FRONTALE STORINGEN WIS EN WAS ONDERZOEK - 2008 INLEIDING EN DEFENITIE Een front is een overgangszone tussen twee luchtsoorten met uiteenlopende eigenschappen, bijvoorbeeld verschillen in temperatuur, relatieve vochtigheid en stabiliteit, Een front is dus een grensgebied tussen verschillende soorten luchtmassa’s. KOUFRONT Bij de passage van een koufront stroomt er relatief koudere lucht binnen. De koudere, zwaardere lucht duikt onder de warmere lucht en stuwt zo de warmere lucht snel omhoog. Op voldoende hoogte condenseert de warme, vochtige lucht tot bewolking en vaak neerslag. In koufronten kunnen grote, dreigende buienwolken (Cumulonimbus, Cb) ontstaan, met buien en onweer. De neerslag is meestal meer kort en hevig. Het grensvlak tussen koude en warme lucht loopt vrij steil omhoog. De doorsnede van een koufront is vaak slechts tientallen kilometers. Koufronten passeren meestal relatief snel. Na het passeren van het front is de temperatuur gedaald. Op weerkaarten worden koufronten meestal aangegeven door een (blauwe) lijn met driehoekjes. WARMTEFRONT Bij de passage van een warmtefront stroomt er relatief warmere lucht binnen. De warmere lucht glijdt over de koude, zwaardere luchtlaag heen en stijgt zo steeds verder in hoogte. Op voldoende hoogte condenseert de warme, vochtige lucht tot bewolking en vaak neerslag. De bewolking kan zich ontwikkelen tot Nimbostratus (Ns), Stratus (St) of Stratocumulus (Sc). De wolkenbasis daalt soms tot slechts 200 of 300 meter. Uit de bewolking kan langdurig regen of motregen vallen. De frontale zone is vaak honderden kilometers breed en verschuift maar langzaam. Na het passeren van het warmtefront is de temperatuur gestegen. Op weerkaarten worden warmtefronten meestal aangegeven door een (rode) lijn met halve bolletjes. Wanneer een koufront een warmtefront inhaalt en daarmee samensmelt, ontstaat er een occlusiefront, waarbij de warme, vochtige luchtlaag geheel van het aardoppervlak wordt opgetild. Is er weinig beweging in het front en dringen warme en koude luchtmassa's elkaar binnen, dan wordt gesproken van een stationair front. Schietecat stelde een minder goed tot duidelijk verstoord vluchtverloop vast bij 3 van de 4 wedvluchten waarbij er zich een frontale storing op de vlieglijn bevond [Schietecat, 1987]. Ook Den Tonkelaar merkte al op: "het blijkt dat voor de meeste postduiven het passeren van een frontale zone een onoverkomelijke zaak is" [Den Tonkelaar, 1972]. Duiven hebben zelfs grote moeite met een front, als deze weinig actief is. Duiven die geconfronteerd worden met een front in het vlieggebied ’vertikken het om er doorheen te vliegen’. Bevindt het front zich in de buurt van de losplaatst, dan willen de duiven niet van de losplaatst vertrekken. (persoonlijke mededeling, Arie van Dam, IWB) CONCLUSIE De aanwezigheid van een frontale storing op de vlieglijn leidt bij de vluchten in de door WIS en WAS gedane studie in ongeveer tweederde van de gevallen tot een moeizame of slechte thuiskomst. Dit is in overeen eenstemming met de bevindingen van Schietecat, die in driekwart van de gevallen een ‘minder goed tot duidelijk gestoord vluchtverloop’ vaststelde. (Dr. G. Schietecat van het Koninklijk Meteoroligisch Instituut in Brussel) (Joop ten Donkelaar, werkzaam in 1972 bij het KNMI en verrichte waarschijnlijk als eerste meteoroloog een studie naar “ vluchtbelemmerde weersomstandigheden bij postduiven).