Inhoudsopgave Voorwoord blz. 2 Inleiding blz. 2 Bronnen blz. 3 Moralisatie blz. 8 Evolutie blz. 9 Conclusie blz. 19 Nawoord blz. 19 Literatuurlijst blz. 20 Aberdeen Bestiary, MS 24, ca. 1200, fol.5r, Aberdeen University Library 1 Voorwoord In mijn onderzoek ga ik de consistentie van de allegorie van de middeleeuwse slang de aspis bestuderen. Deze sluwe slang heeft door de tijd heen vele verschijningsvormen aangenomen, vormen waarvan de verklaringen in de bijbehorende teksten te vinden zijn. Daarom ga ik kijken naar opvallende afwijkingen in zowel de tekstuele omschrijvingen als in de grafische omschrijvingen. Als eerste zal ik de bronnen op chronologische volgorde in kaart brengen. Omdat dit een klein onderzoek betreft, zal ik mij beperken tot de bronnen waarin ik specifieke informatie heb gevonden over de aspis. Vervolgens zal ik ingaan op de moralisatie van het aspis verhaal in de verschillende bronnen. Daarna zal ik de consistentie vaststellen aan de hand van verscheidende miniaturen. Ten slotte zal ik in een samenvattende conclusie de invloedrijkste bronnen, die de beeltenis van de aspis het meest getekend hebben, nog eens op een rijtje zetten. Inleiding De moralistische verhalen over diverse dieren waren razend populair, vooral in de 12e en 13e eeuw. In Frankrijk was het bestiarium, samen met het Psalterium en de Apocalyps, het meest geliefde boek.1 Het sprak tot men zijn tomeloze verbeelding en eveneens de nieuwsgierigheid, die mens eigen is, werd overmatig gevoed. Men had geen speciale voorkeur of bewondering voor de minder bekende dieren, want elk dier werd gezien als een manifestatie van het goede werk van God.2 Vanwege de beperkte mobiliteit in de Middeleeuwen, had de gemiddelde Middeleeuwer veel van de beschreven dieren nog nooit gezien. Zodoende was er geen vergelijkingsmateriaal en dus zag men geen reden om de kennis en expertise van de auteur en de miniaturist in twijfel te trekken. Bovendien werkte de nadrukkelijke aanwezigheid van het christelijke geloof in de Middeleeuwen deze goedgelovigheid eveneens in de hand. De natuur moest ervaren worden als een teken van God waar vele bovennatuurlijke boodschappen ter ontdekking liggen.3 Aan de hand van deze verschillende aspecten vindt de beschrijving van een dier plaats op drie niveaus. Als eerste begint men met een natuurkundige beschrijving van uiterlijk en gedrag, daarna volgt de morele les die hieraan ontleend moet worden. Als derde en laatste, komt de religieuze betekenis van het dier en zijn gedrag naar voren.4 Zo kan men de aspis herkennen aan zijn slangachtige uiterlijk met uiteraard een lange staart. Een typisch gedragskenmerk van dit merkwaardige dier is het drukken van zijn ene oor tegen de grond en het dichtstoppen van zijn andere oor met het uiteinde van zijn staart. Deze dove houding neemt hij aan wanneer de slang niet onder de bezwering van een slangenbezweerder wil komen. De moralisatie bestaat uit de vergelijking van de aspis die zich doof houdt, met de mensen die ongehoorzaam zijn aan het woord van God. Zodoende wordt de aspis als een negatief beest neergezet en men moet zeker niet zijn voorbeeld volgen. 1 Julia C. Szirmai, Reinier Lops, Twee Middeleeuwse beestenboeken. Het Beestenboek van Pierre de Beauvais en het Beestenboek van de Liefde van Richard de Fournival, Hilversum 2005, p. 8. 2 Florence McCulloch, Mediaeval Latin and French Bestiaries, Valencia 1960, p. 44. 3 Szirmai 2005 (zie noot 1), p. 9. 4 Szirmai 2005 (zie noot 1), p. 8. 2 Bronnen Bijbel Het negatieve imago van de aspis komt herhaaldelijk in de Bijbel naar voren. De Bijbel heeft een breed scala aan dieren die als personificatie van het slechte dienen. Dit hebben zij meestal te wijten aan hun uiterlijk en gedrag. Vanwege onder andere zijn kruiperigheid wordt de aspis als onrein bestempeld.5 De strijd tegen de duivelse slang wordt vaak afgebeeld en steunt op bijbelse teksten:6 Psalm 90:13 “Je zult adder en leeuw vertrappen, leeuw en slang met voeten treden”7 In de Franse en Engelse Bijbel wordt adder vertaald als aspis: Psaume 90:13 “Sur l’aspic et le basilic tu marcheras et tu fouleras le lion et le dragon” Psalms 91:13 “You will walk upon the asp and the basilisk and thou shalt trample under foot the lion and adder” Het specifieke geval dat een slang zich doof houdt, is afkomstig uit de Bijbel:8 Psalm 58:5 “Hun gif lijkt op het gif van een slang, van een dove slang die de oren sluit: zij wil de stem van de bezweerders niet horen, hoe bedreven zij in hun kunst ook zijn.”9 ‘Physiologus’ ca. 200 De Physiologus bestaat uit 49 hoofdstukken gaande over dieren, planten en stenen. De onbekende auteur van de Griekse tekst uit ongeveer het jaar 200, werd Physiologus genoemd; de natuurkundige. Later droeg het boek zelf deze naam. Waarschijnlijk is het boek in Alexandrië tot stand gekomen, wat in de tweede en derde eeuw bekend stond als een intellectueel centrum. De Bijbel werd daar druk bestudeerd en de theologen richtten zich op de uitleg van het Heilig Schrift. Eveneens werd de natuur gezien als een werk van God en men bestudeerde daarom de flora en fauna intensief, op zoek naar goddelijke waarheden en boodschappen. Vanwege deze preoccupatie met de Bijbel en het christelijke geloof, kregen de natuurkundige onderwerpen in de Physiologus al snel een christelijke moralisatie.10 De Physiologus behandelt, op de bever en de antiloop na, nagenoeg allemaal dieren die in NoordAfrika voorkwamen. De beschrijvingen gaan onder andere terug op Aristoteles (384 v.Chr. 322 v.Chr.) en Plinius Maior (23 n.Chr. – 79 n.Chr.). Vanwege de wetenschappelijke traditie deze oude bronnen te kopiëren met daarin wellicht achterhaalde theorieën, zijn de observaties van de onderwerpen niet altijd natuurwetenschappelijk gezien correct. Jacques Voisenet, Bestiaire Chrétien. L’imagerie animale des auteurs du Haut Moyen Âge (V-XIe siecle), Mirail 1994, p. 34. 6 Voisenet 1994 (zie noot 5), p. 55. 7 Wilibrordvertaling, Bijbel, ‘s Hertogenbosch 2007, Psalm 91:13. 8 Peter van Burger (samensteller), Het boek der natuur, Amsterdam 1989, p. 179. 9 Wilibrordvertaling 2007 (zie noot 7), Psalm 58:5. 10 Szirmai 2005 (zie noot 1), p. 7. 5 3 In de vierde eeuw zou de Griekse tekst naar het Latijn zijn vertaald. Vanaf deze tijd is het boek uitgebreid met vele toevoegingen uit onder andere de encyclopedie ‘Etymologiae’ van Isidorus van Sevilla uit de zevende eeuw, gebaseerd op de ‘Naturalis Historia’ van Plinius de Oudere uit ca. de eerste eeuw n.Chr. In de 12e eeuw won het populaire boekwerk meer terrein doordat het boek vertaald werd naar verschillende volkstalen, met name naar het Frans. Met de vertaling nam de hoeveelheid (westerse) dieren en moralisaties toe en kan men vanaf die tijd van een zogenaamd bestiaria spreken.11 Vanwege de gedeelde fascinatie voor het oor, vertelt de Physiologus het verhaal van de aspis in combinatie met het verhaal van de wezel. De wezel ontvangt het zaad van het mannetje en/of baart via het oor. En de aspis drukt, om de stem van de slangenbezweerder niet te horen, een oor tegen de grond en het andere oor stopt hij dicht met zijn staart. De Physiologus illustreert met deze twee verhalen de morele les dat men geen voorbeeld moet nemen aan de wezel en de aspis die zich afwenden van de stem van God, maar men moet naar het woord van God luisteren en leven. De Physiologus trekt nog een vergelijking met de aspis en de rijken. De rijken maken zichzelf blind door zich te laten verleiden door wereldse begeerten en op deze manier kunnen ze de wederom het woord van God niet horen. De eigenaardige manier van conceptie en geboorte van de wezel doet denken aan de mensen die graag het zaad van de goddelijke woorden willen ontvangen, maar toch wenden zij zich hiervan stelselmatig af en leven niet naar deze boodschappen.12 De wezel in Queen Mary’s Psalter, Royal MS 2 B, ca. 1310-1320, fol. 112v, British Library Solinus ‘Liber Memorabilium’ derde eeuw Solinus schrijft in de derde eeuw ‘Liber Memorabilium’ met behulp van informatie afkomstig uit de door Plinius geschreven ‘Naturalis Historia’, uit de eerste eeuw. Solinus schrijft dat de aspis in paren leeft. Indien één van de slangen gedood wordt, zal de andere aspis de dader hoe dan ook te pakken krijgen. De aspis is zeer vasthoudend in zijn achtervolging en de dader zal de wraak van de aspis onmogelijk kunnen ontlopen.13 11 Szirmai 2005 (zie noot 1), p. 7. Debra Hassig, Medieval Bestiaries. Text, image, ideology, Cambridge 1995, pp. 33-34. 13 Van Burger 1989 (zie noot 8), p. 103. 12 4 Gervaise ‘Bestiaire’ begin 13e eeuw Voor het schrijven van ‘Bestiaire’ is Gervaise onder andere door de ‘Dicta Chrysostomi’ geïnspireerd. Gervaise neemt als uitgangspunt voor het introduceren van de vreemde dieren, de alom bekende dieren. Door middel van het trekken van vergelijkingen worden de minder bekende dieren omschreven.14 Opvallend in het verhaal gaande over de aspis, is dat de slangenbezweerder geen man betreft maar een dier. Dit kwaadaardige dier zou de aspis haten en indien mogelijk, waarschijnlijk zelfs doden.15 Guillaume le Clerc ‘Bestiaire Divin’ ca. 1210 Guillaume le Clerc heeft zijn ‘Bestiaire Divin’ op rijm geschreven. De morele uitleg van het dierengedrag staat in dit boek centraal. Guillaume le Clerc geloofde heilig in het geloof en in het doen van goede daden, deze opvatting laat hij veelvuldig aan bod komen in zijn boek. Op sommige plaatsen in de tekst voelde hij zich genoodzaakt om voorbeelden te geven, om het verhaal extra kracht bij te zetten. Een dergelijk voorbeeld heeft Guillaume le Clerc in het aspis verhaal geïntegreerd. Hij verhaalt over een rijkaard die zich ontdoet van al zijn goud door het in de zee te gooien, voordat het goud zijn eigen ondergang zou betekenen in de vorm van verdrinking.16 Pierre de Beauvais ‘Bestiaire’ vòòr 1218 ‘Bestiaire’van Pierre de Beauvais kent twee versies. Een korte versie met 37 hoofdstukken en een lange versie van 71 hoofdstukken. De lange versie zou opgedragen zijn aan Philippe de Dreux, de bisschop van Beauvais. Aan diens broer, graaf Robert de Dreux zou de korte versie opgedragen zijn. Waarschijnlijk was Pierre de Beauvais een geestelijke in Beauvais. Hij hield zich bezig met het schrijven van enkele heiligenlevens, morele compilaties, kronieken met een theologische lading en is verantwoordelijk voor een geografisch handboek ‘Mapemonde’. In het proloog laat Pierre de Beauvais weten dat de inhoud van zijn boek gebaseerd is op de Physiologus. Eveneens zijn de opmerkingen van Johannes Chrysosthomos een bron van inspiratie geweest. Johannes Chrysosthomos was de Patriarch van Constantinopel in de vijfde eeuw en zou verantwoordelijk zijn voor de ‘Dicta Chrysostomi’, een boek over dieren en vogels bestaande uit 27 hoofdstukken. Pierre prefereerde proza boven dichtvorm, want hij is van mening dat dichtvorm leugenachtig is, vanwege het creatief zijn met woorden die niet constructief bijdragen aan de waarheid. Eveneens is Pierre de Beauvais van mening dat het dierenrijk door God is geschapen en dat het dierengedrag als voorbeeldfunctie voor de mens dient. Over de natuurkundige beschrijving van het dierenrijk is Pierre de Beauvais kort, de nadruk ligt dan ook op de morele en religieuze betekenis van het dier. Pierre de Beauvais illustreert dit door vele Bijbelcitaten in zijn tekst te integreren en zet eveneens kracht bij met serieuze terechtwijzingen gericht aan de lezer.17 Gelijkend met de Physiologus vertelt ook Pierre de Beauvais het verhaal van de aspis in combinatie met het verhaal van de wezel. Men zou niet van de wezel moeten eten, want het is een smerig beest. De wezel ontvangt het zaad van het mannetje door de mond en baart via de oren. ‘Bestiaire’ trekt hierbij de vergelijking met men die in God gelooft en daarom graag het zaad van Gods woord wilt ontvangen. Enige tijd later wordt men toch ongehoorzaam en keert zich op deze manier af van wat ze van God hebben gehoord. Van eenzelfde strekking is het verhaal van de aspis. 14 Szirmai 2005 (zie noot 1), p. 10. McCulloch 1960 (zie noot 2), p. 89. 16 McCulloch 1960 (zie noot 2), p. 59. 17 Szirmai 2005 (zie noot 1), p. 11. 15 5 Deze slang heeft zo’n aard dat wanneer een tovenaar hem uit zijn hol wil lokken door middel van een toverspreuk, het beest zijn ene oor op de grond duwt en het andere oor dichtstopt met zijn staart. Met als resultaat dat de aspis zich ongevoelig maakt voor de verleidelijke spreuken van de tovenaar. Dit gedrag is kenmerkend voor de rijken, hun ene oor neigt naar aardse bezittingen en hun andere oor wordt dichtgestopt met zonden. Niet alleen stoppen de rijken hun oren dicht, gelijkend met de aspis, maar met wereldse begeerten bedekken ze zelfs hun ogen. Zodoende kunnen en willen ze de geboden van God niet horen. Eveneens zien de rijken de hemel niet en worden niet herinnerd aan de goedheid en rechtvaardigheid van God. Pierre de Beauvais sluit het verhaal af met het dreigende bericht dat diegenen die niet naar God willen luisteren, Hem het volgende zullen horen zeggen op de dag des oordeels: ‘Vervloekten, ga weg van Mij in het eeuwig vuur dat bereid is in de hel voor de duivels en hun engelen’.18 ‘Ancrene Riwle’ ca. 1230 De ‘Ancrene Riwle’ is een handboek geschreven voor zwaar religieuze vrouwen, die hun wereldlijke leven inruilden voor een contemplatief leven in het klooster. Oorspronkelijk is het boek toegewijd aan drie zussen. De acht hoofdstukken gaan in op verschillende aspecten van dit religieus en toegewijd leven. De auteur is waarschijnlijk een priester van de Orde der Augustijnen van de Wigmore Abbey geweest, in het noordwesten van Herefordshire.19 Het handboek was het eerste Engelse werk dat de link legde tussen deugden en verschillende dieren. Zo ook in het geval van de slang, deze wordt geassocieerd met jaloezie. In latere Engelse werken is deze associatie overgenomen en zelfs gespecificeerd door de adder of de aspis als een personificatie van de ondeugd jaloezie te benoemen.20 Thomas van Cantimpré ‘De Natura Rerum’ ca. 1230-1245 Met zijn ‘Liber de Natura Rerum’ legde Thomas van Cantimpré als één van de eersten het accent op de natuurkundige feiten. Wellicht was dit een van de redenen waarom Jacob van Maerlant ‘Liber de Natura Rerum’ als bron heeft gebruikt voor ‘Der Naturen Bloeme’.21 Thomas van Cantimpré verklaart de naam van de aspis; ‘aspis’ zou in het Grieks ‘vergif’ betekenen, want de aspis doodt met haar giftige beet.22 Richard de Fournival ‘Bestiaire d’Amour’ ca. 1250 ‘Bestiaire d’Amour’ van Richard de Fournival is gebaseerd op de lange versie van ‘Bestiaire’, het 71 hoofdstuk tellende boek van Pierre de Beauvais. Hiermee eindigt dus de traditie in Frankrijk de Physiologus als voornaamste bron voor een bestiarium te gebruiken. Richard de Fournival was een kanselier van de Notre-Dame in Amiens in 1269 en heeft verschillende boeken geschreven. Zoals een traktaat over alchemie, liefde, lyrische gedichten en een catalogus van de bibliotheek van Amiens in allegorische vorm. Alhoewel Richard de Fournival dezelfde dieren als Pierre de Beauvais in zijn boek gebruikt, legt Richard de Fournival het dierengedrag zeer anders uit. Hij haalt de dierensymboliek aan om het wel en wee van de liefde te illustreren. Zodoende wordt het van oorsprong wetenschappelijke bestiarium een leerzaam liefdestraktaat. 18 Szirmai 2005 (zie noot 1), p. 41. Ancrene Riwle <http://user.phil-fak.uniduesseldorf.de/~holteir/companion/Navigation/Anonymous_Texts/Ancrene_Riwle/ancrene_riwle.html> (4 juni 2009). 20 Nona C. Flores, Animals of the Middle Ages. A book of essays, NewYork/ London 1996, p. 176. 21 Szirmai 2005 (zie noot 1), p. 8. 22 Marcel van der Voort, Van serptenten met venine. Jacob van Maerlant’s boek over slangen hertaald en van herpetologisch commentaar voorzien, Hilversum 1993, p. 34. 19 6 Het boek heeft hij opgedragen aan zijn geliefde en omdat het geheugen op twee manieren bereikt kan worden, via het woord en via het beeld, zal hij door middel van dit boek altijd in haar geheugen zijn. Richard de Fournival schrijft in proza omdat hij, naar eigen zeggen, niet meer kan zingen. Toen zijn gevoelens als eerste door zijn geliefde werd opgemerkt, heeft hij zijn kracht om te zingen verloren. De thematiek van de troubadourlyriek is een grote inspiratiebron voor Richard geweest. Verschillende thema’s zoals liefdesverdriet en de onderwerping aan een dame komen veelvuldig aan bod. Eveneens komen alle stadia van verliefdheid voorbij, geïllustreerd door de eigenschappen van de dieren. Zo behoort de aspis tot het stadium zelfverwijt. Want als de minnaar maar een voorbeeld had genomen aan de aspis, die zijn oren dichtstopt om niet betoverd te worden, dan leed hij nu niet aan liefdesverdriet.23 ‘Bestiaire d’Amour’ moet gezien worden als één doorlopend verhaal, de tussenkopjes van de verschillende dieren zijn later aangebracht door de vertalers.24 Zodoende ook bij de beschrijving van de aspis die vooraf wordt gegaan door de beschrijving van de sirene. Hoewel de ik-persoon, Richard de Fournival, gevangen werd genomen de eerste keer toen zijn geliefde tegen hem sprak, hoefde hij niet bang te zijn als hij had gehandeld zoals de slang die over de balsem waakt. De aspis genaamd. Zolang de slang wakker is, zal niemand in de buurt te durven komen van de boom waaruit de balsem druppelt. Indien iemand de balsem wilt hebben, zal hij de slang in slaap moeten sussen door middel van een harp of andere muziekinstrumenten. Maar de slang is van nature zeer slim. Zodra hij iemand hoort naderen, stopt hij zijn ene oor dicht met zijn staart en het andere oor wrijft hij over de grond zodat het vol komt te zitten met modder. In deze dove toestand heeft hij niks te vrezen, want niemand zal het lukken hem in slaap te krijgen. Ditzelfde had de minnaar, Richard de Fournival, ook moeten doen.25 Jacob van Maerlant ‘Der Naturen Bloeme’ ca. 1270 Jacob van Maerlant begon al in 1266 ‘De Natura Rerum’ van Thomas van Cantimpré te bewerken en het op rijm te zetten. Na een algemene inleiding over serpenten, laat Jacob van Maerlant weten dat hij op alfabetische volgorde een aantal individuele slangen zal gaan behandelen.26 Volgens Jacob van Maerlant is de aspis een geelblauwe slang en zeer giftig. De dood zal snel volgen indien men gebeten is door een aspis. Toch bestaat er een mogelijkheid om het gif onschadelijk te maken, maar deze vergt enige expertise. Men moet de slang bezweren en daarna laat de aspis zich gemakkelijk vangen. Vanwege de zeldzame en kostbare steen in zijn kop wordt er op de aspis gejaagd. Maar de slang is slim en zodra hij een slangenbezweerder hoort naderen, stopt hij zijn ene oor dicht met zijn staart en zijn andere oor drukt hij stevig tegen de grond, zodat hij niks kan horen. Net als het everzwijn heeft de aspis slagtanden.27 Ook liet Jacob van Maerlant weten dat er een Egyptenaar zou zijn die regelmatig een aspis aan tafel voerde. De slang deed niemand kwaad en kreeg twee jongen. Wanneer één van haar jongen een kind van de Egyptenaar doodde, verscheurde de moederslang haar jong om vervolgens te verdwijnen.28 23 Szirmai 2005 (zie noot 1), pp. 12-13. Szirmai 2005 (zie noot 1), p. 15. 25 Szirmai 2005 (zie noot 1), p. 67. 26 Van der Voort 1993 (zie noot 22), pp. 31-32. 27 Van Burger 1989 (zie noot 8), p. 103. 28 Van der Voort 1993 (zie noot 22), p. 33. 24 7 Moralisatie De moralisatie van de verschillende verhalen over de aspis is eenduidig. De aspis maakt zich doof voor de slangenbezweerder op dezelfde manier waarop de mens zich doof maakt voor het woord van God. Alleen doet de aspis dat met behulp van het dichtstoppen van zijn oren met de grond en zijn staart, de mens maakt zich doof door zich te laten leiden door wereldse begeerten. In sommige bronnen gaat het zelfs nog een stapje verder en stopt men het ene oor vol met wereldse verleidingen en het andere oor wordt dichtgestopt met de begaande zonden. Het gedrag van de mens kan zelfs als erger beschouwd worden dan dat van de aspis. Niet alleen maakt de mens zichzelf doof, hij sluit daarbovenop moedwillig zijn ogen. Met als doel de hemel niet te zien, zodat de mens niet herinnerd wordt aan het goede werk van God.29 De aspis is een kwaadaardige slang, zoals ook gebleken is uit de Bijbelse teksten. Men moet vooral niet zijn gedrag als voorbeeld nemen. Richard de Fournival echter, is het met zijn voorgangers absoluut niet mee eens. Want hij had juist wèl een voorbeeld moeten nemen aan het ontwijkende gedrag van de aspis. Had hij dat gedaan dan had zijn geliefde geen vat op hem gehad en zou hij nu niet in zo’n kwetsbare gemoedstoestand verkeren. Richard de Fournival prijst de aspis juist om zijn gepaste gedrag, voortgekomen uit een vooruitziende blik. Deze opmerkelijke verschuiving in de perceptie van de aspis van een opstandig dier naar een verstandig dier, valt te verklaren door het verschillende karakter van de boekwerken. De eerdere boekwerken belichtten het dierengedrag vanuit een religieuze visie. Terwijl Richard de Fournival voor een wat lichtvoetiger benadering koos; die van de liefde. Ongehoorzaam gedrag moet in religieuze kring afgestraft worden, maar in de amoureuze kring is ongehoorzaamheid uit zelfbescherming voor een ieder begrijpelijk. 29 Richard Barber, Bestiary translated and introduced by Richard Barber, Woodbridge 1993, p. 188. 8 Evolutie Waar de moralisatie volkomen overeenkomt in alle bronnen, daar laat de beeltenis van de aspis qua eenduidigheid nogal wat te wensen over. Want door de tijd heen heeft de aspis vele verschijningsvormen aangenomen. Alle bronnen zijn het met elkaar eens dat de aspis een sluwe slang is, want zodra hij een slangenbezweerder hoort aankomen, drukt hij zijn ene oor tegen de grond en stopt hij het andere oor dicht met het uiteinde van zijn lange staart. Zodoende kan de slangenbezweerder geen grip op de aspis krijgen.30 Dus de aspis valt als volgt te herkennen; een slangachtige met zijn kop tegen de grond gedrukt en het uiteinde van zijn staart in zijn oor. De aspis is eventueel vergezeld door een (menselijke) slangenbezweerder, maar we gaan zien dat dit niet altijd het geval is. Deze met bladgoud uitgevoerde miniatuur uit het Latijnse Aberdeen Bestiary uit ongeveer 1200, bevestigt het rijke karakter van de Latijnse handschriften. Dit in tegenstelling tot de Franse en Middelnederlandse varianten. Gezien de kleinere afmeting, povere kleurgebruik en geringe detaillering, waren deze voor een minder welvarend publiek bestemd. Omdat daar geen vraag naar indrukwekkende handschriften met artistieke hoogstandjes was, werden deze versies van mindere waarde geacht dan de Latijnse versies.31 Aberdeen Bestiary, MS 24, ca. 1200, fol. 67v, 13 regels hoog, Aberdeen University Library De aspis valt al snel te herkennen door zijn slangachtige gestalte, met zijn kop op een stukje grond gedrukt en zijn staart in zijn oor. Verder is de slang hier in één van zijn meest gangbare gedaantes afgebeeld, namelijk gevleugeld met twee poten. 30 31 Ann Payne, Medieval Beasts, London 1990, p. 86. McCulloch 1960 (zie noot 2), p. 46. 9 Eveneens valt de slangenbezweerder niet uit de toon. Want in Latijnse bestiaria heeft de bezweerder vaak een lange mantel aan. Eveneens houdt deze persoon dikwijls een boek of spreukenband vast, maar het is ook niet uitgesloten dat de bezweerder een schild bij zich heeft ter bescherming, terwijl hij met een stok naar de aspis uithaalt.32 Een schild en een stok lijken misschien vergezochte attributen voor een slangenbezweerder, maar ze dienen ten slotte voor eenzelfde doel als een boek en een spreukenband; het overmeesteren van de aspis. Het vreemde is wel dat de tekst niet in overeenstemming is met de miniatuur. De tekst op fol. 68r. verhaalt het volgende: “…It is said that when the asp begins to endure a snake-charmer summoning it with music designed for that purpose, to bring it out of its cave, and it does not want to come out, it presses one ear to the ground, and blocks and covers the other with its tail, and deaf to those magic sounds, does not go out to the man who is charming him....” 33 Ondanks dat de tekst het expliciet over muziek en magische geluiden heeft, heeft de bezweerder geen spreukenband of muziekinstrumenten bij zich om te zingen of muziek mee te maken. Een inconsequentie wellicht tot stand gekomen door miscommunicatie, of zelfs door gebrek aan communicatie. Of de miniaturist heeft traditiegetrouw een eerdere miniatuur gekopieerd. Maar vanwege het vuur dat uit de bek van de aspis komt, is de verwarring (of een combinatie) met een draco, die verslagen moet worden, ook niet uitgesloten. Deze verwarring zou zeer begrijpelijk zijn, want de draco behoort net zoals de aspis tot de serpenten. De tekst gaat vervolgens verder over de dissa, ypnalis, emorrois, prester, spectaficus en cerastis.34 De volgende miniatuur komt ook overeen met de typische kenmerken van de beeltenis van de allegorie van de aspis in een Latijns bestiarium. De aspis staat in zijn welbekende houding, is gevleugeld en heeft twee poten. De slangenbezweerder draagt een lange mantel en is voorzien van een boekwerk waar hij, gezien de open mond, uit leest of zingt. Harley 3244, tweede/derde kwart van de 13e eeuw, na ca. 1236, fol. 61v, 15 regels hoog, British Library 32 McCulloch 1960 (zie noot 2), p. 90. The Aberdeen Bestiary <http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/67v.hti> (31 mei 2009). 34 The Aberdeen Bestiary <http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/67v.hti> (31 mei 2009). 33 10 Zoals eerder genoemd in de bronnen, onderging de slangenbezweerder in Gervaise’s ‘Bestiaire’ in begin 13e eeuw een zeer bijzondere transformatie. In tekst werd de menselijke slangenbezweerder namelijk ingeruild voor een dierlijke slangenbezweerder. Omdat het enige manuscript van Gervaise, MS. Addit. 28260, gelegen in het British Museum, geen voorstellingen van de aspis bevat, moest er gezocht worden naar eerdere bronnen die verantwoordelijk kunnen zijn voor deze gedaantewisseling. De IJslandse versie van de Physiologus uit ongeveer 1200, bracht enig licht in deze kwestie. In de tekst wordt er gesproken van een ‘er marsus’ die het hol nadert van de aspis. Normaliter werd er gekozen voor het woord ‘aliquis homo’, wat vrij vertaalt ‘menselijk persoon’ betekent.35 ‘Marsus’ is afkomstig van de Marsi, een stam uit de antieke oudheid die woonachtig waren in Italië. Deze stam stond er om bekend dat zij slangen konden bezweren. Plinius noemt deze stam zelfs in zijn ‘Historia Naturalis’. Daar staat in dat er een bepaald gif in het lichaam van een Marsi zit wat dodelijk is voor een slang. Zodoende werd er op een gegeven moment ‘er marsus’ geschreven in een bepaald handschrift in plaats van het gebruikelijke ‘aliquis homo’. Dit desbetreffende handschrift kwam in IJsland terecht en omdat de vertaler niet bekend was met het woord, werd het woord letterlijk overgenomen zonder vertaald te worden. Ondanks dat de miniaturist op zijn beurt, ook geen idee had, werd ‘er marsus’ in de illustratie vertaald naar een dier.36 Pierre de Beauvais bracht met zijn ‘Bestiaire’ van vòòr 1218 eveneens een nieuw element in het aspis verhaal. De reden waarom er jacht wordt gemaakt op de aspis, is vanwege het gewilde balsem. Deze balsem zou afkomstig zijn van een boom en het is de taak van de aspis om deze balsemboom te bewaken. Door de aspis in slaap te brengen door middel van instrumenten of gezang, kan men ongestoord de balsem bemachtigen. Omdat er voorheen geen sprake was van een bewaakte balsemboom, ligt de oorsprong hiervan wederom in de antieke tijd.37 Twee antieke bron laten zich uit over een boom bewaakt door slangen. Namelijk Herodotus en Pausanius. Herodotus verhaalt over een specerijenboom in Arabië die bewaakt werd door kleine gevleugelde slangen. Pausanius’s boom staat eveneens in Arabië, maar bij deze balsemboom moeten de adders het sap bewaken.38 Deze vermelding over een balsemboom in Pierre de Beauvais’ ‘Bestiaire’ bleef voor vele miniaturisten niet onopgemerkt en zodoende deed de balsemboom zijn intrede in de voorstelling van de aspis. Queen Mary’s Psalt, Royal 2 B VII, 1345-1355, fol. 125v, 6 regels hoog, British Library Florence McCulloch, ‘The metamorphoses of the asp in latin and french bestiaries’, Studies in Philology, LVI (1959), pp.9-10. 36 McCulloch 1959 (zie noot 35), p. 11. 37 McCulloch 1960 (zie noot 2), p. 89. 38 McCulloch 1959 (zie noot 35), p. 12. 35 11 Bestiaire d'Amours, Français 1951, 13e/14e eeuw, fol. 9, 8 regels hoog 12 Richard de Fournival heeft in zijn liefdesbestiarium ook de nodige invloed uitgeoefend op de weergave van het verhaal over de aspis. Hij specificeert het verhaal door het expliciet te noemen van een harp, als een bruikbaar middel voor het bezweren van de aspis39; “...Et quant on violt avoir del bausme, si convien c’on l’endormie à harpes et à autres estrumens... ”40 Zodoende werd de harp vanaf ongeveer 1250 een vast element in de beeltenis van de allergorie van de aspis. Richard de Fournival, Français 1444, derde/vierde kwart van de 13e eeuw, fol. 259, 6 regels hoog 39 40 McCulloch 1959 (zie noot 35), p. 13. Richard de Fournival, Le Bestiaire d’amour suivi de la réponse de la dame, Geneve 1978, p. 17. 13 Richard de Fournival, 15213, tweede helft van de 14e eeuw, fol. 70v, 11 regels hoog 14 Rond 1270 laat Jacob van Maerlant zich uit over de aspis in ‘Der Naturen Bloeme’. Hij doet een aantal vreemde uitspraken gaande over de uiterlijke kenmerken van de aspis: “…Aspis es een serpent ghedaen, gehlu blau heb ic verstaen…” “…Na maniere van everzwine, raghen ute die tande sine…”41 Wederom komt de tekst niet overeen met de afbeelding. Bij deze twee onderstaande miniaturen behorende bij ‘Der Naturen Bloeme’, is de slang niet geelblauw en is niet in het bezit van een stel tanden als die van een everzwijn. Der Naturen Bloeme, KA 16, ca. 1350, fol. 122r, 6 regels hoog, Koninklijke Bibliotheek Den Haag 41 Der Naturen Bloem <http://www.xs4all.nl/~adcs/NatBl/Index.html> (5 juni 2009). 15 Der Naturen Bloeme, 76 E 4, ca. 1450-1500, fol. 80v, 5 regels hoog, Koninklijke Bibliotheek Den Haag Op de miniaturen is terecht geen balsemboom aanwezig, want volgens Jacob van Maerlant jaagt men op de aspis vanwege de zeldzame en nuttige steen in de kop van de slang: “…Ende ment mach vanghen met ghemake, dats om sonderlanghe sake. Want men hem uten hovede doet enen steen diere ende goet…”42 Hoe men deze steen precies kan bemachtigen, is niet duidelijk. Men moet de slang in ieder geval bezweren, om hem vervolgens te vangen. Over het bezweren laat Van Maerlant zich ook niet uit, hij heeft het niet over muziekinstrumenten, klanken of iets dergelijks. Eveneens blijft de wijze waarop de steen gebruikt moet worden en in welk specifiek geval, vaag. In boek XII in ‘Der Naturen Bloeme’, gaande over edelstenen, wordt de steen van de aspis beschreven.43 De steen staat bekend onder de naam jaspis en is groen of rood van kleur. Men moet de jaspis dragen en deze zou de koorts en kwade geesten verjagen. Ook is de jaspis goed voor vrouwen in pijn: “…Es hi suver, men weet voer war, dat hi den ghenen diene draghet, den curts entat water verjaghet. Hijs goet den vrouwen die sijn in pinen ende maket werd ende seker den sinen…”44 42 Der Naturen Bloeme <http://www.xs4all.nl/~adcs/NatBl/Index.html> (5 juni 2009). Van der Voort 1993 (zie noot 22), p. 34. 44 Der Naturen Bloeme <http://www.xs4all.nl/~adcs/NatBl/Index.html> (5 juni 2009). 43 16 De jaspis wordt vergeleken met de steen die in de kop van de ezel zit. Ook bezit de draak een soortgelijke steen, de draghetine. Deze is goed tegen venijnige beten en vergif. In tegenstelling tot de jaspis, zou men wel bekend zijn met de manieren waarop deze drakensteen bemachtigd kon worden. Eerst moet men de draco belezen dat hij koest zal zijn, vervolgens kan men de draco de angst op het lijf aanjagen door onweer te simuleren met een trommel. Hierop moet een persoon aan de draco vastgebonden worden en de draco opjagen naar verre oorden. Op een gegeven moment zal de draco moe worden, waarop hij gemakkelijk te vangen is. Een minder riskante manier, vanwege het neerstortingsgevaar boven zee voor de medereiziger, is de draco te lokken met een kalf waarvan de ingewanden vervangen zijn door ongebluste kalk. Wanneer de draco het kalf eenmaal heeft opgegeten, krijgt deze dorst vanwege de hitte in zijn buik. De draco drinkt volop water, maar hiervan wordt de kalk des te heter. Door de hitte ondergaat de draco een noodlottig einde, zijn hart breekt.45 Hieronder is nog een miniatuur behorend tot ‘Der Naturen Bloeme’. Opvallend is dat de miniaturist doorgaat met de geërfde balsemboom traditie van Pierre de Beauvais. Kennelijk heeft de miniaturist zich niet op de tekst georiënteerd, want deze blijft in gebreke als het gaat om een bewaakte balsemboom. Der Naturen Bloeme, MS 70, fol. 98r, Lippische Landesbibliothek Detmold 45 Van der Voort 1993 (zie noot 22), p.165. 17 Conclusie De weergave van de allegorie van de aspis is aan vele invloeden onderhevig geweest. De Physiologus heeft voor een basis gezorgd, wat vaak als uitgangspunt werd genomen voor latere werken. Vanuit deze basis is een verdere ontwikkeling gekomen. Te beginnen met Gervaise in zijn ‘Bestiaire’ tot stand gekomen in het begin van de 13e eeuw. In zijn tekst verruilde hij de gangbare, menselijke slangenbezweerder voor een onduidelijke variant. Wat in de beeldtaal vertaald werd naar een vijandige, dierlijke slangenbezweerder. Vervolgens doet Pierre de Beauvais nog vòòr 1218 opmerkelijke uitspraken in ‘Bestiaire’. Hij introduceert de komst van de balsemboom met de daarbijbehorende gewilde balsem. De aspis dient ter bewaking van deze boom, wat de jacht op de aspis verklaart wordt door Pierre de Beauvais. Richard de Fournival is verantwoordelijk voor de intrede van de harp in de voorstelling van het verhaal van de aspis. Want in ‘Bestiaire d’Amour’ laat hij zich specifiek uit over een harp wat men dient te gebruiken om de aspis onder bezwering te brengen. Tot slot Jacob van Maerlant. Rond 1270 deed hij interessante opmerkingen in ‘Der Naturen Bloeme’, ondanks dat deze elementen niet altijd doorgevoerd werden in de beeldtaal. Hij stelde vast dat de aspis geelblauw is en in het bezit is van een kostbare steen in zijn hoofd. Eveneens zou de aspis tanden als een everzwijn hebben. Nawoord Ik heb geprobeerd om een overzichtelijk kijkje te bieden in de ontwikkeling van de weergave van de aspis. Ondanks dat ik vele bronnen heb geraadpleegd en via verschillende wegen gezocht heb, ben ik mij er toch van bewust dat er nog talrijke andere bronnen verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en de beeldvorming van de aspis. Ik vind het interessant dat de aspis die is wie hij is, op zoveel verschillende manieren afgebeeld en geïnterpreteerd wordt. Hierdoor kreeg ik echt plezier in het zoeken naar informatie. Ook het mystieke aspect spreekt mij aan en ik had het gevoel dat ik bezig was iets speciaals te ontrafelen. Daarom kan ik stellen dat ik het gehele onderzoek als zeer positief heb ervaren. 18 Literatuurlijst Barber, Richard, Bestiary translated and introduced by Richard Barber, Woodbridge 1993. Burger, Peter van, Het boek der natuur, Amsterdam 1989. Flores, Nona C., Animals of the Middle Ages. A book of essays, NewYork/ London 1996. Fournival, Richard de, Le Bestiaire d’amour suivi de la réponse de la dame, Geneve 1978. Hassig, Debra, Medieval Bestiaries. Text, image, ideology, Cambridge 1995. McCulloch, Florence, Mediaeval Latin and French Bestiaries, Valencia 1960. McCulloch, Florence, ‘The metamorphoses of the asp in latin and french bestiaries’ Studies in Philology, LVI (1959). Payne, Ann, Medieval Beasts, London 1990. Szirmai, Julia C. en Reinier Lops, Twee Middeleeuwse beestenboeken. Het Beestenboek van Pierre de Beauvais en het Beestenboek van de Liefde van Richard de Fournival, Hilversum 2005. Voisenet, Jacques, Bestiaire Chrétien. L’imagerie animale des auteurs du Haut Moyen Âge (V-XIe siecle), Mirail 1994. Voort, Marcel van der, Van serptenten met venine. Jacob van Maerlant’s boek over slangen hertaald en van herpetologisch commentaar voorzien, Hilversum 1993. Wilibrordvertaling, Bijbel, ‘s Hertogenbosch 2007. Ancrene Riwle <http://user.phil-fak.uniduesseldorf.de/~holteir/companion/Navigation/Anonymous_Texts/Ancrene_Riwle/ancrene_ri wle.html> (4 juni 2009). Der Naturen Bloem <http://www.xs4all.nl/~adcs/NatBl/Index.html> (5 juni 2009). The Aberdeen Bestiary <http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/67v.hti> (31 mei 2009). 19 20