Converseren met een Taalhandicap Compensatiestrategieën en technische hulpmiddelen Literatuuronderzoek Student: Ariean van de Groep (9305459) Datum: 15 augustus 2011 Begeleider: dr. A.J. Koole Universiteit Utrecht Samenvatting Dit literatuuronderzoek richt zich op de vraag welke compensatiestrategieën mensen met een taalhandicap – in het bijzonder afasie – gebruiken om de beperkende gevolgen van hun handicap voor wat betreft de communicatie met medemensen zonder taalhandicap binnen een conversationele context te compenseren en welke aanbevelingen daaruit kunnen worden afgeleid voor spraakondersteunde technische hulpmiddelen, waaronder het MyTobii-systeem. Theoretisch kader van dit onderzoek wordt gevormd door de Conversatieanalyse en de Klinische linguïstiek en taalpathologie. Geconcludeerd wordt dat er technische functionaliteiten toegevoegd kunnen worden aan spraakondersteunende middelen teneinde de compensatiestrategieën van mensen met een taalhandicap te ondersteunen, waardoor zij via het spraakondersteunende systeem efficiënter en natuurlijker kunnen communiceren met de mensen om hen heen. 1. Inleiding Studenten Communicatie- en Informatiewetenschappen en Communicatiestudies hebben in 2010 en 2011 onder begeleiding van dr. A.J. Koole en dr. W.M. Mak de communicatie via een computersysteem genaamd MyTobii onderzocht. Dit systeem stelt mensen die, bijvoorbeeld vanwege een ziekte, niet kunnen spreken in staat om toch een gesprek te voeren. Het systeem volgt oogbewegingen, waardoor de gebruiker met de ogen kan typen op een beeldscherm waarop een toetsenbord is geprojecteerd en vervolgens de getypte tekst kan laten uitspreken. Studenten analyseren in welke opzichten het interactieproces via de MyTobii verschilt van 'normale' face-to-face-gesprekken. Op basis van deze analyse doen ze aanbevelingen die de MyTobii-gesprekken zouden kunnen vergemakkelijken, onder meer door verbetering of uitbreiding van de functionaliteiten van het systeem. Elementen die studenten onderzoeken, hebben betrekking op zaken als beurtvolgorde in de conversatie, timing van de communicatie-uitingen, het gebruik van interrupties, en het ontbreken van mogelijkheden tot non-verbale communicatie. 2. Aanleiding Ondersteunend aan dit empirisch onderzoek naar de wijze waarop de taalgebruiker het MyTobii-systeem benut, is het interessant om in bredere zin wetenschappelijke literatuur te onderzoeken naar manieren waarop mensen met een taalhandicap van verschillende aard communiceren met mensen zonder taalhandicap. In deze literatuurstudie wil ik aan de hand van wetenschappelijke literatuur laten zien dat mensen met een taalhandicap verschillende compensatiestrategieën toepassen om de beperkende gevolgen van hun handicap voor wat betreft communicatie met medemensen zonder taalhandicap binnen een conversationele context te compenseren. Uit deze compensatiestrategieën kunnen ook aanbevelingen worden afgeleid voor de verbetering van conversatie met mensen met een taalhandicap door technische systemen die de strategieën ondersteunen of eenvoudiger maken, bijvoorbeeld via systemen zoals MyTobii. 2 3. Theoretisch kader Alvorens onderzoeksvragen te formuleren, wil ik hieronder kort het theoretisch kader geven van de twee belangrijke onderzoeksvelden waarop de in dit stuk onderzochte wetenschappelijke literatuur betrekking heeft:: de Conversatieanalyse en de Klinische linguïstiek. Beide zijn belangrijke velden binnen het taalwetenschappelijk onderzoek naar het functioneren van mensen met een taalhandicap binnen een conversationele setting. 3.1 Conversatieanalyse Een belangrijk theoretisch kader in dit literatuuronderzoek wordt gevormd door het taalwetenschappelijk onderzoeksveld van de Conversatieanalyse, waarvan de fundamenten eind de jaren zestig van de vorige eeuw gelegd zijn door een samenwerking tussen Harvey Sacks, Emanuel Schegloff en Gail Jefferson (Schegloff, 1968; Sacks, 1992; Goodwin, 2003). Methoden en theorieën uit de Conversatieanalyse blijken een nuttig middel te zijn voor analyse van verschijnselen met betrekking tot de communicatie tussen mensen binnen een conversationele setting. Conversatieanalyse richt zich op het beschrijven van acties en structuren die mensen in sociale interacties gebruiken om te komen tot wederzijds tot stand gebrachte en gedeelde betekenissen (intersubjective understanding) die gedurende sociale interacties door de bijdragen van de verschillende deelnemers voortdurend kunnen worden bijgesteld. De nadruk ligt daarbij op spraak, maar ook de non-verbale aspecten van interactie spelen een belangrijke rol. (Heritage & Atkinson, 1984). De structuren die de Conversatieanalyse onderzoekt, hebben betrekking op de structurele organisatie van menselijke conversatie, zoals het feit dat er sprake is van beurtwisseling en dat er strategieën zijn om problemen in het horen, spreken en begrijpen op te lossen. Volgens grondleggers van de Conversatieanalyse, Sacks e.a. (1974), heeft elke conversatie in ieder geval de volgende kenmerken: er is sprake van beurtwisseling; voor het overgrote deel praat er één deelnemer tegelijk; overlappingen van sprekers zijn normaal, maar kort; beurtwisselingen zonder gaten of overlappen zijn ook normaal; spreekvolgorde ligt niet vast, maar varieert; spreektijd per beurt ligt niet vast, maar varieert; duur van de conversatie is vooraf niet gespecificeerd; wat deelnemers zeggen is vooraf niet gespecificeerd; hoeveel spreekbeurten deelnemers hebben is vooraf niet gespecificeerd; aantal deelnemers kan variëren; spraak kan continu of discontinu zijn; er zijn systemen in werking voor het toekennen van spreekbeurten; er wordt een verscheidenheid aan eenheden toegepast bij het construeren van een beurtwisseling; er bestaan reparatiemechanismen voor fouten en overtredingen bij de toekenning van spreekbeurten. 3 Binnen deze structuren zijn allerlei acties mogelijk, zoals het openen of afsluiten van een conversatie, het stellen van vragen, het vertellen van een verhaal of het uiten van klacht. De Conversatieanalyse onderzoekt ook de kenmerken van structuren en acties binnen conversaties in bepaalde institutionele omgevingen, zoals diagnostische gesprekken tussen dokter en patiënt, pedagogische gesprekken tussen docent en leerling en journalistieke interviews (Drew & Heritage, 1992). De structurele organisatie van conversaties brengt een aantal regels met zich mee waaraan de deelnemers zich moeten houden. Er gelden bijvoorbeeld regels voor beurtwisseling in conversaties (Sacks e.a., 1974). Beurtwisseling vindt doorgaans plaats na afloop van zogenoemde turn-constructional units (de kleinste eenheid van spraak die in de sequentiële context van de conversatie als beurt kan gelden) waar zich een transition-relevance place voordoet (een plaats in de conversatie waar beurtwisseling bij voorkeur plaatsvindt). De turn-constructional units maken onderdeel uit van grotere entiteiten genaamd sequenties (Schegloff, 2006). De meest voorkomende sequentie is het adjacency pair (bijeenbehorend paar), bestaande uit twee acties waarbij de eerste actie van een spreker uitnodigt tot een vervolgactie van de hoorder. Voorbeelden van zulke paren zijn groet/wedergroet, vraag/antwoord en mededeling/respons. Conversatieanalyse ziet conversatie als een manier waarop intersubjectief begrip (wederzijds tot stand gebrachte en gedeelde betekenissen) ontstaat tussen de deelnemers, met betrekking tot hun bedoeling, kennis, onderlinge relatie en opvattingen (Heritage & Atkinson, 1984; pp. 11). Het meest basale niveau van intersubjectief begrip is het begrijpen van wat er tijdens een voorgaande beurt gezegd is. Een spreker laat dus in zijn reactie op een uiting zien of deze begrepen is (Sacks e.a., 1974). Conversatieanalyse is een nuttig uitgangspunt voor het gedetailleerd beschouwen van taalhandicaps, juist omdat verstoringen in het taalvermogen het meest zichtbaar zijn, en in taalkundig pragmatische zin de meeste problemen geven, binnen de context van alledaagse conversatie. Charles Goodwin wijst in de inleiding van zijn boek ‘Conversation and Brain Damage’ (2003) erop dat vooral de onderzoeken binnen de Conversatieanalyse naar de wijze waarop mensen taal- of spreekfouten repareren (het zogeheten ‘Repair’) in conversaties waar het taalvermogen van één of meer deelnemers is gestoord, wetenschappelijk relevante kennis bieden over de strategieën die gebruikt worden om de bron van begripsproblemen te compenseren. Dat is ten eerste zo omdat juist door het uitvoerige reparatieproces duidelijk aan het licht komt dat er sprake is van een conversatiestoring en ten tweede omdat de actie van het repareren veelal een in hoge mate gezamenlijke activiteit is van verschillende deelnemers in de conversatie, waarbij allerlei andere interactieve betekenisgevende technieken worden ingezet (Klippi, 1996; hst. 5). Juist deze technieken zijn interessant, omdat ze bijdragen aan een beeld van de verschillende compenserende strategieën om storingen te omzeilen die de gezamenlijke betekenisvorming dwarszitten in gesprekken waarin één of meerder deelnemers een taalhandicap hebben (Goodwin, 2003, pp. 5). 3.2 Klinische linguïstiek en taalpathologie Het onderzoeksveld van de Klinische linguïstiek kan gedefinieerd worden als de studie van de verschillende manieren waarop de menselijke taalcapaciteit door pathologische oorzaken 4 ontregeld kan zijn (Cummings, 2008; pp.1). Nieuwe wetenschappelijke theorieën in de linguïstiek hebben grote invloed gehad op het begrijpen en het behandelen van deze taalstoornissen. In haar recent uitgebrachte overzichtwerk Clinical Linguistics (2008), over de stand van zaken op het gebied van speech-language pathology (hierna: taalpathologie) binnen het onderzoeksveld van klinische linguïstiek, verklaart Louise Cummings de vooruitgang op dit gebied door de grote interesse binnen de taalkunde voor het onderzoeksveld van de linguïstische Pragmatiek, zoals studies naar de manier waarop volwassenen met afasie omgaan met de eisen van verschillende conversatiecontexten en conversatiepartners. Dit soort pragmatische onderzoeken zijn binnen de linguïstiek nu even vanzelfsprekend als traditioneel bijvoorbeeld de syntactische analyse van de taaluitingen van afasiepatiënten was. De toenemende aandacht voor de Pragmatiek in relatie tot taalstoornissen binnen de taalkunde is een vrij recente ontwikkeling, die niettemin al veel heeft bijgedragen aan het onderzoeksveld van klinische linguïstiek. Behalve aan de taalkunde in brede zin, ontleent het onderzoeksveld kennis aan onderzoek op het gebied van onder meer geneeskunde, psychologie en pedagogiek (Cummings, 2005; pp. 253-254). Het theoretische kader van de klinische linguïstiek is relevant voor dit literatuuronderzoek, omdat het een ordenend raamwerk biedt voor de verschillende taalstoornissen (zie paragraaf 5.1). Dit is vooral van belang voor het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag. 4. Onderzoeksvragen In dit literatuuronderzoek naar de verschillende compensatiestrategieën die mensen met een taalhandicap gebruiken, wil ik eerst een beeld geven van de verschillende soorten taalhandicaps die in recente wetenschappelijke literatuur onderscheiden worden. Niet alle taalhandicaps zijn namelijk even interessant voor wat betreft de gehanteerde compensatiestrategieën en wat deze voor nieuwe inzichten geven in de wijze waarop de menselijke hersenen omgaan met de productie en verwerking van taal. We zullen zien dat de meest interessante groep taalhandicaps in het licht van linguïstisch onderzoek naar de werking van taal in de hersenen, wordt gevormd door het brede pathologische spectrum dat betrekking heeft het formuleren van talige boodschappen los van motorische spraakproblemen, waaronder afasie en verschillende andere specifieke hersenbeschadigingen. Met name naar afasie is veel taalwetenschappelijk onderzoek gedaan. Ik wil mij in dit onderzoek in het bijzonder richten op literatuur die betrekking heeft op de compensatiestrategieën van afasiepatiënten in gesprekken met mensen zonder taalhandicap. Het scala van compensatiestrategieën dat mensen hanteren die problemen ondervinden met de productie en verwerking van talige boodschappen, is een nuttig uitgangpunt voor verbetering van de effectiviteit van de conversatie tussen deze groep mensen en mensen zonder taalhandicap. Wetenschap van deze strategieën opent de deur naar technische middelen die het hanteren van deze strategieën eenvoudiger, sneller of effectiever maken, vergelijkbaar met – of in aanvulling op – een geautomatiseerd systeem als MyTobii. 5 De drie vragen die ik in dit onderzoek wil behandelen zijn daarom: 1. Welke soorten handicaps die de talige communicatie met medemensen door middel van spraak hinderen, worden in de recente wetenschappelijke literatuur onderscheiden en hoe verhouden deze zich tot de verschillende onderzoeksvelden in de linguïstiek die betrekking hebben op spraak? 2. Welke methoden komen onder meer naar voren in recente wetenschappelijke literatuur rond taalhandicaps – in het bijzonder afasie – waarmee mensen de taalhandicap compenseren in face-to-face communicatie? 3. Welke aanbevelingen volgen hieruit ter verbetering van de effectiviteit van conversatie door middel van software op een computer met beeldscherm, zoals MyTobii? 5. Een indeling van taalhandicaps met betrekking tot spreektaal Allereerst wil ik ingaan op een beantwoording van de eerste onderzoeksvraag: Welke soorten handicaps die de talige communicatie met medemensen door middel van spraak hinderen, worden in de recente wetenschappelijke literatuur onderscheiden en hoe verhouden deze zich tot de verschillende onderzoeksvelden in de linguïstiek die betrekking hebben op spraak? 5.1 Communicatiefasen Taalhandicaps – stoornissen in het taalgebruik – komen voor in alle fasen van het proces van menselijke communicatie. Dat proces begint volgens psycholinguïstische taaltheorieën met het ontstaan van een communicatieve intentie in het hoofd van een spreker (Levelt, 1989). Daadwerkelijke communicatie in pragmatisch-linguïstische zin begint op het moment waarop een spreker succesvol aan de hoorder duidelijk maakt dat hij of zij de intentie heeft om iets te communiceren. Dat hoeft niet noodzakelijkerwijs op een talige wijze te gebeuren. Nadat de intentie om iets te communiceren succesvol is overgebracht aan de hoorder, wordt in de hersenen van de spreker een talige boodschap gecodeerd met bijbehorende motorische instructies voor de aansturing van de spraakorganen. Deze voeren de instructies uit met als gevolg dat er hoorbare spraak wordt gearticuleerd. Deze spraak prikkelt de zintuigen van de ontvanger, waarna de ontvanger de spraak percipieert en de talige uiting decodeert om tot begrip van de inhoud te komen. Cummings (2008; pp. 7-11) onderscheidt in de klinische linguïstiek de volgende taalstoornissen per communicatiefase in relatie tot taalpathologie: - - Fase 1 - Communicatieve intenties: Problemen met het formuleren en vaststellen van communicatieve intenties (autisme, dementie, schizofrenie, psychoses). Fase 2 – Taalcodering: Problemen met het formuleren van talige boodschappen los van de motorische spraak (afasie, specifieke hersenbeschadigingen). Fase 3 – Motorische programmering: Problemen met het produceren van de juiste instructies voor de motorische aansturing van de spraakorganen (apraxie). 6 - - Fase 4 – Motorische uitvoering: Problemen met de articulatie van spraakklanken door middel van de spraakorganen (dysartrie, stotteren, schisis, dystonische dysfagie, stomheid). Fase 5 – Sensorische perceptie: Problemen met het horen (doofheid, hardhorendheid). Fase 6 – Spraakperceptie: Problemen met het onderscheiden van waargenomen spraakgeluiden en lichaamstaal (agnosie). Fase 7 – Taaldecodering: Problemen met het decoderen van talige boodschappen (afasie, fonologische stoornissen, specifieke hersenbeschadigingen). Cummings schept op deze wijze orde in het brede veld van de klinische taalkunde. In haar overzichtswerk Clinical Linguistics (2008) deelt zij de verschillende taalhandicaps die er zijn in per bovengenoemde fase, geeft de actuele stand van zaken wat betreft wetenschappelijke kennis rond de taalstoornis, en omschrijft methoden die behandelaars in het – meestal medische – veld hanteren om de hinder die gehandicapte en zijn of haar omgeving ondervinden door de handicap zo klein mogelijk te laten zijn. De gebruikte indeling is relevant voor dit literatuuronderzoek over compensatiestrategieën bij taalhandicaps, omdat Cummings (2008) in haar overzichtswerk aangeeft dat de medische behandel- of compensatiemethoden per fase verschillend van aard zijn. Zo zijn er voor stoornissen in fase 1 – i.e. problemen met het formuleren en vaststellen van communicatieve intenties – nauwelijks effectieve compensatiemethoden die talig van aard zijn, omdat de handicap juist ingrijpt op pretalige cerebrale processen, oftewel: nog voordat een talige boodschap in de hersenen wordt gecodeerd. Fase 3 en 4 – i.e. problemen met de motorische aansturing van de spraakorganen en met articulatie – volgen ná de codering van een boodschap in de hersenen en kunnen prima talig gecompenseerd worden. Voorbeelden zijn het gebruik van gebarentaal of een computersysteem als MyTobii, waarmee mensen via het bedienen van bepaalde knoppen zelf opgestelde teksten door de computer kunnen laten uitspreken. Diezelfde overwegend talige compensatiemethoden zijn er aan de perceptiezijde van fase 5 en 6 – i.e. gehoorproblemen en het onderscheiden van spraakklanken. Interessant snijpunt tussen de wel en niet betrekkelijk eenvoudig talig te compenseren taalhandicaps wordt gevormd door de fasen 2 en 7, die betrekking hebben op het coderen en decoderen van talige boodschappen in de menselijke hersenen, los van motorische bedieningsproblemen met betrekking tot de spraakorganen of mechanische perceptieproblemen met betrekking tot het gehoor. In beide fasen gaat het om allerlei vormen van afasie en andere specifieke hersenbeschadigingen. Deze fasen zijn interessant, omdat talige compensatiemethoden voor het communiceren of verwerken van een talige boodschap niet zo voor de hand liggend lijken te zijn, omdat nu juist de codering van die talige boodschap problematisch is. Dit lijkt één van de verklaringen te zijn waarom afasie zo breed wordt bestudeerd in de taalkunde. 5.2 Relatie tot taalwetenschappelijke onderzoeksvelden De linguïstiek houdt zich strikt genomen bezig met onderzoek en theorievorming op het gebied van de taal. In traditionele omschrijvingen worden daarin de volgende onderdelen onderscheiden, corresponderend met het niveau waarop of context waarbinnen het verschijnsel taal wordt bezien: fonetiek, fonologie, morfologie, syntaxis, semantiek en pragmatiek. Kennis in deze velden levert een bijdrage aan het begrijpen van problemen in 7 verschillende onderdelen van menselijke communicatie die de klinische linguïstiek onderscheidt in relatie tot de spreektaalpathologie. - - - - - Fonetiek en fonologie, waar objecten van onderzoek de menselijke spraakgeluiden zijn. Hierbij spitst de fonetiek zich toe op fysieke kenmerken en articulatie van spraakgeluiden en de fonologie op systematiek daarvan. In relatie tot de klinische linguïstiek levert dit veld een bijdrage aan het begrijpen van problemen die zich in voordoen bij motorische programmering, motorische uitvoering aan de kant van de spreker, en spraakperceptie en taaldecodering aan de kant van de toehoorder (communicatiefasen 3, 4, 6 en 7 van Cummings (2008)). Morfologie, waar objecten van onderzoek de interne structuren van woorden (morfemen) zijn. Onderzoek levert een bijdrage aan kennis van problemen op de gebieden van taalcodering en –decodering, vooral met betrekking tot afasie (communicatiefasen 2 en 7 van Cummings (2008)). Syntaxis, waar de grammaticale structuren van zinnen onderwerp van onderzoek zijn. Dit levert kennis over problemen met betrekking tot taalcodering en – decodering, vooral met betrekking tot afasie (communicatiefasen 2 en 7 van Cummings (2008)). Semantiek, waar de betekenissen onderwerp van onderzoek zijn. Het draagt bij aan kennis over taalcodering en –decodering, vooral met betrekking tot afasie (communicatiefasen 2 en 7 van Cummings (2008)). Pragmatiek, waar talige uitingen worden bezien vanuit het taalgebruik van de sprekers en de verschillende contexten waarin taal gebruikt wordt. Onderzoek op dit gebied draagt bij het begrip van communicatieve intenties, taalcodering en – decodering, motorische programmering en uitvoering (communicatiefasen 1, 2, 3, 4, 6 en 7 van Cummings (2008)). Vanwege de brede toepassingsmogelijkheden van de kennis van de Pragmatiek over de verschillende communicatiefasen die de klinische linguïstiek onderscheidt en vanwege de praktische focus en toepasbaarheid van deze kennis, is het met name de Pragmatiek, waaronder ook Conversatieanalyse, wordt genoemd als het meest veelbelovende onderzoeksveld in de taalkunde met betrekking tot de kennis over taalstoornissen en die daarnaast een bijdrage levert aan het ontwikkelen van nieuwe tactieken om de gevolgen van de handicap zo effectief mogelijk te compenseren (Cummings 2005; Cummings 2008; Goodwin, 2003; Schegloff, 2003). 5.3 Bijzondere aandacht voor afasie Met betrekking tot de beschikbare literatuur kan worden geconstateerd dat de meeste taalwetenschappelijke literatuur in relatie tot taalstoornissen zich richt op de taalhandicap ‘afasie’. Dat is te verklaren vanuit het feit dat afasie, in tegenstelling tot de meeste andere taalhandicaps, het taalgebruik van de gehandicapte op verschillende onderdelen (fonologie, morfologie, syntaxis, semantiek en pragmatiek) en in verschillende communicatiefasen kan ontregelen (Cummings, 2008; pp. 341). Die complexiteit maakt afasie tot een breed onderwerp van onderzoek op allerlei taalkundige onderdelen. Ook brengt de complexiteit van de taalhandicap afasie met zich mee dat gebruikers een breed scala van compensatiestrategieën hanteren om hun taalhandicap in conversatie te compenseren en met succes ingewikkelde zaken te communiceren (Goodwin, 2003; pp. 3-4). Tenslotte geeft bestudering van afasie interessante informatie in de cognitieve activiteiten van sprekers met 8 afasie bij taalproductie en –begrip (Goodwin, 2003; pp.4). Meer specifiek met betrekking tot het pragmatische onderzoeksveld van de Conversatieanalyse is de studie van het verschijnsel afasie interessant vanwege de opgebouwde kennis met betrekking tot sociale interactie door middel van taal en de praktische focus en toepasbaarheid van die kennis. Zoals Schegloff zegt: “It seems fair to say that no one is better positioned to provide requisite accounts of the organisation of conduct in interaction than are those working along conversation-analytic lines. (…) So the cultivation of work lives and working communities that sustain a mutual enrichment between CA research generically and CA research with problematized talk will serve not only the viability and gratification of the work lives being affected. It promises results – who knows when – at one of the more exciting growth points of human self-knowledge.” (Schegloff, 2003; pp. 46-47). In het deze literatuurstudie wil ik mij vooral richten op de thematiek in de wetenschappelijke literatuur rond het verschijnsel afasie in relatie tot het pragmatische onderzoekveld van de Conversatieanalyse. Daarnaast richt ik mij op het uitgangspunt van deze literatuurstudie (zie paragraaf 1) zijnde het interactieproces binnen conversaties met behulp van een elektronisch systeem als MyTobii. Ik doe enige aanbevelingen die de Tobii-gesprekken – ook voor mensen zonder afasie, maar met een motorische spraakhandicap – zouden kunnen vergemakkelijken, onder meer door verbetering of uitbreiding van de functionaliteiten van het systeem. 6. Het compenseren van taalhandicaps – in het bijzonder afasie In dit hoofdstuk wil ik ingaan op een beantwoording van de tweede onderzoeksvraag: Welke methoden komen onder meer naar voren in recente wetenschappelijke literatuur rond taalhandicaps – in het bijzonder afasie – waarmee mensen de taalhandicap compenseren in faceto-face communicatie? Voor goed begrip van de literatuur rond taalhandicaps in relatie tot de methoden die de handicap compenseren, is het nuttig iets nader in te gaan op wat de Conversatieanalyse zegt over kenmerken van conversaties. Vervolgens richt ik mij op wat één van de grondleggers van het onderzoeksveld, Emanuel A. Schegloff, zegt over Conversatieanalyse in relatie tot taalhandicaps. Ten slotte komt de literatuur aan bod met betrekking tot de verschillende strategieën die taalgehandicapte en andere deelnemers aan de conversatie hanteren om de beperkingen die een taalhandicap oplevert voor de conversatie te compenseren 6.1 Kenmerken van conversaties In een grondvestend artikel voor het onderzoeksveld van de Conversatieanalyse gaan Sacks e.a. (1974) onder meer in op één van de belangrijkste kenmerken van menselijke conversatie, namelijk de beurtwisseling. Interessant is dat Sacks e.a. verschillende mechanismen voor een zo soepel mogelijke beurtwisseling constateren. Het zijn zowel floor holding technieken, waarmee een spreekbeurt wordt vastgehouden, als mechanismen die momenten creëren waarop een succesvolle beurtwisseling kan plaatsvinden, transitionrelevance places (TRP’s) genaamd. Mechanismen die een helpen TRP creëren zijn zeer verschillend. Het kunnen pauzes zijn, overlappingen, expliciete uitingen zoals backchannel signals of non-verbale fysieke uitingen. Opvallend kenmerk van conversatie is verder dat de 9 gezamenlijke betrokkenheid en inzet van meerdere deelnemers vergt om gezamenlijk betekenissen te maken binnen conversatie. (Schegloff, 1968; Sacks, 1992). Mechanismen als floor holding technieken, het creëren van beurtwisseling en het principe van de intensieve gezamenlijke inzet en betrokkenheid van deelnemers bij het produceren van betekenissen, zijn belangrijke onderdelen van de compensatiestrategieën die wij verderop tegen zullen komen. 6.2 Taalhandicaps en Conversatieanalyse Mensen met een taalhandicap maken gebruik van de eigenschappen van de sequentiële organisatie van conversatie en sociale, cognitieve en omgevingsbronnen bij het construeren van betekenis en actie. Het is daarom interessant voor taalwetenschappers om de conversaties van mensen met een taalhandicap te bestuderen (Schegloff, 2003). Het loont daarbij om niet te kijken naar het gebruik van taal onder ‘laboratoriumomstandigheden’, maar te kijken naar het talig functioneren van de persoon met een taalstoornis in zijn meer vertrouwde lebenswelt: de sociale wereld, vaste gesprekspartners en gedeelde gewoonten waarmee de onderzochte persoon bekend is. In een niet-vertrouwde omgeving worden namelijk allerlei vertrouwde compensatiestrategieën waarmee de persoon met een taalhandicap betekenis overbrengt niet onderzocht: “(…) it is responses to test stimuli that are being measured, not naturally occurring actions in interaction, engendered by the indigenous exigencies of courses of actions pursued in interaction – except for the course of action called ‘testing’” (Schegloff, 2003; pp. 36). Een gedeelde betekenis in een conversationele context komt immers voor een belangrijk deel tot stand door de wederzijdse bijdragen en corrigerende acties van de deelnemers, merkt Schegloff (2003) op. Uitgangspunt moet daarbij wel zijn dat onderzoekers zich bij hun analyse voortdurend de vraag blijven stellen ‘wat wordt met de uiting bereikt?’ en dat onderzoekers – zoals deze vraagstelling impliceert – uit blijven gaan van de ‘robuustheid’ van het pragmatische taalvermogen van de persoon met een taalhandicap. Daarmee bedoelt Schegloff dat onderzoekers het taalvermogen van mensen met een taalhandicap niet moet afdoen als ‘hopeloos’ verstoord en dus niet de moeite van het onderzoeken waard, maar dat zij op hun conversationele bijdragen dezelfde vragen los moeten laten als bij de analyse van spraak van mensen zonder taalhandicap. Pas dan komen we tot nieuwe en belangrijke inzichten (Schegloff, 2003; pp. 45). Dat laatste erkennen ook Milroy & Perkins (1992) wanneer zij stellen dat bij afasie over het algemeen de pragmatische competentie tot communiceren grotendeels bewaard is gebleven. Semantische en syntactische productie en verwerking zijn echter wel problematisch. Tenslotte constateren ook Oelschlaeger & Damico (2003) dat afasiepatiënten er blijk van geven informatie in conversaties systematisch en sequentieel kunnen overbrengen. Los van de communicatieve competenties van mensen een taalhandicap, is het belangrijk te beseffen dat zij in een conversationele context niet alleen verantwoordelijk zijn voor betekenisgeving, maar in samenwerking met een gesprekspartner of –partners. De Conversatieanalyse stelt ons in staat meer te weten te komen hoe die gezamenlijke betekenisgeving in de conversatie tot stand komt. 10 Voornaamste conclusie, die wordt onderschreven door Schegloff (2003), is dat een analyse van de uitingen, waarbij wordt uitgegaan van de pragmatische vaardigheid van het testsubject, leidt tot een beter begrip van de betekenisgeving binnen de conversatie. Conversatieanalyse is daarbij een goed uitgangspunt en zal in de toekomst belangrijke inzichten geven in de strategieën die het onderlinge begrip tussen mensen met en zonder taalstoornis bevorderen. 6.3 Compensatiestrategieën Wanneer één van de sprekers in een conversationele setting een taalhandicap heeft, kan dat een bron van problemen zijn voor het effectief en interactief komen tot een gedeelde betekenisgeving door middel van de conversatie. Diezelfde problemen komen, vaak in mildere vorm, voor in conversaties tussen personen zonder taalhandicap. Conversatieanalyse biedt daardoor een begrippenkader waarmee deze problemen herkend, benoemd, en begrepen kunnen worden, evenals de oplossingen die mensen gebruiken om de problemen te verhelpen in conversaties. Een belangrijk mechanisme om problemen binnen een conversatie te verhelpen is ‘repair’ (Goodwin, 2003). Dit reparatiemechanisme binnen conversatie (en zelfs alle conversatie) is slechts mogelijk door het overkoepelende menselijke vermogen van co-constructie, dat wil zeggen: “de gezamenlijke creatie van een vorm, interpretatie, standpunt, actie, activiteit, identiteit, institutie, kunde, ideologie, emotie of ander cultureel betekenisvolle realiteit”, (Jacoby & Ochs, 1995). Conversatieanalyse bestudeert co-constructie vanuit zowel taalkundig als sociologisch oogpunt met als doel het identificeren en beschrijven van betekenisvolle interacties. Daarbij kijkt de Conversatieanalyse naar de beurtwisseling binnen conversaties, geluiden, blikvelden, lichaamshoudingen en de context waarin de conversatie plaatsvind. De context speelt zowel een rol in materiële zin als in sociaal-culturele zin wat betreft sociaal gedeelde cognities (Goodwin & Goodwin, 1992). De verschillende compensatiestrategieën wil ik hieronder nader bespreken. 6.3.1 Repair Repair is een mechanisme om binnen een conversatie door middel van systematische interactieve methoden beurt- of betekenisproblemen te repareren, waarbij meerdere deelnemers betrokken zijn. De collaboratieve processen van repair zijn vooral goed zichtbaar bij conversaties waarin de deelnemer (of meerdere deelnemers) een taalhandicap hebben. Het veelvuldig voorkomen van repair in een conversatie is zelfs vaak de duidelijkste aanwijzing dat er sprake is van een deelnemer met een taalhandicap. Repair kan gebruik maken van de kenmerken van conversatie (zie paragraaf 6.1), bijvoorbeeld om aan de hand daarvan gesprekspartner(s) aan te sporen problematische uitingen in de conversatie aan te vullen, en van taal, maar ook van andere semiotische (i.e. betekenishoudende) systemen zoals lichaamshouding, aanwijzen, uitbeelden, klanken en het gebruik van elementen uit de directe omgeving etcetera (Goodwin, 2003). Repair is mogelijk omdat bij conversaties collaboratief georganiseerde mechanismen werkzaam zijn aan de hand waarvan de sprekers beurtelings komen tot interactief samengestelde betekenisvorming. De vermogens gebruik te maken van deze collaboratieve mechanismen blijven bij veel taalhandicaps bewaard. Zo is bij afasie niet zozeer de 11 pragmatische competentie aangetast, als de semantische en syntactische vermogens. (Milroy & Perkins, 1992). Er zijn wel belangrijke verschillen tussen het verschijnsel repair in conversaties waarin de sprekers geen taalhandicap hebben en situaties waarin één of meerdere deelnemers deze handicap wel hebben. Eén van die verschillen betreft de voorkeur voor wie repair initieert en wie deze uitvoert. Repair bij een probleem in de conversatie kan namelijk zowel door de spreker zelf worden geïnitieerd als door de luisteraar en vervolgens worden uitgevoerd worden door ofwel de spreker zelf, ofwel door de luisteraar. In conversaties waarin geen van de deelnemer(s) een taalhandicap heeft, heeft de spreker die een fout maakt of taalprobleem ondervindt (zoals het niet kunnen herinneren van een bepaald woord) meestal een voorkeur voor het zelf initiëren én uitvoeren van de repair. Problemen worden daarna meestal opgelost in maximaal drie beurten. In situaties echter waarin de spreker een taalhandicap heeft, blijkt de spreker er meestal een voorkeur aan te geven dat de ander de repair uitvoert. Problemen worden daarbij meestal niet opgelost in drie beurten, maar duren langer (Milroy & Perkins, 1992). Om beter te begrijpen wat er gebeurt bij repair, gebruiken Milroy & Perkins (1992) een begrippenkader en een bijbehorend principe van de ‘minste collaboratieve moeite’ (least collaborative effort). Zij stellen dat bijdragen aan de conversatie twee constituenten hebben: een presentatiefrase (‘presentation phrase’) waarin een uiting wordt gepresenteerd door de spreker en een acceptatiefase (‘acceptance phase’) die wordt geïnitieerd door de luisteraar. Acceptatie wil zeggen dat er begrepen is wat de spreker bedoelt (Clark & Brennan, 1991). Presentatie omvat de fasen ervoor en daarin zijn er drie niveaus mogelijk: Niveau 0: niet begrijpen dat er iets gecommuniceerd wordt; Niveau 1: begrijpen dat er iets gecommuniceerd wordt; Niveau 2: horen wat er gecommuniceerd wordt, maar niet begrijpen wat er bedoeld wordt; Niveau 3: begrijpen wat er bedoeld wordt met de uiting. Er wordt collaboratief samengewerkt door spreker en luisteraar tot niveau 3 is bereikt, waarin de luisteraar begrijpt wat er bedoeld wordt met de uiting. Die samenwerking volgt het principe van de ‘minste collaboratieve moeite’. Dat wil zeggen dat spreker en luisteraar ernaar streven om hun onderlinge bijdragen interactief zo op elkaar af te stemmen dat met de minste moeite niveau 3, begrip, wordt bereikt. Om tot niveau 3, begrip, te komen staat de luisteraar een aantal bijdragen ter beschikking (van ‘laag’ niveau naar ‘hoog’ niveau): vragen om herhaling; vragen om verduidelijking; parafrase; begrip uiten. Vragen om herhaling: ‘Sorry, ik verstond het niet goed. Kun je het herhalen?’; Vragen om verduidelijking: ‘Wat bedoel je daarmee precies?’; Parafrase: ‘Bedoel je daarmee dat (…)?’; Begrip uiten: ‘Ja.’ / ‘Ik begrijp het.’. Repair in de praktijk Naar hoe het principe van repair werkt in alledaagse conversaties met personen met afasie, hebben Oelschlaeger & Damico (2003) onderzoek gedaan. Zij keken daarbij naar de conversaties van een persoon met afasie en zijn meest frequente gesprekspartner zonder taalhandicap – zijn echtgenote. Het onderzoek richtte zich met name op strategieën voor woordzoeken en verder de overige co-participatieve strategieën die man en vrouw gebruiken om problemen in conversatie te overwinnen. 12 Collaboratief woordzoeken is een veelvoorkomend verschijnsel bij afasiepatiënten. Zij kunnen vaak niet op het juiste woord komen en hebben daar meestal hulp bij nodig. Woordzoeken als collaboratief mechanisme komt overigens ook voor in conversaties waar geen van de deelnemers een taalhandicap heeft. Om aan te geven dat er een woord moet worden gezocht, zijn er bepaalde indicatoren (Goodwin, 1986; Oelschlaeger & Damico, 2003; pp. 215): Verbaal: onderbreking van het spreken, perturbaties (‘ehm…’), herstarts en revisies, negatieve signalen (bijv. ‘nee’), klankverlenging. Non-verbaal: pauzes vragend kijken, blik afwenden van de spreker, schouders ophalen. Linguïstisch: het stellen van een “w-vraag” (wie, wat, waar?), het geven van metalinguïstisch commentaar (‘hoe moet ik het zeggen’). Deze indicatoren starten gewoonlijk een raadsequentie waarin de spreker stopt met eigen de eigen uitgevoerde repair (i.e. zelf het woord zoeken) en de repair overlaat aan de luisteraar. De indicatoren vormen in feite een uitnodiging om mee te denken en kandidaatwoorden aan te bieden. Als het kandidaatwoord klopt, wordt het door de spreker herhaald als bevestiging en is de raadsequentie ten einde. Uitkomst van een raadsequentie is de productie van het gewenste woord en voortzetting van de conversatie. Het spreekt voor zich dat naarmate gesprekspartners elkaar langere tijd kennen en meer van elkaar, de raadsequenties minder lang worden, omdat men uit gewoonten of gedeelde kennis veelal informatie kan halen die ‘raden’ vergemakkelijkt. Toch worden kandidaatwoorden vrijwel altijd op een vragende toon aangeboden door de helpende deelnemer en zelden affirmatief. Dat laatste brengt namelijk niet alleen het risico met zich mee de taalgehandicapte deelnemer neer te zetten als een ‘inferieure’ spreker vanwege zijn taalhandicap, maar zou ook de ‘natuurlijke’ beurtwisseling van de conversatie in hoge mate onderbreken. Het als vraag aanbieden van het gezochte woord laat de ander de mogelijkheid om de conversatie op natuurlijke wijze te vervolgen. Compensatiestrategieën bij repair in het algemeen Oelschlaeger, & Damico (2003) tonen met hun onderzoek aan dat mensen in de praktijk hun gedeelde kennis van hoe een interactionele conversatie verloopt, gebruiken om de conversatie als geheel, inclusief de woordzoeksequenties, zo soepel mogelijk en met de minste collaboratieve moeite te laten verlopen – zelfs met behoud van de sociale status van de taalgehandicapte. Het onderzoek toont aan dat mensen met afasie voor wat betreft repair de volgende compensatiestrategieën (kunnen) gebruiken: Aan een potentiële hoorder wordt verbaal of non-verbaal duidelijk gemaakt dat er bij de taalgehandicapte spreker een communicatieve intentie leeft en dat deze een conversatie wil starten; Het principe van de ‘minste collaboratieve moeite’ tijdens repair wordt gevolgd door het verbaal of non-verbaal aangeven dat herhaling, verduidelijking of parafrase 13 gewenst is. Het proces van repair wordt afgesloten door het aangeven dat er begrepen is wat er bedoeld is met de uiting; De taalgehandicapte spreker maakt aan de hoorder verbaal, non-verbaal of linguïstisch (Oelschlaeger & Damico, 2003) duidelijk dat er een gezamenlijk woordzoeksequentie gewenst is. Voor mensen met een motorische spraakhandicap die een elektronisch ondersteunend systeem als MyTobii gebruiken, zijn bepaalde van deze compensatiestrategieën ook relevant. De eerste is het communiceren van een communicatieve intentie bij de spreker, aangezien de motorische handicap het problematisch maakt deze intentie verbaal of in sommige gevallen zelfs lichamelijk te communiceren. Verder is de compensatiestrategie van het volgen van het principe van de ‘minste collaboratieve moeite’ tijdens repair relevant, aangezien de motorische handicap het moeilijk maakt de vragen en uitingen in dit proces van repair verbaal te uiten. 6.3.2 Sociaal gedeelde cognitie Zoals we bij het beschouwen van repair gezien hebben, is een belangrijke vraag binnen het onderzoeksveld van de Conversatieanalyse hoe er binnen een conversatie wordt geregeld dat alle deelnemers weten waar de ander het over heeft. Daarbij spelen ook sociaal gedeelde cognities een rol. Die cognities gaan niet alleen over een gedeeld begrip aangaande wat er voorafgaand in de conversatie aan de orde is gekomen (kennis) en welke kanten de conversatie op kan (kunde), maar in bredere zin ook over door alle deelnemers gedeelde ervaringen of voor alle deelnemers bekende verhalen (Schegloff, 1991), (Resnick, 1991). Ook veronderstellingen over de sociaal gedeelde cognitie wat betreft gedeelde kennis en ervaringen of bekende verhalen hebben invloed op het verloop van de conversatie en, zoals Schegloff (1991) bepleit, het proces van repair binnen conversaties. In veel gevallen verkort de (veronderstelde) gedeelde kennis het proces van repair wanneer dit door de luisteraar wordt uitgevoerd, in lijn met het principe van de ‘minste collaboratieve moeite’ (Schegloff, 1991). Zelfs wanneer deelnemers in een conversatie onbekenden zijn, passen de sprekers hun uitingen aan in overeenstemming met aannames aangaande kennis en ervaringen in relatie tot de sociale categorie waartoe de luisteraar behoort (Krauss & Fussell, 1991). Compensatiestrategieën bij sociaal gedeelde cognitie Wanneer er sprake is van gesprekken met mensen waarmee de afatische spreker een grote hoeveelheid kennis en ervaringen uit het verleden deelt, gebruiken zij die kennis en ervaringen door bepaalde gedeelde informatie als bekend te veronderstellen en niet toe te lichten. Verder gebruiken en ontwikkelen mensen met een taalhandicap nieuwe of onderling al bekende verbale of non-verbale signalen of ‘cues’ als een soort ‘short cut’ om aan te duiden dat de uitingen moeten worden gezien binnen de context van bepaalde gedeelde kennis of een gedeelde ervaring, teneinde de conversatie efficiënter te laten verlopen (Schegloff, 1991). Door met een signaal een context op te roepen, hoeft deze immers niet verbaal opgebouwd te worden. Mensen met een motorische spraakhandicap die een elektronisch ondersteunend systeem als MyTobii gebruiken, kunnen compensatiestrategieën die verwijzen naar gedeelde kennis en ervaringen benutten om de conversatie efficiënter te laten verlopen op eenzelfde wijze als 14 afatische sprekers. Dat is geen overbodige luxe aangezien de motorische spraakhandicap de conversatie veelal aanzienlijk bemoeilijkt. 6.3.3 Actie, context en lichaamsgebruik Vormen van co-constructie die niet direct betrekking hebben op de informatieve, semantische en propositionele inhoud van woorden, maar wel bijdragen aan het coöperatief construeren van begrip en zodoende taalhandicaps kunnen compenseren, zijn de betekenisvolle inbedding van conversatie in een gezamenlijk uit te voeren actie, een gedeelde context of het betekenisvolle gebruik van het lichaam (Goodwin, 2000). Voor Charles Goodwin (2000) is het uitgangspunt voor het bestuderen van taal, cognitie en sociale interactie, een situatie waarin deelnemers gezamenlijk acties uitvoeren binnen een groter doel, in relatie tot de relevante fenomenen in hun omgeving. Men moet daarbij rekening houden met taalgebruik en de sociale, culturele en materiële context waarin de actie plaatsvindt. Hij gaat er daarbij vanuit dat menselijke actie is opgebouwd en kan worden begrepen door een simultane toepassing van verschillende semiotische bronnen (een ‘contextuele configuratie’). Dat betekent voor spraak binnen conversaties dat deze aan betekenis wint door de koppeling met sociale acties, ingebed in allerlei betekenisgevende structuren, deel uitmakend van een groter doel, en door het gebruik en de oriëntatie van de lichamen van de deelnemers. Daarbij kunnen ook materiële zaken in de omgeving van de sprekers betekenisdragend zijn en bijdragen aan begripniveaus die met enkel spraak niet mogelijk zijn. Goodwin (2000) noemt deze betekenisgevende structuren ‘semiotische velden’. Deze zijn publiek, zichtbaar en herkenbaar. De vraag dient zich aan waarom mensen al die verschillende betekenisgevende velden gebruiken en niet alleen taal. Volgens Clark & Brennan (1991), Goodwin & Goodwin (1992), Goodwin (2000), gaat er dan betekenis verloren, met name als er een gezamenlijke actie enkel met taal moet worden uitgevoerd. De spreker kan zijn uitingen dan niet in detail bijstellen en richten op de waargenomen situatie van de spreker, zoals zijn locatie, houding, blikveld, gezichtsuitdrukking en relevante elementen in de omgeving. Cruciaal is hier de notie van reflexiviteit, i.e. het zich inleven in hoe iemand gepositioneerd is binnen het frame van de actie en de relevante omgeving en wat dat betekent voor de interactiemogelijkheden binnen de gezamenlijke interactie. Het lichaamsgebruik van de deelnemers speelt bij dit alles een bijzondere rol. Het vervult een functie in meerdere semiotische velden. Het kan betekenisgevend communiceren door actief te gebaren, uit te beelden, signalen te geven, of simpelweg ‘deiktisch’ zaken aan te wijzen. Verder is het lichaam betekenisgevend voor de deelnemers binnen een actie door de houding en het blikveld in een relevante materiële omgeving, eventueel ten opzichte van de spreker. Tenslotte is het lichaam betekenisgevend voor de deelnemers door de reflexieve rol die het vervult, bijvoorbeeld wanneer een persoon door een lichaamshouding medeleven uitdrukt of door het lichaam zo te positioneren dat er optimale interactiemogelijkheden ontstaan binnen het overkoepelende doel van een actie. 15 Compensatiestrategieën bij actie, context en lichaamsgebruik Zoals hierboven beschreven, fungeert taal als een belangrijk, maar niet uniek semiotisch systeem. Mensen met een afatische taalhandicap kunnen betekenissen overbrengen door middel van andere semiotische systemen dan taal. Er zijn verschillende strategieën om die alternatieve systemen te benutten. Zo vormt het ‘deiktisch’ aanwijzen van voorwerpen met een lichaamsgebaar of door middel van de ogen één van de meest basale manieren om betekenis over te brengen. Minder basaal en meer cultureel bepaald, kan de actie ‘feliciteren’ binnen de context van bijvoorbeeld ‘een verjaardag’ betekenisvol uitgedrukt worden door middel van het lichaamsgebruik ‘het schudden van de handen’, zonder dat daarbij gebruik gemaakt wordt van taal. Zeker niet alle acties en contexten zijn cultureel zo duidelijk gekoppeld aan een zo betekenisvol fysiek gebaar als ‘handen schudden’ in de context van ‘het feliciteren met een verjaardag’. Vaak is het culturele verband zwakker of moeten spreker en hoorder (waarvan één van beiden een afatische taalhandicap heeft) zelf (nieuwe) betekenisgevende gebaren bij bepaalde acties en omstandigheden afleiden of afspreken. Ook mensen met een motorische spraakhandicap die een elektronisch ondersteunend systeem als MyTobii gebruiken, kunnen in veel gevallen compensatiestrategieën benutten in relatie tot actie, context en lichaamsgebruik benutten om betekenissen over te brengen los van taal (mits de motorische spraakhandicap niet samengaat met bijvoorbeeld een meer algemene verlamming die het lichaamsgebruik hindert). Omdat het gebruik van elektronische ondersteunende systemen voor conversatie vaak trager verloopt dan normaal mondeling taalgebruik, kan de communicatie in sommige gevallen efficiënter verlopen door bestaande betekenisvolle niet-talige signalen te benutten of nieuwe signalen af te spreken binnen bepaalde acties en contexten. 6.3.4 Prosodie Prosodie omvat intonatie, ritme en klemtoon van de stem bij het uitspreken van een zin. Dit mechanisme is belangrijk omdat het, in aanvulling op het uitgesproken discours, betekenisdragend is. Zo kan er via prosodie onder meer emotie worden doorgegeven. In die zin fungeert prosodie als een ‘semiotisch veld’ zoals Goodwin (2000) omschrijft. Verder zijn prosodische verschijnselen van invloed bij het creëren van beurtwisselingen in een conversatie (Ford & Thompson, 1996). Rond momenten waarop een beurtwisseling in een conversatie ‘relevant’ is (een zogenoemde Complex Transition Relevance Place of CTRP), vindt men allerlei cues, waaronder fenomenen op het gebied van intonatie. Het prosodische verschijnsel ‘ritme’, dat wil zeggen het tempo waarmee talige eenheden zoals woorden worden uitgesproken, is binnen een conversationele context ook van belang in relatie tot repair, zoals Couper-Kuhlen (1992) constateert. Zo kan in situaties waarin repair wordt gevraagd op niveau 1 van Clark & Brennan (1991) – zie paragraaf 7.1 – omdat een deelnemer er blijk van geeft een uiting niet (geheel) gehoord te hebben, in een poging tot repair een eerdere uiting in traag ritme worden herhaald of geparafraseerd. In andere gevallen, waarin repair in eerste instantie nodig leek, maar bij nadere beschouwing niet nodig is, blijkt het ritme van de uiting waarmee dit metalinguïstisch wordt erkend vaak verhoogd, alsof om aan te geven dat deze uiting los staat ten opzichte van het voorgaande en het volgende discours (Clark & Brennen, 1991, pp. 346). 16 Compensatiestrategieën bij prosodie Prosodie biedt als semiotisch veld mogelijkheden voor zowel de taalgehandicapte als niettaalgehandicapte deelnemer aan een conversatie om betekenis over te brengen voor wat betreft emoties van de spreker en de uitlichting van belangrijke zaken. Met betrekking tot repair helpt prosodie bij het voorbereiden van natuurlijke momenten van beurtwisseling of CTRP’s en het verhogen van de verstaanbaarheid van uitingen en metalinguïstische mededelingen binnen het discours, over het discours. Vanwege de aard van de taalproblemen die veel afasiepatiënten ondervinden (zie paragraaf 5.3), zijn de compensatiestrategieën bij prosodie voor mensen met afasie vaak moeilijker te hanteren, onder meer omdat bij prosodie een vloeiend tempo en ritme in het spreken verondersteld wordt. Dat laatste is bij afatische sprekers meestal juist een groot probleem (zie paragraaf 5.1). De compensatiestrategieën bij prosodie lenen zich wat betreft afasiepatiënten dan ook bij uitstek voor toepassing van ondersteunende mechanismen en elektronische hulpmiddelen. Mensen met een motorische spraakhandicap die een elektronisch ondersteunend systeem als MyTobii gebruiken, hebben nog meer dan afasiepatiënten baat bij ondersteuning van prosodische compensatiestrategieën, aangezien zij vanwege de aard van hun handicap in het geheel geen gebruik maken van mondelinge spraak in een conversationele context. 7. Aanbevelingen voor ondersteuning van compensatiestrategieën bij taalhandicaps met behulp van technische middelen In dit hoofdstuk wil ik ingaan op een beantwoording van de derde onderzoeksvraag: Welke aanbevelingen volgen hieruit ter verbetering van de effectiviteit van conversatie door middel van software op een computer met beeldscherm, waaronder MyTobii? Aan de hand van de hiervoor geschetste compensatiestrategieën om de gevolgen van een taalhandicap voor wat betreft communicatie met medemensen zonder taalhandicap in een conversationele context te compenseren, kunnen aanbevelingen worden afgeleid voor de verbetering van conversatie met mensen met een taalhandicap, met betrekking tot afasie (fase 2 van Cummings, 2008) en mensen met een motorische spraakhandicap die gebruik maken van technische middelen zoals MyTobii. Hieronder doe ik per compensatiestrategie een aantal aanbevelingen om, aan de hand van wat we weten over de compensatiestrategie, deze efficiënter te laten verlopen met technische hulpmiddelen. 7.1 Het repair-proces ondersteunen - Het duidelijk maken van een communicatieve intentie bij de taalgehandicapte spreker. Ontwerp een technisch mechanisme waarmee een taalgehandicapte ondubbelzinnig duidelijk kan maken dat er een communicatieve intentie bij hem of haar leeft (bij handicaps in fase 2, 3 en 4 van Cummings (2008)). Een voorbeeld hiervan is een mechanisme dat een bepaald auditief en eventueel visueel signaal afgeeft als teken dat de taalgehandicapte spreker een conversatie wil beginnen. Voor een systeem als MyTobii 17 kan dat betekenen dat er een knop aan het interface wordt toegevoegd waarmee de gebruiker een dergelijk signaal laat horen of zien. - Het principe van de ‘minste collaboratieve moeite’ bij repair ondersteunen. Maak een softwarematig mechanisme waarmee een taalgehandicapte tijdens een repairproces kan aangeven dat het wenselijk is dat de voorgaande een uiting wordt herhaald, verduidelijkt of geparafraseerd, of dat de uiting begrepen is en het repair-proces teneinde is. Geef de taalgehandicapte verder de technische mogelijkheid om eenvoudig een uiting te herhalen door een elektronische herhaalfunctie (bij handicaps in fase 2, 3 en 4 van Cummings (2008)). Voor een systeem als MyTobii kan dat betekenen het toevoegen van repair-knoppen ‘herhaling’, ‘toelichting’, ‘parafrase’ en ‘begrepen’ aan het interface, evenals een knop waarmee de taalgehandicapte zijn of haar laatste bijdrage in een conversatie snel kan herhalen als daarom gevraagd wordt. - Het duidelijk maken van de behoefte aan het starten van een woordzoeksequentie bij de taalgehandicapte spreker. Ontwerp een mechanisme waarmee eenvoudig een auditief of visueel signaal kan worden gegeven voor het starten van starten van een gezamenlijke woordzoeksequentie (bij handicaps in fase 2 van Cummings (2008)). Voor een systeem als MyTobii, bedoeld voor mensen met een motorische spraakhandicap, lijkt een dergelijk mechanisme niet in eerste instantie voor de hand te liggen, omdat de wenselijkheid van gezamenlijke woordzoeksequenties met name veel voorkomt bij afasiepatiënten. 7.2 Sociaal gedeelde cognitie toegankelijker maken - De mogelijkheid bieden om aan het ondersteunende systeem cues toe te voegen die verwijzen naar gedeelde ervaring en kennis. Creëer flexibiliteit in het technische ondersteunende systeem door het mogelijk te maken semiotische elementen toe te voegen die relatie hebben met de persoonlijke kennis en ervaringen uit een sociaal gedeelde context met een vaste conversatiepartner (bij handicaps in fasen 2, 3 en 4 van Cummings (2008)). Een voorbeeld daarvan is de mogelijkheid een knop toe te voegen waarmee de taalgehandicapte kan aangeven dat de zijn of haar uitingen moeten worden gezien in relatie tot bijvoorbeeld ‘doktersbezoek’. Dat kan in de persoonlijke situatie van de taalgehandicapte en de vaste conversatiepartner een belangrijke context zijn voor iemand die regelmatig de dokter moet bezoeken. Welke gedeelde ervaringen en contexten relevant worden gevonden door de vaste conversatiepartners, hangt af van hun persoonlijke omstandigheden. Waar het om gaat is dat het ondersteunende systeem de flexibiliteit biedt om zelf de gewenste cues toe te voegen. Dat kan ook gelden voor een systeem als MyTobii. 7.3 Actie, context en lichaamsgebruik faciliteren - De mogelijkheid bieden om aan het ondersteunende systeem betekenisvolle semiotische velden of visuele representaties van contexten toe te voegen waarmee veelvoorkomende acties kunnen worden geduid door middel van gebaar. Creër flexibiliteit in het technische ondersteunende systeem door het mogelijk te maken semiotische elementen en contexten toe te voegen die relatie hebben bepaalde 18 veelvoorkomende acties (bij handicaps in fasen 2, 3 en 4 van Cummings (2008)). Een voorbeeld daarvan is een knop voor de actie ‘vragen om eten’ binnen een alledaagse context of een knop voor de actie ‘blijdschap uiten’ binnen de context van een feestelijke gebeurtenis. Ook nuttig zijn visuele representaties van een bepaalde veelvoorkomende context, zoals een plattegrond van het huis, waarop de taalgehandicapte een voorwerp of kamer kan aanwijzen tijdens de conversatie. Dit faciliteert het deiktische vermogen tot aanwijzing door de taalgehandicapte spreker. Dat kan ook van nut zijn voor een systeem als MyTobii. 7.4 Prosodie versterken - De mogelijkheden voor het overbrengen van emotieve betekenis versterken. Faciliteer de mogelijkheden voor het overbrengen van emotieve betekenis door de mogelijkheid te geven zogenoemde ‘emoticons’ (tekens die een emotie weergeven) in het systeem te gebruiken, in plaats van de voor de taalgehandicapte problematisch te hanteren prosodie (bij handicaps in fasen 3 en 4 van Cummings (2008)). Het gebruik van ‘emoticons’ is wijdverbreid in veel vormen van digitale communicatie en vervult daarin een belangrijke ondersteunende functie wat betreft het overbrengen van betekenis. Voor een systeem als MyTobii kan dat inhouden dat er knoppen aan de interface worden toegevoegd met verschillende van deze ‘emoticons’. - De mogelijkheid bieden voor het coderen van prosodie om het proces van repair te ondersteunen. Maak het technisch mogelijk voor de taalgehandicapte om in het ondersteunende systeem prosodische ritmeverschillen te coderen (bij handicaps in fase 2, 3 en 4 van Cummings (2008)). Een voorbeeld daarvan is een knop waarmee de eerdere uiting in een trager ritme wordt herhaald of geparafraseerd of juist versneld wordt herhaald om aan te geven dat de uiting los gezien moet worden van het repair-proces (in aanvulling op de ondersteuning van het repair-proces genoemd in paragrafen 6.3.4 en 7.1). Voor een systeem als MyTobii kan dat inhouden dat er knoppen aan de interface worden toegevoegd om eerdere uitingen of parafraseringen daarvan trager of juist sneller te laten herhalen of uitspreken. - Versterk de mogelijkheid voor het creëren van een moment van beurtwisseling door het inbouwen van een teken voor ‘einde boodschap’. Geef de taalgehandicapte (via een ondersteunend systeem) de mogelijkheid om een bijvoorbeeld visueel of auditief teken voor ‘einde boodschap’ toe te voegen (bij handicaps in fasen 2, 3 en 4 van Cummings (2008)). Dit biedt de taalgehandicapte een compensatie voor het ontbreken van de functie die prosodie heeft bij het voorbereiden van natuurlijke momenten van beurtwisseling. Voor een systeem als MyTobii kan dat betekenen dat een knop wordt toegevoegd aan de interface waarmee auditief een signaal wordt afgegeven aan het eind van een uiting om aan te geven dat deze is afgerond. 19 8. Conclusie In dit literatuuronderzoek heb ik – aanvullend op het onderzoek van studenten naar de communicatie via een computersysteem genaamd MyTobii door een persoon met een motorische spraakhandicap – onderzocht wat er in wetenschappelijke literatuur bekend is over de manieren waarop mensen met een taalhandicap van verschillende aard communiceren met mensen zonder taalhandicap. Vanuit die brede context hebben we zien dat mensen met een taalhandicap in conversaties verschillende compensatiestrategieën toepassen om de beperkende gevolgen van hun taalhandicap te compenseren. In de wetenschappelijke literatuur blijkt het gebruik van compensatiestrategieën door mensen met afasie het meest te worden onderzocht. De voornaamste focus van het literatuuronderzoek betrof dan ook de strategieën van afasiepatiënten. Daarnaast heb ik ook gekeken naar hoe de strategieën van toepassing zouden kunnen zijn op iemand met een motorische spraakhandicap. Uit de compensatiestrategieën van vooral afasiepatiënten zijn aanbevelingen afgeleid voor de verbetering van conversatie met mensen met een taalhandicap door technische elektronische systemen die de compensatiestrategieën ondersteunen of eenvoudiger maken. Deze aanbevelingen zijn ook relevant voor een computersysteem als MyTobii. In aanvulling op de bevindingen van het empirisch onderzoek naar het MyTobii-systeem dat studenten de afgelopen jaren hebben uitgevoerd, kunnen de aanbevelingen uit dit literatuuronderzoek voor het toevoegen van verschillende (nieuwe) functionaliteiten aan MyTobii een belangrijke rol spelen bij het verbeteren van de functionaliteit van dit en andere spraakondersteunende systemen en daarmee een bijdrage leveren aan de mogelijkheden van mensen met een taalhandicap zo efficiënt en natuurlijk mogelijk te communiceren met de mensen om hen heen. 20 LITERATUUR Clark, H.H. & S.E. Brennan (1991). Conversation Analysis and Socially Shared Cognition. In L.B. Resnick, J.M. Levine, & S. Teasley (Eds.), Perspectives on Socially Shared Cognition (pp.127149). Washington, DC: American Psychological Association. Couper-Kuhlen, E. (1992). Contextualizing Discourse: The Prosody of Interactive Repair. In P. Auer & A. di Luzio (Eds.), The Contextualization of Language (pp. 337-364). Amsterdam: John Benjamins. Cummings, L. (2005). Pragmatics: a Multidisciplinary Perspective. Edinburgh: Edinburgh University Press. Cummings, L. (2008). Clinical Linguistics. Edinburgh: Edinburgh University Press. Drew, P. & Heritage, J. (1992). Analyzing Talk at Work: An Introduction. In: Drew, P. & Heritage, J. (Eds.), Talk at Work: Interaction in Institutional Settings. Cambridge: Cambridge University Press. Ford, C.E., & Thompson, S.A. (1996). Interactional Units in Conversation: Syntactic, Intonational, and Pragmatic Resources for the Management of Turns. In E. Ochs, E.A. Schegloff, & S.A. Thompson (Eds.), Interaction and Grammar (pp. 134-184). Cambridge: Cambridge University Press. Goodwin, C. (Ed.) (2003). Conversation and Brain Damage. New York: Oxford University Press. Goodwin, C. (2000). Action and Embodiment Within Situated Human Interaction. Journal of Pragmatics, 32, 1489-1522. Goodwin, C. & Goodwin, M.H. (1992). Context, Activity and Participation. In P. Auer & A. di Luzio (Eds.), The Contextualization of Language (pp. 77-99). Amsterdam: John Benjamins. Goodwin, M.H. & Goodwin, C. (1986). Gesture and Co-Participation in the Activity of Searching or a Word. Semiotica, 62, 51-72. Heritage, J. & Atkinson, J.M. (Ed.) (1984). Structures of Social Action (Studies in emotion and social interaction), Cambridge: Cambridge University Press. Klippi, A. (1996). Conversation as an Achievement in Aphasics. Helsinki: Studia Fennica Linguistica 6. Krauss, M. & S.R. Russel (1991) Constructing Shared Communicatieve Environments. In L.B. Resnick, J.M. Levine, & S. Teasley (Eds.), Perspectives on Socially Shared Cognition (pp.172-200). Washington, DC: American Psychological Association. Milroy, L., & L. Perkins. (1992). Repair Strategies in Aphasic Discourse; Towards a Collaborative Model. Clinical Linguistics and Phonetics, 6(1), 27-40. 21 Oelschlaeger M.L., & J.S. Damico (2003) Word Searches in Aphasia: A Study of the Collaborative Responses of Communicative Partners. In Goodwin, C. (Ed.), Conversation and Brain Damage (pp. 211-230), New York: Oxford University Press. Resnick, L.B. (1991) Shared Cognition: Thinking as Social Practice. In L.B. Resnick, J.M. Levine, & S. Teasley (Eds.), Perspectives on Socially Shared Cognition (pp.1-20). Washington, DC: American Psychological Association. Sacks, H., E.A. Schegloff, & G. Jefferson (1974) A Simplest Systematics for the Organization of Turn-Taking for Conversation. Language, 50, 696-735. Sacks, H., (1992) Lectures on Conversation: Volumes I & II. Oxford: Basil Blackwell. Schegloff, E.A. (1991) Conversation Analysis and Socially Shared Cognition. In L.B. Resnick, J.M. Levine, & S. Teasley (Eds.), Perspectives on Socially Shared Cognition (pp.150-171). Washington, DC: American Psychological Association. Schegloff E.A. (2003) Conversation Analysis and Communication Disorders. In: Goodwin, C. (Ed.), Conversation and Brain Damage (pp. 21-55), New York: Oxford University Press. Schegloff E.A. (2006) Sequence Organization in Interaction. Cambridge: Cambridge University Press. 22 A. van de Groep 23