Alleen voor professionele beleggers Multi-assetallocatie voor verzekeraars: kapitaalgedreven of kapitaalbewust? maart 2017 Auteur: Dick Rae – Director, Sales & Client Relationships Insurance Dit is een publicatie van de afdeling Investment Solutions, bestaande uit 65 professionals met gemiddeld 16 jaar ervaring op het gebied van strategisch advies, dynamisch balansbeheer, assetallocatie, derivatenbeheer, managerselectie en maatschappelijk verantwoord advies. Voor meer informatie kunt u zich wenden tot uw accountmanager of een email sturen naar [email protected]. Vraag een actuaris om een portefeuilleoptimalisatie uit te voeren en met een aan grote zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal daar een andere uitkomst uitkomen dan wanneer een vermogensbeheerder dezelfde vraag wordt gesteld. De focus om onder Solvency II zo efficiënt mogelijk om te gaan met het beschikbare kapitaal is dusdanig groot, vooral onder levensverzekeraars waar het overgrote deel van hun kapitaal benodigd is om het marktrisico af te dekken. Vanuit een actuarieel oogpunt is het natuurlijke startpunt voor de portefeuilleoptimalisatie om te kijken naar het verwachte overrendement ten opzichte van het bijbehorende kapitaalbeslag (de zogenaamde Solvency Capital Requirement, hierna: SCR). In feite een “return on capital”-aanpak. Kijkend naar de portefeuilleoptimalisatie die een vermogensbeheerder zou uitvoeren, dan zou die ontegenzeggelijk aangeven dat de actuariële uitkomst zich niet op de efficiënte grenslijn bevindt en derhalve in zijn ogen suboptimaal is. De twee onderstaande grafieken illustreren de verschillen. Assetallocatie (%) op basis “mean variance”-optimalisatie voor een gegeven mate van risico (%) Bron: BMO Global Asset Management, uitsluitend voor illustratieve doeleinden. Assetallocatie (%) op basis van een “Solvency II”optimalisatie voor een gegeven mate van risico (%) Nu de portefeuilleoptimalisatie vanuit het oogpunt van de vermogensbeheerder. Die zal een dergelijke analyse uitvoeren op basis van een “mean variance”-aanpak. Hij of zij zal een efficiënte grenslijn construeren waarbij elk punt op de lijn staat voor het maximaal bereikbare rendement, gegeven een bepaalde volatiliteit. Vergelijken we dat met de assetallocatie van de actuaris die redeneert vanuit Solvency II, dan zal ook de actuaris constateren dat deze ‘economische’ optimalisatie niet overeenkomt met diens analyse en derhalve in zijn actuariële ogen suboptimaal is. Wij hebben een gestileerd optimalisatieprogramma gebouwd om dit punt toe te lichten. Wij hebben daarbij gekeken naar de assetallocatie volgens beide efficiënte grenslijnen, gegeven dezelfde mate van risico. Bron: BMO Global Asset Management, uitsluitend voor illustratieve doeleinden. Lees verder > > > Pagina 2 De grafieken illustreren hoe de “mean variance”-optimalisatie resulteert in een bredere portefeuille van risicovolle beleggingen, die daarmee tevens profiteert van een hogere mate van diversificatie. Voor een gegeven mate van risico (uitgedrukt in de standaarddeviatie) is het verwachte rendement hoger dan ingeval van de corresponderende portefeuille die onder de Solvency II-richtlijnen is geoptimaliseerd. Verschillen in correlatie Zouden de onderliggende rendements- en risicoverdelingen hetzelfde zijn en zouden ook dezelfde correlaties zijn gehanteerd, dan zou er uiteraard geen verschil zijn (uitgaande van een op een 99,5% “Value at Risk”-gebaseerde SCR). In de praktijk zijn de grafieken echter niet hetzelfde en gelden er wezenlijk andere correlaties. De rechterbovenkant in de matrix hieronder toont hoe de vermogensbeheerder kijkt naar de door hem gehanteerde correlaties, uitgaande van de marktomstandigheden op het moment van de optimalisatie. Voor de vermogensbeheerder zijn dit aannames die objectief waargenomen kunnen worden en die de huidige omstandigheden weerspiegelen waaronder de beslissingen omtrent de assetallocatie worden genomen. Hij zal dan ook in het kader van diversificatie zijn voordeel doen met negatieve correlaties. Gehanteerde correlaties in het optimalisatieproces Binnen Solvency II – zoals ook duidelijk wordt uit de linkeronderkant van bovenstaande matrix - worden correlaties gehanteerd die zich in een “eens-in-de-200-jaar-scenario” zouden voordoen. Het hieruit volgende kapitaalbeslag moet immers in alle andere jaren toereikend zijn om de dan geldende economische omstandigheden het hoofd te bieden. In een dergelijk uniek scenario kennen de waarderingen van beleggingen echter een hoge onderlinge correlatie. Er zijn geen negatieve correlaties en bijvoorbeeld een ‘flight to quality’ wordt dan ook niet onderkend. Deze verschillen in uitgangspunten leiden dan ook tot de verschillende in de assetallocaties, die volgen uit de portefeuilleoptimalisaties. Deze optimalisatie is puur gedreven door kapitaalrichtlijnen en ook afhankelijk van het gehanteerde model. Wie weet immers op voorhand hoe de rendements- en risicoverdelingen en correlaties er in de staarten van dat “eens-in-de-200-jaarscenario” uitzien? “Prudent Person”-principe Eén van de belangrijkste uitgangspunten van Solvency II is het “Prudent Person”-principe. In een zeer extreme situatie zou dat er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat de optimale beleggingsmix – vanuit dat perspectief – voor 100% bestaat uit één enkele beleggingsmix, die leidt tot het hoogste rendement voor een gegeven niveau van de SCR (kapitaalbeslag). Indien er vervolgens wat meer praktische limieten worden toegepast op de allocaties, dan zal de beleggingsmix stapje voor stapje gaan afwijken van deze extreme situatie. Deze zal nog altijd ‘kapitaalgedreven’ zijn. Voor sommige verzekeraars kan dit echter wel de manier zijn om met het beschikbare kapitaal en de beleggingsmix om te gaan. Een vermogensbeheerder kan in dat geval dan nog weinig waarde toevoegen. Een vermogensbeheerder zal starten vanuit een situatie die hij zal economisch optimaal zal beschouwen. Hij zal daarbij eveneens uitgaan van “Prudent Person”-principes, zoals diversificatie. Met betrekking tot concentratierisico en specifieke limieten rondom de assetallocatie zal ook zijn beleggingsmix in de praktijk afwijken van wat als economisch optimaal uit de portefeuilleoptimalisatie komt. Legenda: -.37 to .62 -.36 to .13 -.12 to .12 .13 to .36 .37 to .62 .63 to .87 >.88 Rechterbovenkant: illustratieve marktcorrelaties, linkeronderkant: standaardcorrelaties volgens Solvency II. Bron: EIOPA, BMO Global Asset Management, uitsluitend voor illustratieve doeleinden. De vermogensbeheerder zal ook rekening houden met eventuele aanpassingen in zijn economisch model om verschillende economische scenario’s te weerspiegelen. Denk daarbij aan scenario’s als stagflatie, deflatie en andere scenario's zoals ook weergegeven in onderstaande illustratie. De vermogensbeheerder zal aan dergelijke scenario’s ook waarschijnlijkheden koppelen. Met behulp van deze informatie kan hij de assetallocaties vergelijken onder verschillende economische scenario’s, om daarmee te komen met een advies voor de uiteindelijke allocatie. Lees verder > > > Pagina 3 Illustratie van een op scenario's gebaseerde benadering van portefeuille-optimalisatie Bron: BMO Global Asset Management, uitsluitend voor illustratieve doeleinden Own Risk Self-Assessment Deze economische benadering kan overigens ook toegepast worden binnen de door Solvency II geïntroduceerde aanpak van de “Own Risk Self-Assessment”, ofwel ORSA. Dit is het proces waarbij een verzekeraar specifiek naar die scenario’s kijkt die de balans daadwerkelijk kunnen aantasten. Met behulp van dergelijke inzichten kan de vermogensbeheerder naar onze mening waarde toevoegen in deze context. Bovendien is er nog één laatste stap die de vermogensbeheerder kan zetten. Dat is door zijn strategie “kapitaalbewust” te maken. In die laatste stap kijkt de beheerder niet alleen naar de individuele elementen binnen zijn assetallocatie vanuit het perspectief van het kapitaalbeslag, maar ook naar de verbanden onderling. Hij kan dan vervolgens de allocatie ‘tilten’ om van deze mix ook het overall kapitaalbeslag efficiënter te maken. Deze tilts leiden dan tot een portefeuille waarin ‘SCR-inefficiënte’ beleggingscategorieën een (iets) lager gewicht krijgen en de ‘SCRefficiënte’ beleggingen een iets hoger gewicht krijgen. Dat alles binnen een raamwerk waarin de vermogensbeheerder oordeelt dat de uiteindelijke belegginsmix onverminderd recht doet aan de ‘economische integriteit’ die hij initieel voor ogen had, maar die van een SCR-perspectief efficiënter is. Hoe hoger immers de over- en onderwegingen, hoe meer de vermogensbeheerder beperkt is om zijn ‘economische’ vaardigheden en oordeel toe te passen daar waar het de beleggingsmix betreft. Daarin dient wat ons betreft een zorgvuldig evenwicht gevonden te worden. Voor de meeste verzekeraars is bovenstaande uiteenzetting niets nieuws onder de zon. Zij zullen de kwestie herkennen en de voor hen relevante afwegingen al meerdere malen gemaakt hebben om te komen tot een werkbare balans tussen een kapitaalgedreven en kapitaalbewuste assetallocatie. In veel gevallen zullen zij zelf de beslissingen omtrent de assetallocatie maken en individuele mandaten uitbesteden aan verschillende vermogensbeheerders. Daar waar dit niet het geval is, is goede communicatie vereist om te verzekeren dat de vermogensbeheerder deze afwegingen heel goed begrijpt en juist interpreteert. Dit vertaalt zich vervolgens in een set met uitgangspunten die gehanteerd wordt in de portefeuilleoptimalisatie. Verschillende uitgangspunten zullen resulteren in verschillende allocatiebeslissingen. Met grote zorg moeten de uitgangspunten vastgesteld worden, die tegemoet komen aan de wensen en eisen van de verzekeraar. Tegelijkertijd is precisie vereist om er zeker van te zijn dat deze op een juiste wijze worden toegepast door de vermogensbeheerder. Dit geldt uiteraard niet alleen voor assetallocatiebeslissingen op balansniveau. Een laag dieper geldt exact hetzelfde ten aanzien van het efficiënt omgaan met het omgaan met het beschikbare kapitaal binnen individuele beleggingsmandaten en dan vooral binnen de vastrentende-waardenmandaten. BMO Global Asset Management is betrokken rondom assetallocatiebeslissingen van haar institutionele vermogensbeheerklanten. De hierboven beschreven perspectieven worden door ons toegepast en vertaald naar het advies en de uiteindelijke implementatie. De kapitaalbewuste beleggingsmix moet een afspiegeling zijn van de economische realiteit en tegelijkertijd rekening houden met wet- en regelgeving. Onze klanten staan centraal in dat proces en wij streven samen met hen te allen tijde naar een kapitaalbewuste beleggingsmix die een juiste afspiegeling is van de economische realiteit, maar die tegelijkertijd rekening houdt met het regelgevend kader waarbinnen onze klanten opereren. Deze informatie is afkomstig van BMO Global Asset Management, maar is noch een aanbod noch een uitnodiging tot het kopen of verkopen van specifieke beleggingsproducten of –diensten. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. De waarde van beleggingen kunnen fluctueren. Het is mogelijk dat beleggers hun inleg niet (volledig) terugkrijgen. Investeerders dienen niet over te gaan tot het beleggen in financiële instrumenten indien zij niet bereid zijn om de risico’s die hiermee gepaard kunnen gaan te accepteren. Dit document wordt uitgegeven door BMO Global Asset Management, een handelsnaam van F&C Netherlands B.V., in Nederland gereguleerd door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). © 2017 BMO Global Asset Management. Alle rechten voorbehouden. CM12467 03/17