filosofie

advertisement
Filosofie
Inleiding: Nood aan mens- en wereldbeelden
Mensen zijn angstige wezens. We hebben zelf schrik om overmand te worden
door de schrik.
We hebben betekenissen nodig  cultuur
Cultuur is het beheerst geheel van betekenissen, belichaamd in tekens en
praktijken, relevant voor de identiteit van individuen of groepen.
Antwoorden op de vragen:
Wie ben ik?
Waar ben ik?
Wat kunnen we doen?
 Mensbeelden
 Wereldbeelden
 Voorstelling van macht, hoe ingrijpen
De mens heeft geen juiste antwoorden noig maar antwoorden waarin men
kan geloven.
In moderne wereld spelen redelijkheid en wetenschappelijkheid een grote rol
in het maken van deze mens- en wereldbeelden.
Het Grieks mirakel: begin van de filosofie
Eerste verschijningsvorm van redelijkheid: 6e – 5e eeuw voor Christus.
De filosofie, kind van de polis
Clisthenes vond de democratie uit in 508 v.C. en vormde dus de Griekse
stadstaat om tot democratie. Zo werd een gelijkheid (isonomia) gecreëerd
onder alle vrije burgers.
De tegensprekelijke discussie werd gehouden met vele gelijken (homoioi) in
het midden (es to meson) op de agora.
Zo wordt de machtuitoefening openbaar en werd er na een debat beslist op
basis van argumenten, ongeacht van die deze kwamen.
Kenmerken polis:
Intiem en wederkerig erband tussen ‘poitiek’ en ‘logos’.
Openbaarheid van alles wat de polis aangaat.
Belangrijk is dat de gelijkheid niet sociaal maar wel juridisch is. Buiten de
agora tellen de autoriteiten wel weer.
Komt neer op het desacrasileren van de macht en van autoriteit.
Filosofie begint met het overplaatsen van het ‘spel van de redelijkheid’ van
het domein van de politiek en de rechtspraak, naar het domein van de
kennis.
In samenlevingen is kennis geen publieke zaak maar wordt deze toevertouwd
aan bepaalde groepen  curiositas is dan ook slecht en gevaarlijk.
Binnen de redelijke gesprekken dat zoekt naar waarheid, is er alrijd onwaar.
Kosmos als artefact
Filosofie werd ‘natuurfilisofie’ onder de naam van Anaximander in 550 v.C.
Ze vroegen naar de aard en de wording van de natuur. Men moest het
mytisch denken breken en rationaliserend naar de kosmos kijken.
Archtictuurhistorica Indra Kagis McEwen legde bron bij het maken van
artefacten.  Daedalos leerde tafel en stoel maken van godin Minerva.
(daidalon = perect werkstuk)
Introductie democratie en redelijkheid heeft invloed op het organiseren van
ruimte en stedenbouw/architectuur  agora in Athene.
Plato en het platonisme
Plato was leerling van Socrates, eerste met een geschreven oeuvre en
stichter academieschool van Athene.
Centraal in denken is ‘trauma van dood Socrates’. Hij werd veroordeeld en
kon zichzelf eruitpraten maar daagde jury uit en dronk gifbeker, vroeg om
haan te offeren aan Asklepios, god van genezing.
Dit toonde aan de “spel van de rede” niet altijd rechtvaardig gebeurd. Het is
soms een vervalste redelijkheid. De vijand van de filosofie is dus de
schijnrationaliteit, de meningen.
Plato schetst dus een beeld van de ‘Ideale Staat’, waarin Socrates dus nooit
de gifbeker zou krijgen.
Ontologische dubbelheid (soorten werkelijkheid)
De leer van schijn en wezen. De werkelijkheid voor ons is niet de echte
werkelijkheid. Wat wij zien is slechts een afschaduwing.
Schijnwereld van worden  werkelijkheid van ware en eeuwige vormen
‘Platoons realisme’ = overtuiging dat vormen op zichzelf bestaan.
Schoonheid is de manier waarop het ideale doorschijnt in het zintuigelijke.
Objectieve esthetica heeft als basis het zijn van de dingen en niet smaak.
Epistemologische dubbelheid (soorten kennis)
Schijnkennis roept herinnering op aan de echte kennis. De schijnkennis zelf is
dus ook niet gekend.
‘doxa’ of mening  ‘sofia’ of wijsheid
We hebben allen een potentieel ‘eeuwigheidsmoment’ in ons. Als men zich
afwend van de schijnwereld en richt op het idee, raakt de ziel aan een
waarheid die buiten de tijd bestaat = kennisproces ‘theorie’
(theorein = schouwen) Theorein is in het Grieks teorein wat de teoros doet.
Dualisme van lichaam en ziel
We zijn een samengesteld wezen, de zintuigen
leveren
schijnkennis,
de
empirische
werkelijkheid is ‘schijn’.
De mens draagt in zich de ‘ingeboren kennis’
mee die dateert van voor de geboorte. We
hadden ooit toegang tot de ideeënwereld en
kennis is de herinnering (anamnese) hieraan.
 Allegorie van de Grot
3e eeuw na Christus ontsond het ‘neo-platonisme’ dat Academie van Plato
opnieuw opricht. Vertegenwoordiger is Plotinos en geeft het verder door aan
vb. Marsilio Ficino (1433-1499) en Pico della Mirandola (1436-1494).
De utopie
De vraag naar de ‘ideale’ of perfecte staatsordening. Het woord komt zelf
van:
u-topos
= niet bestaande plaats
Eu-topos
= gelukkige plaats
De literaire utopie wordt een vorm van politiek denken waarbij men verwacht
dat een ‘perfecte wereld’ gerealiseerd wordt.
Het iconoclasme
Het gebruiken van een beeld of afbeelding van iets. Plato wijst dit radicaal af
want wat wij zien is al een afbeeling van de echte werkelijkheid. We hebben
geen schaduwen van schaduwen nodig.
Ook in de Bijbel en binnen de Islam is het afbeelden van God verboden; ook
is er de Beeldenstorm geweest na 1550.
Aristoteles
Leerling van Plato, verbleef in de Academie.
Gaf les aan Alexander de Grote, ging terug naar Athene en gaf les in het
Lykeion en ging verder naar Chalkis.
Hij stond tegenover Plato met zijn minder religieuze werkelijkheids- en
mensopvattingen. Hij hecht meer waarde aan de menselijke ervaring en aan
een breder rationaliteitsbegrip.
Raphaello’s ‘school van Athene’ waarin Plato omhoog kijkt naar de
ideeënwereld en Aristoteles naar beneden, naar de werkelijkheid.
Zijnsleer of ontologie
Hylèmorfisme
Alles is een combinatie van een ‘stof’ (hylè) en een vorm (morphè). Het vormt
dus een zelfstandig bestaand ding (ousia). Hij volgt Plato in het poneren van
‘vormen’ als tweede werkelijkheidsprincipe maar zegt dat ze alleen bestaan
in de empirische werkelijkheid.
De “zijnden” maken dingen tot wat ze “zijn”.
Actualiteit / Potentialiteit
De ‘vorm’ is in het zijnde geactualiseerd en draagt de potentialiteit om te
veranderen, te evolueren. Bij artefacten is dit uitwendig, bij een levend wezen
dragen we deze potentialiteit-met-een-richting in ons. (dynamiek)
Kennisleer
Plato: Theorie is hoogste kennis, zintuigelijke kennis is bedrog omdat ze schijn
voor waar aanneemt.
Aristoteles: Maakt hiërarchie van soorten kennis. Hoogwaardiger naarmate
het meer abstract is. Maar allen hebben eigen belang.
Men kan individuele dingen waarnemen maar niet vatten in concepten.
Individuum est ineffabile = het singuliere is onuitspreekbaar
Soorten kennis
1. Zintuigelijke kennis of waarneming (zien is hoogste)
2. Het geheugen (ervaringen)
3. Kunde (algemene kennis onderscheiden en doorgeven)
4. Theoretische wetenschappen (oorzaken van dingen)
 Materiële oorzaak of ‘stof’
Formele oorzaak of ‘vorm’
Bewerkende oorzaak of ‘bewegingsgrond’
Finale oorzaak of ‘doel’
Wanneer men dus weer uit wat het gemaakt is, tot wat, door wie of wat en
wat het doel is, kan men iets volledig begrijpen.
5. Metafysica (eerste oorzaken, werkelijkheidsprincipes)
Mensvisie en ethiek
Mens is ‘redelijk’ dier draagt de ‘dynamiek’ in zich als zelfverwezenlijking.
De ‘redelijkheid’ vindt zijn hoogste uitdrukking in de kennis. Alle mensen
hunkeren naar kennis van nature.
Als de mens de redelijkheid in alle aspecten van het leven actualiseert, en
dus lukt in het mens zijn, is men gelukkig. Men verlangt naar een goed leven
(Kalos kai agathos). Deze geluksethiek is het eudiamonisme.
Als men dit kan vervaardigen bevat men de wijsheid (fronèsis).
De Poetica
De principes van de klassieke esthetica. Kunstvormen waren nabootsingen
(mimèsis) van de natuur. De Poetica heeft een redelijk schoonheidbegrip
geformuleerd dat het ‘klassieke’ schoonheidsbegrip diepgaand heeft
bepaald. De schoonheidsnorm is een goed geproportioneerd harmonisch
geheel waarbij alle onderdelen noodzakelijk zijn en gepast samenwerken.
Stichtelijk denken in Middeleeuwen
Na val WRR waren abdijen en kloosters de dragers van de (intellectuele)
cultuur. In 1200 stichten universiteiten en opleiden filosofen.
De scholastiek steunde op leer van kerkvaders, Aristoteles en beetje Plato. De
oudere traditie was gebaseerd op de antieke geheugenkunde.
In oude culturen waar geen boeken waren is geheugen belangrijk, en werd
in middeleeuwen overgeleverd via tractten over retorica en redelijkheid.
Het oorsprongsverhaal ligt bij Simonides (instortend gebouw) en de
geheugentechniek houdt dus zo een geheugenplaats in.
Historiam pictura refert = het beeld brengt het verhaal terug.
Men kiest treffende beelden, de imagines agentes moeten indruk maken en
kunnen versterkt worden met een ornament, een versiering.
Ars memorativa
De geheugenkunst is meer dan geheugen het is om te ordenen en aandacht
te richten. Men moet niet alleen goed leven maar ook goed denken. De
geestelijke oefeningen (exercito spiritualis) helpen de mens perfectioneren.
Het cultiveren en vervolmaken van het innerlijk is een individuele zaak en
essentieel voor het goede leven. Curiositas is slecht.
Laat middeleeuwse beelden zijn dus wezenlijk Andachtsbilder.
Renaissance
Religieuze aandacht voor de innerlijkheid seculariseert tot persoonsvorming.
Michel de Montaigne denkt na en fantaseert over zieleleven van mens.
Thematiseert de mens in zijn beperktheid maar schijft er 4 boeken over.
Car c’est moi que je peins.
René Descartes
Hij is de gronlegger van de analytische geometrie. Éen der meest invloedrijke
denkers uit Westerse geschiedenis. Was opgeleid in geordend onthouden en
overdenken en vertouwen op de auctoritas van de kerkvaders.
Bekritiseerd en noemt zwaktes:
1. willekeurige symbolische verbanden
2. begrippen spirituele oefeningen geen grip op wereld
3. kritiekloos steunen op de auctoritas
Hij verwetenschappelijkt het rationaliteitsbegrip. De zoektocht naar zekere
kennis begint met bepalen methode. Gegrond denken start met niets te
aanvaarden wat niet zeker is. De eerste zekerheden zijn de basis.
Voorbeeld: geometrische en wiskundige concepten
Regels:
1. Idées claires et distinctes: herldere en duidleijke voorstellingen
2. Analyse; verdeel in deelproblemen
3. Synthese; van eenvoudige naar complexe
4. Zorgen dat alle gegevens genoemd en alle oplossingen
gecontoleerd zijn.
Dan pas kan kennis volledig zijn. Denkt kennis zoals een constructie.
Eerste zekerheid
“tabula rasa” de methodische twijfel aan alles. Er is slechts één waarheid
tegen bestand: het feit dat ik, wanneer ik twijfel, niet kan twijfelen aan het feit
dat ik twijfel, en dus zeker besta als denkend wezen. (substance presante)
Cogito ergo sum = ik denk dus ik ben.
Tweede zekerheid
Het bestaan van God. We hebben een idee vaneen perfect, volmaakt
wezen. Dit idee kan enkel door een oorzaak di ezelf perfect en volmaakt is in
ons bewustzijn gelegd zijn. Dus God bestaat (causaliteitsbewijs).
Hieruit volgt dat God noorzakelijk moet bestaan want anders komt hij een
positief kenmerk tekort namelijk ‘bestaan’, het zit in het begrip.
Derde zekerheid
Een volmaakte God kan geen malin génie zijn die ons waarheid laat denken
die niet waar is. Wij kunnen niet buiten ons bewustzijn treden dus het bestaan
van God garandeerd betrouwbaarheid, van de wetenschapelijke kennis.
Dualistische mens- en werkelijkheidsopvatting: Descartes scheid het
‘bewustzijn’ en het ‘lichaam’.
Tegenstelling tussen ‘subjectieve beleving’ en ‘objectieve werkelijkheid’: via
zintuigen heeft geen kenniswaarde en is secundair. Primair kan gekend zijn.
Het aristotelische en chistelijke finalisme wordt uit de werkelijkheid gehaald.
Onttovering van de natuur en menchanisering van lichaams- en
wereldbeeld.
Smal rationaliteitsbegrip
Scherpe
scheiding
tussen
‘wetenschappelijke
kennis’
en
‘onwetenschappelijke uitspraken’ en waarbij één methode als norm wordt
ingestel om de graad te bepalen van om het even welke kennisvorm.
 bekritiseerd de chaotische groei van steden en wil één bouwmeester zoals
de mooie geometrische tuinen van Versailles.
Het sterke subject: Verlichting
Het geloof en vertouwen in redelijkheid culmineert in 18de eeuw tot de
Verlichting. Het ideaal van een ‘filosofisch’ bestaan ontwikkeld zich door
zelfstandig denkend en handelende personen. Dit toont individualisme.
Ni Dieu, ni Maître.
Publicatie Encyclopédie in 1750 ademde sfeer van vrijdenkendheid uit.
Moralist Chamfort
Formuleerd geest van verliching als filosoof die natuur tegenover wet stelt.
Het eigen oordeel wordt het principe van het handelen. Men is nog steeds
feilbaar maar de hoogste waarheidsbron is het eigen oordeel.
De implicite kritiek doet groei van het ‘democratisch gedachtengoed’ en
franse revolutie aan.
Immanuel Kant
Hij roept op om zich met behulp van denken uit ed onmondigheid en illusie te
bevrijden.
Wat ist Aufklärung?
Bevrijden van de mens uit onmondigheid (onvermogen om verstand te
gebruiken zonder leiding van een ander). Dit is eigen schuld als het bij moed
ligt. De onschadelijkste vrijheid wordt geëist: het gebruik van verstand in
openbaar. Geen verlichte tijd maar tijd van Verlichting.
Zijn werken bepalen de grenzen en beperkingen van menselijke redelijkheid
en erkennen de structurerende zelfbepalende kracht van de subjectiviteit.
Kennisleer: Kritik der reinen Vernunft
Hoe zijn “synthetische oordelen a priori” mogelijk? De natuur is toegankelijk en
begrijpbaar. Het Ding-fur-mich is subjectiviteit. Het constructief karakter van
menselijke kennis zit in waarneming: tijd en ruimte.
Ordening en synthese van kennis: we kunnen de ‘wereld’ en het ‘ik’ niet
ervaren. De niet-verschijnende werkelijkheid kunnen we niet kennen en niet
ervaren. De metafysica zegt dat dat wel kan en is dus in tweestrijd.
Ethiek: Kritik der praktischen Vernunft
Dit is de redelijkheid toegepast op het handelen. De grootheid van de mens
ligt in het feit dat we zelf onze wetten stellen. We maken onzelf tot een
zedelijk wezen, niet door een goddelijke instantie.
De mens is vrij en dit blijkt uit het feit dat we besef hebben van plicht, het is
een absoluut moeten. De zedenwet, een onvoorwaardelijk moeten.
“Handel zo dat iedereen kan handelen zoals ze zelf handeld.”
Het besef dat de mens boven natuur uitsteekt en een persoon is brengt
tweede wet tot stand “Handel zo dat je de mens nooit tot een middel
reduceerd.”
Principes redelijkheid:
1. burgerlijk-democratische politieke idealen (vrijheid, gelijkheid
en broederschap)
2. officieel geloof en belang van scholing
3. geloof in belang van kennis voor samenleving
De mens- en wereldvisie past in de onvermijdelijke gelijdelijke “modernisering”
en perfectionering van de wereld.
Het zwakke subject: Romantiek
Groeiende individualisering en wetenschappelijke blik op mens- en
wereldbeelden houden een dubbele vereenzaming in. Enerzijds is
rationalisering van samenleving dat ieder voor zich zelf moet instaan en
anderzijds is rationalisering van kennis en arbeid t.o.v. de koude natuur.
Het vereenzaamde individu identificeert met ‘sterke’ en met ‘zwakke’ kant
van de subjectiviteit. De sterke en zwakke kant komen samen in het ideaal en
de cultus van het enthousiasme, de kunst en het genie. Kunst = sterke komt
op voor zwakke subjetiviteit.
Cultuurbeweging
Meer in poëzie, muziek, schilderkunt… De ‘wilde’ romantische tuinaanleg.
Geen nieuwe architectuur maar wel nieuwe omgang met ruïnes en de zin
voor het pittoreske. Liefde voor onregelmatige en verdraaide perspectieven.
Een verschuivend kunstbegrip: van een ‘mimetische’ kunsttheorie naar een
‘expressieve’ kunsttheorie.
Het bied de samenleving de mogelijkheid om haar ‘authentieke zelf’ terug te
vinden.
John Ruskin zorgt voor ontwikkelen ‘romantische’ houding t.o.v. architectuur
en Jean-Jacques Rousseau zegt dat een retour à la nature ons zal genezen
van de malaise veroorzaakt door de cultuur en het sociale.
De moderne romantische ziel lijdt aan cultuur: de samenleving dwingt ons
aan te passen en in te passen. Onze natuur wordt veranderd, daarom is
natuur ons redmiddel.
De moderne romantische ziel lijdt aan de werkelijkheid: het verlangen is te
groot voor deze eindige wereld. Sehnsucht. De werkelijkheid stelt altijd teleur.
Het verdriet reikt dieper dan de tevredenheid.
Het romantische cultuurbegrip
Particulariteit als basis van identiteit. Johann Gottfried Herder zegt dat de
‘cultuur’ van een volk de uitdrukking is van zijn ‘volksaard’. De mens is dus
gewordteld. Deze expressietheorie vormt de basis van het politieke en
culturele volksnationalisme. De mens wordt zichzelf in de duur van zijn
bestaan en gebruikt hiervoor de krachten van de natuur als geboortegift.
Nieuwe werkelijkheidsopvatting
Werkelijkheid is irrationeel en diep onbegrijpelijk. De onderliggende diepe
werkelijkheid is = levenskracht (≠ materiaal bij Descartes en Kant).
Het zijn de irrationele kennisbronnen die steunen op ‘contact’ en
‘aanwezigheid’ die toegang geven tot het hart van de werkelijkheid.
Belangrijkste golfstroom van intellectuele cultuur samen met surrealisme.
Filosofen van het wantrouwen
Ze stoten elk op andere manier het Verlichte “bewuste subject” van de troon.
Karl Marx (1818-1883)
Historisch materialisme: geschiedenis verloopt niet doelgericht maar wordt
bepaald door sociale, economische mechanismen die arbeid organiseerd.
De “superstructuur” is geen product van het autonoom en redelijk denken
maar van klassenverhoudingen.
Arbeider reduceert zichzelf tot middel: vervreemding is central concept in
neo-marxistische kritische cultuurtheorie.
Voluntarisme: de gedachte dat het engagement van een vrij individu
bepalend is voor het maatschappelijke en voor de geschiedenis. Het
voluntarisme is zelfbegoocheling.  materialistisch determinisme
Friedrich Nietzsche (1844-1900)
Hij wil geseculariseerde en vermomde versies van de religie ontmaskeren.
“GOD IS DOOD” Hij keert zich tegen het ideaal van de ‘beschouwende
mens’ en kiest voor de ‘handelende mens’. De wil is de wil tot macht.
De aorzaak van het nihilisme is het christendom want dit houdt een negatie
van het leven in en beperkt de levensontpooiing.
1. het aardse leven is lijden = “jenseitsmoraal”
 affirmatie van levenslus = “disseitsmoraal” van Nietzsche
2. men wordt belet voluit te leven = “slavenopstand van de moraal”
 natuurlijke rechten van de superieure, edele, voorname mens
De verdediging van zijn ‘heersersmoraal’ leidde tot de aanmaak van een
“nieuwe mens” (de Übermensch).
Sigmund Freud (1856-1939)
Hij ontwikkelde therapie en theorie van de menselijke psyche die de waanzin
‘redenen’ geeft. Het volwassen, verlichte subject is slechts en
“oppervlakteverschijnsel” en is geen baas in eigen huis.
1. Bewuste (het ‘ik’ = ICH)
2. onbewuste
a. voorbewuste (gedachten en herinneringen)
b. onderbewuste (driften = onpersoonlijke ES)
Het zijn dynamische instanties die op elkaar inwerken. Freud zoekt het
dynamische principe = het lustprincipe. Het Ich is het realiteitsprincipe.
Het UBER-ICH is de onlust en houdt geboden en verboden in.
De menselijke psyché is nooit een goed afgewerkt perfect volwassen geheel
maar is en blijft een vat vol contradicties.
Het diep onbewuste is ontoegankelijk maar men kan wel symptomen
waarnemen (tics, versprekingen …). Freud bestudeerd dit onderbewustzijn
indirect via een experimentele situatie: de vrije associatie. Men gaat tijens
een vrij gesprek dingen opmerken want dan is het ICH verminderd in druk.
Veel sociale en culturele processen worden gedragen of gestuurd door het
‘collectief onbewuste’.
20ste eeuwse ‘zwakke rationaliteit’
Gespletenheid: aan de ene kant sterker wordend geloof in rationaliteit (ook
vooruitgangsgeloof) en aan de andere kant blijken de intuïties van de
romantiek en de filosofen Marx, Nietzsche en Freud aanvaard.
 het wordt vanzelf een ‘cultuurfilosofie’
Alle stromingen worden onder 1 noemer gezet: Rationaliteitskritiek.
= het evalueren van de aard en de aanspraken van de rationaliteit of
op maatschappelijke versie: moderniteitskritiek.
Fenomenologie
Grondlegger: Edmond Husserl.
= Het bestuderen en beschrijven van de fenomenen van de werkelijkheid. En
neemt onmiddelijke ervaring als uitgangspunt en primaire bepalingen van
wat ‘werkelijk’ is.
 gaan niet oke met feit dat alleen wetenschap de werkelijkheid zou kennen
Husserl bestudeerd bewustzijnsoperaties. Bewustzijn is geen ding (=Descartes),
geen opvangapparaat (=Kant) maar een open of intentioneel bewustzijn.
Martin Heidegger onderzoekt de ‘existentiële situatie’ van de mens.
‘Sein und Zeit’ boek van Heidegger: eerste beleefde ruimte is niet de
wiskunde maar is de ruimte van ‘betrokkenheidsrelaties’ waarin het DaSein de dingen ent-fernt.
Maurice Merleau-Ponty onderzoet de belichaamde perceptie.
 natuurwetenschappelijke benadering van werkelijkheid is abstracte
benadering
Het existentialisme
Jean-Paul Sartre ontwikkelde zijn eigen bewustzijnstheorie vertrekkende van
de basisconcepten “zijn” (être) en “bewustzijn” (néant). Het bewustzijn is
geen ding (bestaat niet echt) maar is een verhouding tot de wereld.
De mens bestaat wel echt en wordt wat hij van zichzelf maakt.
“L’existence précède l’essence.”
Er is geen model (handleiding of menselijke natuur) over wat we moeten zijn.
Als we wel een model zoeken maken we onzelf tot ding, “mauvaise foi”.
We vormen onzelf door de keuzes die we maken. “En me choissisant, je
choisis l’homme.”
De architectuur (was gericht op vastleggen van betekenis) was verdacht.
Het structuralisme
Uit jaren ’50 en ’60 en is tegenstroming op Fenomenologie.
= ‘beleving’ is oppervlakteverschijnsel en ‘bewustzijn’ een nevenverschijnsel.
Alles in het leven wordt geordend en gedragen door een systeem op
‘diepteniveau’ (niveau dat aan de beleving onstnapt).
‘Parole’ wat iemand zegt is duidelijk door grammatica  systeem
Die structuur is stabiel maar toch traag evoluerende lagen en begrijpt de
connectie tussen de verschillende lagen van de geschiedenis.
Duitse filosofen hebben ‘a priori vormen’ van kennis verbonden met de
ontwikkeling van een maatschappij.
Post-structuralisme
Groep filosofen die de humanistische veronderstellingen van Westerse
denken gerelativeerd en bekritiseerd hebben.
= denken na de ‘linguistic turn’ = principe dat subjectiviteit parasiteert op taal
Jean-François Lyotard bepaald post-structuralisme als situatie na het einde
van de ideologiën die de werkelijkheid zouden ordenen. Wetenschap en
techniek maakten in het begin veel fantasie mogelijk maar ondermijnt ze nu
ook.
Het criterium van historish belang valt weg. Alles is onduidelijk, onstaan van:
Nieuw pluralisme
Eclecticisme
in cultuur en architectuur.
De geschiedenis wordt omarmt en gebruikt als inspiratie en referentie.
Cruciaal was Architectuurbiënnale in Venetië 1980. (vb Charles Jencks).
Jacques Derrida  deconstructie:
Wil de haperingen en fouten blootleggen om het geweld van de
zingeving ongedaan te maken. Gaat frontaal in tegen existentialisme.
Het kondigt de dood van de auteur aan.
 onstaan inspiratie voor deconstructie in architectuur.
Klassieke architectuur is doordrongen van metafysiche ideeën.
Het ‘architectonische’ houdt 4 basistermen in.
1. humanisme / antropocentrisme =
gebonden aan wonen
2. hiërarchie / totalisering
=
ordent de ruimte
3. functionalisme / pragmatisme
=
gericht op gebruik
4. esthetiek
=
drukt maat/smaak uit
Fenomenologie
Wantrouwen
Romantiek
Verlichting
Rationalism
Middeleeuwen
ARIS
PLATO
Begin filosofie
Lijst met namen en data
Jean-Pierre Vernant
Clisthenes
Anaximander
Indra Kagis McEwen
508 v.C.
550 v. C.
Daedalos
Socrates
Plato
Thomas Moore
Tomasso Campanella
Francis Bacon
Aristoteles
xxx-399 v.C.
428-347 v.C.
1516
1623
1627
384-322 v.C.
Thomas van Aquino
Cicero
Quintilianus
Anoniem
Simonides
Michel de Montaigne
René Descartes
(1200)
André Le Nôtre
Diderot en d’Alambert
Chamfort
Immanuel Kant
Camille Lemonnier
John Ruskin
1613-1700
1750
1741-1791
1724-1804
1863
1819-1900
Jean-Jacques Rousseau
Johann Gottfried Herder
Karl Marx
1712-1778
1744-1803
1818-1883
Friedrich Nietzsche
Arthur Schopenhauer
Sigmund Freud
Edmond Husserl
Martin Heidegger
1844-1900
1788-1860
1856-1939
1859-1938
1889-1976
Maurice Merleau-Ponty
1908-1961
1533-1592
1596-1650
Uitleg Griekse polis
Uitvinder democratie
Natuurfilosofie gestart
Theorie bron redelijkheid = ambacht,
artefact
Eerste uitvinder-ing-arch. bouwt tafel
en stoel
redelijkheid en gifbeker
schreef ‘Utopia’
schreef ‘La città del sole’ = utopisch
schreef ‘The new Atlantis’ = utopisch
schreef ‘Ethica Nicomacheia’ voor
zoon en De Poetica in 335 v.C.
begon met de scholastiek
schreef ‘De Oratore’
schreef ‘Oratoria’
schreef ‘Rhetorica ad Herennium’
oud verhaal van instortend gebouw
schreef ‘Essais’
Rationalisme
schreef ‘Discours sur la méthode’ en
‘Méditations métaphysiques’
tuinen van Versailles
schreven Encyclopédie
moralist; geest van verlichting
schreef ‘Kritik der reinen vernunft’
L’époque du vrai est arrivée…
screef The seven lamps of
architecture en The stones of Venice
(1850)
Romantiek, wil ‘retour à la nature’
mens wordt zichzelf tijdens leven
Historisch materialisme en
voluntarisme is slecht
God is dood, ontmaskeren christ.
“wil” is levens- en daadkracht
Psychè (Ich, Es en Uber-ich)
grondlegger Fenomenologie
schreef ‘Sein Und Zeit’ en ‘Wonen,
bouwen, denken’
verdere ontwikkeling fenomenologie
Exist
X
Structuralisme
Post-struc.
Christian Norberg-Schulz
1926-2000
Jean-Paul Sartre
1905-1980
George Bataille
Ferdinand de Saussure
Claude Lévi-Strauss
Michel Foucault
x
x
1908-2009
x
Fernand Braudel
x
Jean-François Lyotard
1924-1998
Charles Jencks
1939-nu
Jacques Derrida
1930-2004
schreef ‘Genius Loci, towards a
Phenomenology of Architecture’ en
‘The Concept of Dwelling’
grondlegger existentialisme
schreef ‘L’etre et le néant’
schreef ‘Architecture’
taalkundige
antropoloog
onderzocht één kader dat alles in
samenleving zou bepalen
onderscheid ‘evenementiële tijd’ en
‘trage’ tijd
schreef ‘La condition postmoderne,
Rapport sur le savoir’
schreef ‘the language of postmodern architecture’
deconstructie
Download