Romp model: rechthoek/vierkant Wanneer de lengte van het paard (boeg-zitbeenknobbel gelijk is aan de schofthoogte, is er sprake van een vierkantsmodel. Is de lengte groter dan de hoogte, dan spreken we over een rechthoeksmodel. Romp richting: opwaarts/neerwaarts met als eventuele afwijking kortbenig De richting van de romp van het paard ten opzichte van de horizontaal. Het paard is kortbenig als de afstand van elleboog tot grond kleiner is dan van schoft tot elleboog. Hoofd-halsverbinding: licht/zwaar Bij dit onderdeel worden twee aspecten bekeken, die samen met de hoofd-halsverbinding bepalen, de lengte van de nek en de keeluitsnijding. We spreken van een lichte hoofd-halsverbinding bij een lange nek, lichte keeluitsnijding en een kleine afstand tussen bovenkant nek en onderkant keel. Halslengte: lang/kort met als eventuele afwijking diep uit de borst De lengte van de as tussen een punt halverwege de hoofd-halsverbinding en het midden van de voorkant van de schouder. Bij de afwijking diep uit de borst kijkt men naar de onderlijn van de hals, komend van de hals. Als die opvallen laag begint, gaat dit vaak ten koste van de schoudervrijheid en wordt het voorbeen beperkt gebruikt. Halsrichting: verticaal/horizontaal De hoek die de hals maakt met de horizontaal wanneer het paard in de natuurlijke houding staat. Halsbespiering: zwaar/arm met als eventuele afwijking onderhals De mate van bespiering van de hals, waarbij nadruk ligt op de bovenlijn. Als er sprake is van onderhals, betekent dit dat er daar zware bespiering plaats vindt. Hoogte schoft: hoog/laag De hoogte van de schoft, gemeten als afstand tussen de horizontaal door het hoogste punt van de schoft en de horizontaal door het laagste punt van de schoft. Schouderligging: schuin/steil De hoek die het schouderblad maakt met de horizontaal. Verloop rug: strak/week Het verloop van de bovenlijn van schoft tot lendenen. Verloop lendenen: strak/week Het verloop van bovenlijn van rug tot kruis. Kruislengte: lang/kort De hoek die een lijn tussen de bovenkant van het heupbeen en de bovenkant van de zitbeenknobbel maakt met de horizontaal. Ieder afzonderlijk paard wordt op alle relevante kenmerken, die aan de orde komen, vergeleken met het gemiddelde van de KWPN paarden populatie. De beoordeling van de kenmerken is gebaseerd op een 9 punts normaalverdeling, aangeduid met de letters A tot en met I. Bij het invullen hiervan wordt gekeken per kenmerk, of het ‘normaal’ aanwezig is of opvallend aanwezig. De letters, D, E en F staan daarbij voor het gemiddelde, de meest voorkomende vorm van een kenmerk. Neem als voorbeeld de hoofd-hals verbinding, waarbij de letter A staat voor ‘licht’ en de letter I voor ‘zwaar’. Het overgrote deel van de paarden heeft geen uitgesproken lichte, dan wel zware hoofd-halsverbinding en valt daarmee in de categorieën D, E, F. de paarden die opvallen vanwege een lichter, of zwaardere hoofd-halsverbinding vallen in de categorieën B of C, respectievelijk G, H. De echte uitschieters zitten aan weerszijden, de categorieën A en I. Daarnaast worden er bijzondere of opvallende dingen toegelicht.