IN DEN KEULSCHEN DOM. 359 een modern geworden stadsplein. Het was eene gelukkige gedachte van het Domkapittel om dit harde gesteente te omlijsten met een klein en bloeiend .s^tfré'. Ik zie de tinten van wuivend groen die grijze muren verlevendigen, ik zie klimop zich slingeren om de balustraden en blauwe muurbloemen wiegelen onder de beelden der heiligen. Maar alles is zoo klein, naast een dak van ruim eenenzestig meter! Uit de verte gezien is 't als een rand van smeltend groen, gelegd om een regelmatig gevormde rots. En een rots is 't, een rots desgeloofs. Er behoort slechts weinig fantaisie toe om zich voor dezen gevel het opschrift te denken van Michel Angelo's koepel: „super hanc petram aedificabo ecclesiam meam.'' *) Die hooge kerkraraen echter — 15 meter, ratelt mij de gids voor, dien ik niet meer ontgaan kan — uitkomend tusschen de stoute lijnen van torens en gevels, dragen weinig bij tot de schoonheid van het geheel. Die moet men ook zien van binnen naar buiten. Dan hebVoorgevel van den Dom. ben zij het volle daglicht tot achtergrond; thans de gewelven van het inwendige, waar de schemering woont: thans komen ze voor als reusachtige nissen, in wier diepte de schaduw rust en waarin men vergat de beelden te plaatsen. Er is een fontein, zegt de gids, waar het water uit vier leeuwenmuilen gudst *) Rondschrift in den St. Pieter: Tu es Petrus et super hanc petrara aedificabo ecclesiam meam et tibi dabo claves regni coelorum.