Thema 9 - Edurep Delen

advertisement
Thema 9
Wereldfeesten
Les 1 Wereldfeesten
→ Waar denk je aan bij het thema feesten?
→ Noem eens een paar voorbeelden van feesten?
• Vandaag ga je luisteren naar een verhaal over vier
feesten uit verschillende landen: Chinees nieuwjaar,
Koninginnedag, midzomer in Zweden en
Onafhankelijksdag in de Verenigde Staten.
• Kies 1 van de feesten, hier ga je extra goed naar
luisteren en onthouden waarover deze gaat.
→ Wie kiest Koninginnedag? etc.
Na afloop vertel je wat je over dit feest weet.
De juf leest het verhaal voor. Houd je vinger bij de tekst.
Het nieuwjaar is de eerste dag van het nieuwe jaar, in Nederland is dat 1 januari.
Als je helpt met de voorbereidingen dan help je mee om alles van tevoren klaar
te maken of te regelen, bijvoorbeeld voor een reis of een feest.
Welke voorbereidingen zijn nodig bij een feest?
Oudejaarsdag is de laatste dag van het jaar.
Welke dag is dat in Nederland? (31 december)
Gelukwensen zijn een soort boodschappen dat je anderen veel geluk en blijdschap
gunt, bijvoorbeeld voor het nieuwe jaar. Je stuurt bijvoorbeeld een kaart of geeft
iemand een zoen of een hand.
Op 30 april viert Nederland Koninginnedag.
Op Koninginnedag wordt de verjaardag van de vroegere koningin Juliana gevierd.
Ook toen zij geen koningin meer was, bleef het feest bestaan.
Een festiviteit is een feestelijke gebeurtenis,
zoals een concert, een optocht of een braderie.
Een bloemenkrans is een soort ronde slinger van bloemen.
Je kunt hem bijvoorbeeld op je hoofd zetten of om je nek hangen.
Op 4 juli 1776 verklaarde Amerika zich onafhankelijk van Engeland.
Dat betekent dat Amerika een zelfstandig land was, dat niet langer
aan de Engelse regering hoefde gehoorzamen.
Chinees Nieuwjaar valt ongeveer op 1 februari.
Met Chinees Nieuwjaar vieren de Chinezen dat het jaar voorbij is en er een
nieuw jaar begint.
Op welke dag vieren wij Nieuwjaar? Wat doen we op nieuwjaarsdag?
Oranjeverenigingen zijn verenigingen die zich bezighouden met allerlei activiteiten
rond het koningshuis, bijvoorbeeld op Koninginnedag. De naam Oranje
komt van Willem van Oranje.
De midzomer is de tijd rond het midden van de zomer, rond 20 juni.
In Zweden is midzomer een feest. Het is het feest van het licht.
Na de donkere winter zijn de mensen bij dat de zomer er weer is.
Waarom zou het juist in Zweden gevierd worden?
Daar zijn de dagen in de winter heel kort, dus ze zijn extra blij als het
weer langer licht is.
Op het midzomerfeest dansen de mensen in Zweden rond de meiboom.
Dat is een hoge paal versierd met takken, linten en kleurige linten.
Een meiboom is ook een groene tak die op een nieuw gebouw
wordt geplaatst als de belangrijke balken zijn neergezet.
Op 4 juli vieren de Amerikanen Onafhankelijkheidsdag.
Op die dag vieren ze dat Amerika in 1776 onafhankelijk werd van Engeland;
het hoorde niet langer bij Engeland.
Independence day is in Amerika een nationale feestdag.
Dat is een feestdag die in een bepaald land door iedereen wordt gevierd.
Hebben wij ook een nationale feestdag? Koninginnedag, bevrijdingsdag.
Verwerking:
• Presenteer in tweetallen in journaalvorm
een van de vier onderdelen van het
ankerverhaal.
• Je krijgt een paar minuten ter
voorbereiding.
Reflectie:
• Hoe vond je het om het journaal te
presenteren?
• Was het moeilijk om een feest in die vorm
uit te leggen aan de andere kinderen?
• Begrepen de anderen waar je het over
had?
Les 2 Kan het nog harder?
• Op 30 april wordt de verjaardag van de vroegere
koningin Juliana gevierd in Nederland. Als iemand jarig
is, zeggen mensen hoera! om te laten horen dat ze blij
zijn.
• Maar stel dat er juist iets heel vervelends is gebeurd, je
fiets is bijvoorbeeld gestolen. En je zegt chagrijnig:
Hoera! Nu mag ik helemaal naar huis lopen.
→ Wat bedoel je dan?
→ Ben je dan echt blij dat je mag lopen, of juist niet? Soms
zeggen mensen iets anders dan ze eigenlijk bedoelen.
Vandaag kijken we naar opmerkingen die meerdere
betekenissen kunnen hebben.
→ Als iemand tegen jou zegt: “wat ben jij stil”. Wat kan hij hier dan mee
bedoelen?
Misschien vindt hij jou wel echt stil.
Maar als jij juist veel lawaai maakt, is de opmerking spottend bedoeld,
de ander zegt dan precies het omgekeerde van wat hij eigenlijk
bedoelt. Vaak kun je het wel horen aan de toon waarop iemand iets
zegt.
→ Kun je meer van dit soort opmerkingen bedenken die meerdere
betekenissen hebben?
Nou, leuk hoor!
Goed gedaan!
→ Bedenk een situatie waarin de uitspraak letterlijk bedoeld wordt en
waarin iets anders bedoeld wordt. Spreek de zin erbij uit zoals je
hem dan zegt.
• Een opmerking waarin je iets anders zegt dan je bedoelt kan
verschillende betekenissen hebben.
Spottend: Wat ben jij slim!
Dreigend: Met jou ben ik nog niet uitgepraat!
Ongeloof: Het zal wel waar wezen!
Reflectie:
• Was er bij elke uitspraak een duidelijk
verschil tussen de mogelijke
betekenissen?
• Waren de betekenissen bijvoorbeeld
steeds tegenovergesteld?
• Hoe weet je of een uitspraak letterlijk
bedoeld is of niet?
situatie, spreektoon
Les 3 Reclame voor de massa
• Op koninginnedag zitten mensen vaak buiten
hun spullen te verkopen. Die mensen maken
reclame door iets te roepen of door borden met
een tekst erop. Maar daarmee bereiken ze
alleen mensen die toevallig langslopen.
• Als je met je reclame heel veel mensen tegelijk
wilt bereiken, kun je de massamedia gebruiken:
de televisie, de radio of de krant.
Vandaag gaan we mening geven over taalgebruik
in de massamedia.
• Reclame is bedoeld om mensen over te halen om iets te
kopen of te gebruiken.
• Reclamemakers letten altijd goed op het soort taal dat ze
gebruiken. Ze bedenken bijvoorbeeld slogans die
rijmen,zodat het leuk klinkt en mensen het makkelijker
onthouden.
→ Ken je een bekende reclameslogan?
• Sommige reclame is bedoeld voor een bepaalde groep
mensen. Ook daarmee houden de reclamemakers
rekening in hun taalgebruik.
• Ouderen noemen ze u en kinderen je. Als ze
sportkleding willen verkopen, gebruiken ze woorden die
sportieve mensen aanspreken. Als ze make-up willen
verkopen, gebruiken ze taal die vrouwen aanspreekt.
• We bekijken wat reclamespotjes op www.youtube.nl en
benoemen de doelgroep door te letten op taalgebruik
(kindertaal, ingewikkeld, populair) en de woordkeuze.
→ Denk je dat de doelgroep zich aangesproken voelt?
Reflectie:
• Geef je mening over de verschillende
reclameboodschappen.
• Vinden de leerlingen dezelfde reclames
leuk of wijkt dit af?
• Leg eens uit waarom het belangrijk is dat
de reclame de juiste doelgroep
aanspreekt.
Les 4 Vaderdag
→ Wanneer is het vaderdag en moederdag?
De tweede zondag in mei is Moederdag en
de derde zondag in juni is Vaderdag.
• De tweede zondag in mei is Moederdag.
• De derde zondag in juni is Vaderdag.
Vandaag leren we van één zin twee zinnen.
• De kinderen krijgen rode envelopjes met geld en
mogen zoveel snoepen als ze willen.
→ Kun je hier twee zinnen van maken?
De kinderen krijgen rode envelopjes met geld.
De kinderen mogen zoveel snoepen als ze willen.
→ Wat is er veranderd?
In de tweede zin is een onderwerp toegevoegd: de
kinderen.
In plaats van de kinderen zou je ook ze kunnen
zeggen.
Het woord en is verdwenen.
→ Wie weet hoe je dit woord noemt?
Het voegwoord.
Een voegwoord voegt twee zinnen aan elkaar, die
je ook weer uit elkaar kunt halen.
→ Ken je nog meer voegwoorden?
Maar, want, omdat, dus…..
• We oefenen nog een paar zinnen:
- Het eten moet vooraf worden klaargemaakt,
want op oudejaarsdag mogen er geen messen
worden gebruikt.
- Op zaterdag trekken de mensen vaak mooie
kleren aan en dansen ze rond de meiboom.
• Het voegwoord kan steeds worden weggelaten.
Soms moet je er een woord bij bedenken of de
woordvolgorde veranderen.
Reflectie:
• Is het voldoende om de voegwoorden weg
te laten als je van samengestelde zinnen
twee zinnen wilt maken?
• Bij welke voegwoorden moet je vaak ook
de volgorde van de woorden veranderen?
Omdat, doordat, nadat.
• Zijn er ook voegwoorden waarbij soms wel
en soms niet de volgorde verandert?
dus
Les 5 Samen feesten
• Independence Day is sindsdien een
nationale feestdag. Op geen enkele dag is
het saamhorigheidsgevoel zo groot.
→ Wie kent het woord
saamhorigheidsgevoel niet?
We leren in deze les woorden met behulp
van synoniemen en verzamelwoorden.
Saamhorigheid betekent ongeveer hetzelfde als
verbondenheid. Het zijn synoniemen.
→ Kun je nu de betekenis van saamhorigheid uitleggen?
Saamhorigheid betekent dat je met elkaar verbonden bent,
dat je bij elkaar hoort.
Als je weet dat saamhorigheid een synoniem is van
verbondenheid, kun je de betekenis van saamhorigheid
uitleggen ook al kende je het woord nog niet.
• Soms kun je de betekenis van een woord afleiden las je
weet bij welke verzamelterm het hoort.
‘s Middags eten de mensen grote hoeveelheden nieuwe
aardappelen, haring met zure room en knäckebröd met
kaas.
Ook al ken je het woord knäckebröd niet, je weet door de
zin al dat het eetbaar is. Het hoort bij de verzamelterm
voedsel.
• Het kan ook andersom: als je een
verzamelterm niet kent, kun je woorden
erbij zoeken die erbij horen.
• Als je bijvoorbeeld niet weet wat
Koninginnedag en Chinees Nieuwjaar
inhouden, wordt de betekenis van
wereldfeesten duidelijker.
Reflectie:
• Welke woorden vond je moeilijk?
• Heb ben je daarbij te werk gegaan?
• Wordt de betekenis van de woorden
duidelijker door de woorden die erbij
gegeven waren?
• Hoe komt dat?
Woordbetekenissen kunnen geleerd worden
als je een synoniem weet of een
deelwoord bij een verzamelterm.
Les 6 Nieuwjaar
• In het eerste deel van het ankerverhaal
wordt er verteld over Chinees Nieuwjaar.
→ Hoe wordt nieuwjaar bij ons gevierd?
• Per groepje ga je een opdracht uitvoeren
die te maken heeft met het
nieuwjaarsfeest.
• Samen zorg je ervoor dat je de instructies
in het taalboek begrijpt en goed uit kunt
voeren.
• Je gaat samen een verhaal schrijven over het verschil tussen
Chinees Nieuwjaar en westers Nieuwjaar.
• Je krijgt 5 minuten de tijd om te bespreken hoe je dat gaat doen.
• Je gaat het verhaal niet echt schrijven, het gaat om het bespreken
van de werkwijze, bijvoorbeeld: waar halen jullie de benodigde
informatie vandaan en hoe is de taakverdeling?
→ Vertel eens in eigen woorden wat de opdracht is.
→ Heeft er iemand nog iets aan toe te voegen?
→ Heeft de rest van de groep het ook begrepen?
• Je krijgt vijf minuten de tijd om afspraken met elkaar te maken.
→ Welke problemen kwam je tegen?
→ Welke oplossingen heb je gevonden?
→ Heb je aan internet gedacht?
→ Heb je gedacht aan Chinese kinderen op school die er wat over
kunnen vertellen?
Conclusie: als je de instructies begrijpt, kun je samen eenvoudige
problemen oplossen.
Reflectie:
• Vond je de opdracht duidelijk?
• Hoe wist je zeker dat je de opdracht
begrepen had?
• Hoe hebben jullie de taken verdeeld?
• Welke problemen kwam je tegen in je
groepje?
• Hoe heb je die opgelost?
Les 7
Eén, twee, drie:leve de
harmonie!
• In veel optochten lopen harmonieën mee.
(Koninginnedag, Onafhankelijkheidsdag)
→ Wie heeft er wel eens een harmonie gezien?
Op de volgende vragen wil ik graag een antwoord in de
vorm van een hoofdtelwoord.
→ Hoeveel mensen liepen er mee in de harmonie?
→ Hoeveel trompetten waren erbij?
→ Hoeveel toeschouwers waren er?
Bijvoorbeeld: vijftien, honderdtwintig, vier.
Of onbepaalde hoofdtelwoorden: enkele, vele, meerdere.
Vandaag ga je leren wat een hoofdtelwoord is.
→ Wat is een hoofdtelwoord denk je?
Een hoofdtelwoord is een woord dat een
hoeveelheid aangeeft. Dat kan een precieze
hoeveelheid zijn; één, zes, negenendertig,
duizend, maar ook niet precieze hoeveelheid;
enige, enkele, veel, weinig, alle.
• Er zijn ook andere soorten telwoorden, namelijk
rangtelwoorden(derde, vijfde), deze les gaat
alleen over hoofdtelwoorden.
• Gebruik nog een ander hoofdtelwoord, precieze
en niet precieze in een zin.
• Let op: een is een lidwoord, één een
hoofdtelwoord.
Reflectie:
• Hoeveel hoofdtelwoorden heb je in de tekst
gevonden?
Zestien
• Wat voor woord is zestien?
Een hoofdtelwoord
• Hoe herken je een hoofdtelwoord?
• Stonden er in de tekst woorden waarbij je
twijfelde of het wel of niet een hoofdtelwoord
was? Welke woorden waren dat?
• Hoe heb je je beslissing genomen?
Les 8 Koloniën
• Het vierde wereldfeest in het ankerverhaal is
Onafhankelijkheidsdag. Op die dag vieren de
Amerikanen dat ze op 4 juli 1776 onafhankelijk
werden van Engeland.
• Daarvoor waren de VS de koloniën van
Engeland.
• Een kolonie is een gebied dat door een ander
land is veroverd en bestuurd wordt.
Vandaag gaan we beginnen aan een
werkstuk over koloniën.
• Als je een werkstuk wilt schrijven, dan begin je met
nadenken over hoe je het wilt gaan doen.
Je stelt jezelf vragen:
- Voor wie schrijf ik het werkstuk?
- Wat wil ik precies weten over het onderwerp?
- Waar kan ik informatie vinden?
Daarna kun je informatie gaan zoeken.
Als je informatie hebt gevonden, zoek je uit wat je ervan
kunt gebruiken.
Vervolgens zoek je naar plaatjes. Dan kun je met schrijven
beginnen.
Begin; waarom maak je dit werkstuk, over welke
onderwerpen wil je iets te weten komen. Dit werk je uit.
Van te voren bedenk je ook wat je aan het einde wilt
vertellen; wat je hebt geleerd, wat anderen er van
kunnen leren en wat je leuk vond.
Reflectie:
• Op welke manieren heb je informatie
verzameld?
• Hoe heb je in groepjes de kernwoorden
verdeeld?
• Hoe denk je het einde van het werkstuk te
gaan schrijven?
Les 9 Een knalfeest!
• In het ankerverhaal staat “Op 30 april kleurt heel
Nederland oranje”.
→ Krijgt heel Nederland dan echt een oranje
kleur?
→ Wat wordt er precies bedoeld?
Mensen hangen oranje slingers op, dragen oranje
kleding en dergelijke.
Deze zin wordt niet letterlijk, maar figuurlijk
bedoeld.
Vandaag gaan we ons bezighouden met letterlijk
en figuurlijk taalgebruik.
• Soms wordt er met een woord of een zin iets anders
bedoeld dan wat er letterlijk staat of wat er letterlijk
gezegd wordt.
• Een voorbeeld hiervan is: loop naar de maan!
→ Waarom moet je dit niet letterlijk nemen? Wat wordt hier
mee bedoeld?
→ Noem nog eens een voorbeeld van figuurlijke taal.
→ Waarom/wanneer gebruiken mensen figuurlijke taal?
Door een beeld op te roepen kun je snel iets duidelijk
maken of omdat het grappig is.
• Soms is figuurlijk taalgebruik zo gewoon geworden dat je
niet eens meer in de gaten hebt dat het figuurlijk
taalgebruik is, zoals bij:
- De hoogste
- Een vies woord
- Warme kleuren
Reflectie:
• Wie vond de opdracht een eitje? Wat
betekent dat?
• Wie vond de opdracht best wel moeilijk?
• Hoe zou je figuurlijk kunnen zeggen dat je
iets moeilijk vindt? (bijvoorbeeld het was
best zwaar)
• We gebruikt wel eens figuurlijk bedoelde
woorden of zinnen? Welke?
• Waarom zeg je het op deze manier en niet
anders?
Les 10 Wereldfeesten (vervolg)
→ Wat weet je nog van het verhaal van vorige week? Over welke
feesten ging het verhaal?
→ Hoe zou het tweede deel verder gaan?
• Dit verhaal gaat over 5 mei.
Luisteropdracht:
Welke verschillen zitten er tussen het eerste en het tweede
dagboekfragment?
De juf leest het verhaal voor. Lees met je vinger mee.
Antwoorden verschillen:
- Vroeger en nu
- Bevrijding zelf meegemaakt en niet
Overeenkomsten:
- Feest
- Zingen
- Leeftijd van de schrijvers
’s Middags heerste er een opgewonden stemming op straat.
Iemand die opgewonden is doet druk en zenuwachtig, zoals
het meisje op de tekening in het taalboek.
Als je de uitslag van je examen krijgt kun je opgewonden zijn,
of als je jarig bent.
De Duitsers hadden zich overgegeven.
In een gevecht kan iemand zich overgeven aan de tegenstander.
Hij vecht dan niet langer en laat zich gevangen nemen.
Aan de witte vlag zie je dat de soldaten zich overgeven.
De straat hing vol met vlaggen en oranje wimpels.
Een wimpel is een lange smalle vlag of strook stof aan een vlag.
Aan de Nederlandse vlag zit soms een oranje wimpel.
Een tank is een zware wagen die in het leger wordt gebruikt.
Tanks hebben rupsbanden en er zit vaak een kanon op.
De bevrijdingsdag was een geweldige belevenis.
Een belevenis is iets wat je beleeft of meemaakt.
Een belevenis kan een vrolijke of droevige gebeurtenis zijn.
Een bevrijdingsdag is een dag waarop een bevrijding wordt herdacht.
In Nederland is het op 5 mei bevrijdingsdag.
Dan vieren we dat Nederland in 1945 bevrijd werd van de Duitse bezetters.
De mensen huilden van blijdschap toen de oorlog afgelopen was.
Blijdschap is wat je voelt als je heel blij en gelukkig bent.
De mensen hadden lang naar de bevrijding uitgekeken.
Als je uitkijkt naar iets dan wil je graag dat het zover is.
’s Middags heerste er een opgewonden stemming op straat.
Een stemming is de sfeer die ergens hangt.
Als er ergens een goede stemming heerst, is het fijn om er te zijn en
de mensen aardig.
Als iemand in een goede stemming is, dan is hij in een vrolijk humeur.
Oma heeft de bevrijding zelf meegemaakt.
Iemand bevrijden is iemand vrij maken of verlossen van vervelende
omstandigheden, zoals gevangenschap of onderdrukking.
In Nederland wordt met de bevrijding de dag bedoeld dat de Duitse bezetters
het land uit werden gejaagd. Dat was op 5 mei 1945.
vanaf dat moment was Nederland weer een vrij land.
Oma vertelde van de angst en de onzekerheid.
Als je onzeker bent weet je niet goed wat je moet doen of wat er gaat gebeuren.
Reflectie:
• Heb je het verhaal begrepen?
• Waren er nog woorden bij die je moeilijk
vond? Welke woorden waren dat? Hoe
ben je achter de betekenis gekomen?
• Weet je nog welk thema bij het verhaal
hoorde?
We gaan nog twee weken werken aan het
thema feesten en redzaamheid.
Les 11 Spreekbeurt
• In les 8 hebben we een begin gemaakt
met een werkstuk over koloniën.
• Je hebt informatie verzameld en
kernwoorden opgeschreven.
Aan de hand van de kernwoorden ga je een
korte spreekbeurt houden over koloniën.
Na afloop stel je elkaar vragen over de
inhoud.
• Voordat je een spreekbeurt begint denk je na over een begin, een
slot en een goede volgorde.
→ Wat kun je vertellen aan het begin, in het midden en aan het eind
van je spreekbeurt?
- Duidelijk spreken
- Je publiek aankijken
- Enthousiasme uitstralen
- Niet te veel op je briefje kijken
• Na een spreekbeurt zijn er altijd wel dingen waar de luisteraars
meer over willen weten, of dingen die niet helemaal duidelijk zijn.
→ Hoe kun je goede vragen stellen?
Bedenk wat je wilt weten en stel daar een begrijpelijke en goed
geformuleerde vraag bij.
• Bedenk ook hoe je goed kunt reageren op vragen.
- Van tevoren goed nadenken over de vragen die je kunt krijgen.
- Niet te snel reageren.
- Vraag indien nodig om verduidelijking van de vraag.
Reflectie:
• Kon je genoeg vertellen met behulp van
de informatie uit les 8?
• Waren de vragen begrijpelijk en goed
geformuleerd?
• Kon je de vragen goed beantwoorden?
Les 12 Iedereen is wel eens bang
• Het tweede deel van het ankerverhaal
gaat over de bevrijding van Nederland na
de Tweede Wereldoorlog.
• De mensen hadden daar verschillende
gevoelens bij: blijdschap, verdriet, angst.
→ Waarom waren de mensen blij, verdrietig
of vrolijk?
Vandaag ga je een beschrijving geven van
een gevoel.
→ Wat is beschrijven?
Zo precies mogelijk vertellen hoe iets of iemand
eruit ziet.
• Bij het beschrijven van een mens vertel je
bijvoorbeeld over de lengte, haar- en huidskleur,
kleur ogen.
• Je kunt ook een gevoel beschrijven.
In het ankerverhaal staat dat de mensen huilden
van blijdschap en verdriet.
→ Huil je ook wel eens van verdriet? Hoe komt dat
en wat voel je dan?
→ Huil je ook wel eens van blijdschap? Hoe komt
dat en wat voel je dan?
• Beschrijvingen van gevoelens zijn anders dan
de beschrijving van een mens of ding. Van een
gevoel kun je niet zeggen hoe groot het is,
welke kleur het heeft en welke vorm. Je vertelt
meestal waarom je je zo voelt. Een gevoel
beschrijven doe je vaak door te vertellen wat je
zou willen doen, of doet. Je zou wel willen
dansen van blijdschap, of zoals in het
ankerverhaal staat: Lachend en huilend vielen
we elkaar in de armen.
→ Welke beschrijvingen staan nog meer in het
ankerverhaal?
• Gevoelens zoals blijdschap en angst kun je
soms ook echt in je lichaam voelen. Je krijgt
bijvoorbeeld buikpijn of je krijgt het warm of juist
koud.
Reflectie:
•
•
•
•
Wat heb je opgeschreven?
Zijn er verschillen tussen jullie?
Hoe zou dat komen?
Is het moeilijker om een gevoel te
beschrijven dan een ding of een mens?
Waarom is dat?
Les 13 De feestelijke woorden
→ Noem eens woorden die te maken hebben met
feest?
mensen
gezellig
verjaardag
leuk
slingers
veel
hapjes
lekker
ballonnen
We gaan woordgroepen maken die bestaan uit
een lidwoord, een bijvoeglijk naamwoorden een
zelfstandig naamwoord.
→ Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
woorden die voor ‘zelfstandigheid’ staan; dit kunnen
concrete woorden zijn als mensen (vrouw, Romy),
dieren (hond, kat) en dingen (spiegel, steen), maar er
zijn ook andere abstracte dingen als gevoelens
(verdrietig), tijdseenheden (maand, dag), eigenschappen
(grootte), plaatsen (Groningen, Malta), gebeurtenissen
(aanrijding)
→ Wat zijn lidwoorden?
de, het, een
→ Wat zijn bijvoeglijk naamwoorden?
→ Maak eens een korte zin met hierin een lidwoord, een
bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord.
Voorbeelden:
Het gezellige feestje.
De rode ballonnen.
Reflectie:
• Wat vond je van deze opdracht? Gebruik
in je zin zoveel mogelijk woordgroepen.
(lidwoord, bijvoeglijk naamwoord,
zelfstandig naamwoord)
Bijvoorbeeld:
- Een moeilijke oefening.
- Een kort verhaal over een kort feest.
Les 14 Het beschrijven van een
hoofdpersoon
• In les 12 hebben we een beschrijving van een
gevoel gegeven.
→ Welke gevoelens heeft de ik-figuur in het eerste
dagboekfragment uit het ankerverhaal?
schrik, ongeloof, opgewonden, blij, vrolijk, verdriet.
→ Hoe worden die beschreven?
→ Heb je een idee hoe de ik-figuur eruit ziet? Is
het een jongen of een meisje?
Vandaag gaan we een beschrijving geven van een
persoon en wat hij voelt, denkt, enzovoorts.
→ Omschrijf eens een vriend/vriendin zonder de naam erbij te noemen.
Beschrijf niet alleen hoe degene eruit ziet, maar ook hoe hij/zij is.
Hulpvragen:
- Wat vind je leuk aan hem?
- Is hij aardig, grappig, stoer,snel kwaad of juist niet, geduldig,
ongeduldig?
- Kun je hier een voorbeeld van noemen?
- Waar houdt deze persoon van?
- Waar is hij goed in?
- Waaraan kun je dat merken?
→ Kan de rest van de groep de persoon voor zich zien? Heb je een
idee hoe de persoon is? Zou het ook een vriend van jou kunnen
zijn?
→ Beschrijf eens een persoon die je zelf verzint.
Dit is een stuk moeilijker omdat je niet terug kunt vallen op bekende
zaken. Je moet je fantasie gebruiken.
→ Kunnen de anderen een beeld vormen van de verzonnen persoon?
Zijn het allemaal leuke personages of zitten er ook vervelende bij?
Reflectie:
• Wat heb je over je hoofdpersonen
opgeschreven?
• Waarom heb je gekozen voor die
hoofdpersoon?
• Zijn er verschillen tussen de
hoofdpersonen?
• Heb je gedacht aan een bepaald persoon
of heb je alles verzonnen?
• Je hebt je beschrijving weer nodig in de Ren V- lessen.
Download