Thema 9 Wereldfeesten Les 1 Wereldfeesten → Waar denk je aan bij het thema feesten? → Noem eens een paar voorbeelden van feesten? • Vandaag ga je luisteren naar een verhaal over vier feesten uit verschillende landen: Chinees nieuwjaar, Koninginnedag, midzomer in Zweden en Onafhankelijksdag in de Verenigde Staten. • Kies 1 van de feesten, hier ga je extra goed naar luisteren en onthouden waarover deze gaat. → Wie kiest Koninginnedag? etc. Na afloop vertel je wat je over dit feest weet. De juf leest het verhaal voor. Houd je vinger bij de tekst. Het nieuwjaar is de eerste dag van het nieuwe jaar, in Nederland is dat 1 januari. Als je helpt met de voorbereidingen dan help je mee om alles van tevoren klaar te maken of te regelen, bijvoorbeeld voor een reis of een feest. Welke voorbereidingen zijn nodig bij een feest? Oudejaarsdag is de laatste dag van het jaar. Welke dag is dat in Nederland? (31 december) Gelukwensen zijn een soort boodschappen dat je anderen veel geluk en blijdschap gunt, bijvoorbeeld voor het nieuwe jaar. Je stuurt bijvoorbeeld een kaart of geeft iemand een zoen of een hand. Op 30 april viert Nederland Koninginnedag. Op Koninginnedag wordt de verjaardag van de vroegere koningin Juliana gevierd. Ook toen zij geen koningin meer was, bleef het feest bestaan. Een festiviteit is een feestelijke gebeurtenis, zoals een concert, een optocht of een braderie. Een bloemenkrans is een soort ronde slinger van bloemen. Je kunt hem bijvoorbeeld op je hoofd zetten of om je nek hangen. Op 4 juli 1776 verklaarde Amerika zich onafhankelijk van Engeland. Dat betekent dat Amerika een zelfstandig land was, dat niet langer aan de Engelse regering hoefde gehoorzamen. Chinees Nieuwjaar valt ongeveer op 1 februari. Met Chinees Nieuwjaar vieren de Chinezen dat het jaar voorbij is en er een nieuw jaar begint. Op welke dag vieren wij Nieuwjaar? Wat doen we op nieuwjaarsdag? Oranjeverenigingen zijn verenigingen die zich bezighouden met allerlei activiteiten rond het koningshuis, bijvoorbeeld op Koninginnedag. De naam Oranje komt van Willem van Oranje. De midzomer is de tijd rond het midden van de zomer, rond 20 juni. In Zweden is midzomer een feest. Het is het feest van het licht. Na de donkere winter zijn de mensen bij dat de zomer er weer is. Waarom zou het juist in Zweden gevierd worden? Daar zijn de dagen in de winter heel kort, dus ze zijn extra blij als het weer langer licht is. Op het midzomerfeest dansen de mensen in Zweden rond de meiboom. Dat is een hoge paal versierd met takken, linten en kleurige linten. Een meiboom is ook een groene tak die op een nieuw gebouw wordt geplaatst als de belangrijke balken zijn neergezet. Op 4 juli vieren de Amerikanen Onafhankelijkheidsdag. Op die dag vieren ze dat Amerika in 1776 onafhankelijk werd van Engeland; het hoorde niet langer bij Engeland. Independence day is in Amerika een nationale feestdag. Dat is een feestdag die in een bepaald land door iedereen wordt gevierd. Hebben wij ook een nationale feestdag? Koninginnedag, bevrijdingsdag. Verwerking: • Presenteer in tweetallen in journaalvorm een van de vier onderdelen van het ankerverhaal. • Je krijgt een paar minuten ter voorbereiding. Reflectie: • Hoe vond je het om het journaal te presenteren? • Was het moeilijk om een feest in die vorm uit te leggen aan de andere kinderen? • Begrepen de anderen waar je het over had? Les 2 Kan het nog harder? • Op 30 april wordt de verjaardag van de vroegere koningin Juliana gevierd in Nederland. Als iemand jarig is, zeggen mensen hoera! om te laten horen dat ze blij zijn. • Maar stel dat er juist iets heel vervelends is gebeurd, je fiets is bijvoorbeeld gestolen. En je zegt chagrijnig: Hoera! Nu mag ik helemaal naar huis lopen. → Wat bedoel je dan? → Ben je dan echt blij dat je mag lopen, of juist niet? Soms zeggen mensen iets anders dan ze eigenlijk bedoelen. Vandaag kijken we naar opmerkingen die meerdere betekenissen kunnen hebben. → Als iemand tegen jou zegt: “wat ben jij stil”. Wat kan hij hier dan mee bedoelen? Misschien vindt hij jou wel echt stil. Maar als jij juist veel lawaai maakt, is de opmerking spottend bedoeld, de ander zegt dan precies het omgekeerde van wat hij eigenlijk bedoelt. Vaak kun je het wel horen aan de toon waarop iemand iets zegt. → Kun je meer van dit soort opmerkingen bedenken die meerdere betekenissen hebben? Nou, leuk hoor! Goed gedaan! → Bedenk een situatie waarin de uitspraak letterlijk bedoeld wordt en waarin iets anders bedoeld wordt. Spreek de zin erbij uit zoals je hem dan zegt. • Een opmerking waarin je iets anders zegt dan je bedoelt kan verschillende betekenissen hebben. Spottend: Wat ben jij slim! Dreigend: Met jou ben ik nog niet uitgepraat! Ongeloof: Het zal wel waar wezen! Reflectie: • Was er bij elke uitspraak een duidelijk verschil tussen de mogelijke betekenissen? • Waren de betekenissen bijvoorbeeld steeds tegenovergesteld? • Hoe weet je of een uitspraak letterlijk bedoeld is of niet? situatie, spreektoon Les 3 Reclame voor de massa • Op koninginnedag zitten mensen vaak buiten hun spullen te verkopen. Die mensen maken reclame door iets te roepen of door borden met een tekst erop. Maar daarmee bereiken ze alleen mensen die toevallig langslopen. • Als je met je reclame heel veel mensen tegelijk wilt bereiken, kun je de massamedia gebruiken: de televisie, de radio of de krant. Vandaag gaan we mening geven over taalgebruik in de massamedia. • Reclame is bedoeld om mensen over te halen om iets te kopen of te gebruiken. • Reclamemakers letten altijd goed op het soort taal dat ze gebruiken. Ze bedenken bijvoorbeeld slogans die rijmen,zodat het leuk klinkt en mensen het makkelijker onthouden. → Ken je een bekende reclameslogan? • Sommige reclame is bedoeld voor een bepaalde groep mensen. Ook daarmee houden de reclamemakers rekening in hun taalgebruik. • Ouderen noemen ze u en kinderen je. Als ze sportkleding willen verkopen, gebruiken ze woorden die sportieve mensen aanspreken. Als ze make-up willen verkopen, gebruiken ze taal die vrouwen aanspreekt. • We bekijken wat reclamespotjes op www.youtube.nl en benoemen de doelgroep door te letten op taalgebruik (kindertaal, ingewikkeld, populair) en de woordkeuze. → Denk je dat de doelgroep zich aangesproken voelt? Reflectie: • Geef je mening over de verschillende reclameboodschappen. • Vinden de leerlingen dezelfde reclames leuk of wijkt dit af? • Leg eens uit waarom het belangrijk is dat de reclame de juiste doelgroep aanspreekt. Les 4 Vaderdag → Wanneer is het vaderdag en moederdag? De tweede zondag in mei is Moederdag en de derde zondag in juni is Vaderdag. • De tweede zondag in mei is Moederdag. • De derde zondag in juni is Vaderdag. Vandaag leren we van één zin twee zinnen. • De kinderen krijgen rode envelopjes met geld en mogen zoveel snoepen als ze willen. → Kun je hier twee zinnen van maken? De kinderen krijgen rode envelopjes met geld. De kinderen mogen zoveel snoepen als ze willen. → Wat is er veranderd? In de tweede zin is een onderwerp toegevoegd: de kinderen. In plaats van de kinderen zou je ook ze kunnen zeggen. Het woord en is verdwenen. → Wie weet hoe je dit woord noemt? Het voegwoord. Een voegwoord voegt twee zinnen aan elkaar, die je ook weer uit elkaar kunt halen. → Ken je nog meer voegwoorden? Maar, want, omdat, dus….. • We oefenen nog een paar zinnen: - Het eten moet vooraf worden klaargemaakt, want op oudejaarsdag mogen er geen messen worden gebruikt. - Op zaterdag trekken de mensen vaak mooie kleren aan en dansen ze rond de meiboom. • Het voegwoord kan steeds worden weggelaten. Soms moet je er een woord bij bedenken of de woordvolgorde veranderen. Reflectie: • Is het voldoende om de voegwoorden weg te laten als je van samengestelde zinnen twee zinnen wilt maken? • Bij welke voegwoorden moet je vaak ook de volgorde van de woorden veranderen? Omdat, doordat, nadat. • Zijn er ook voegwoorden waarbij soms wel en soms niet de volgorde verandert? dus Les 5 Samen feesten • Independence Day is sindsdien een nationale feestdag. Op geen enkele dag is het saamhorigheidsgevoel zo groot. → Wie kent het woord saamhorigheidsgevoel niet? We leren in deze les woorden met behulp van synoniemen en verzamelwoorden. Saamhorigheid betekent ongeveer hetzelfde als verbondenheid. Het zijn synoniemen. → Kun je nu de betekenis van saamhorigheid uitleggen? Saamhorigheid betekent dat je met elkaar verbonden bent, dat je bij elkaar hoort. Als je weet dat saamhorigheid een synoniem is van verbondenheid, kun je de betekenis van saamhorigheid uitleggen ook al kende je het woord nog niet. • Soms kun je de betekenis van een woord afleiden las je weet bij welke verzamelterm het hoort. ‘s Middags eten de mensen grote hoeveelheden nieuwe aardappelen, haring met zure room en knäckebröd met kaas. Ook al ken je het woord knäckebröd niet, je weet door de zin al dat het eetbaar is. Het hoort bij de verzamelterm voedsel. • Het kan ook andersom: als je een verzamelterm niet kent, kun je woorden erbij zoeken die erbij horen. • Als je bijvoorbeeld niet weet wat Koninginnedag en Chinees Nieuwjaar inhouden, wordt de betekenis van wereldfeesten duidelijker. Reflectie: • Welke woorden vond je moeilijk? • Heb ben je daarbij te werk gegaan? • Wordt de betekenis van de woorden duidelijker door de woorden die erbij gegeven waren? • Hoe komt dat? Woordbetekenissen kunnen geleerd worden als je een synoniem weet of een deelwoord bij een verzamelterm. Les 6 Nieuwjaar • In het eerste deel van het ankerverhaal wordt er verteld over Chinees Nieuwjaar. → Hoe wordt nieuwjaar bij ons gevierd? • Per groepje ga je een opdracht uitvoeren die te maken heeft met het nieuwjaarsfeest. • Samen zorg je ervoor dat je de instructies in het taalboek begrijpt en goed uit kunt voeren. • Je gaat samen een verhaal schrijven over het verschil tussen Chinees Nieuwjaar en westers Nieuwjaar. • Je krijgt 5 minuten de tijd om te bespreken hoe je dat gaat doen. • Je gaat het verhaal niet echt schrijven, het gaat om het bespreken van de werkwijze, bijvoorbeeld: waar halen jullie de benodigde informatie vandaan en hoe is de taakverdeling? → Vertel eens in eigen woorden wat de opdracht is. → Heeft er iemand nog iets aan toe te voegen? → Heeft de rest van de groep het ook begrepen? • Je krijgt vijf minuten de tijd om afspraken met elkaar te maken. → Welke problemen kwam je tegen? → Welke oplossingen heb je gevonden? → Heb je aan internet gedacht? → Heb je gedacht aan Chinese kinderen op school die er wat over kunnen vertellen? Conclusie: als je de instructies begrijpt, kun je samen eenvoudige problemen oplossen. Reflectie: • Vond je de opdracht duidelijk? • Hoe wist je zeker dat je de opdracht begrepen had? • Hoe hebben jullie de taken verdeeld? • Welke problemen kwam je tegen in je groepje? • Hoe heb je die opgelost? Les 7 Eén, twee, drie:leve de harmonie! • In veel optochten lopen harmonieën mee. (Koninginnedag, Onafhankelijkheidsdag) → Wie heeft er wel eens een harmonie gezien? Op de volgende vragen wil ik graag een antwoord in de vorm van een hoofdtelwoord. → Hoeveel mensen liepen er mee in de harmonie? → Hoeveel trompetten waren erbij? → Hoeveel toeschouwers waren er? Bijvoorbeeld: vijftien, honderdtwintig, vier. Of onbepaalde hoofdtelwoorden: enkele, vele, meerdere. Vandaag ga je leren wat een hoofdtelwoord is. → Wat is een hoofdtelwoord denk je? Een hoofdtelwoord is een woord dat een hoeveelheid aangeeft. Dat kan een precieze hoeveelheid zijn; één, zes, negenendertig, duizend, maar ook niet precieze hoeveelheid; enige, enkele, veel, weinig, alle. • Er zijn ook andere soorten telwoorden, namelijk rangtelwoorden(derde, vijfde), deze les gaat alleen over hoofdtelwoorden. • Gebruik nog een ander hoofdtelwoord, precieze en niet precieze in een zin. • Let op: een is een lidwoord, één een hoofdtelwoord. Reflectie: • Hoeveel hoofdtelwoorden heb je in de tekst gevonden? Zestien • Wat voor woord is zestien? Een hoofdtelwoord • Hoe herken je een hoofdtelwoord? • Stonden er in de tekst woorden waarbij je twijfelde of het wel of niet een hoofdtelwoord was? Welke woorden waren dat? • Hoe heb je je beslissing genomen? Les 8 Koloniën • Het vierde wereldfeest in het ankerverhaal is Onafhankelijkheidsdag. Op die dag vieren de Amerikanen dat ze op 4 juli 1776 onafhankelijk werden van Engeland. • Daarvoor waren de VS de koloniën van Engeland. • Een kolonie is een gebied dat door een ander land is veroverd en bestuurd wordt. Vandaag gaan we beginnen aan een werkstuk over koloniën. • Als je een werkstuk wilt schrijven, dan begin je met nadenken over hoe je het wilt gaan doen. Je stelt jezelf vragen: - Voor wie schrijf ik het werkstuk? - Wat wil ik precies weten over het onderwerp? - Waar kan ik informatie vinden? Daarna kun je informatie gaan zoeken. Als je informatie hebt gevonden, zoek je uit wat je ervan kunt gebruiken. Vervolgens zoek je naar plaatjes. Dan kun je met schrijven beginnen. Begin; waarom maak je dit werkstuk, over welke onderwerpen wil je iets te weten komen. Dit werk je uit. Van te voren bedenk je ook wat je aan het einde wilt vertellen; wat je hebt geleerd, wat anderen er van kunnen leren en wat je leuk vond. Reflectie: • Op welke manieren heb je informatie verzameld? • Hoe heb je in groepjes de kernwoorden verdeeld? • Hoe denk je het einde van het werkstuk te gaan schrijven? Les 9 Een knalfeest! • In het ankerverhaal staat “Op 30 april kleurt heel Nederland oranje”. → Krijgt heel Nederland dan echt een oranje kleur? → Wat wordt er precies bedoeld? Mensen hangen oranje slingers op, dragen oranje kleding en dergelijke. Deze zin wordt niet letterlijk, maar figuurlijk bedoeld. Vandaag gaan we ons bezighouden met letterlijk en figuurlijk taalgebruik. • Soms wordt er met een woord of een zin iets anders bedoeld dan wat er letterlijk staat of wat er letterlijk gezegd wordt. • Een voorbeeld hiervan is: loop naar de maan! → Waarom moet je dit niet letterlijk nemen? Wat wordt hier mee bedoeld? → Noem nog eens een voorbeeld van figuurlijke taal. → Waarom/wanneer gebruiken mensen figuurlijke taal? Door een beeld op te roepen kun je snel iets duidelijk maken of omdat het grappig is. • Soms is figuurlijk taalgebruik zo gewoon geworden dat je niet eens meer in de gaten hebt dat het figuurlijk taalgebruik is, zoals bij: - De hoogste - Een vies woord - Warme kleuren Reflectie: • Wie vond de opdracht een eitje? Wat betekent dat? • Wie vond de opdracht best wel moeilijk? • Hoe zou je figuurlijk kunnen zeggen dat je iets moeilijk vindt? (bijvoorbeeld het was best zwaar) • We gebruikt wel eens figuurlijk bedoelde woorden of zinnen? Welke? • Waarom zeg je het op deze manier en niet anders? Les 10 Wereldfeesten (vervolg) → Wat weet je nog van het verhaal van vorige week? Over welke feesten ging het verhaal? → Hoe zou het tweede deel verder gaan? • Dit verhaal gaat over 5 mei. Luisteropdracht: Welke verschillen zitten er tussen het eerste en het tweede dagboekfragment? De juf leest het verhaal voor. Lees met je vinger mee. Antwoorden verschillen: - Vroeger en nu - Bevrijding zelf meegemaakt en niet Overeenkomsten: - Feest - Zingen - Leeftijd van de schrijvers ’s Middags heerste er een opgewonden stemming op straat. Iemand die opgewonden is doet druk en zenuwachtig, zoals het meisje op de tekening in het taalboek. Als je de uitslag van je examen krijgt kun je opgewonden zijn, of als je jarig bent. De Duitsers hadden zich overgegeven. In een gevecht kan iemand zich overgeven aan de tegenstander. Hij vecht dan niet langer en laat zich gevangen nemen. Aan de witte vlag zie je dat de soldaten zich overgeven. De straat hing vol met vlaggen en oranje wimpels. Een wimpel is een lange smalle vlag of strook stof aan een vlag. Aan de Nederlandse vlag zit soms een oranje wimpel. Een tank is een zware wagen die in het leger wordt gebruikt. Tanks hebben rupsbanden en er zit vaak een kanon op. De bevrijdingsdag was een geweldige belevenis. Een belevenis is iets wat je beleeft of meemaakt. Een belevenis kan een vrolijke of droevige gebeurtenis zijn. Een bevrijdingsdag is een dag waarop een bevrijding wordt herdacht. In Nederland is het op 5 mei bevrijdingsdag. Dan vieren we dat Nederland in 1945 bevrijd werd van de Duitse bezetters. De mensen huilden van blijdschap toen de oorlog afgelopen was. Blijdschap is wat je voelt als je heel blij en gelukkig bent. De mensen hadden lang naar de bevrijding uitgekeken. Als je uitkijkt naar iets dan wil je graag dat het zover is. ’s Middags heerste er een opgewonden stemming op straat. Een stemming is de sfeer die ergens hangt. Als er ergens een goede stemming heerst, is het fijn om er te zijn en de mensen aardig. Als iemand in een goede stemming is, dan is hij in een vrolijk humeur. Oma heeft de bevrijding zelf meegemaakt. Iemand bevrijden is iemand vrij maken of verlossen van vervelende omstandigheden, zoals gevangenschap of onderdrukking. In Nederland wordt met de bevrijding de dag bedoeld dat de Duitse bezetters het land uit werden gejaagd. Dat was op 5 mei 1945. vanaf dat moment was Nederland weer een vrij land. Oma vertelde van de angst en de onzekerheid. Als je onzeker bent weet je niet goed wat je moet doen of wat er gaat gebeuren. Reflectie: • Heb je het verhaal begrepen? • Waren er nog woorden bij die je moeilijk vond? Welke woorden waren dat? Hoe ben je achter de betekenis gekomen? • Weet je nog welk thema bij het verhaal hoorde? We gaan nog twee weken werken aan het thema feesten en redzaamheid. Les 11 Spreekbeurt • In les 8 hebben we een begin gemaakt met een werkstuk over koloniën. • Je hebt informatie verzameld en kernwoorden opgeschreven. Aan de hand van de kernwoorden ga je een korte spreekbeurt houden over koloniën. Na afloop stel je elkaar vragen over de inhoud. • Voordat je een spreekbeurt begint denk je na over een begin, een slot en een goede volgorde. → Wat kun je vertellen aan het begin, in het midden en aan het eind van je spreekbeurt? - Duidelijk spreken - Je publiek aankijken - Enthousiasme uitstralen - Niet te veel op je briefje kijken • Na een spreekbeurt zijn er altijd wel dingen waar de luisteraars meer over willen weten, of dingen die niet helemaal duidelijk zijn. → Hoe kun je goede vragen stellen? Bedenk wat je wilt weten en stel daar een begrijpelijke en goed geformuleerde vraag bij. • Bedenk ook hoe je goed kunt reageren op vragen. - Van tevoren goed nadenken over de vragen die je kunt krijgen. - Niet te snel reageren. - Vraag indien nodig om verduidelijking van de vraag. Reflectie: • Kon je genoeg vertellen met behulp van de informatie uit les 8? • Waren de vragen begrijpelijk en goed geformuleerd? • Kon je de vragen goed beantwoorden? Les 12 Iedereen is wel eens bang • Het tweede deel van het ankerverhaal gaat over de bevrijding van Nederland na de Tweede Wereldoorlog. • De mensen hadden daar verschillende gevoelens bij: blijdschap, verdriet, angst. → Waarom waren de mensen blij, verdrietig of vrolijk? Vandaag ga je een beschrijving geven van een gevoel. → Wat is beschrijven? Zo precies mogelijk vertellen hoe iets of iemand eruit ziet. • Bij het beschrijven van een mens vertel je bijvoorbeeld over de lengte, haar- en huidskleur, kleur ogen. • Je kunt ook een gevoel beschrijven. In het ankerverhaal staat dat de mensen huilden van blijdschap en verdriet. → Huil je ook wel eens van verdriet? Hoe komt dat en wat voel je dan? → Huil je ook wel eens van blijdschap? Hoe komt dat en wat voel je dan? • Beschrijvingen van gevoelens zijn anders dan de beschrijving van een mens of ding. Van een gevoel kun je niet zeggen hoe groot het is, welke kleur het heeft en welke vorm. Je vertelt meestal waarom je je zo voelt. Een gevoel beschrijven doe je vaak door te vertellen wat je zou willen doen, of doet. Je zou wel willen dansen van blijdschap, of zoals in het ankerverhaal staat: Lachend en huilend vielen we elkaar in de armen. → Welke beschrijvingen staan nog meer in het ankerverhaal? • Gevoelens zoals blijdschap en angst kun je soms ook echt in je lichaam voelen. Je krijgt bijvoorbeeld buikpijn of je krijgt het warm of juist koud. Reflectie: • • • • Wat heb je opgeschreven? Zijn er verschillen tussen jullie? Hoe zou dat komen? Is het moeilijker om een gevoel te beschrijven dan een ding of een mens? Waarom is dat? Les 13 De feestelijke woorden → Noem eens woorden die te maken hebben met feest? mensen gezellig verjaardag leuk slingers veel hapjes lekker ballonnen We gaan woordgroepen maken die bestaan uit een lidwoord, een bijvoeglijk naamwoorden een zelfstandig naamwoord. → Wat zijn zelfstandige naamwoorden? woorden die voor ‘zelfstandigheid’ staan; dit kunnen concrete woorden zijn als mensen (vrouw, Romy), dieren (hond, kat) en dingen (spiegel, steen), maar er zijn ook andere abstracte dingen als gevoelens (verdrietig), tijdseenheden (maand, dag), eigenschappen (grootte), plaatsen (Groningen, Malta), gebeurtenissen (aanrijding) → Wat zijn lidwoorden? de, het, een → Wat zijn bijvoeglijk naamwoorden? → Maak eens een korte zin met hierin een lidwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: Het gezellige feestje. De rode ballonnen. Reflectie: • Wat vond je van deze opdracht? Gebruik in je zin zoveel mogelijk woordgroepen. (lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord) Bijvoorbeeld: - Een moeilijke oefening. - Een kort verhaal over een kort feest. Les 14 Het beschrijven van een hoofdpersoon • In les 12 hebben we een beschrijving van een gevoel gegeven. → Welke gevoelens heeft de ik-figuur in het eerste dagboekfragment uit het ankerverhaal? schrik, ongeloof, opgewonden, blij, vrolijk, verdriet. → Hoe worden die beschreven? → Heb je een idee hoe de ik-figuur eruit ziet? Is het een jongen of een meisje? Vandaag gaan we een beschrijving geven van een persoon en wat hij voelt, denkt, enzovoorts. → Omschrijf eens een vriend/vriendin zonder de naam erbij te noemen. Beschrijf niet alleen hoe degene eruit ziet, maar ook hoe hij/zij is. Hulpvragen: - Wat vind je leuk aan hem? - Is hij aardig, grappig, stoer,snel kwaad of juist niet, geduldig, ongeduldig? - Kun je hier een voorbeeld van noemen? - Waar houdt deze persoon van? - Waar is hij goed in? - Waaraan kun je dat merken? → Kan de rest van de groep de persoon voor zich zien? Heb je een idee hoe de persoon is? Zou het ook een vriend van jou kunnen zijn? → Beschrijf eens een persoon die je zelf verzint. Dit is een stuk moeilijker omdat je niet terug kunt vallen op bekende zaken. Je moet je fantasie gebruiken. → Kunnen de anderen een beeld vormen van de verzonnen persoon? Zijn het allemaal leuke personages of zitten er ook vervelende bij? Reflectie: • Wat heb je over je hoofdpersonen opgeschreven? • Waarom heb je gekozen voor die hoofdpersoon? • Zijn er verschillen tussen de hoofdpersonen? • Heb je gedacht aan een bepaald persoon of heb je alles verzonnen? • Je hebt je beschrijving weer nodig in de Ren V- lessen.