even veel licht te geven als met een conventioneel voorschakelapparaat is 10% lager, omdat de omzetting van elektrisch vermogen naar ultraviolette straling bij hoge frequenties een hoger rendement heeft. Bij een conventioneel voorschakelapparaat gaat al snel 15 tot 20% van het vermogen verloren in de smoorspoel, bij een elektronisch voorschakelapparaat is dat slechts 4 tot 10%. Dit betekent dat met een elektronisch voorschakelapparaat 15 tot 20% minder vermogen nodig is voor gelijke lichtopbrengst. Candela (Latijn voor kaars; lichtsterkte) Eenheid: cd Definitie (oud): 1 cm² van stollend platina heeft een lichtsterkte van 60 candela. Definitie (nieuw): De lichtsterkte, in een gegeven richting, van een bron die een monochromatische straling met een frequentie van 540 Terahertz (golflengte ca. 555.17 nm, geelgroen licht) uitzendt en waarvan de stralingssterkte in die richting 1/683 watt per steradiaal is. Capacitief en Inductief Inductief: Alleen een VSA (smoorspoel) Capacatief: Combinatie van een VSA (smoorspoel) met een condensator. Classificatie (Classificatie van Ballast-Lamp circuit m.b.t. efficiëntie) De CELMA (Europeese Federatie van de Nationale Verenigingen van producente van armaturen, voorschakelapparaten en lamphouders) classificatie maakt onderscheid in de volgende klasses en ballasttypen: Klasse Klasse Klasse Klasse Klasse Klasse Klasse D : Conventionele magnetische ballast met hoge verliezen C : Conventionele magnetische ballast B2: Magnetische ballast verliesarm B1: Magnetische ballast zeer verliesarm A3: Elektronische ballast A2: Elektronische ballast met gereduceerde verliezen A1: Dimbare elektronische ballast Eerste fase, D, verboden sinds 2002 Tweede fase, C, verboden sinds 2005 Dimbare ballasten worden als A1 geclassificeers mits zij aan eisen voldoen: - Bij 100% lichtopbrengst dient de ballast ten minste te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan een A3 ballast. - Bij 25% lichtopbrengst is het opgenomen vermogen minder of gelijk aan 50% van het maximaal opgenomen vermogen. - De ballast dient de lichtopbrengst te kunnen dimmen tot 10% van de maximale lichtopbrengst. Een conventionele ballast, volgens CELMA normering Klasse C, heeft een opgenomen vermogen van 70W voor een 58W fluorescentiebuis. Bij gebruik van een Klasse D ballast zijn deze verliezen nog groter, derhalve is ook het totaal opgenomen vermogen groter. Ballasten van de Klasse B1 en B2 hebben dikkere koperen bedrading en een ijzeren kern die minder onderhevig is aan verliezen. Deze ontwikkelingen verlagen de interne verliezen van de ballast. Een Klasse B2 ballast heeft een opgenomen vermogen van 67W voor een fluorescentiebuis van 58W. Dit is 3W minder dan een conventionele ballast van het type Klasse C. Compensatie (bij TL armaturen) De condensators in een TL armatuur zitten er in om de cosinus phi te verbeteren. Je hebt inductieve en capacitieve armaturen. Bij inductieve ijlt de stroom na en zit enkel een kleine ontstoorcondensator, parallel op de schakeling. Bij capacitieve ijlt de stroom voor en zit er een condensator in serie of parallel met de ballastvoeding, plus een onstoorcondensator. Bij parallelschakeling spreekt men over gecompenseerd. De wisselstroom komt daardoor minder scheef te hangen, met als gevolg minder vonken van alle contacten en schakelaars, minder brommen, plus een correcte werking van de kilowattuurmeter. Dus beide types "corrigeren" elkaar. Indien men een heel kantoor vol TL armaturen heeft, zal de stroom erg na gaan ijlen tov de spanning ("leicie"). Condensatoren trekken de cosinus phi weer een beetje de andere kant op. Zonder werken deze even goed maar je haalt de cos phi (scheef hangen) naar beneden. Dit wordt in een getal uitgedrukt waarbij 1 ideaal is en 0,5 slecht. doordat in een tl een spoel zit (het voorschakel apparaat) gedraagt een tl armatuur zich inductief. Er zijn dus 2 redenen waarom in dubbele armaturen condensatoren zitten: 1. Verbetering van de cos phi beperken van de blindstroom. 2. Het voorkomen van een stroboscoop effect. Een TL buis brand op een stroom en niet op de spanning. Nu gaan de stromen 100x per seconde door de nul en dooft de tl buis even. Door de condensator op 1 ballast te zetten zullen ze echter niet beide tegelijk door de nul gaan en doven maar om en om. Dit voorkomt een hinderlijk knipperen in de ooghoeken welke sommige mensen zien. Bij draaiende machines lijkt het bij afwezigheid van deze condensator soms of de machine stilstaat. Men moet boven draaiende machines nooit de condensator verwijderen maar altijd vervangen. Daarboven altijd een dubbel armatuur plaatsen. Decentrale noodverlichting Noodverlichtingsarmaturen of uitrusting die zonder afzonderlijke voeding een lamp laat ontsteken en (meestal) minimaal een uur laat branden. Soms worden gewone armaturen voorzien van een noodverlichtingsuitrusting. Deze bestaat uit een schakelunit (die in combinatie met het voorschakelapparaat wordt bedraad), accubatterijset, eventueel met een signaallamp en testdrukknop. Er kan bij installatie gauw iets misgaan. Dus: vergeet niet dat noodverlichting ook altijd op een continue fasedraad aan- gesloten moet worden. accubatterij pas aansluiten aan noodunit/vsa bij het in bedrijf stellen van het armatuur (anders loopt de accubatterij leeg). er moet altijd een continue fase- en schakeldraad aangesloten worden. bij inbedrijfstelling en elke inschakeling moet de schakeldraad minimaal een seconde na de continue fase onder spanning komen. Dichroide (koudlicht spiegel) Reflector van een laag die het zichtbare licht reflecteert en de infraroodstraling grotendeels doorlaat. In de lichtbundel is dan minder stralingswarmte aanwezig. Dimmen Zie fase aan- en afsnijden. Draaistroom (3-fase) De netspanning noemt men ook wel een 1-fase wisselstroom van 230 V met een frequentie van 50 hertz. Elke seconde slingert de spanning van nul naar +230 V, terug naar nul en dan naar -230 V. Dit komt omdat in de elektriciteitscentrale de stroom ontstaat in een spoel die langs een magneet draait. In werkelijkheid draaien in de centrale drie spoelen langs drie magneten rond. Dus in dezelfde omwenteling drie 'treinen' achter elkaar. Omdat de spanning tussen twee fasedradenen 400 V is, spreekt men ook wel van krachtstroom. Duoschakeling Een tweelamps fluorescentie- of compact- lamparmatuur met één conventioneel inductief én één capacitief voorschakelapparaat. De wisselstroom komt daardoor minder 'scheef te hangen' met als gevolg minder vonken van alle contacten en schakelaars, minder brommen, plus een correcte werking van de kilowattuurmeter. Het scheef hangen wordt in een getal (cosinus phi) uitgedrukt, waarbij 1 ideaal is. Bij een duo-schakeling is 0,85 is gebruikelijk. Zie ook Capacitief en Inductief E10, E12, E14, E27 (Edison schroefdraad-fitting) De Edison schroefdraad-fitting is een systeem van lampverbinders ontwikkeld door Thomas Edison in 1909 onder het handelsmerk van General Electric. De aanduiding Exx refereert aan de diameter in millimeters. De aanduiding "E27" betekent dat de fitting een diameter van 27 millimeter heeft, dat is in Nederland de maat van "gewone" gloeilampen en zekeringen ("stoppen") van huis- en industriële installaties. Voor schemerlampjes is E14 gebruikelijk, en E10 is de normale maat voor fietslampjes. E5 schroefdraad wordt gebruikt bij sommige kerstboomlampjes, en bij lampjes voor het poppenhuis en in de modelbouw. In de meeste landen met 230-240 volt wisselstroom worden de E27 en E14 gebruikt, een andere veel voorkomende fitting is de bajonetsluiting. In Amerika zijn de standaardmaten E26, E17, E12 en E10. De grootste maat, E40, wordt gebruikt in straat- en floodlightverlichting. Type Maat Ø Naam IEC E5 5 mm Lilliput Edison Screw (LES) IEC 60061-1 (7004-25) E10 10 mm Miniature Edison Screw (MES) IEC 60061-1 (7004-22) E12 12 mm Candelabra Edison Screw (CES) IEC 60061-1 (7004-28) E14 14-17 mm Small Edison Screw (SES) IEC 60061-1 (7004-23) E17 (110 V) 14-17 mm Small Edison Screw (SES) IEC 60061-1 (7004-26) DIN DIN 49615 E26 (110 V) 26-27 mm (Medium) Edison Screw (ES) IEC 60061-1 (7004-21A-2) E27 26-27 mm (Medium) Edison Screw (ES) IEC 60061-1 (7004-21) DIN 49620 E40 40 mm IEC 60061-1 (7004-24) DIN 49625 Giant Edison Screw (GES) Ter verduidelijking: Edison lampvoeten E10 = fietslamp schroeffitting E14 = kleine schroeffitting E27 = normale schroeffitting E40 = grote schroeffitting Bajonet lampvoeten B15d = kleine kwartslagfitting B22d = normale kwartslagfitting ENEC (Overeenkomsten per land) Als nieuw Europees keurmerk het ENEC-Symbol (ENEC = European Norms Electrical Certification); Het keurmerk staat voor veiligheid van een product op gebied van o.a. elektrische, mechanische en thermische eigenschappen. Het mag alleen gebruikt worden indien de fabrikant zijn product door een erkend keurinstituut laat keuren met positief resultaat. ENEC01 ENEC02 ENEC03 ENEC04 ENEC05 ENEC06 ENEC07 ENEC08 ENEC09 ENEC10 ENEC11 ENEC12 ENEC13 ENEC14 ENEC15 ENEC16 ENEC17 ENEC18 ENEC19 ENEC20 ENEC21 ENEC22 ENEC24 AENOR - Spain CEBEC - Belgium IMQ - Italy CERTIF - Portugal KEMA - The Netherlands NSAI - Ireland SNCH - Luxembourg LCIE - France ELOT - Greece VDE - Germany OVE - Austria BSI - United Kingdom SEV - Switzerland Intertek SEMKO - Sweden DEMKO - Denmark FIMKO - Finland NEMKO - Norway MEEI - Hungary EAB - United Kingdom ASTA - United Kingdom EZU - Czech Republic SIQ - Slovenia TUV - Rheinland Enkelvoudige schakeling Fase 1-Fase is wisselstroom: fase, nul en aarde. 3-Fase is draaistroom of krachtstroom: 3 fasen, nul en aarde. Let op: bij spanningrails spreekt men vaak over een 3-fase rail en sluit men hem aan op 1-fase. Dan worden de overgebleven aders gebruikt als schakeldraad. Fase aan- en afsnijden (dimmen) Aansnijden Bij het begin van elke halve sinusgolf onderbreekt de dimmer voor een bepaalde tijd de stroomtoevoer naar de lamp. Na afloop van de tijd schakelt de dimmer weer door, en de lamp wordt weer van stroom voorzien. Deze voortgang herhaalt zich met elke halve sinusgolf (50 Hz = 100 x/sec.) Dimmen met faseaansnijding: - Gloeilampdimmer - Hoogvolt halogeenlampdimmer - Laagvolt halogeenlampdimmer met conventionele transformator Afsnijden Bij het begin van elke halve sinusgolf geeft de dimmer de stroomtoevoer naar de lamp door, om na de ingestelde tijd tot het einde van de halve golf de toevoer te sluiten. Deze voortgang herhaalt zich met elke halve sinusgolf (50 Hz = 100 x/sec.) Dimmen met faseafsnijding: - Laagvolt halogeenlampdimmer met elektronische transformator Filament Gloeidraad of -spiraal die in een gloei- of halogeenlamp zit. Fluorescentielampen TL Een fluorescentielamp is een lamp die licht geeft door het oplichten van een fluorescerende laag onder invloed van ultraviolette stralen die opgewekt worden door gasontlading in de lamp. De bekendste voorbeelden zijn de TL (Frans: tube luminescent, "lichtgevende buis") (in de volksmond aangeduid als tl-buis, wat letterlijk dus "lichtgevende buis-buis" betekent) en de zogenoemde spaarlampen. Het rendement is 5 à 6 keer zo hoog als bij een gloeilamp. TL-buizen zijn er in diverse kleuren. Alle kleuren komen voor in ons verlichtings programma. Standaard kleuren: 25 (Ra 60) 33 (ookwel 640, Ra 66) 54 (Ra 77) Super 80: (827 - 830 - 840) Zeer efficiënt energieverbruik. Goede kleurweergave (Ra >80) 90 De Luxe: (930 - 940 - 950 - 965) Zeer goede kleurweergave (Ra > 95) Echter hebben deze een lagere lichtopbrengst dan de super 80 kleuren. Wellicht dat u meer armaturen zou moeten toepassen. Veelal worden deze toegepast in de grafische sector. Echter ook in kunstateliers of winkels waar kleurbepaling erg belangrijk is. Extra uitleg: (uitgaande van Philips kleurnummers). De standaard kleur is 33. (ookwel 640). Deze heeft een matige kleurweergave (Ra-waarde) (= lichteigenschap) Voor betere kleurweergave en langere levensduur kunt u beter gebruik maken van kleur 840. Zeker in loodsen waar de verlichting op grotere hoogten hangt dan ca. 3 meter. Kleur 827 is de meest warme teint die er te krijgen is voor tl-verlichting. Deze wordt dan ook vaak toegepast in horeca en entrees. Kleur 830 is wit met een tikkeltje geel erin. Toepassing voor kantoren en winkels. Kleur 840 wordt veelal toegepast in loodsen, werkplaatsen en autoshowrooms. Fluorescentielampen PL Master 80: (827 - 830 - 840) Goede kleurweergave (Ra >80) Gasontladingslampen CDM en HQI Sinds de komst van de Master Coulour CDM lampen van Philips zijn de kleureigenschappen sterk verbeterd. De CDM lamp is de opvolger van de nog steeds bestaande MHN / MHW lampen, welke na verloop van tijd onderling sterk verschilden qua kleur. De lichtkleur veranderde richting groen en blauwe teinten. De CDM serie hebben een minimaal kleurverloop. Tevens is de lichtopbrengst 10% hoger. Kleur 830, warmwit met goede kleurweergave. Toepassing kantoren en winkels. HQI kleur is WDL. Kleur 942, koelwitte kleur met goede kleurweergave. Toepassing in winkels met koelere uitstraling. HQI kleur is NDL. Gelijkmatigheid Dit is een getal van maximaal 1, dat berekend wordt door de gemiddelde verlichtingssterkte te delen op de minimum verlichtingssterkte. Voorbeeld: een gelijkmatigheid van 0,7 is gebruikelijk voor scholen en kantoren. De Europese aanbevelingen voor binnenverlichting NEN-EN 12464-1 onderscheidt: Gelijkmatigheid bij de verlichting van het zaakgebied = minimaal 0,7; Gelijkmatigheid bij de verlichting van de directe omgeving = minimaal 0,5. GU10 t.o.v. GZ10 Deze halogeenlampen bestaan zowel met aluminium gecoate reflector als dichroïsch (kleurensplitsend) gecoate reflector. Beide typen warmen de lampvoet op tot een verschillende temperatuur. Zo kan de temperatuur van de dichroïsche gecoate reflector tot 40°C hoger liggen dan de aluminium gecoate reflector. Indien de lampvoeten van beide halogeenlampen identiek zijn, bestaat het gevaar dat een dichroïsche gecoate halogeenlamp in een armatuur wordt geplaatst dat ontwikkeld is voor een temperatuur van een aluminium gecoate halogeenlamp. Hierdoor kan na verloop van tijd zwarting van de armatuur optreden of in het ergste geval zelfs brand veroorzaken met alle gevolgen van dien. Om de eindklant en de installateur te behoeden voor deze fout is er door Sylvania een nieuwe lampvoet ontwikkeld die dit uitsluit. De nieuwe lampvoet voorkomt het gebruik van de dichroïsch gecoate reflector in de temperatuurgevoelige armaturen die speciaal ontworpen zijn voor de aluminium gecoate reflector. De aluminium gecoate reflector kan echter wel in de armaturen van de dichroïsche gecoate reflector geïnstalleerd worden omdat de temperatuur in de armatuur niet stijgt. Op onderstaande figuur zien we duidelijk dat het verschil zit in de rechte hoek van de GZ10 lampvoet voor de dichroïsche reflector. Historie Natriumlamp Met kwik gevulde lagedrukontladingslampen (zie Natriumlamp) waren reeds sinds 1902 in productie bij Cooper-Hewitt Electric Co. Onderzoeker Compton van de Amerikaanse firma Westinghouse ontwikkelde in 1919 een lagedruknatriumlamp, die geel licht uitstraalde maar een zeer hoge specifieke lichtopbrengst had. In 1920 ontwikkelde Compton het boor-glas dat nodig was voor de productie van lagedruknatriumlampen. Dat glas verdraagt het bijzonder agressieve Natrium, en blijft in tegenstelling tot gewoon glas, lichtdoorlatend. Op 1 juli 1932 werd de straatverlichting tussen Beek en Geleen met lagedruknatriunmlampen in bedrijf gesteld. In hetzelfde jaar werd de straatverlichting van Purley Way in Londen van natriumlampen voorzien. Deze lampen hadden toen een lichtopbrengst van 50 Lumen/Watt. Zowel Philips, Osram als General Electric begonnen in de jaren dertig met productie van lagedruk natriumlampen. William Louden en Kourt Schmidt van General Electric wisten door de ontwikkeling van lichtdoorlatend keramisch materiaal en speciale afdichtings- en fabricagetechnieken in 1964 de eerste hogdedruk Natriumlampen te ontwikkelen. De lampen werden vanaf 1965 door General Electric en later ook door de andere grote lampfabrikanten gemaakt. In de loop der jaren werden talloze verbeteringen doorgevoerd en werden zowel lichtopbrengst als levensduur voortdurend vergroot. Een belangrijke verbetering voor de lagedruklamp was de ontwikkeling rond 1965 door Philips van het type "SOX", waarbij een dunne laag Indium-tin-oxide aan de binnenkant van de buitenballon wordt aangebracht, waardoor de infrarode warmte straling van de binnenballon wordt gereflecteerd. Dit geeft een aanzienlijke stijging van de lichtopbrengst. Historie TL De fluorescentielamp is in zijn huidige buisvorm in 1935 gedemonstreerd voor de Illuminating Engineering Society in Cincinnati (USA) door General Electric en op de wereldtentoonstelling in Parijs in 1936 door Osram. De toegepaste techniek bouwde voort op gasontladingslampen, zoals geconstrueerd door Heinrich Geissler in 1856, die een blauwachtige gloed in een met gas gevulde buis opwekte, aangestuurd door een inductiespoel. In 1893 demonstreerde Nikola Tesla fluorescentielampen op de wereldtentoonstelling in Chicago (USA). In 1901 demonstreerde Peter Cooper Hewitt een kwikdamplamp, die een blauwgroene kleur uitstraalde. De lamp had een buisvorm en Cooper Hewitt gebruikte reeds fluorescentiematerialen, zoals Rhodamine B. Deze lampen werden gebruikt bij fotografie omdat ze een hoger rendement hadden dan de toenmalige gloeilampen. In 1926 stelden Edmund Germer en zijn collega's bij Osram de fluorescentielamp in zijn huidige vorm voor, met gloei-elektroden en een buis gecoat met fluorescentiepoeder. Een verdere bijdrage leverden M. Pirani and A. Rüttenauer bij Osram in 1932, door efficiënte emittermaterialen voor de elektroden te ontwikkelen, die gemakkelijk elektronen uit de elektroden in het gas laten ontsnappen, en betere fluorescentiepoeders. In de jaren 1936 tot 1938 maakten de vooraanstaande lampfabrikanten verbeterde fosforen het rendement opgevoerd, en door toepassing van de zogenaamde driebandfosforen de kleurweergave verbeterd (hoge CRI). Tegenwoordig is 90 lm/Watt haalbaar. Verder maakten de nieuw ontwikkelde fosforen compactere lampen mogelijk (buisdiameter 26 mm en kleiner). Andere ontwikkelingen waren de introductie rond 1980 door Philips van de spaarlamp, aanvankelijk nog met ingebouwd conventioneel voorschakelapparaat, later met een lichter elektronisch voorschakelapparaat. In 1990 introduceerde Philips in Europa een elektrodeloze fluorescentielamp met een zeer lange levensduur (100.000 uur). In de jaren negentig van de vorige eeuw werd als eerste door Philips begonnen met productie van 'groene' recyclebare fluorescentielampen. Deze bevatten aanzienlijk minder kwik dan de tot dan toe geproduceerde lampen. Ook maakte Philips in de jaren negentig de zeer dunne NDF, een koude kathode lamp die door zijn geringe diameter zeer goed buigbaar was. Eind jaren negentig werd dit type door een medewerker van Philips verder op de markt gebracht. Historie elektrodeloze lamp In 1705 demonstreerde de Engelse wetenschapper Francis Hauksbee dat een met statische elektriciteit opgeladen glazen ballon, gevuld met kwik, waar de lucht uitgepompt was, oplicht. Rond 1891 demonstreerde Nikola Tesla in zijn laboratoria in New York lampen, die draadloos van vermogen werden voorzien. Op een elektrodeloze lamp werd in 1960 patent aangevraagd door William Bell en Arnold Bloom werkzaam bij het Canadese bedrijf Varian Associates. Deze lamp werd in opdracht van NASA ontwikkeld, en werd aangestuurd door triodes. De lamp werd gebruikt om stabiele spektraallijnen op te wekken voor materiaalonderzoek. In 1967 en 1968 werd door onderzoeker John Anderson van General Electric patenten, aangevraagd op elektrodeloze lampen, die van constructie vrijwel identiek zijn aan de hieronder beschreven inductielampen van Osram en Philips. Philips introduceerde het QL inductieverlichtingssysteem, dat op 2,65 MHz werkt, in 1990 in Europa en in 1992 in de Verenigde Staten van Amerika. Matsushita had in 1992 ook al inductieverlichtingssystemen. Intersource Technologies heeft in 1992 een inductieverlichtingssysteem, de E-lamp aangekondigd, dat vanaf 1993 in grote aantallen op de Amerikaanse markt verkrijgbaar zou zijn, en zou werken op 13,6 MHz. Dit systeem is echter nooit van de grond gekomen (toestand augustus 2005). General Electric produceert sinds 1994 de Genura inductielampen met relatief laag vermogen, met geïntegreerd voorschakelapparaat en werkend op 2,6 MHz. Osram startte de productie van de Endura inductielampen in 1996. In 1990 werd ook een ander type elektrodeloze lamp, de zwavellamp, voorgesteld door de Amerikanen Michael Ury, Charles Wood, en collega's. Dit type lamp krijgt vermogen toegevoerd door middel van microgolven. Inductielamp Philips QL inductieverlichtingssysteem met: A = gasontladingsruimte, gevuld met een of meer van de edelgassen Argon, Krypton en Neon en kwikdamp B = buis met power coupler C = Elektronisch voorschakelapparaat Een bijzondere uitvoeringsvorm van een fluorescentielamp is de elektrodeloze inductielamp. Door het ontbreken van elektroden, die bij de gewone fluorescentielampen de levensduur van ongeveer 15.000 uur bepalen, kunnen deze lampen een levensduur van meer dan 100.000 uur bereiken. Daar staat wel een zeer hoge aanschafprijs tegenover. De lampen worden toegepast op locaties waar de vervangingskosten hoog zijn. Afgezien van de manier om vermogen aan de kwikdamp in de ontladingsruimte toe te voeren, zijn deze lampen in werking vrijwel gelijk aan gewone fluorescentielampen (TL buizen). De kwikdamp wordt elektrisch aangeslagen, waarbij elektronen in een hogere energiebaan worden gebracht, bij het terugvallen naar de oorspronkelijke baan geven ze ultraviolette (UV) straling af. De ultraviolette straling wordt door de fluorescerende laag die op de binnenzijde van de glazen ballon, die de ontladingsruimte vormt, omgezet in zichtbaar licht. De meest gangbare uitvoeringsvorm bestaat uit een ballonvormige ontladingsruimte (A) van glas, met dezelfde vorm als een gloeilamp, waarin een glazen buis (B) van achter de ballon in steekt. In deze buis wordt een antenne, aangeduid als power coupler, aangebracht. Dit is een spoel met een buisvormige ferrietstaafkern waarop een geïsoleerde draad is gewikkeld. In uitvoeringsvormen die op lage frequenties werken, bestaat de lamp uit twee parallel lopende lange buizen, verbonden door twee korte buizen. Om de korte buizen zijn spoelen aangebracht. De spoelen zijn verbonden met een elektronisch voorschakelapparaat (C), dat een hoogfrequente spanning opwekt. Voor inductielampen gebruikelijke frequenties zijn 13,6 MHz, 2,65 MHz en 130 tot 400 kHz. Een resonantiecircuit in de uitgang van het voorschakelapparaat, waar ook de Power Coupler deel van uit maakt, wekt een hoge spanning op om de lamp te ontsteken. Als de lamp is ontstoken daalt de spanning tot het normale bedrijfsniveau. Het ontsteken vindt binnen enkele milliseconden plaats. Het hele systeem is te beschouwen als een transformator, waarbij de power coupler de primaire wikkeling vormt en de gasontladingsboog in de ontladingsruimte een secundaire wikkeling met een winding, die tevens de belasting van de transformator vormt. De voorschakelapparaten worden aangesloten op de netspanning van het openbare elektriciteitsnet, maar kunnen voor de meeste types ook op gelijkspanning worden aangesloten, bijvoorbeeld voor noodverlichting uit accu's. In conventionele gasontladingslampen vormen de elektroden de levensduur beperkende factor. Een elektrodeloze lamp heeft deze beperking niet en kan daardoor een zeer lange levensduur hebben. De lampen met een extern voorschakelapparaat tot 100.000 branduren, oftewel 11½ jaar continu aan of 23 jaar alleen overdag of alleen 's nachts. De lampen met een geïntegreerd voorschakelapparaat gaan 15.000 tot 30.000 uur mee. Er zijn hoogwaardige elektronische circuits in de voorschakelapparaten nodig om zo'n lange levensduur te kunnen bereiken, met een zeer laag voortijdig uitvalpercentage. Inductielampen zijn relatief duur en vinden daarom vooral toepassing in situaties waarin de vervangingskosten van de lampen hoog zijn. Er wordt nog steeds onderzoek gedaan naar verbetering in inductielampen. Verder hebben inductielampen industriële toepassingen, als UV stralingsbron. In dat geval wordt de lampballon van kwartsglas gemaakt, en wordt er geen fluorescentielaag aangebracht. IK-slagvastheid IK waarde staat voor bescherming tegen mechanische krachten IK cijfer: 0 = Geen bescherming 01 = Schokenergie 0,150 Joule bij massa 0,2kg en 7,5cm hoog 02 = Schokenergie 0,230 Joule bij massa 0,2kg en 10cm hoog 03 = Schokenergie 0,350 Joule bij massa 0,2kg en 17,5cm hoog 04 = Schokenergie 0,500 Joule bij massa 0,2kg en 25cm hoog 05 = Schokenergie 0,700 Joule bij massa 0,2kg en 35cm hoog 06 = Schokenergie 1,00 Joule bij massa 0,5kg en 20cm hoog 07 = Schokenergie 2,00 Joule bij massa 0,5kg en 40cm hoog 08 = Schokenergie 5,00 Joule bij massa 1,7kg en 29,5cm hoog 09 = Schokenergie 10,00 Joule bij massa 5,0kg en 20cm hoog 10 = Schokenergie 20,00 Joule bij massa 5,0kg en 40cm hoog IP-beschermingsgraad De codering wordt als volgt aangegeven: I P 0-6 0-8 (A-D) International Protection Beschermingsgraad tegen binnendringen van vaste voorwerpen (indeling 0-6) Beschermingsgraad tegen binnendringen van water (indeling 0-8) Beschermingsgraad bij binnendringen tegen direct aanrakingsgevaar (indeling A-D, optioneel) In IP IP IP IP IP IP IP IP IP IP IP IP IP het kort: 20 Aanrakingsveilig 12mm 21 Aanrakingsveilig 12mm / Druipwaterdicht 23 Aanrakingsveilig 12mm / Regenwaterdicht 40 Aanrakingsveilig 1mm 42 Aanrakingsveilig 1mm / Druipwaterdicht tot 15 ° 43 Aanrakingsveilig 1mm / Regenwaterdicht 44 Aanrakingsveilig 1mm / Spatwaterdicht 45 Aanrakingsveilig 1mm / Straalwaterdicht 54 Stofvrij / Spatwaterdicht 55 Stofvrij / Straalwaterdicht 64 Stofdicht / Spatwaterdicht 65 Stofdicht / Straalwaterdicht 67 Stofdicht / Waterdicht De "IP-beschermingsgraad" (IP = International Protection) is een door de DIN VDE 0470 en de DIN 40 050 bepaald begrip. Deze normen beschrijven de indeling van beschermingsgraden door behuizingen voor elektrische productiemiddelen met meetspanningen onder 72,5 kV. Ze leggen het volgende vast: Bescherming van personen. Bescherming van elektrische productiemiddelen tegen het indringen van vaste vreemde lichamen, inclusief het stof. Bescherming van de elektrische productiemiddelen tegen de schadelijke inwerking van water. Verklaring van de IP-code De IP-code bestaat uit de letters "IP" en twee kencijfers. Het eerste wordt bepaald van 0 tot 6 en het tweede van 0 tot 8. Soms is een 3-voudige IP waarde te lezen. Het derde, een letter gaat van A tot D. Aanwijzing: gewoonlijk worden in de voedingsindustrie componenten mt de IP-beschermingsgraad 65 gebruikt - stofdicht en beschermd tegen krachtige waterstralen - of IP 67 - stofdicht en veilig bij tijdelijk onderdompelen. Het gebruik van IP 65 of IP 67 is afhankelijk van de speciale toepassing waarbij verschillende testcriteria gelden. IP 67 is niet noodzakelijk beter dan IP 65. Een component, die aan IP 67-criteria voldoet, voldoet daarom nog niet automatisch ook aan de criteria voor IP 65. IK waarde staat voor bescherming tegen mechanische krachten IP eerste cijfer: 0 = Geen bescherming 1 = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een bol rond 50 2 = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een gelede testvinger rond 12mm (aanrakingsveilig) 3 = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een rechte draad rond 2,5mm met een lengte van 10cm 4 = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een rechte draad rond 1mm met een lengte van 10cm 5 = Beschermd tegen binnendringen tegen stof (stofvrij) 6 = Beschermd tegen binnendringen tegen stof bij onderdruk (stofdicht) IP tweede cijfer: 0 = Geen bescherming 1 = Beschermd tegen druppelend water (druipwaterdicht) 2 = Beschermd tegen druppelend water in schuine stand tot 15 ° 3 = Beschermd tegen sproeiend water (regenwaterdicht) 4 = Beschermd tegen opspattend water (spatwaterdicht) 5 = Beschermd tegen waterstralen (spuitwaterdicht) 6 = Beschermd tegen stortzeeën 7 = Beschermd tegen onderdompeling 1m diep 30min (waterdicht) 8 = Beschermd tegen verblijf onder water (drukwaterdicht) IP derde letter: A = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een bol rond 50 B = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een gelede testvinger rond 12mm (aanrakingsveilig) C = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een rechte draad rond 2,5mm met een lengte van 10cm D = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een rechte draad rond 1mm met een lengte van 10cm Verder vind je in combinatie de volgende symbolen: Geschikt voor het monteren op normaal brandbare materialen, welke niet de 130°C (bij normale belasting) en 180°C (bij overbelasting) kleiner dan 15 min. Geschikt voor het monteren op normaal- en lichtbrandbare materialen, welke niet de 95°C (bij normale belasting), 130°C (bij continue belasting) en 180°C (bij overbelasting)kleiner dan 15 min. Maximum temperatuur op montage oppervlak: 130°C. Geschikt voor het monteren op materialen waar de brandbaarheid onbekend van is, en welke de 95°C (bij normale belasting) en 115°C (bij continue- en overbelasting) kleiner dan 15 min. IRC-lamp (Infra Rood Coating) Een IRC-Iamp heeft een gloeidraad in kwartsglas glasbuisje met een infraroodstraling reflecterende coating. Deze lamp helpt zichzelf warm te houden. Lichtrendement kan tot 30 procent hoger zijn. Isolatieklassen De isolatieklasse loopt op van klasse 0 tot klasse 3. Hierbij kunt u opmerken dat iedere hogere klasse een verbetering van de veiligheid inhoud. Klasse Klasse Klasse Klasse 0 : Functionele isolatie zonder aarding I : Functionele isolatie met aarding, aanwezigheid van een aardingsklem met symbool II : Dubbele of versterkte isolatie zonder aarding III : Voeding onder zeer lage veiligheidsspanning (<50V) Kelvin Eenheid: K Definitie: Het 1/273.16e deel van de temperatuur, bepaald door het tripelpunt van water. 0 Kelvin = -273,15 °C. Anders dan bij andere temperatuureenheden (°C en °F) wordt er niet gesproken van 'graden' Kelvin. Keurmerk Markering Benaming Herkomst DEMKO Denemarkten ENEC Europees ( 05 voor Nederland) FIMKO Finland IMQ Italie NEMKO Noorwegen SEMKO Zweden SEV Zwitserland VDE Duitsland Communauté Européenne Europeese gemeenschap GOST Russisch C TICK Australie EMC-merk CCC Chinees Kleurtemperatuur (in Kelvin) Eenheid: K Voor het bepalen hiervan wordt vergeleken met een zwart lichaam (platina) met een zekere temperatuur. Licht van een gewone gloeilamp is ongeveer 2700 K, op een lichtbewolkte dag is de kleurtemperatuur buiten ongeveer 6000 K. Hoe hoger de temperatuur hoe blauwer het licht. (Dit in tegenstelling tot de terminologie: 2700 K heet warm licht, meer dan 3500 K noemen we koel...) Zie verder Kelvin. Kleurweergaveindex Eenheid: Ra (in %, dimensieloos) Een lichtbron die het volledige spectrum weergeeft heeft een kleurweergave van 100 (gloeilicht, zon). Standaard fluorescentiebalken voor kantoren en winkels en spaarlampen zitten rond de 85. Koudlicht halogeen Door een aluminium coating toe te passen is het mogelijk ontstane warmte naar onderen te stralen. Er is bij deze variant geen afdekglas toegepast. Dit reduceert de warmtelast in een armatuur met ca. 60% t.o.v. standaard halogeen reflectorlampen met reflectorglas, en ca. 80% t.o.v. koudlichtreflectoren met afdekglas. Kleurneutraal over de gehele levensduur. Lamptypen Type Lichtbron DISANO PHILIPS OSRAM ZVEI/LBS Gloeilamp INC A A A Halogeen metaaldamplamp Elipsvormig JM-E HPI-BU HQIE HIE Halogeen metaaldamplamp Reflector JM-R HQIR HIR Halogeen metaaldamplamp Staafvormig JM-T HPI-T HQIT HIT Halogeen metaaldamplamp 2 kneeps JM-TS MHN-TD HQI-TS HIT-DE Mastercolour CDM buisvormig (PG12) CDM-T CDM-T HCI-T HIT Mastercolour CDM buisvormig (E27-40) CDM-TT CDM-TT HCI-TT HIT-CE Mastercolour CDM 2 kneeps CDM-TD CDM-TD HCI-TS HIT-DE Hogedrukkwiklamp Elipsvormig MBF HPL(N) Hogedruk natriumlamp Elipsvormig SAP-E SON Hogedruk natriumlamp 2 kneeps SAP-TS Lagedruk natriumlamp SBP Fluorescentielamp 26mm Fluorescentielamp 16mm HQL HME NAV HSE NAV-TS HST-DE SOX SOX LST FL TLD L T26 FL TL5 FH T16 Compact Fluorescentielampen FLC PL-S DULUX-S TC-S zonder starter voor HF VSA (4 pins) FLC-E PL 4P DULUX-E TC-EL met 4 buisjes FLC-D PLC DULUX-D TC-D met 4 buisjes en ingebouwd VSA FLC-EL PLE DULUX-EL TC-DSE met 4 buisjes zonder starter voor HF VSA FLC D/E PLC-4P DULUX-D/E TC-DEL met 6 buisjes FLC-T PLT DULUX-T TC-T Met twee parallelle buizen (lange lamp) FLC-L PLL DULUX-L TC-L Lamptypen vergelijkingstabel GE Philips Osram Sylvania H HPLN HQL HSL Soort lamp Kwiklamp MBI(T) HPI(T) HQI-(E) HSI-(T) Metaalhalogeen MQI(T) MHNT(D) HQIT(S) HSI-TD Metaalhalogeen CMH CDMT(D) - - Cer.metaalhalogeen SON(T)-LU SON(T) NAV-E SHP Natrium hogedruk SOX SOX NA SLP Natrium lagedruk F PL(C) TL(D) D F Fluorescentie MVR - - - Multi-Vapor LED Licht Emitterende Diodes zijn maar enkele millimeters groot maar hebben grote technologische voordelen die hen tot een waardig alternatief van conventionele lampen maken. Het zijn halfgeleiders die elektrische stroom direct in licht omzetten. Zij zenden rood, oranje, geel, groen of blauw licht uit. Wit licht wordt met een speciale LED technologie gegenereerd. LED's geven designers een enorme vrijheid om innovatief licht te creëren. De vele mogelijke kleuren, de compacte bouwvormen en de veelzijdigheid van de verschillende modules dragen hiertoe bij. Los van hun decoratieve eigenschappen hebben LED's een laag verbruik, een lange levensduur en lage onderhoudskosten. Ook hun gebruikskosten zijn zeer laag. LED modules worden in volgende toepassingen gebuikt: - Verlichte aanduidingen - Designlampen - Verkeerslichten - Oriëntatiemakering in gebouwen - Markering van vluchtwegen - Inbouwarmaturen - Lichtende signalen Een LED (licht emitterende diode) bestaat uit verschillende lagen halfgeleider materiaal. In tegenstelling tot gloeilampen, zenden LED's één bepaalde kleur uit. De kleur hangt af van de gebruikte materialen (AlInGaP en InGaN) en gaat van rood over oranje, geel en groen tot blauw. Wit licht wordt gemaakt door luminescentie. Een blauwe LED exciteert een geel emitterend fosfor, de menging van de twee kleuren levert wit licht. Gedurende de voorbij jaren is het rendement van de LED's aanzienlijk gestegen. Afhankelijk van de kleur heeft men nu 20lm/W en meer. De voorwaardse spanningsval hangt af van de kleur en ligt tussen 2V en 4V bij een stroom tot 70mA. De grootste helderheid bekomt men met een gelijkspanning voeding. De lichtopbrengst van LED's neemt af wanneer de temperatuur toeneemt. Gele LED's zijn gevoeliger voor temeratuur dan groene LED's. De lagere lichtopbrengst ten gevolge van hoge temperatuur is omkeerbaar en is geen degradatie. De maximale omgevingstemperatuur is 100°C; deze temperatuur mag niet overschreden worden. LED modules bestaan uit een aantal individuele LEDjes, gemonteerd op een printplaat met actieve of passieve stroomstabilisatie. De verschillende modulefamilies hebben een lichtgeleider of een lens als optie. De printpanelen zijn star of flexibel. De modules met flexible print maken het mogelijk om driedimensionale lichtconstructies te maken. Licht Het deel van de elektromagnetische straling dat het menselijke oog waar kan nemen, het zichtbare gedeelte van het spectrum. De golflengte is tussen de 360 en 830 nm. Lichtkleurnummer (Kleurweergave) Lichtkleurnummer Philips Lichtkleurnummer Osram Nieuwe Kleurweergave lampcodering index Kleur temperatuur 33 20 640 63/66 4000 K 54 10 765 75 6500 K 82 41 827 85 2700 K 83 31 830 85 3000 K 84 21 840 85 4000 K - 11 860 85 6000 K 86 - 865 85 6500 K 92 - 927 95/96 2700 K 93 32 930 95/96 3000 K 94 22 940 95/96 4000 K 95 12 950 98 5000 K 96 72 965 97 6500 K Lichtsterkte = Candela De zichtbare straling in een bepaalde richting. De intensiteit waarmee de lichtbron in één richting straalt wordt uitgedrukt in candela (cd of l). Door deze in alle ruimtehoeken te meten en te herleiden naar cd/1000 lm ontstaat de basis voor een lichtkarakteristiek. Zie verder Candela. Lichtstroom = Lumen De totale hoeveelheid licht uitgezonden door een bron per seconde. De specifieke lichtstroom van een lichtbrom wordt uitgedrukt in lumen per watt (lm/W). Lichtstroom vergeleken De ouderwetse gloeilamp: 17 lumen per watt De halogeenspot: ca. 20 lumen per watt Een moderne spaarlamp (15 W): 55-60 lumen per watt TL-buizen: ca. 70 lumen per watt De modernste (2011) superfelle witte leds (CREE): 120 lumen per watt Natriumlampen (straatverlichting): 120-200 lumen per watt. Eenheid: lumen/Watt De hoeveelheid lichtstroom per gebruikt vermogen. Lumen (lichtstroom) Eenheid: lm 1 lm = 1 cd.sr Een lichtbron met een lichtsterkte van 1 candela zendt in een ruimtehoek van 1 hoekradiant 1 LUMEN uit. De lumen is dus de eenheid van lichtstroom en is gelijk aan 1 candela/steradiaal. Luminantie (oppervlaktehelderheid) Eenheid: Uitgedrukt in cd/m² De luminantie is de lichtsterkte per eenheid van schijnbaar stralend oppervlak, de indruk van helderheid die het oog waarneemt. Luminantieverhouding De verhouding tussen de verlichtingssterkte in het taak-gebied, directe omgeving en de omgeving op afstand. Grote verschillen kunnen leiden tot oncomfortabele situaties. Kleine verschillen geven echter een monotoon beeld. Een optimale verhouding is : 10:3:1 Lux (verlichtingssterkte) Eenheid: lx 1 lx = 1 lm/m² of cd.sr/m² De verlichtingssterkte wordt uitgedrukt in lumen per vierkante meter, de lichtstroom per oppervlakte. De verlichtingssterkte of de hoeveelheid lumen per m² die op een vlak valt wordt uitgedrukt in lux (E). In de norm wordt een aanbeveling gedaan voor de gemiddelde verlichtingsterkte voor een ruimte, taak of activiteit. Hierin kan onderscheid gemaakt worden tussen het taak-gebied en de directe omgeving. Metamerie Het verschijnsel dat kleuren die er in een bepaalde lichtomgeving gelijk uitzien, onder andere lichtomstandigheden wel heel verschillend blijken te zijn. De verklaring kan gezocht worden in een mogelijke asymmetrische grafiek van het spectrum, het ontbreken van een bepaalde kleur in het spectrum, maar ook in verschuiving in de weergave als gevolg van fluorescentie door de al dan niet aanwezige UV-component in het licht van een van de twee bronnen. Voorbeelden: - als het licht erg geel is (lage kleurtemperatuur) is wit vaak niet te onderscheiden - in het spectrum van de huidige generatie meestgebruikte TL-balken (met name de 800-serie, dus ook spaarlampen) ontbreken diverse kleuren in het spectrum nagenoeg geheel - bij lage zonnestand is de lichtsterkte vrij zwak terwijl de fluorescerende component duidelijk aanwezig is; daardoor zijn fluorescerende kleuren onder die omstandigheden veel beter zichtbaar (dit is met name goed te zien bij avond- en nachtbloeiers uit de plantenwereld). Je kunt met slechts drie frequenties uit het lichtspectrum (rood, groen en blauw), voor het oog perfect -wit- maken (zie beeldschermen van tv en computer), maar veel materiaalkleuren worden in dergelijk licht allerbelabbertst weergegeven. MR16 "MR" staat voor "Multifaceted Reflector". De volgende ANSI standaard codes worden gebruikt om verschillende wattages en stralingshoek combinaties van de MR16 lampen aan te duiden. ESX: 20 watt, 10 stralingshoek (20MR16/10°) BAB: 20 watt, 40 stralingshoek (20MR16/40°) EXT: 50 watt, 15 stralingshoek (50MR16/15°) EXZ: 50 watt, 25 stralingshoek (50MR16/25°) EXN: 50 watt, 40 stralingshoek (50MR16/40°) FPA: 65 watt, 15 stralingshoek (65MR16/15°) FPC: 65 watt, 25 stralingshoek (65MR16/25°) FPB: 65 watt, 40 stralingshoek (65MR16/40°) EYF: 75 watt, 15 stralingshoek (75MR16/15°) EYJ: 75 watt, 25 stralingshoek (75MR16/25°) EYC: 75 watt, 40 stralingshoek (75MR16/40°) Noot: De MR16 lampen zijn er in nog veel meer varianten en aanduidingen, de gebruikte codes kunnen ook nog per leverancier verschillen. VNSP (Very narrow spot): minder dan 8 graden NSP (Narrow spot): 8-15 graden SP (Spot): 8-20 graden NFL (Narrow flood): 24-30 graden FL (Flood): 35-40 graden WFL (Wide flood): 55-60 graden VWFL (Very wide flood): 60 graden of meer Natriumlamp Een natriumlamp is een gasontladingslamp die met natriumgas in een aangeslagen toestand licht maakt. Er bestaan zowel lage- als hogedruknatriumlampen: - Lagedruknatriumlampen (SOX) geven geel licht, dat uitsluitend uit de voor natrium kenmerkende dubbele spectraallijn bestaat. Hierdoor is het bij deze verlichting onmogelijk kleuren waar te nemen. Voor toepassingen als verlichting van snelwegen hoeft dit echter geen bezwaar te zijn, want het gele licht heeft juist de golflengte waarvoor het menselijke oog het gevoeligst is. De specifieke lichtopbrengst van deze lampen is met 200 lumen/Watt het hoogste van alle gasontladingslampen. Voor optimale werking moet de relatief grote binnenbuis op een temperatuur van 260 °C blijven. Daarom wordt de buitenballon luchtledig gepompt, en wordt deze van binnen voorzien van een infrarood reflecterende laag tin gedoopt Indiumoxide. - Bij hogedruklampen (SON,HPS) wordt ook wat energie in de rest van het spectrum uitgestraald, waardoor de kleurweergave bij deze lampen een stuk beter is, het uitgestraalde licht is meer lichtgeel, maar per type kan de kleur wat verschillen. Dit type lamp wordt tegenwoordig steeds vaker voor straatverlichting gebruikt. Omdat de hogedruklampen kleiner en lichter zijn, kan de lichtmast waaraan de straler bevestigd wordt, ook veel lichter zijn, vooral ook omdat het licht met een goede reflector eenvoudig te bundelen is. Een andere belangrijk toepassingsgebied is assimilatieverlichting. Er zijn zelfs types die vrijwel wit licht uitstralen. Lichtopbrengst ligt tussen 50 en 130 lumen/Watt. De lampen met vrijwel wit licht hebben het laagste rendement. De levensduur van natriumlampen ligt tussen 10 000 en 30 000 uur. De lichtopbrengst neemt wel af gedurende de levensduur, maar voor moderne lagedruk natrium lampen is deze afname heel gering. Omdat natrium bij kamertemperatuur een vaste stof is en een lage dampdruk heeft wordt een vulling van neongas gebruikt om de lamp te starten. Daardoor geeft de lamp na het starten eerst een roodachtig licht. Pas als hij genoeg opgewarmd is om het natrium te laten verdampen zal de volle lichtsterkte bereikt worden. Voor hogedruklampen worden ook andere gassen zoals Xenon toegevoegd, ook wordt soms extra kwik in de ontlaadruimte aangebracht. Natriumlampen worden via een voorschakelapparaat op het lichtnet aangesloten. Dat is bij alle gasontladingslampen nodig om de stroom door de lamp te begrenzen. Verder is een voorziening nodig om een hoge startspanning te kunnen leveren voor het ontsteken van de lamp. Soms gebeurt dat met een starter, anders levert het voorschakelapparaat zelf de benodigde startspanning. NEN-EN 12464 In deze Europese norm voor werkplekverlichting wordt per ruimte, taak, of activiteit aangegeven aan welke eisen de verlichting dient te voldoen. Hoewel deze norm geen dwingende status heeft, biedt deze een redelijke garantie dat de verlichtingsinstallatie aan de behoefte van de gebruiker voldoet. Deze norm is dan ook altijd de basis van onze lichtplanning, tenzij onze opdrachtgever andere wensen heeft. Netspanning en TL Een klassieke tl-buis kan niet zonder meer op het lichtnet aangesloten worden, maar vereist een aantal extra componenten in de vorm van een starter bestaande uit een neonbuis met twee bi-metaal-elektroden en een ontstoringscondensator, en een smoorspoel ofwel voorschakelapparaat. Beide zijn doorgaans verwerkt in de armatuur waarin de tl-buis geplaatst moet worden. Als er spanning op een met starter en smoorspoel geschakelde tl-buis gezet wordt, komt er voldoende spanning over het neonbuisje met bi-metaal te staan om het te laten ontsteken. Door het gloeiende gas worden de bi-metaal-elektroden warm en trekken tegen elkaar aan, waarmee het neonlampje kortgesloten (en dus gedoofd) wordt. De elkaar rakende bi-metaal elektroden schakelen de stroom door de gloeidraden in. De gloeidraden dienen om de emissiepasta op te warmen. Doordat het neonlampje in de starter inmiddels gedoofd is, koelen de bi-metaal elektroden af, ontkoppelen, en de stroom door de gloeidraden stopt. Dit proces zal zich herhalen totdat de tl-buis is ontstoken. Ten gevolge van de zelfinductie van de smoorspoel in het voorschakelapparaat ontstaat er op het moment van uitschakelen een spanningspiek die de tl-buis doet ontbranden. Die spanningspiek bedraagt ongeveer 1000 volt. Eenmaal ontstoken blijft de tl-buis branden, daar de elektroden door het ionenbombardement van de gasontlading en de stroom die door de de elektroden loopt op temperatuur blijven. Tegenwoordig worden er vaak elektronische voorschakelapparaten toegepast. Deze zijn lichter en geven een beter rendement en flikkervrije ontsteking. Zo'n voorschakelapparaat zorgt zowel voor de start van de lamp als voor de stroombregrenzing van de werkende lamp. De lichtopbrengst is onmiddellijk na inschakelen nog niet optimaal. Gedurende de eerste paar minuten neemt de hoeveelheid licht nog sterk toe. Noodverlichting: Algemeen Conform het Gebruiksbesluit én de Arbo-wet dient ieder gebouw noodverlichting aanwezig te zijn die tenminste eenmaal per jaar onderhouden en gecontroleerd wordt. Tijdens het jaarlijkse onderhoud wordt de functionaliteit van het armatuur en de vluchtroute en bewegwijzering gecontroleerd. Van permanent brandende armaturen worden de lampen (levensduur ongeveer 14 maanden) standaard vervangen. Accu's worden gecontroleerd en in het 5e jaar vervangen om één uur autonomie te waarborgen. Tenslotte worden de armaturen gereinigd en verzegeld. Door tijdig lampen en accu's te vervangen, voorkomt u onnodige schade en extra kosten aan printplaten en armaturen. Vervanging van lampen Maak gebruik van kwalitatief hoogwaardige tl-buizen. In de praktijk zullen deze tl-buizen bij permanent brandende armaturen na 13 à 14 maanden uitvallen. Derhalve worden de tl-buizen jaarlijks standaard bij het onderhoud vervangen. Bij niet-permanent brandende armaturen worden de tl-buizen jaarlijks op functioneren getest. Levensduur van accu's Accu's zijn het hart van een noodverlichtingarmatuur. De autonomie is sterk afhankelijk van kwaliteit, leeftijd, staat van het armatuur en omgevingstemperatuur. Alle fabrikanten adviseren om originele accu's tijdens het vijfde jaar preventief te vervangen om 1 uur autonomie zeker te stellen. Noodverlichting: Normen Hieronder volgt een kort overzicht van de normen die op enige wijze een uitspraak doen over noodverlichting. NEN-EN 1838: Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting Deze norm definieert de verplichte lichttechnische voorschriften waaraan noodverlichting in gebouwen moet voldoen. Deze norm dient te worden gelezen in samenhang met het meest recente Bouwbesluit en Arbobesluit. Waar het Bouwbesluit en de Arbowet het gebruik van noodverlichting verplichten, biedt de NEN-EN 1838 concrete en heldere eisen omtrent de omstandigheden en verantwoordelijkheden bij de inrichting van een noodverlichtingsinstallatie. NEN 1010: Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties Ook in de NEN 1010 worden diverse eisen gesteld waaraan een noodverlichtingsinstallatie moet voldoen. Naast vluchtwegverlichting (1 Lux) eist de NEN 1010 ook noodverlichting (10 Lux) voor kritieke ruimten (bijvoorbeeld meter- en schakelkasten, liftkamers en procescontroleruimten). In de NEN 1010 zijn ook diverse technische eisen opgenomen. NEN 6088: Brandveiligheid van gebouwen / Vluchtwegaanduiding. Eigenschappen en bepalingsmethoden Deze norm geeft producteisen met bijbehorende bepalingsmethoden voor vluchtrouteaanduiding. Deze bepaalt welke pictogrammen voor vluchtwegaanduiding mogen worden gebruikt. NEN-EN 50171: Noodverlichtingsystemen, centrale voedingssystemen Deze norm definieert de algemene eisen voor centraal gevoede noodverlichtingsystemen. NEN-EN-IEC 60598-2-22: Bijzondere eisen - Verlichtingsarmaturen voor noodverlichting In deze norm zijn de vereisten vastgelegd waaraan noodverlichtingsarmaturen moeten voldoen. Deze norm wordt als uitgangspunt gebruikt door geaccrediteerde keuringsinstanties zoals KEMA. pr-EN 50172 (ontwerpnorm): Noodverlichtingsystemen voor vluchtwegen Deze norm bevat voorschriften omtrent noodverlichting, het ontwerpen van een noodverlichtingsinstallatie, de keuze voor een systeem en het onderhouden en vastleggen van deze informatie. In deze norm staan veel verwijzingen naar de NEN-EN 1838 en de NEN-EN-IEC 60598-2-22. Noodverlichting: Regelgeving De plaatselijke brandweer dient een goedkeuring te hebben afgegeven op het plan van de noodverlichtingsinstallatie. Deze controleert conform het bouwbesluit in opdracht van de gemeente de functie van de noodverlichtingsinstallatie tijdens de algemene controle. Deze controle vindt plaats bij oplevering, maar vaak ook als de gebruikersvergunning wordt aangepast. Naast het bouwbesluit bestaat ook vanuit de Arbowet een relatie met het functioneren van de noodverlichtingsinstallatie. De werkgever is verantwoordelijk voor de veiligheid van de werknemers. Op de relaties en verschillen wordt in onderstaand schema nader ingegaan. Bouwbesluit Arbowet Kijkt naar de GEBRUIKSFUNCTIES van het gebouw Kijkt naar het GEBRUIK van het gebouw Verantwoordelijk is: DE EIGENAAR Controlerende instantie: Brandweer / Preventie <───> Verantwoordelijk is: DE WERKGEVER ── O.R. ── Arbodienst Controlerende instantie: Arbeidsinspectie HET BOUWBESLUIT Ingevolge Artikel 2 van de Woningwet bevat het Bouwbesluit voor zowel bestaande als nieuw te bouwen bouwwerken de minimum bouwtechnische voorschriften omtrent veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. De bouwtechnische voorschriften worden in de vorm van functionele en presentatie-eisen gesteld. Het Bouwbesluit definieert deze eisen ook voor de noodverlichting. De gemeentelijke bouwverordening, gebaseerd op de Model bouwverordening, geeft aanvulling aan het Bouwbesluit en een gedetailleerde omschrijving van de gestelde eisen. Zo wordt voor wat betreft de technische eisen voor de vluchtrouteaanduiding, verwezen naar de gemeentelijke bouwverordening. In de praktijk ziet vooral de Brandweer toe op de naleving van het Bouwbesluit voor wat betreft de noodverlichtingsvoorziening. Voor de praktische antwoorden op noodverlichtingsproblemen in het kader van het Bouwbesluit en Bouwverordening is er een handig boekwerk van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) beschikbaar. 'Brandbeveiligingsinstallaties' geeft antwoord op vragen over noodverlichting en signalering en is een goed hulpmiddel bij het maken van een noodverlichtingsplan. DE ARBOWET In het kader van de Arbowet is het Arbeidsomstandighedenbesluit van kracht. Dit besluit is onder andere een reflectie van een aantal Europese richtlijnen, waarbij de veiligheid en de gezondheid op de arbeidsplaats centraal staan. Inzake noodverlichting gaat het hierbij om 'Minimum voorschriften inzake de veiligheid en gezondheid op arbeidsplaatsen' en 'Minimum voorschriften veiligheid en gezondheidssignalering op het werk' (Richtlijn nr. 89/654/EEG en nr. 92/58/EEG). Als gevolg van deze regelgeving berust bij de werkgever de verplichting zorg te dragen voor de veiligheid van zijn medewerkers. Hiervoor dient de werkgever te zorgen voor aanwezigheid van vluchtwegen en nooduitgangen. Noodverlichting is in dit kader één van de noodzakelijke voorzieningen, die bij calamiteit een veilig gebruik van de vluchtwegen en nooduitgangen mogelijk dient te maken. Noodverlichting: Veiligheid Noodverlichting treedt in werking als de normale verlichting door een storing uitvalt. In noodsituaties kunnen gebouwen dankzij de noodverlichting op tijd en met minder risico worden geëvacueerd worden. Noodverlichting dient primair om de veiligheid van personen te garanderen. Noodverlichting, specifieker nood-evacuatieverlichting, stelt aanwezigen in staat de werkplek of het gebouw op een veilige wijze te verlaten. Tevens heeft de installatie een belangrijke functie bij het voorkomen van paniek. Noodverlichting wordt geïnstalleerd voor gebruik wanneer de voeding van de normale verlichting in gebreke blijft. Noodverlichting komt men dagelijks tegen. In openbare gebouwen zoals ziekenhuizen, winkels, hotels, maar ook op de werkplek is noodverlichting een bekende verschijning. Minder bekend is echter waarvoor noodverlichting dient. Vaak wordt noodverlichting geassocieerd met brand. De voorschriften voor noodverlichting worden ook vaak door de brandweer gecontroleerd. Noodverlichting is ook zeker onmisbaar wanneer er een brand uitbreekt, onder andere om de ontruiming van het gebouw te versnellen. Echter een goede noodverlichtingsinstallatie is met name van belang bij het wegvallen van netspanning. Door het wegvallen van netspanning kan bij het ontbreken van daglicht paniek ontstaan onder de aanwezige personen. Een goede noodverlichtingsinstallatie kan dit voorkomen en de ontruiming van een gebouw snel en ordelijk laten verlopen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er voldoende lichtsterkte aanwezig is om de vluchtweg duidelijk te verlichten en te markeren. Een andere belangrijke toepassing is de noodverlichting op de werkplek, vooral wanneer er een groot risico op letsel ontstaat bij het wegvallen van de reguliere verlichting. Noodverlichting dient werknemers de mogelijkheid te bieden om hun werkzaamheden veilig af te ronden en de arbeidsplaats te verlaten. Noodverlichting: Onderhoud Goed ontwerp van een noodverlichtingsinstallatie is belangrijk om een veilige situatie te creëren. Om dit gedurende het gebruik van het gebouw vol te houden is regelmatige inspectie en adequaat onderhoud zeer noodzakelijk. Net als de gewone verlichting heeft ook noodverlichting onderhoud nodig. Doordat het echter minder in het oog valt en alleen in geval van calamiteiten gebruikt wordt, is dit vaak een ondergeschoven kindje. Niet alle eigenaren en werkgevers zijn even alert op mogelijk onveilige situaties. Bij het onderhoud van noodverlichting gaat het niet alleen om de technische functionaliteit van de armaturen en de installatie, maar ook of aan de ontwerpeisen is voldaan. Daarnaast is ook de functionaliteit van het systeem in relatie tot het gebouw van belang. Als de installatie op zichzelf prima functioneert maar in de gebouwindeling zijn wijzigingen aangebracht of er zijn roerende belemmeringen opgeworpen, zoals kasten of planten, dan kan het effect van de installatie afnemen en de veiligheid verminderen. Zie ook: Noodverlichting: Algemeen. Noodverlichting: Termen en definities Voor wat betreft de functie van de noodverlichting kan men onderscheid maken tussen verschillende toepassingsgebieden. Dit is weergegeven in een organigram. ┌── Noodverlichting | | Nood-evacuatie┌── ──┐ verlichting | Vluchtrouteverlichting | | Anti-paniekverlichting ──┐ Vervangingsverlichting | Verlichting van werkplekken met verhoogd risico | Vluchtweg- Vluchtwegverlichting aanduiding NOODVERLICHTING Noodverlichting treedt in werking als de normale verlichting door een storing uitvalt. Deze verlichting wordt daarom gevoed door een bron die onafhankelijk is van de bron die de normale verlichting voedt. Onder de term noodverlichting vallen vervangings- en nood-evacuatieverlichting. Vervangingsverlichting: Vervangingsverlichting is het gedeelte van noodverlichting dat verlichting levert om de normale activiteiten onder zo goed als ongewijzigde omstandigheden te kunnen voortzetten. Hierbij gelden niet zozeer veiligheidsmotieven, maar meer technische of economische argumenten. Vervangingsverlichting blijft daarom verder buiten beschouwing. Nood-evacuatieverlichting: Nood-evacuatieverlichting is het gedeelte van noodverlichting dat verlichting levert voor de veiligheid van mensen die een locatie moeten verlaten dan wel een mogelijk gevaarlijk proces af moeten sluiten voordat zij de locatie verlaten. NOOD-EVACUATIEVERLICHTING Nood-evacuatieverlichting omvat vluchtrouteverlichting, anti-paniekverlichting en verlichting van werkplekken met verhoogd risico. Vluchtrouteverlichting: De vluchtrouteverlichting is voorzien om zeker te stellen dat men de vluchtmogelijkheden effectief kan herkennen en op een veilige manier kan gebruiken wanneer de locatie in gebruik is. Vluchtrouteverlichting bestaat uit twee elementen: - Vluchtwegverlichting, verlichting van de route zelf; - Vluchtwegaanduiding. Dit is een aanduiding, gekenmerkt door bepaalde beeldkentekens en kleuren, voor het kunnen verlaten van een gebouw of bouwwerk. Deze wordt in detail beschreven in de NEN 6088. Anti-paniekverlichting: De anti-paniekverlichting omvat dat gedeelte van de nood-evacuatieverlichting dat voorzien is om paniek te voorkomen. De verlichting moet personen in staat stellen een plaats te bereiken waar ze een vluchtroute kunnen herkennen. Verlichting van werkplekken met verhoogd risico: De verlichting van werkplekken met verhoogd risico omvat dat gedeelte van de nood-evacuatieverlichting dat verlichting levert voor de veiligheid van personen die betrokken zijn in een mogelijk gevaarlijk proces of een eventuele gevaarlijke situatie. Met deze verlichting moet het mogelijk zijn een gepaste afsluitprocedure uit te voeren voor de veiligheid van de bediener en andere aanwezigen in het gebouw. Noodverlichtingsnorm NEN-EN 1838 Voor gangen die als vluchtweg gebruikt kunnen worden, mag de horizontale verlichtingssterkte op de vloer, langs de as van de vluchtroute, niet minder bedragen dan 1 Lux. De centrale zone, bestaand uit ten minste de halve breedte van de vluchtroute, moeten worden verlicht met minimaal 0,5 Lux. De gelijkmatigheid (Emin/Emax) van de verlichtingssterkte langs de as van de vluchtweg mag niet kleiner zijn dan 0,025. Voor een kantine geldt dat er in noodsituaties een verlichtingssterkte van minimaal 0,5 Lux op de vloer gerealiseerd moet worden. Dit om paniek te voorkomen en om mensen in staat te stellen een plaats te bereiken waar zij een vluchtweg kunnen herkennen. Ook hier mag de gelijkmatigheid (Emin/Emax) niet kleiner zijn dan 0,025. Om aan de norm NEN-EN 1838 te voldoen, moet in zulke ruimten op elke 8 a 10 meter een 3-uurs TL-noodverlichtingarmatuur worden geplaatst op een hoogte van circa 3 meter. Ontstekingscycli Welke zijn de ontstekingscycli van fluorescentielampen/ontladingslampen? Lamptype Ontstekingscycli Fluorescentielampen 3 uur (2 u 45 min ON, 15 min OFF) Opmerkingen Hogedrukontladingslampen 12 uur (11 uur ON, 1 uur OFF) Door een cyclus van 3 uur te hanteren, verkort u de levensduur met 20 tot 30 %. Praktijkverlichtingssterkte De laagst toelaatbare waarde van de gemiddelde verlichtingssterkte op een gespecificeerd oppervlak. Dit volgens de NEN 12464-1 (de lichtstroom per m² op het werkgebied). Als niet bekend is waar in de ruimte de oogtaak zal worden verricht, wordt als taakgebied dat gedeelte van de ruimte genomen waar de oogtaak zich kán bevinden. Vaak is dat de gehele ruimte minus een randzone rondom van 50 cm. De eenheid is lux. Zie ook Verlichtingssterkte. Principie TL Een buis is aan de binnenzijde bedekt met een fluorescerende stof en gevuld met een van de edelgassen argon of krypton (of een mengsel hiervan) en kwikdamp onder lage druk. Tussen twee elektroden aan weerszijden van de buis vindt een gasontlading plaats, waardoor de kwikdamp ultraviolet licht gaat uitzenden. In de fluorescerende laag wordt de ultraviolette straling omgezet in zichtbaar licht. Reflector We spreken bij een armatuur over een reflector wanneer achter of rondom een groot deel van de lamp een zeer helder reflecterend materiaal is aangebracht, dat tot doel heeft de lichtopbrengst van het armatuur te verhogen. Helder reflecterend materiaal is bijvoorbeeld wit gelakte metaalplaat, opgedampt aluminium, wit kunststof plaat of folie. Zie ook Spiegelreflector. Ruimte-index of K-factor Een getal tussen 0,5 en 5 dat de efficiëntie van de ruimtevorm in een getal uitdrukt. Ruimte-rendement Is een getal tussen 0 en 1 of tussen 0 en 100 procent, dat de efficiëntie van een ruimte in een getal uitdrukt. Hierin zijn verwerkt: ruimte-index en reflectiefactoren. Serieschakeling Fluorescentiebuizen en spaarlampen in serie schakelen. Serieschakeling is mogelijk als de spanning van de lamp lager is dan 1/4 van de netspanning. U kunt de volgende lampen in serie schakelen: Fluorescentielampen: T5 in 4W, 6W en 8W T8 in 16W en 18W Spaarlampen: TC-S in 5W, 7W en 9W Soorten TL Er is tegenwoordig een grote verscheidenheid aan tl-buizen. Allereerst zijn er de verschillende diameters. Deze worden aangegeven in veelvouden van 1/8 inch. T12 is 38 mm (wordt vrijwel niet meer gebruikt), T8 is 26 mm en T5 is 16 mm diameter. De lengte is afhankelijk van het lampvermogen en kan variëren tussen 2cm/Watt en 4cm/Watt. Er zijn ook ringvormige tl-lampen en fluorescentielampen met een U vorm met geïntegreerde starter (de zogenaamde PL lampen). Op de lampen wordt een type aanduiding, het lampvermogen en een kleurcode vermeld. De laatste code bestaat uit 3 cijfers, waarvan de eerste de zogenaamde kleurweergave-index weergeeft, en de laatste 2 cijfers de kleurtemperatuur. Code 840 betekent kleurweergave index tussen 80 en 89 (hetgeen goed is, 100 is maximaal), en kleurtemperatuur 4000 K (wit licht). Daarnaast onderscheiden de lampen zich door verschillen in levensduur. Vrijwel alle moderne lampen houden minimaal 90 % van hun lichtopbrengst tot einde levensduur, doordat speciale materialen worden toegevoegd die degradatie van de fluorescerende lagen tegengaan. De levensduur wordt dan bepaald door het moment dat de lampelektroden hun emissiemateriaal hebben verloren. Levensduur kan variëren van 10.000 tot 60.000 uur voor speciale typen. Verder bestaan er allerlei speciale lampen, zoals lampen met een lichtvenster, speciale kleuren, lampen voor zonnebanken en lampen voor afwijkende temperaturen. Echt afwijkend is de cold cathode fluorescent lamp welke zowel een lange levensduur alsook een hoge lichtopbrengst heeft. Het goed buigbaar zijn zorgt ervoor dat het in diverse toepassingen gebruikt wordt, zoals backlighting van lcd-schermen en in verlichtingsunits van auto's. Doordat deze lamp een diameter van 2,4 tot 6,2 mm heeft, zal je deze lamp dus niet zo snel in conventionele verlichtingstechniek tegenkomen. Kleurnummer Kleur Kleurweergave 29 warm wit matig 33 neutraal wit matig 36 kleur vergelijkbaar met flame gloeilamp matig 765 daglicht goed 827 extra warm wit goed 830 warm wit goed 840 koel wit goed 865 daglicht zeer goed 930 warm wit zeer goed 940 koel wit zeer goed 950 daglicht zeer goed 965 daglicht zeer goed Spanning (V) Zoals een rechthoek een lengte en breedte heeft, zo heeft elektrische stroom de stroomsterkte (Ampère) en spanning (Volt). Spanning geeft de lading of uitstraling aan. Daarom stelt de spanning eisen aan de dikte van de isolatie van leidingen of aansluitdraden. Vuistregel: per 1000V moet de isolatiedikte 1 mm zijn. De hoogte van de spanning bepaalt ook het verlies in de leidingen. Hoe lager de spanning hoe groter het energieverlies in de leidingen. Beneden de 48V is een spanning niet meer aanrakingsgevaarlijk. Lage spanningen zijn echter nog wel brandgevaarlijk wanneer er vonken ontstaan! De spanning is aan het begin en eind van een leiding (bijna) gelijk. Als je bijvoorbeeld lampjes in serie schakelt, zoals bij kerstboomverlichting, dan krijgt elk lampje zijn deel van de spanning. Wanneer de kerstboomverlichting 23 lampjes bevat, krijgt elk lampje 230/23 = 10V. Spanningsvoorbeelden: halogeenspots zijn vaak 12V, de netspanning is 230V, hoogspanningsleidingen zijn vaak 10.000 V. Spiegelreflector Meestal geanodiseerd edelaluminium met een reflectiefactor van 85 tot 95 procent. Deze kwaliteit garandeert een reflectie die gedurende zijn leven niet veranderd. Bij alle andere kwaliteiten is dat onzeker. Het oppervlak van een spiegelreflectoren kan gebogen of gefacetteerd zijn. Voor de lichtopbrengst en lichtverdeling maakt dat meestal geen verschil. Een spiegelreflector kan het licht nauwkeurig bundelen in de gewenste richting. Starters Juiste starters bij vermogens: Met ijzer/koper-voorschakelapparaat Met elektronisch en starter voorschakelapparaat Vermogen 18,0W 16,0W Stroom 290mA 370mA Spanning 57V ± 7V 55V Starter geäntegreerd in het voorschakelapparaat ST 111 of ST 173 U kunt 2 buizen met een conventioneel voorschakelapparaat van 36/40W in serie schakelen, maar dan moet u starters van het type ST 151 of ST 172 gebruiken in plaats van respectievelijk ST 111 of ST 173. Met ijzer/koper-voorschakelapparaat Met elektronisch en starter voorschakelapparaat Vermogen 36,0W 32,0W Stroom 320mA 430mA Spanning 103V ± 10V 102V Starter geäntegreerd in het voorschakelapparaat ST 111 of ST 171 Met ijzer/koper-voorschakelapparaat Met elektronisch en starter voorschakelapparaat Vermogen 58,0W 50,0W Stroom 455mA 670mA Spanning 110V ± 10V 111V Starter geäntegreerd in het voorschakelapparaat ST 111 of ST 171 Zie ook Enkelvoudig, Serieschakeling en Duoschakeling Steradiaal (ruimtehoek) Eenheid: sr (dimensieloos) Een volledige boloppervlakte = 4pi sr (~12,57 sr). Stroboscopisch effect Elke op het lichtnet aangesloten lamp knippert 100 keer per seconde (bij een frequentie van 50 Hz). De meeste mensen zien dat niet eens en nog minder mensen hebben daar last van. Soms is het echter hinderlijk of zelfs gevaarlijk. In een tennishal is de bal die 1/00 seconde onzichtbaar wordt knap lastig. Bij sneldraaiende machines kan het lijken of een draaiend deel stil staat. Bij gebruik van elektronische voorschakelapparaten die fluorescentielampen op een frequentie van 30.000Hz laten branden, bestaat dit probleem niet. Stroom Een algemene, wat vage, aanduiding voor elektriciteit. Stroomsterkte (A) Zoals een rechthoek een lengte en breedte heeft, zo heeft elektrische stroom stroomsterkte (Ampere) en spanning (Volt). Stroomsterkte geeft de kracht. Stroomsterkte stelt de eisen aan de dikte van de leidingen of aan- sluitdraden. Systeemvermogen (W) Het door lamp en bijbehoren opgenomen vermogen in Watt. Bijbehoren zijn meestal het voorschakelapparaat of de transformator. Bij kleine lampen gebruiken die soms naar verhouding ook veel energie. Enkele voorbeelden: Gloeilamp 100W: systeemvermogen 100W. Halogeenlamp 12V 35W: lamp + transformator = 35 + 3 = 38W. Fluorescentiebuis 36W: lamp + voorschakelapparaat = 36 +9 =45W. Spaarlamp 11W: lamp + intern voorschakelapparaat = 11 + 7 = 18W Taakgebied Het taakgebied is het gedeelte van de werkplek waar de visuele taak wordt uitgevoerd. Als de exacte werkplekken niet bekend zijn, kan de gehele ruimte als taakgebied worden beschouwd. Er zal dan overal voldoende licht zijn, met een gelijkmatige verdeling. De ruimte zal echter als minder dynamisch worden ervaren. Techniek TL Om de gasontlading voort te brengen zijn de elektroden uitgevoerd als gloeidraad bedekt met emitterpasta van bariumoxide. Deze pasta maakt het mogelijk dat elektronen bij matig-hoge temperatuur uit de gloeidraad ontsnappen. Bij deze temperatuur gaat de gloeidraad veel langer mee dan die in een gloeilamp, en bovendien straalt hij niet zo veel waardeloze warmtestraling uit. Wanneer de ontsnapte elektronen die naar de andere kant van de buis worden versneld tegen een kwikatoom botsen, wordt dat kwikatoom in aangeslagen toestand gebracht. Als zo'n aangeslagen atoom terugvalt naar de grondtoestand wordt daarbij een foton uitgezonden. De vrijkomende fotonen hebben een energie in het ultraviolette deel van het elektromagnetische spectrum en zijn dus voor het menselijk oog onzichtbaar. Als deze hoog-energetische fotonen de fluorescentielaag aan de binnenkant van de buis raken worden de fosforen aangeslagen. Bij terugval naar de grondtoestand wordt er door deze stoffen zichtbaar licht uitgezonden. Door het mengsel van verschillende fosforen goed te kiezen, kan het geproduceerde lijnenspectrum voor het oog een wit aanzien hebben. Elk van de fosforen straalt slechts een gedeelte van de energie van het ultraviolet-foton uit als licht, de rest (het grootste deel) wordt omgezet in warmte. Om de lamp efficiënter te maken zoeken experts op het gebied van de fluorescentie fosforen die na opname van een enkel ultraviolet-foton twee fotonen in het zichtbaar licht kunnen uitzenden (bijvoorbeeld één foton in rood en één in groen). Een andere manier om het rendement van de fluorescentielampen op te voeren, is geen kwik, maar andere materialen in de buis te gebruiken, zoals Indium halides, die een spectrum uitzenden dat dichter bij het zichtbare licht ligt. Daarbij wordt ook het voor het milieu als schadelijk beschouwde kwik geëlimineerd. Het lichtrendement van een fluorescentielamp is het hoogst haalbare voor wit licht op dit moment: ruim 90 lumen/Watt voor lampen met een diameter van 26 mm tegenover 12 lumen/Watt voor een grote (100W) gloeilamp. Lampen met een kleine diameter (16mm) halen zelfs al 104 lm/Watt. Zelfs een moderne witte LED kan aan dit rendement van circa 30% niet tippen. Groot vermogen metaal halide lampen, zoals bijvoorbeeld in voetbalstadions, maar tegenwoordig ook vaak als etalageverlichting toegepast, kunnen aan het begin van hun levensduur ook 100 lm/Watt opbrengen. Temperatuurstraler Alle voorwerpen die licht geven als gevolg van hun temperatuur. Voorbeelden zijn: de zon, kaars, olielamp, kooldraadlamp, gloeilamp, halogeenlamp. Bijna zonder uitzondering geven zij licht in een gelijkmatige samenstelling weer. TL buislengtes en wattages T5 30 cm T8 38 cm 14 W Niet bekend 8 W Niet bekend T8 45 cm 15 W Standaard T8 72 cm 16 W Standaard T8 HF 60 cm 16 W Niet Standaard T5 HE 55 cm 14 W Standaard T5 HO 55 cm 24 W Standaard T8 60 cm 18 W Standaard T8 60 cm 20 W Niet standaard T8 75 cm 25 W Standaard T5 HE 85 cm 21 W Standaard T5 HO 85 cm 39 W Standaard T8 90 cm 30 W Standaard T8 104 cm 38 W Niet standaard T8 104 cm 40 W Niet standaard T5 HE 115 cm 28 W Standaard T5 HO 115 cm 54 W Standaard T8 120 cm 36 W Standaard T8 120 cm 40 W Niet standaard T5 HE 145 cm 35 W Standaard T5 HO 145 cm 49 W Standaard T5 HO 145 cm 80 W Standaard T8 150 cm 58 W Standaard T8 = 26mm, service levensduur van 5.000 T5 HE = High Efficient, 16mm, service levensduur van 18.000 T5 HO = High Output, 16mm, service levensduur van 18.000 De T5 HE fluorescentielampen zijn geoptimaliseerd voor binnenverlichting. De diameter is 16 mm en dit is 40% smaller dan de T8 fluorescentielampen met een diameter van 26 mm. De lengte is 50 mm korter en hierdoor passen de T5 HE lampen beter in moderne, compacte armaturen en modulaire plafondsystemen. De T5 HO is de perfecte oplossing als u energie en ruimte wilt besparen, maar tegelijkertijd wilt profiteren van de krachtige lichtstroom die deze lamp biedt. Toepassingsgebieden lampkleur TL (Osram advieslijst) SKYWHITE Cool Daylight Toepassingsgebied 965 Daylight 950 954 Cool White 840 940 White 835 Warm White 830 930 INTERNA NATURA 880 865 8.000K 6.500K 6.500K 5.300K 5.400K 4.000K 4.000K 3.500K 3.000K 3.000K 2.700K 827 76 Kantoren en administratieve gebouwen Kantoren, gangen x Vergaderruimten x x Industrie, handel en verkoop Elektriciteit x Textiel x x Houtbewerking x - - - x Grafische sector, laboratoria - x x x - x x x x x x x x x 3.500K Kleurvergelijking x x x Magazijnen, depots x x x x Scholen en lezingzalen Scholen en lezingzalen Auditoria, klaslokalen, (kleuter)scholen x - Bibliotheken, leeszalen x x x x - x x x x x x x Winkels Etenswaren, algemeen - Brood en gebak x Koelvitrines en diepvrieskasten x Kaas, fruit, groenten x Vis x Vlees, worst - Textiel, leer x x x x x - x - x x x x x x x - x x - x - x x - - x - - x x x - x Meubels, tapijten Sportartikelen, speelgoed, papierwaren x Fotoartikelen, horloges, juwelen - - - - Cosmetica, kappers Bloemen Warenhuizen, supermarkten x - - - x - - - - x - x x - Openbare gebouwen Restaurants, herbergen, hotels x x x x Theaters, concertzalen, foyers x Inrichtingsruimten Tentoonstellings- en beursgebouwen x Sporthallen en multifunctionele hallen x Galerieën, musea x x x - x x x x - x x x x Ziekenhuizen en operatiezalen Diagnose- en behandelingskamers x Ziekenkamers, wachtkamers x - x x x x x Woningen Woonkamers Keukens, badkamers, hobbykamers, kelders x x Buitenverlichting, straten, paden, voetgangerszones x x x x x x = aanbevolen - = optioneel, op verzoek UGR (Unified Glare Rating) De UGR is een kengetal waarmee de mate van onbehaaglijke verblinding door het aantal armaturen in een ruimte wordt uitgedrukt. Hoe lager de waarde, hoe minder verblinding. In de norm wordt, afhankelijk van de uit te voeren activiteit of ruimte, een UGR geadviseerd variërend van 16 (slijpen van glas) tot 28 (stationshal). UGR-kwaliteit limieten Hieronder de gemiddelde UGR waarden: Kantoor werk 16 < UGR < 25 Teken kamer UGR < 16 Algemeen industrie werk UGR < 22 Ruw industrie werk UGR < 25 (Verschillen in UGR <1,0 zijn niet zichtbaar.) UGR tabel- of limietenmethode is gemaakt voor: Rotatie symmetrische en vlakken symmetrische lichtverdelingen (bijvoorbeeld downlights en fluorescentielamparmaturen). Dus niet bedoeld voor: Andere dan rechthoekige ruimten . Ruimte afmetingen die buiten de tabel vallen Spots en asymmetrische en wall-washers Armaturen gemonteerd beneden ooghoogte Gecombineerde installaties De UGR-waarde kan wel voor deze toepassingen berekend worden met een lichtpuntberekeningsprogramma zoals Dialux, Relux of Easyplan. Het is echter niet de gebruikelijke methode en deze waarden mogen niet in verband gebracht worden met de tabellen in de Europese aanbevelingen voor binneverlichting NEN-EN 12464-1. UV-filter, UV-block en UV-stop Afkorting van Ultra Violet licht. Dit onzichtbare licht, waarvan wij op het strand bruin worden, zorgt helaas ook voor een versnelde veroudering. Daarom wordt de ballon van vele lamptypen voorzien van een UV-absorberende coating, die het ultra violette licht eruit filtert. De lichtopbrengst is dan een fractie lager. Verlichtingssterkte Verlichtingssterkte is de lichtstroom per vierkante meter. We onderscheiden: horizontale verlichtingssterkte (licht op tafel of vloer) verticale verlichtingssterkte (licht tegen een deur of muur) Eenheid is Lux (lx). Let op: de luxwaarde zegt niet hoeveel licht je ziet, maar hoeveel licht het vlak ontvangt. Zie hiervoor ook Lux. Verlichtingsniveau's Aanbevolen verlichtingsniveau volgens NEN 12464-1 Kantoor ruimtes Kantoren met werkplek aan het raam 500 Lux kantoortuinen 500 Lux vergaderruimtes (Dimbaar) 400 Lux Tekenkamers 400 Lux Algemene ruimtes Opslagruimtes 75-200 Lux Gangen 200 Lux Trappen 100 Lux Roltrappen 150 Lux Sanitaire ruimtes 100 Lux Kantine 200 Lux Service ruimtes 100 Lux Scholen Leslokalen (Dimbaar) 500 Lux Tekenlokalen 800 Lux Praktijklokalen 750 Lux Gymnastieklokalen 375 Lux Kleedkamers 150 Lux Sanitaire ruimtes 100 Lux Detailhandel Verkoopruimtes 350 Lux Showroom 350 Lux Ziekenhuizen Wachtkamers 300 Lux Artsenkamers 500 Lux Onderzoeksruimtes 1000 Lux Therapie ruimtes (Dimbaar) 300 Lux Tandarts behandelruimtes 1000 Lux Hotels en Horeca Receptie 200 Lux Keuken 500 Lux Kamers 300 Lux Werkplaatsen Grof werk (VB staalconstructie) 300 Lux Normaal werk (VB Machinewerk) 500 Lux Fijn werk (VB elektronica) 750 Lux Zeer fijn werk (VB controles) 1500 Lux Vermogen (W) Meestal wordt het opgenomen vermogen in Watt bedoeld. Dat is het energieverbruik van een lamp of apparaat. De eenheid is Watt (of VA). Zie ook Systeemvermogen. Volt (V) Eenheid waarin de spanning wordt aan- geduid. Zie uitleg bij Spanning. Volt-Ampére (VA) Wordt vaak gebruikt als aanduiding van het maximum te leveren vermogen van een transformator. Bij gloei- en halogeenlampen is VA hetzelfde als Watt. Voorbeeld: Voor 4 stuks halogeenspotjes 12V 20W is een transformator nodig van minimaal 4 st. x 20W = 80W = 80VA. Voorschakelapparaten (VSA) Het voorschakelapparaat (VSA) (meestal een smoorspoel) wordt gebruik om de elektrische stroom door een TL-buis of een andere gasontladingslamp te begrenzen. In tegenstelling tot een weerstand, veroorzaakt een spoel bij het begrenzen van de stroom relatief weinig extra elektrische verliezen. CVSA = Conventioneel (mechanische/magnetisch) Voorschakel Apparaat: Het voorschakelapparaat voor een fluorescentielamp is vervaardigd uit een blikpakket zoals dat van een transformator en daaromheen een spoel. In het blikpakket is opzettelijk een opening gelaten om magnetische verzadiging tegen te gaan. Een voorschakelapparaat is in serie met de fluorescentielamp op het elektrische net aangesloten, en hebben parallel over de gasontladingslamp een starter. Voorschakelapparaten (Vanaf hier VSA genoemd) dienen twee doelen: - In samenwerking met de starter veroorzaakt een VSA een korte stroomdoorgang door de twee gloeidraden. Wanneer de starter zich sluit onder invloed van de gasontlading in de starter (Warmte + Bimetaal) wordt de elektrische stroom zelfs zo hoog dat de twee gloeidraden roodgloeiend worden en de elektronen-emissie op gang komt. Wanneer de starter is gesloten, is er geen gasontlading meer en koelt het bimetaal af. Hierdoor opent het zich weer en veroorzaakt het VSA een hoge piekspanning die de gas-ontladingslamp doet ontbranden. Als de gasontlading eenmaal tot stand is gekomen zorgt het VSA ervoor dat de stroom binnen de gestelde norm blijft (Je kan dus niet een willekeurig VSA aan een gas-ontladingslamp koppelen!). Als je een gasontladingslamp zonder een VSA aan zou sluiten, en het zou tot ontlading komen, dan zal de stroom door de buis zo hoog worden dat de zekering gegarandeerd door zal slaan, waarbij de ontladingsbuis zelfs kan exploderen! - Voorschakelapparaat voor een 58 Watt TL buis. Rechts de starterOmdat de spanning over de gas-ontladingslamp terugvalt tot een fractie van de aangesloten spanning, zal de starter niet opnieuw in werking treden. Bij oude TL-buizen zal dit wel kunnen gebeuren omdat door slijtage aan de elektronen emittende pasta op de gloeidraden de spanning niet meer ver genoeg zal kunnen dalen. EVSA = Elektronisch Voorschakel Apparaat (geen starter meer nodig): Een elektronisch voorschakelapparaat voedt een fluorescentielamp met een relatief hoge frequentie, in het algemeen tussen 20 en 100 kHz. De lamp ontsteekt dan zonder flikkeren. Elektronische voorschakelapparaten hebben minder verliezen dan conventionele voorschakelapparaten, waardoor het rendement toeneemt (minder vermogens opname bij dezelfde licht opbrengst). Ook de levensduur van de lamp is groter. Een ander voordeel is dat er geen noemenswaardige lichtvariaties, meestal aangeduid als lichtflikker optreden. Daardoor worden stroboscopische effecten voorkomen die in sommige situaties optreden bij tl-buizen welke gevoed worden door een conventioneel voorschakelapparaat. De voorschakelapparaten zijn licht en hebben een lange, slanke vorm, waardoor zeer compacte armaturen gebouwd kunnen worden. Voordelen van EVSA: - geen knipperende TL bij het opstarten - lager energieverbruik - hoger rendement (minder warmteontwikkeling) - buizen werken op een hogere frequentie (geen 50Hz flikkering) - buizen gaan langer mee Nadelen van EVSA: - zijn vele malen duurder - kans op een defect is groter Dimbaar EVSA = Dimbaar Elektronisch Voorschakel Apparaat (geen starter meer nodig): Het is met een elektronisch voorschakelapparaat relatief eenvoudig mogelijk een fluorescentie lamp te dimmen. Hiertoe wordt de frequentie van het voorschakelapparaat opgevoerd. Daardoor neemt de impedantie van de spoel in het voorschakelappparaat toe, en daardoor de stroom door de lamp af. Wel moet bij sterk dimmen van een fluorescentie lamp extra vermogen aan de gloeidraden van de lamp worden toegevoerd. In ongedimd bedrijf zorgt de stroom door de lamp er zelf voor dat de elekroden warm genoeg blijven om gemakkelijk elektronen te kunnen emitteren. Als er bij sterk dimmen geen extra vermogen wordt toegevoerd stelt zich in de lamp een evenwicht in, waarbij een ionenbombardement van de elektroden er voor zorgt dat er toch genoeg elektronen worden geëmitteerd. De elektroden slijten daardoor echter heel snel, en de levensduur van de lamp wordt zeer sterk verkort. Om een voorschakelapparaat te laten dimmen, moet een dimsignaal worden gegeven. De voorschakelapparaten worden dus niet op een dimmer aangesloten. Er zijn twee systemen: - Het eerste is een 1-10 V gelijkspanningssysteem, waarbij 1V maximaal dimmen is en 10 V omgedimd licht. Een bijzonderheid is dat de dimingang stroom levert, dus een aangesloten dimregelaar ook kan voeden. Daardoor kan op eenvoudige wijze bijvoorbeeld een lichtsensor in een armatuur worden ingebouwd, die het armatuur automatisch dimt als er buitenlicht is. De sensor wordt dan ook door de dimingang gevoed. De dimingangen van een onbeperkt aantal armaturen kan parallel geschakeld worden, zolang de aangesloten dimregelaar de stroom kan verwerken, die door de dimingangen van de voorschakelapparaten wordt geleverd. - Het tweede systeen is een digitale interface, die bekend staat als DALI. Op zo'n systeem kunnen maximaal 64 voorschakelapparaten worden aangesloten. Met de DALI interface kunnen voorgeprogrammedde programma's worden uitgevoerd bijvoorbeeld langzaam opkomen van de belichting. De armaturen hebben elk een individueel nummer, en kunnen aan een bepaalde groep worden toegewezen. Daardoor kunnen armaturen of groepen van armaturen onafhankelijk van elkaar worden gestuurd, zonder dat ze op een aparte lichtgroep hoeven te worden aangesloten. HID Bij voorschakelapparaten voor HID lampen, zoals metaalhalidelampen wordt vaak een aparte pulsstarter gebruikt. Deze schakeling wekt, zolang de lamp nog niet ontstoken is korte hoge spanningspieken op met een lengte van ongeveer 1 microseconde en een hoogte van ongeveer 5 kiloVolt. Aan de ingang van de schakeling wordt een compensatiecondensator aangebracht. Zodoende wordt de blindstroom, die de spoel van het voorschakelapparaat veroorzaakt, gecompenseerd. De pulsstarter bestaat uit een kleine transformator, waarvan de secondaire wikkeling tussen de spoel en de te ontsteken lamp is geschakeld. In de primaire wikkeling van die transformator worden korte pulsen opgewekt door een elektronische schakeling, als de lamp nog niet (goed) ontstoken is. In de pulsstarter is ook nog een condensator aangebracht omdat de retourstroom van de ontsteekpulsen te geleiden, omdat deze niet door de spoel kan vloeien. Spaarlampen In spaarlampen is een elektronisch voorschakelapparaat ingebouwd in de lampvoet. De wisselspanning naar gelijkspanning omzetter bestaat in dit geval uit een eenvoudige gelijkrichter. Losse elektronische voorschakelapparaten met een vermogen groter dan 25 Watt hebben als gelijkspanning naar wisselspannings omzetter een zogenaamde arbeidsfactorcorrectie schakeling. Die voorkomt dat er grote blindstromen, veroorzaakt door hogere harmonische stromen, in het elekticiteitsnet ontstaan. Voorschakelapparaten met gelijkspanningsvoeding In de jaren zestig van de vorige eeuw werden reeds elektronische voorschakelapparaten gebruikt bij gelijkspanningsvoeding. Dit werd mogelijk door het beschikbaar zijn van de in 1947 uitgevonden transistor. Toepassingen: TL verlichting in treinen en bussen, TL verlichting in caravans en campers en noodverlichting. Deze voorschakelapparaten hebben alleen een gelijkspanning naar wisselspanningsomzetter. Deze bestaat vaak uit een kleine transformator met een of twee transistoren, en een paar weerstanden en condensatoren, die een zelfoscillerende schakeling vormen. De transformator is dan meestal zo geconstrueerd dat hij de stroombegrenzing van de stroom door de TL-buis verzorgt. Voorschakelapparaten-klassen (energieverbruik) Deze richtlijn verdeelt het systeem van fluorescentielampen en voorschakelapparaten in 7 energie-efficiëntieklassen: klasse klasse klasse klasse klasse klasse klasse D: magnetische voorschakelapparaten met zeer hoog verlies C: magnetische voorschakelapparaten met gewoon verlies B2: magnetische voorschakelapparaten met gering verlies B1: magnetische voorschakelapparaten met zeer gering verlies A3: elektronische voorschakelapparaten A2: elektronische voorschakelapparaten met gereduceerd verlies A1: dimbare elektronische voorschakelapparaten Dimbare voorschakelapparaten worden in klasse A1 geclassificeerd, wanneer ze bij 100% lichtsterkte minstens aan de eisen van de A3 klasse voldoen, bij 25% lichtsterkte dezelfde of minder energietoevoer nodig hebben en bij 50 % van het opgenomen vermogen voor 100 % lichtsterkte zorgen. Bovendien moet de lichtsterkte naar 10 % of minder, van de maximale lichtsterkte, worden gebracht. In de toekomst mogen volgens de richtlijn, alleen nog maar voorschakelapparaten van de klasse A (EVSA) en B (VSA) worden verkocht. Het volgende rekenvoorbeeld laat zien waarom. Een 18-W-fluorescentielamp zal door een conventioneel magnetisch voorschakelapparaat uit de energieklasse C een gezamenlijk vermogen van 28W voeren. Daarbij gebruikt het voorschakelapparaat alleen al één derde van de energie. Met een conventioneel magnetisch voorschakelapparaat uit de klasse D zou het totaal opgenomen vermogen nog hoger zijn. Zuinige voorschakelapparaten hebben dankzij een dikkere koperdraad en een zuinige ijzeren kern een kleiner vermogensverlies. Zij voeren met de lamp een totaal vermogen tot 26 W (B1), dat is in ieder geval al 2 W minder. De elektronische voorschakelapparaten zijn de echte energie bespaarders. Dezelfde lamp zal met een EVSA tot 19 W voeren (A2). Met een dimbare EVSA (A1), aangesloten op een daglichtregelaar en een bewegingsmelder, is zelfs 80% energiebesparing mogelijk. Voorschakelapparatuur vermogens Er is een betere oplossing dan de elektromagnetische ballast om een TL-armatuur aan te sturen: de elektronische ballast. Een elektronische ballast voedt een TL- armatuur met een hoge frequentie, >20khz. Hierdoor kunnen de TL-lampen flikkervrij ontsteken. Doordat de elektronische ontsteking minder actief verliesvermogen opneemt dan een conventionele elektromagnetische ballast, verkrijgt de verlichting een hoger rendement. Door een elektronische ballast te gebruiken stijgt de levensduur van de TL. Deze elektronische ballast fungeert als starter en als stroombeperkend element. Uit het figuur kan men afleiden dat het opgenomen vermogen om een gebruikelijke TL van 36W te voeden veel groter is dan de vermoedelijke 36W. Men heeft een verliesvermogen van 11,5W per geïnstalleerde TL. De Basic II elektronische ballast heeft minder verliezen, deze is enkel geschikt voor lampen die slechts maximum 3x hoeven te starten op een dag. Wisselstroom De netspanning is een wisselstroom van 230V met een frequentie van 50Herz. Elke seconde slingert de spanning van nul naar +230V, terug naar nul en slingert dan weer naar -230V. Dit komt omdat in de elektriciteitscentrale de stroom ontstaat in een spoel die langs een magneet draait. Zwavellamp (direct stralend) De zwavellamp is een elektrodeloze lamp, die vermogen krijgt toegevoerd door middel van microgolven, en waarvan het concept bedacht is door ingenieur Michael Ury, natuurkundige Charles Wood, en hun collega's in 1990. De lamp is verder ontwikkeld door Fusion Lighting (USA) met ondersteuning van het US Department of Energy. De zwavellamp heeft de grootte van een golfbal, bestaat uit een kwartsglazen ballon met daarin het niet giftige zwavel en inert Argongas. De ballon zit aan een glazen spindel. Een magnetron bundelt microgolven met een frequentie van 2,45 GHz op de lamp. De microgolven slaan het gas aan, dat op zijn beurt het zwavel zeer sterk verhit tot een zeer helder gloeiend plasma, waarmee zeer grote ruimtes verlicht kunnen worden. Omdat de lamp erg heet wordt moet hij met behulp van een elektromotor zeer snel rondgedraaid worden, en daarbij ook nog door een ventilator gekoeld worden. Het zwavelplasma bestaat voornamelijk uit dimeermoleculen S2, die licht opwekken door moleculaire emissie. Het lichtspectrum is daardoor, in tegenstelling tot atomaire emissie, zoals bijvoorbeeld in HID lampen optreedt, breedbandig en continu in het hele golflengtegebied van zichtbaar licht, en vergelijkbaar met het spectrum van de zon. De lampen hebben een levensduur van 60.000 uur, maar de magnetron voor het opwekken van de microgolven gaat maar 20.000 uur mee. De lamp geeft een constante hoeveelheid licht gedurende de levensduur. De eerste prototypen hadden een vermogen van 5.9 kW, met een rendement van 80 lm/Watt, een kleurtemperatuur van 6000 K en een kleurweergave-index van 79. Fusion Lighting is in 2002 gesloten, en had tot dan US$ 90 miljoen aan onderzoek en ontwikkeling gespendeerd. De patenten zijn in licentie gegeven aan de LG Groep en Samsung.