RIJKSUNIVERSITEIT GENT Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar 2006-2007 De ‘nieuwe’ milieubeweging als nieuwe sociale beweging Lokaal onderzoek van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ Promotor Eindverhandeling ingediend tot het Prof. dr. Bruno De Wever behalen van de graad van licentiaat Commissarissen in de geschiedenis door Prof. dr. Monique Van Melkebeek Prof. dr. Jan Art Sara De Rijck 1 ______________________Dankwoord________________________ 2 Twee jaar geleden startte ik mijn onderzoek naar het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’. Om te komen tot deze scriptie heb ik hulp gekregen van heel wat mensen, die ik hier toch kort wil bedanken. Eerst wil ik mijn promotor en de universiteit bedanken die mij de kans gaven om, in het kader van het behalen van mijn licentiaatgraad, dit onderzoek te verrichten. Het thema voor deze scriptie werd mij aangereikt door Rik De Coninck, archivaris in het Amsab-ISG in Gent. Naast hem wil ik ook het andere personeel van het Amsab bedanken, die mij steeds zeer vriendelijk verder hielpen. Ook in het archief van de ‘Bond Beter Leefmilieu’ in Brussel en het gemeentearchief van Merelbeke werd ik heel goed geholpen. Ik wil eveneens Paul Martens bedanken voor het uitgebreide interview en de interessante verhalen. Dit heeft mijn interesse voor het leefmilieu en de milieuproblematiek enkel nog vergroot. Als laatste mag ik zeker niet nalaten mijn familie en vrienden te bedanken, voor de morele steun en het nalezen van deze thesis en in het bijzonder mijn vader en moeder. 3 ______________________Inhoudstafel_______________________ 4 Dankwoord _______________________________________________________ 1 Inhoudstafel _______________________________________________________ 3 Inleiding __________________________________________________________ 7 1. Probleemstelling en situering van het onderzoek __________________ 8 2. Methodologie _____________________________________________ 12 Deel 1 Nieuwe sociale bewegingen en de milieubeweging __________________ 16 1. Nieuwe sociale bewegingen __________________________________ 17 1.1 ‘Oude’ en ‘nieuwe’ sociale bewegingen 17 1.2 Definitie(s) van de nieuwe sociale bewegingen 1.2.1 Enkele gangbare definities 1.2.2 Een ‘definitie’ 21 21 23 1.3 Ontstaansgronden van de nieuwe sociale bewegingen 24 1.4 Kenmerken van de nieuwe sociale bewegingen 1.4.1 Ontstaan eind jaren zestig van de 20ste eeuw 1.4.2 Een links-libertaire ideologie 1.4.3 Een specifieke organisatiestructuur 1.4.4 Leden uit de middenklasse 1.4.5 De actiemiddelen 1.4.6 Contraverzuiling 1.4.7 Besluit 27 28 28 30 31 32 33 34 2. De milieubeweging _________________________________________ 35 2.1 Definitie en plaats binnen de nieuwe sociale bewegingen 35 2.2 Ontstaansachtergronden van de milieubeweging 2.2.1 De historiek 2.2.2 De ‘nieuwe’ milieubeweging 38 38 42 2.3 Kenmerken van de ‘nieuwe’ milieubeweging in Vlaanderen 2.3.1 Lokale initiatieven 2.3.2 De leden 46 46 48 5 2.3.3 Organisatie en structuur van de nieuwe milieubeweging in Vlaanderen Een ideologie De doelstellingen De actiemiddelen Besluit 49 54 56 57 58 Deel 2 ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ ________________ 59 1. Inleiding __________________________________________________ 60 2.3.4 2.3.5 2.3.6 2.3.7 1.1 De gemeente Merelbeke 60 1.2 Korte schets van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ 61 2. De ontstaansgeschiedenis van het AMM _________________________ 63 2.1 De jaren voor de oprichting van de vzw 63 2.2 De totstandkoming van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ 66 3. De doelstellingen van het AMM _______________________________ 70 3.1 Een eerste poging tot het stellen van doeleinden 70 3.2 De statutaire doelstellingen 71 4. De leden van het AMM ______________________________________ 74 4.1 Profiel van de leden 74 4.2 Ledenwerving 78 4.3 Ledenaantal 78 4.4 Besluit 80 5. De acties en activiteiten van het AMM __________________________ 5.1 De verschillende actiemiddelen 5.1.1 Versturen van brieven en onderhouden van contacten 5.1.2 Versturen van protestbrieven 82 82 82 85 6 5.1.3 De open brief 5.1.4 De media als actiemiddel 5.1.5 Mobiliserende acties 85 87 88 5.2 Schets van enkele grote acties 5.2.1 De ‘Vurtzak’-affaire 5.2.2 De Sidac-affaire 5.2.3 De actie rond rijksweg 56 5.2.4 De actie rond het gemeentelijk stortterrein 89 89 91 93 93 5.3 Sensibiliserende activiteiten van het AMM 94 5.4 Besluit 96 6. De werking van het AMM ____________________________________ 97 6.1 De statuten en financiën 97 6.2 De vergaderingen van het AMM 99 6.3 De samenwerking met andere organisaties 101 6.4 Besluit 102 7. Ideologie __________________________________________________ 104 Conclusie __________________________________________________________ 106 Literatuur en bronnen _______________________________________________ 110 Bijlagen ___________________________________________________________ 116 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Statuten AMM Open brief van Van Renterghem, 29 maart 1971 Tekst persconferentie 18 mei 1971 Tekst persconferentie 12 december 1972 Werkingsverslag AMM werkjaar 1981 Financieel verslag AMM 1982 Tabel: Aantal vergaderingen van het AMM in de periode 1972-1983, per maand 117 118 120 123 125 126 127 7 ________________________Inleiding_________________________ 8 1. Probleemstelling en situering van het onderzoek De titel van deze scriptie maakt meteen duidelijk wat het onderwerp is van het door mij gevoerde onderzoek, in het licht van het behalen van mijn licentiaatdiploma. In het eerste theoretische gedeelte behandel ik de ‘nieuwe sociale bewegingen’ en de daartoe gerekende ‘nieuwe’ milieubeweging in het bijzonder. Het tweede deel van de scriptie bevat het concrete, lokale onderzoek dat ik verricht heb naar de milieuvereniging ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’. Ik geef toe dat ik vóór het aanvatten van deze thesis nog nooit van deze vereniging uit het Oost-Vlaamse Merelbeke had gehoord. Maar via mijn reeds langer bestaande interesse in milieu, ecologie en de milieuproblematiek in het bijzonder ben ik uiteindelijk bij dit specifieke onderwerp terecht gekomen. In de lijst met mogelijke thesisonderwerpen van het Amsab-ISG las ik twee jaar geleden het thema ‘de milieubeweging in Merelbeke’ en dit sprak mij wel aan. Na een gesprek met Rik De Coninck, archivaris voor het Amsab - Instituut voor Sociale Geschiedenis in Gent sinds 1991, was ik overtuigd en besloot om mijn onderzoek te richten op het lokale ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ (AMM). Hoewel ik dit comité dus niet kende, leek het mij wel interessant om iets totaal nieuw te leren kennen en in detail te bestuderen. Ik besloot het onderzoek naar deze lokale vereniging, opgericht in 1972, te kaderen in de bredere context van de ‘nieuwe’ milieubewegingen, ontstaan op het einde van de jaren 1960 en begin van de jaren 1970. Deze milieubewegingen maken op hun beurt deel uit van de grotere, heterogene groep van ‘nieuwe sociale bewegingen’, die op het toneel verschenen vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw. Alvorens de ‘nieuwe’ milieubeweging van naderbij te bekijken, zal ik daarom eerst de ‘nieuwe sociale bewegingen’ onder de loep nemen. Dit onderwerp en de theorievorming er rond waren voor mij relatief onbekend terrein en om die reden een stimulans mij er verder in te verdiepen. Ik ben mijn onderzoek begonnen in het Amsab in Gent. Het volledige archief van het AMM bevindt zich in de archieven van het Amsab, wat maakte dat ik snel aan het werk kon gaan. Via de inventaris van het archief van het AMM 1 en het oppervlakkig doornemen van enkele 1 DE CONINCK R., VANDENBROUCKE M. en VRIELYNCK S., ‘Hoe het groeide: inventarissen van archieven van de milieubeweging’, Gent, Amsab, 2005. 9 archiefstukken kwam ik al vlug de eerste algemene zaken te weten over het lokale actiecomité en kon ik ook de eerste vragen beginnen stellen. Het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’, dat tot op de dag van vandaag nog steeds bestaat, zag in 1972 het levenslicht onder de vorm van een vzw. Maar reeds in de jaren die hieraan vooraf gingen, streden de latere stichtende leden tegen lokale milieuproblemen. Het actiecomité bond onder andere de strijd aan met het chemische bedrijf Sidac in Merelbeke. Daarnaast heeft men ook jaren geijverd voor het behoud van het ‘Mellebos’, beter gekend onder de naam de ‘Vurtzak’. De strijd die hierrond geleverd werd, is waarschijnlijk de grootste actie die het comité ooit heeft gevoerd. Deze genoemde acties namen soms relatief grote proporties aan. Daarnaast hield men zich ook met ‘kleinere’ milieuproblemen bezig, die vooral verband hielden met de ruimtelijke ordening in de gemeente. Ook het organiseren van natuurwandelingen, informatieavonden, ‘boomplantdagen’, enzovoort behoorden tot de activiteitenkalender van het AMM. Hoewel het actiecomité zich haast uitsluitend concentreerde op lokale problemen, kreeg het ook steun van buiten de gemeente Merelbeke. Zo merkte ik bij een eerste diagonaal doornemen van het archief onmiddellijk dat er relatief veel contact was met enkele Gentse professoren die het comité steunden en soms ook onderzoek lieten verrichtten naar aanleiding van bepaalde acties waarrond het comité werkte. Zo heeft men onder andere de fauna en flora van het bedreigde ‘Mellebos’ onderzocht. Enkele van de bestuursleden van het actiecomité zijn ook politiek actief geweest in Merelbeke. Zo was stichtend lid, Paul Martens, sinds 1971 gemeenteraadslid en in 1977 werd hij schepen. 2 Martens behoorde tot de Volksunie, die in Merelbeke onder zijn impuls ook de naam Volksunie - Milieu Belangen (VU-MB) kreeg. Naast hem stapten ook nog andere leden van het comité in de politiek. Nadat ik was nagegaan hoe groot het volledige archief van het AMM is, dat zich in het Amsab bevindt, heb ik besloten om mijn onderzoek te laten lopen vanaf de ontstaansperiode van het actiecomité, rond het jaar 1970, tot eind 1983. 2 THIENPONT F., ‘Evolutie van de politieke verhoudingen te Merelbeke, vanaf WO 2 tot heden’, Gent, 1989. 10 Het AMM ontstond in een periode waarin over heel Vlaanderen en ook in de rest van de wereld milieubewegingen uit grond werden gestampt. Dit fenomeen kadert in de bredere context van het opkomen en ontstaan van een heterogene groep van sociale bewegingen vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw. Deze bewegingen kregen later de naam ‘nieuwe sociale bewegingen’ en naast de milieubeweging rekenen we hiertoe onder andere de vredesbeweging, de vrouwenbeweging, de derde wereldbeweging, enzovoort. Alvorens mij toe te spitsen op het lokaal onderzoek, vond ik het dan ook nodig om eerst deze ‘nieuwe sociale bewegingen’ beter te leren kennen. Ik stelde mijzelf verschillende vragen, waarvoor ik naar antwoorden zocht in de literatuur. Ten eerste wou ik weten waar de naam ‘nieuwe sociale bewegingen’ vandaan komt en of er dan ook sprake is van ‘oude sociale bewegingen’. Welke definitie kan men geven aan de ‘nieuwe sociale bewegingen’ en wat zijn de achtergronden waartegen deze ontstaan zijn? De oplossing op deze vragen kan dan helpen om het ontstaan van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ te verklaren. Om de ‘nieuwe’ milieubeweging te kunnen omschrijven, ging ik ook op zoek naar de typische kenmerken van de ‘nieuwe sociale bewegingen’. Wanneer ontstonden ze precies, welk gedachtegoed hangen ze aan, hoe organiseren ze zich, wie zijn de leden, welke middelen zet men in om zijn doel te bereiken, enzomeer? Na het beantwoorden van deze vragen, kan de ‘nieuwe’ milieubeweging beter onder de loep genomen worden. Hoe kan deze beweging, als we de literatuur vergelijken, gedefinieerd worden? Wat zijn de voorlopers van deze ‘nieuwe’ milieubeweging, die ontstond vanaf het einde van de jaren zestig van de vorige eeuw, en wat zijn de specifieke ontstaansredenen? Een andere grote vraag die ik me stelde is of de ‘nieuwe’ milieubeweging al dan niet een typische ‘nieuwe sociale beweging’ is? Door de kenmerken van de ‘nieuwe’ milieubeweging te benoemen en deze te toetsen aan de theorie van de ‘nieuwe sociale bewegingen’, wil ik trachten deze laatste vraag op te lossen. Uiteindelijk beslaan deze bovenstaande vragen het eerste en theoretische deel van de licentiaatverhandeling. In een tweede deel verricht ik specifiek onderzoek naar het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ vanaf zijn ontstaan tot 1983. Hoe is dit comité tot stand gekomen? Wat waren de concrete aanleidingen? Welke doelstellingen had men voor ogen? Wie sloot zich aan bij het actiecomité? Welke middelen schakelde men in om 11 de doelen te bereiken en welke acties werden er ondernomen? Kon men een noemenswaardige invloed uitoefenen op het lokale bestuur? Aangezien enkele leden van het actiecomité lid waren van de gemeenteraad moet er in ieder geval een zekere invloed geweest zijn. Welke ideologie deelden de leden of was er überhaupt een overheersende ideologie? De antwoorden op deze vragen wil ik toetsen aan de theorie over ‘nieuwe sociale bewegingen’ en de ‘nieuwe’ milieubeweging. Op die manier wordt een concreet voorbeeld in zijn bredere context geplaatst en verbonden met een algemener maatschappelijk fenomeen. De grote vraag die ik dan wil stellen is of dit welbepaalde actiecomité al dan niet een typisch voorbeeld is van de ‘nieuwe’ milieubeweging en ruimer ook van de ‘nieuwe sociale bewegingen’. 12 2. Methodologie en structuur van het onderzoek Mijn interesse in milieu en de milieuproblematiek, een thema dat anno 2007 opnieuw een belangrijk punt is op de politieke agenda, bracht mij bij het onderwerp van deze scriptie. Ik ben mijn zoektocht naar een onderwerp gestart in het Amsab-ISG in Gent en op dezelfde plaats startte ik ook mijn zoektocht naar bronnenmateriaal. In de probleemstelling heb ik reeds gezegd dat het archief van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’, volledig terug te vinden is in het Amsab in Gent. Met dit bronnenmateriaal kon ik onmiddellijk aan de slag voor het lokale onderzoek dat ik wou voeren. Dit lokale onderzoek maakt het tweede deel uit van mijn licentiaatverhandeling. Om dit onderzoek van een lokale milieuvereniging te duiden en in een breder kader te plaatsen, heb ik in een eerste deel de ‘nieuwe sociale bewegingen’, de ‘nieuwe’ milieubeweging en theorievorming rond deze onderwerpen uitgebreider bekijken. Eerst en vooral heb ik een literatuurstudie gemaakt over ‘de nieuwe sociale bewegingen’. Met deze studie wou ik hoofdzakelijk op zoek gaan naar de typerende kenmerken van deze bewegingen, om na het voeren van het onderzoek naar de lokale milieuvereniging na te kunnen gaan of deze al dan niet een typische nieuwe sociale beweging is. Het is nog een vrij recent fenomeen dat historici meer belangstelling krijgen voor de studie van de nieuwe sociale bewegingen, terwijl het lijkt alsof sociologen en politicologen langzaamaan hun interesse voor dit onderwerp wat verliezen. Tijdens een studiedag van ODIS 3 op 22 november 2002 in Brussel kwamen historici, sociologen en politicologen samen om deze materie te bespreken en hun inzichten hierover uit te wisselen. 4 Ikzelf ben ook een grote voorstander van zulke interdisciplinaire samenwerking. Omdat door historici nog niet veel onderzoek werd verricht naar nieuwe sociale bewegingen, is de literatuur die ik heb doorgenomen voor dit onderdeel wel hoofdzakelijk het werk van politicologen en sociologen. Maar nu steeds meer archieven van de nieuwe sociale bewegingen in België beschikbaar worden, zullen historici de komende jaren ongetwijfeld hun onderzoek naar deze bewegingen verder uitbouwen. 3 Onderzoekssteunpunt en Databank Intermediaire Structuren in Vlaanderen HOOGHE M. & BILLIET J., ‘Inleiding: Tussen vernieuwing en continuïteit’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2004, 3, p. 319. 4 13 Na de ‘nieuwe sociale bewegingen’ te hebben behandeld, heb ik ook de literatuur rond de ‘nieuwe’ milieubeweging uitgepluisd. Deze beweging kende haar ontstaan op het einde van de jaren 1960 en het begin van de jaren 1970, de periode waarin ook de door mij onderzochte lokale vereniging het levenslicht zag. Met deze literatuurstudie wou ik vooral de nieuwe milieubeweging, haar ontstaan en de typerende kenmerken, beschrijven en nagaan of deze beweging een typevoorbeeld is van een nieuwe sociale beweging. Het onderzoek dat tot nu toe gevoerd is naar de nieuwe milieubeweging is enigszins beperkt. De verklaring hiervoor is tweedelig. Ten eerste heeft de milieubeweging in Vlaanderen niet veel archiefmateriaal geproduceerd of bewaard. Dit komt voort uit het feit dat de milieubeweging een sterke lokale inplanting kent en de lokale verenigingen minder belang hechten aan het bijhouden van een goed geordende administratie. Ten tweede is veel van het geproduceerde archiefmateriaal door de milieuactivisten niet of nog niet bij archiefinstellingen gedeponeerd, waardoor het vaak ontoegankelijk is. Zo vertelde ook Paul Martens, die ik voor dit werk interviewde, dat hij nog vele documenten, in verband met het AMM en zijn persoonlijke politieke carrière, in zijn bezit heeft. In Vlaanderen zijn er op die manier nog vele waardevolle documenten die ergens op een zolder liggen te wachten om gedeponeerd te worden en zo te kunnen bijdragen tot het onderzoek naar de ‘nieuwe’ milieubeweging in Vlaanderen. Zowel wat betreft de nieuwe sociale bewegingen als de nieuwe milieubeweging is er voor historici nog veel ruimte om nieuw onderzoek te doen. Men moet hiervoor ook de bevolking, en wat dit onderzoek betreft dan vooral voormalige en huidige leden van lokale milieuverenigingen, bewust maken van het belang van het deponeren van hun privéarchieven. In het tweede deel van deze verhandeling heb ik een lokaal onderzoek verricht naar de milieuactiegroep ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’. De archieven van deze lokale vereniging werden bij het Amsab - Instituut voor Sociale Geschiedenis in Gent gedeponeerd. Met het hierboven aangehaalde probleem, wat betreft het tekort aan bronnenmateriaal voor de nieuwe milieubeweging, had ik dus niet te maken. Het Amsab-ISG in Gent ontving het secretariaatsarchief vanaf de beginperiode van het AMM, samen met het archief van twee voorzitters, dokter Eric Van Renterghem, gewezen voorzitter, en planoloog Paul Claus, huidig voorzitter. Het archief van Van Renterghem is chronologische bewaard en 14 dat van Claus zit meer thematisch per dossier geordend. Dit laatste betreft hoofdzakelijk recent bronnenmateriaal vanaf de jaren 1990. 5 Het gedeponeerde archief van het AMM is te uitgebreid om volledig te kunnen bestuderen in het kader van een licentiaatverhandeling. Daarom heb ik de periode die ik wou bestuderen beperkt en laten lopen vanaf 1970 tot eind 1983. Voor deze periode heb ik haast uitsluitend het archief dat Eric Van Renterghem deponeerde, geraadpleegd. Voor het jaar 1970 vond ik in het archief de eerste sporen terug van het ontluikende actiecomité. In dat jaar was er nog geen sprake van een formeel opgerichte vzw, maar er waren wel al enkele personen actief in de strijd tegen lokale milieuproblemen. De documenten die zij hebben voortgebracht in het kader van deze strijd, bevinden zich ook in het archief van het AMM. Ik heb mijn onderzoek laten lopen tot eind 1983 om de eenvoudige reden dat ik mezelf een beperking moest opleggen om voor dit onderzoek niet in tijdsnood te raken. Ik koos het jaar 1983 als eindpunt omdat dit ook het eindpunt is van een de tweede ‘bundel’ of ‘doos’ in het chronologische geordende archief. Oorspronkelijk had ik het opzet om de opkomst van de groene partij Agalev in Merelbeke in mijn onderzoek te betrekken. Maar deze partij kende bij zijn eerste deelname aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1982 geen groot succes en behaalde geen zetels. 6 Merelbeke kende ook een aparte politieke situatie, waarbij de milieuproblematiek al vroeger dan in andere Vlaamse gemeenten op de politieke agenda stond. De lokale Volksunie afdeling had zich deze agendapunten al vanaf het begin van de jaren 1970 toegeëigend. Het bronnenmateriaal over het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbek’ uit het Amsab heb ik aangevuld met een uitgebreid interview met één van de initiatiefnemers van het AMM, Paul Martens. Daarnaast heb ik ook de literatuur uit het eerste deel aangewend om de ontwikkelingen binnen het AMM te duiden en te verklaren. Verschillende leden van het actiecomité zijn actief geweest in de lokale politiek van Merelbeke, wat ook een invloed heeft gehad op de interne werking van deze vereniging. Dit gegeven wil ik in deze thesis ook meer duiden, maar ik zal niet uitgebreid ingaan op de politieke situaties en ontwikkelingen van de politieke verhoudingen in Merelbeke. In een vroegere licentiaatverhandeling werd dit thema immers al uitgebreid behandeld. 7 5 DE CONINCK R., VANDENBROUCKE M. en VRIELYNCK S., ‘Hoe het groeide: inventarissen van archieven van de milieubeweging’, Gent, Amsab, 2005. 6 THIENPONT F., ‘Evolutie van de politieke verhoudingen te Merelbeke, vanaf WO 2 tot heden’, Gent, 1989, p. 171. 7 THIENPONT F., ‘Evolutie van de politieke verhoudingen te Merelbeke, vanaf WO 2 tot heden’, Gent, 1989. 15 Uit wat hierboven gezegd is, blijkt duidelijk dat mijn scriptie gestructureerd is rond twee grote onderdelen. Het eerste deel is een theoretische literatuurstudie over de ‘nieuwe sociale bewegingen’ en de ‘nieuwe’ milieubeweging. Ik tracht voor beiden een eigen definitie op te stellen om daarna de ontstaansachtergronden en –redenen van deze bewegingen te geven. Via het onderkennen van kenmerken wil ik trachten de nieuwe sociale bewegingen en de nieuwe milieubeweging te typeren. Dit maakt het gemakkelijker om nadien mijn bevindingen over het AMM te toetsen aan de theorie en om na te gaan of deze vereniging kan gezien worden als een typische nieuwe sociale beweging en een typevoorbeeld is van de nieuwe milieubeweging. Ik heb in dit eerste deel niet alles tot in het detail besproken en uitgepluisd, maar wou vooral het breder kader schetsen waarin het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ tot stand kwam. In het tweede deel komt het AMM dan uitgebreid aan bod. Als inleiding geef ik een korte schets van de gemeente Merelbeke, het actieterrein van het comité. Vervolgens bespreek ik het AMM met aandacht voor de volgende punten: de ontstaansgeschiedenis, de doelstellingen, de leden, de acties en activiteiten, de werking en de ideologie. Telkens zal ik nagaan of de kenmerken van het AMM al dan niet stroken met de kenmerken van de nieuwe milieubeweging in het bijzonder en de nieuwe sociale bewegingen in het algemeen. In bijlage heb ik enkele kopies van documenten uit het archief van het AMM gevoegd, die kunnen helpen bij het verduidelijken van bepaalde zaken en die ook een idee geven van de werking van het AMM. 16 ____Deel 1 Nieuwe sociale bewegingen en de milieubeweging____ 17 1. Nieuwe sociale bewegingen Het ‘Actiecomité voor Milieubescherming Merelbeke’ is een milieubeweging opgestart begin jaren zeventig van de vorige eeuw. Ze behoort tot de zeer heterogene groep van nieuwe sociale bewegingen, die het licht zagen in de jaren 1960-70. Als een verbreding van het specifieke thema, dat ik als onderwerp voor deze scriptie heb gekozen, wordt hieronder de ‘theorie’ rond de nieuwe sociale bewegingen toegelicht. 1.1 ‘Oude’ en ‘nieuwe’ sociale bewegingen Door het gebruik van het woord ‘nieuw’ in de term ‘nieuwe sociale bewegingen’, wordt er onmiddellijk en haast onontkoombaar een terminologische opsplitsing gecreëerd tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ sociale bewegingen. De arbeidersbeweging kan beschouwd worden als de grootste ‘oude sociale beweging’ en is een voortbrengsel van de revolutionaire periode tussen 1789 en 1848, waarbij arbeiders streden tegen de onderdrukking van het proletariaat door de bourgeoisie en tegen de onderdrukking van minderheden door overheersende groepen in het algemeen. Om hun doelstellingen te kunnen verwezenlijken moesten de arbeiders in de eerste plaats ervoor zorgen dat ze staatsmacht konden veroveren. Uiteindelijk slagen ze hierin via de oprichting van arbeidersbewegingen en socialistische partijen, die in haast alle Europese landen macht verwerven en het lot van de arbeider trachtten te verbeteren. De ‘nieuwe’ sociale bewegingen kenden, volgens de Amerikaanse socioloog Wallerstein, een opbloei sinds de ‘revolutie’ van 1968 in die landen waar de ‘oude’ sociale bewegingen hun doel, staatsmacht, hadden bereikt. 8 In de jaren tachtig van de vorige eeuw begon men de term ‘nieuwe sociale bewegingen’ te hanteren om de veelzijdigheid aan termen, die een nieuw maatschappelijk verschijnsel aanduidden, te omvatten. Voorheen sprak men onder andere van contestatie- en protestbewegingen, actiebewegingen, de alternatieven, de progressieven, enzovoort. Uiteindelijk bleek de term ‘nieuwe sociale bewegingen’ het meest aangewezen om de bonte verzameling van versnipperde actiegroepen, waartoe onder andere de Derde Wereldbeweging, de vredesbeweging, de vrouwenbeweging, de milieubeweging en tal van andere behoren, te 8 ‘Een milieubeweging in de Vlaamse Media: Een gatekeeper-studie en een input-output analyse van de berichtgeving over de Bond Beter Leefmilieu in de pers, radio en televisie.’, Geeraerd I., Brussel, 1993. of DUYVENDAK J.W., p.17, 1992. 18 benoemen. 9 De term ‘nieuwe sociale bewegingen’ vond ook ingang binnen de bewegingen zelf om zich te onderscheiden van de ‘oude’ sociale bewegingen en van de arbeidersbeweging. Het ‘nieuwe’ in de term heeft volgens Jacobs en Roebroek ‘slechts betekenis als verwijzing naar ‘nieuwe’ maatschappelijke ontwikkelingen, die de basis voor het ontstaan van de bewegingen vormden’. In vergelijking met traditionele politieke partijen en vakbonden leggen de nieuwe sociale bewegingen volgens hen ook meer de nadruk op emancipatorische veranderingen in de civiele maatschappij dan op het veroveren van posities binnen het bestaande politieke bestel. 10 Men streefde dus minder naar het verwerven van politieke macht. Volgens Florizoone 11 betekende de opkomst van de nieuwe sociale bewegingen het begin van een nieuw tijdperk, een nieuwe maatschappij. Van de realisatie van die nieuwe maatschappij zouden de nieuwe sociale bewegingen dan tegelijk de voorbode, het signaal én de (mede)bewerkstelligers zijn. Net zoals de arbeidersbeweging eind 19de eeuw en tot ver in de 20ste eeuw voor een belangrijk gedeelte de dynamiek van de samenleving bepaalden, zo zouden de nieuwe sociale bewegingen in de tweede helft van de 20ste eeuw (en misschien ook nog daarna) de belangrijkste maatschappelijke wijzigingen aankondigen en helpen realiseren. 12 Het gebruik van het woord ‘nieuw’ in de benaming zou dus volgens Jacobs, Roebroek en Florizoone een verwijzing zijn naar de tijdsperiode waarin de nieuwe sociale bewegingen ontstonden, een periode die heel wat nieuwe ontwikkelingen kende. Volgens andere auteurs wou men zich met de term ‘nieuw’ onderscheiden van vroegere sociale bewegingen. Er bestaat in de literatuur heel wat onenigheid over het feit of de term ‘nieuwe sociale bewegingen’ wel een goed overwogen keuze is en of die bewegingen dan werkelijk als een ‘nieuwe’ maatschappelijke ontwikkeling of als een reactie op een ‘nieuwe’ maatschappij kunnen beschouwd worden. Wat de term ‘nieuwe sociale bewegingen’ zelf betreft, deze is ondertussen al helemaal ingeburgerd, maar toch lijkt er iets te schorten aan dit verzamelbegrip. Florizoone ziet een dubbelzinnigheid die vervat ligt in het toevoegsel ‘nieuw’. Met dit woord kan immers iets wat ‘recent’ is (een tijdsaanduiding dus), worden aangeduid, maar ook iets wat anders is dan het 9 ‘Een milieubeweging in de Vlaamse Media: Een gatekeeper-studie en een input-output analyse van de berichtgeving over de Bond Beter Leefmilieu in de pers, radio en televisie.’, Geeraerd I., Brussel, 1993, p. 11. 10 JACOBS D. en ROEBROEK J., ‘Nieuwe Sociale Bewegingen in Vlaanderen en Nederland’, Antwerpen, 1983, p. 15. 11 Patrick Florizoone (°1958) studeerde wijsbegeerte/moraalwetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Gent. 12 FLORIZOONE P., ‘De groenen: ideeën, bewegingen en partijen’, Antwerpen, 1985, p. 60. 19 gangbare (een kwaliteitsaanduiding dus). Verder zorgt het woord ‘nieuw’ volgens Florizoone voor nog meer verwarring doordat het de indruk wekt dat er, wat betreft de sociale bewegingen, maar twee soorten zouden bestaan. Er zijn echter verschillende andere sociale bewegingen (geweest), die men noch bij de ‘oude’, noch bij de ‘nieuwe’ kan rangschikken. Wanneer men met de uitdrukking ‘nieuw’ bedoelt dat deze sociale bewegingen vroeger niet voorkwamen en vanaf het einde van de jaren zestig, begin zeventig wel, dan is dat fout volgens Florizoone. In de jaren vijftig, ten tijd van de Koude Oorlog, bestond er in vele landen ook al een vredesbeweging. Evenals in de 19de eeuw kenden meerdere Europese landen een vredesbeweging. Ook van een vrouwenbeweging was er al sprake vóór de jaren zestig van de vorige eeuw, met name op het einde van de 19de en bij het begin van de 20ste eeuw. Vooral de milieubeweging is een recenter verschijnsel als we de omvang, de verspreiding en de actievormen in acht nemen. Zo is ook de anti-kernenergiebeweging een zeer nieuw verschijnsel in de geschiedenis, maar dat is ook erg logisch, aangezien kernenergie relatief recent slechts op het toneel verscheen. 13 Over het feit of de nieuwe sociale bewegingen nu werkelijk in een nieuwe maatschappelijke ontwikkeling kaderen, stellen sommige auteurs dat het wel degelijk gaat om een recent fenomeen (Tucker 1991). Maar zij verwachten dat de nieuwe sociale bewegingen, als ze maar lang genoeg blijven bestaan, zullen gaan lijken op de oude sociale bewegingen. Anderen, waaronder Jürgen Habermas en Alain Touraine, benadrukken dan weer het fundamentele onderscheid tussen oude en nieuwe sociale bewegingen. Binnen deze optiek zijn de nieuwe sociale bewegingen dan een reactie op nieuwe uitdagingen, die eigen zijn aan de hoogmoderne samenleving (Cohen 1985). De nieuwe sociale bewegingen onderscheiden zich dus op een aantal vlakken van de oudere sociale bewegingen (Walgrave 1992), onder andere door de datum van hun ontstaan, hun ideologie en hun organisatievorm. 14 Stefaan Walgrave haalt in ‘Tussen loyauteit en selectiviteit’ nog een vierde verschil aan dat volgens hem bestaat tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ sociale bewegingen. ‘Nieuwe’ sociale bewegingen zouden geen gestructureerde en duurzame contacten onderhouden met de traditionele politieke actoren, zoals politieke partijen en geïnstitutionaliseerde drukkingsgroepen, wat de ‘oude’ sociale bewegingen wél deden. Nedelmann schrijft de nieuwe sociale bewegingen zelfs de creatie van een nieuw niveau van politieke intermediatie 13 FLORIZOONE P., ‘De groenen: ideeën, bewegingen en partijen’, Antwerpen, 1985, p. 60-61. HOOGHE M. en HELLEMANS S. (red.), ‘Van Mei ’68 tot Hand in Hand: nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995’, Leuven, 1995, p. 10. 14 20 toe, wat gesitueerd kan worden tussen de ongeorganiseerde individuen en de geïnstitutionaliseerde politieke partijen en drukkingsgroepen (Nedelmann, 1984). 15 Het blijkt dat de meeste auteurs hun stellingen over het onderscheid tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ sociale bewegingen vooral baseren op het feit dat de nieuwe sociale bewegingen hun opkomst kenden in een nieuwe periode, een andere maatschappelijke en sociale situatie van de nieuwste tijd. Op die manier kan je stellen dat de maatschappelijke achtergrond waartegen de nieuwe sociale bewegingen ontstonden, gezorgd heeft voor de typische, unieke kenmerken van die bewegingen. Recent beginnen historici zich toch vragen te stellen bij het vermeende nieuwe karakter van deze bewegingen. Er zou toch sprake zijn van een zekere mate van continuïteit wat betreft het functioneren van de sociale bewegingen. 16 Maar er blijven toch verschillen bestaan tussen de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ sociale bewegingen, die niet genegeerd mogen worden, namelijk in verband met het tijdstip van ontstaan, de ideologie, de manier van organisatie en het al dan niet streven naar politieke macht. Over de kenmerken en karakteristieken, die inherent zijn aan de nieuwe sociale bewegingen, zal ik het hierna uitgebreider hebben. Ook de ontstaansgronden worden verder uitgediept. Dit zal de verschillen tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ sociale bewegingen, die er volgens mij wel duidelijk zijn, zichtbaarder maken. 15 WALGRAVE S., ‘Tussen loyauteit en selectiviteit. Over de ambivalente verhouding tussen nieuwe sociale bewegingen en groene partij in Vlaanderen’, Leuven, 1995, p. 12. 16 HOOGHE M. en BILLIET J. (red.), ‘Inleiding: tussen vernieuwing en continuïteit. Sociologen en historici over nieuwe sociale bewegingen’, ‘Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis’, XXXIV, 2004, 3, pp. 319320. 21 1.2 Definitie(s) van de nieuwe sociale bewegingen 1.2.1 Enkele gangbare definities Zoals hiervoor al is gebleken, is men het in de literatuur niet altijd eens over de ‘theorie’ rond nieuwe sociale bewegingen. Elke auteur die over dit onderwerp schrijft, heeft wel een eigen definitie over wat nieuwe sociale bewegingen inhouden. Ik zal nu een aantal van die definities opsommen om daarna zelf tot een definitie trachten te komen. Eerst geef ik enkele meer algemene stellingen over ‘sociale bewegingen’, omdat die helpen bij het bepalen van een definitie rond nieuwe sociale bewegingen en ook bij het omkaderen van de ‘theorie’ rond milieubewegingen: “A social movement represents an effort by a large number of people to solve collectively a problem that they feel they have in common.” - Hans Toch - 1971 Een sociale beweging is “een samenspel van vele actoren en een verscheidenheid aan publieke activiteiten dat gedurende langere tijd gericht is op het tot stand brengen van maatschappelijke veranderingen”. - Wim van Noort - 1988 “Sociale bewegingen zijn een samenhangende reeks van gebeurtenissen geproduceerd in interactie met tegenstanders en gedragen door een netwerk van actoren met politieke doelen die hierbij hoofdzakelijk gebruik maken van niet-institutionele middelen.” - Jan Willem Duyvendak e.a. - 1992 “Een sociale beweging is volgens mij een geheel van organisaties en losse actoren, waaronder de domeinspecifieke, autonome organisaties, die door middel van collectieve actie buiten de geïnstitutionaliseerde politieke kanalen druk uitoefenen op de politieke beleidsvoerders met de bedoeling om bindende maatschappelijke veranderingen of het behoud van een toestand te realiseren. Deze maatschappelijke strijdpunten staan niet geïsoleerd, maar maken deel uit van een meer omvattende ideologie, van een maatschappelijk plan. In haar collectieve actie pakt de beweging met haar massaliteit uit.” - Stefaan Walgrave - 1994 22 Uit de bovenstaande definities besluit ik dat sociale bewegingen mensen, verenigingen, organisaties enzovoort samenbrengen, die zich onderling verbonden en aangetrokken voelen tot het oplossen van eenzelfde probleem. Ze streven ernaar om in de bestaande samenleving verschillende veranderingen te kunnen bewerkstelligen die in hun voordeel spelen. Sociale bewegingen werken niet via de politieke geïnstitutionaliseerde kanalen, maar willen via druk op die politieke kanalen en hun vertegenwoordigers hun doelstellingen behalen. Hun soms specifieke strijd past in een ruimere ideologie. Alvorens te trachten zelf een definitie op te stellen voor de ‘nieuwe sociale bewegingen’, geef ik enkele stellingen mee van auteurs uit het vakgebied, die kunnen helpen bij het definiëren van die bewegingen: “Thus, a desire for beauty may be more or less universal but today an unprecedently large proportion of Western population have been raised under conditions of exceptional social security (absence of total war) that the relative priority of economic and physical security is lower than in the past. Under these circumstances “new” social movements were settled.” - Ronald Inglehart – 1977 De nieuwe sociale bewegingen zijn “het geheel van bewegingen die zich sedert het midden van de zestiger jaren als reactie op recente maatschappelijke veranderingen en tegenstellingen manifesteren. Zij komen onafhankelijk van de traditionele partijen en (grotendeels verzuilde) verenigingen en instituties tot stand, richten zich op emancipatorische maatschappelijke veranderingen en zijn in staat massamobilisaties tot stand te brengen.” - Danny Jacobs en Joop Roebroek - 1983 “Nieuwe sociale bewegingen… Met dit verzamelbegrip worden een aantal sociale bewegingen aangeduid die na de protestbewegingen van de jaren zestig (vooral de studentenbewegingen) in tal van landen op het politieke toneel verschenen zijn: de milieubeweging, de anti-kernbeweging, de vredesbeweging, de vrouwenbeweging, de consumentenbeweging, enz.” - Patrick Florizoone - 1985 23 “Nieuwe sociale bewegingen is de verzamelnaam voor bewegingen die mobiliseren rond zulke uiteenlopende thema’s als vrede, emancipatie van vrouwen, homo’s en lesbiennes, milieu, Derde Wereld, leegstand van huizen, anti-racisme, christelijke basiswerking,…” - Staf Hellemans - 1993 “Nieuwe sociale bewegingen is de verzamelnaam voor bewegingen, die mobiliseren rond zulke uiteenlopende thema’s als vrede, leefmilieu, Derde Wereld, leegstand van huizen… Bijna steeds is de overheid daarbij een intermediair of zelfs het uiteindelijke doel: de overheid moet een bepaald beleid voeren of problemen helpen oplossen. De nieuwe sociale bewegingen behoren vanwege deze tussenpositie tussen bevolking en overheid dan ook tot wat men in België vaak het ‘maatschappelijk middenveld’ noemt.” - Marc Hooghe en Staf Hellemans - 1995 “Nieuwe sociale bewegingen staan haaks op de traditionele politieke cultuur in België. Als de burgers in actie kwamen, was dat in verzuilde organisaties, die door de elite gestuurd werden. Nieuwe sociale bewegingen, daarentegen verwerpen die verzuiling, en vormen met hun participatieve ideologie een uitdaging voor de elite.” - Marc Hooghe en Staf Hellemans - 1995 1.2.2 Een ‘definitie’ De term ‘nieuwe sociale bewegingen’ dekt een grote en zeer heterogene lading aan bewegingen, die het licht zagen in de jaren zestig van de twintigste eeuw en de decennia erna. Ze ontstonden als een reactie op de maatschappelijke veranderingen die optraden in die periode. De thema’s waarrond ze zich mobiliseren, zijn zeer uiteenlopend, zoals vrede, vrouwenemancipatie, derde wereld problemen, milieu, holebi’s, anti-racisme, enzovoort. Elk van die bewegingen legt zich toe op het realiseren van één of enkele specifieke doelstellingen binnen de bestaande samenleving. Men wil maatschappelijke veranderingen teweeg brengen via niet-institutionele kanalen, onafhankelijk van de bestaande politieke partijen. Ze verwerpen dan ook de verzuiling en vormen een uitdaging voor de bestaande structuren. Omdat de nieuwe sociale bewegingen zich tussen de overheid en de burger bevinden, kan men ze tot het maatschappelijke middenveld rekenen. 24 1.3 Ontstaansgronden van de nieuwe sociale bewegingen Om het ontstaan van de nieuwe sociale bewegingen te kunnen verklaren, moeten we de maatschappelijke achtergrond van die tijd bekijken, namelijk de politieke en sociale evoluties die plaatsvonden in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw. Els Witte haalt in ‘Politiek en Democratie’ enkele auteurs aan die trachten een verklaring te geven voor het ‘fenomeen’ nieuwe sociale bewegingen. Ze heeft het onder andere over Inglehart, die hierboven ook al ter sprake kwam. Hij baseert zijn verklaring voor het ontstaan van de nieuwe sociale bewegingen in de eerste plaats op de verschillen in waardensystemen van de vooroorlogse en naoorlogse generaties. De generatie vóór de Tweede Wereldoorlog was volgens Inglehart meer gericht op het verwerven van materiële welvaart, terwijl de naoorlogse generatie meer belang hecht aan de kwaliteit van het leven. Inglehart houdt in de tweede plaats rekening met het feit dat de naoorlogse generatie een veel hogere scholingsgraad kent. Hij heeft het in deze context over ‘secundaire elites’: mensen met een hogere of universitaire opleiding uit de middengroepen die zich door intellectuele, esthetische, morele en andere niet-materiële doelstellingen laten leiden en die wel de aspiraties, maar niet altijd de mogelijkheid hebben om tot eliteposities op te klimmen en daar uiting te geven aan hun politieke ideeën. Deze ‘secundaire elites’ hebben vooral aandacht voor vrije meningsuiting, directe politieke participatie, zinvol werk, een schoon en veilig milieu, leefbare steden, natuurbehoud, vrede en meer vrijheid en ontplooiingskansen voor het individu, anti-racisme, enz. Men kan dit omschrijven als een postmaterialistische oriëntatie, die onder meer tot uiting komt door het afwijzen van de traditionele partijen en door het creëren van bewegingen en partijen met een postmaterialistische ideologie. 17 Inglehart plaats de opkomst van de ‘nieuwe’ sociale bewegingen dus in de context van de opkomst van een ‘nieuw’ waardensysteem en het ontstaan van een ‘nieuwe’ elite. Witte stelt dat er ook een groep van auteurs is, die in hun analyses van de ‘nieuwe sociale bewegingen’ wijzen op het verzet van de naoorlogse generaties tegen de grootschalige, abstracte samenleving, waar de relaties door onpersoonlijke procedures geregeld worden en waar de mensen elkaar nog nauwelijks kennen. 18 Onder andere Jacobs en Roebroek zien 17 18 WITTE E., ‘Politiek en Democratie’, Brussel, 2002, p. 153. WITTE E., ‘Politiek en Democratie’, Brussel, 2002, p. 154. 25 hierin een verklaring voor het ontstaan van de nieuwe sociale bewegingen. Er ontstond volgens hen protest tegen de gevolgen van de ‘nieuwe’ kapitalistische maatschappij. 19 Een andere mogelijke verklaring voor het ontstaan van ‘nieuwe sociale bewegingen’ wordt omschreven in de deprivatietheorie. Men gaat er vanuit dat het aantal hoog opgeleiden door de democratisering van het hoger onderwijs sterk toegenomen is. Deze hoger opgeleiden hebben verwachtingen die de arbeidsmarkt niet kan inlossen. ‘ Nieuwe Sociale Bewegingen’ zijn in dit opzicht dan het gevolg van de problemen van een nieuwe elite die zich sociaal en politiek ondervertegenwoordigd vindt. Witte wijst erop dat deze theorie berust op een vrij labiele empirische basis. 20 De ‘New Social Movement Approach’ werpt nog een ander licht op de ontstaansredenen van de nieuwe sociale bewegingen. Deze benadering ontstond rond 1980 in verschillende WestEuropese landen. De verklaring voor de opkomst van milieu-, vrouwen-, vredes-, derdewereld- en kraakgroepen wordt verklaard vanuit de structurele veranderingen die Westerse maatschappijen sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog hebben doorgemaakt: de komst van de welvaartsstaat en het verdwijnen van armoede, de overgang van een industriële naar een steeds meer postindustriële maatschappij, de pacificatie van klassentegenstellingen, een enorme toename van het scholingsniveau bij de bevolking, massaconsumptie, de komst van de televisie, enzovoort. 21 Deze ontwikkelingen zouden aan de basis liggen van het ontstaan van de nieuwe sociale bewegingen. De verschillende verklaringen die hierboven aan bod komen, zijn het erover eens dat er na de Tweede Wereldoorlog een algemene welvaartsstijging plaatsvond en dat dit op één of andere manier aan de basis lag van het ontstaan van de nieuwe sociale bewegingen. De toename van de welvaart zorgde ervoor dat steeds meer mensen van een hogere opleiding konden genieten. De hoger geschoolden namen in aantal toe en men spreekt in dit opzicht vaak over het ontstaan van een nieuwe klasse, een ‘secundaire elite’. Deze ‘nieuwe’ groep in de maatschappij bezat andere waarden en ideeën dan de vooroorlogse generatie en was om uiteenlopende redenen vaak misnoegd over de politieke gang van zaken en kwam hiertegen in 19 JACOBS D. en ROEBROEK J., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen en Nederland’, Antwerpen, 1983. WITTE E., ‘Politiek en Democratie’, Brussel, 2002, p. 154. 21 VAN DER HEIJDEN H., ‘Tussen aanpassing en verzet: milieubeweging en milieudiscours’, Amsterdam, 2000. 20 26 opstand. Deze opstand resulteerde in de oprichting van allerlei sociale bewegingen die via niet-institutionele kanalen hun doel trachtten te bereiken. 27 1.4 Kenmerken van de nieuwe sociale bewegingen Uit de voorgaande paragrafen zijn al enkele typische kenmerken van de nieuwe sociale bewegingen naar voor gekomen. Ik haal uit de doorgenomen literatuur een zestal kenmerken, die volgens mij aanwezig zijn in bijna alle nieuwe sociale bewegingen: ze ontstaan eind jaren zestig van de 20ste eeuw, kennen een links-libertaire ideologie, hebben een zwakke organisatiestructuur, hun publiek bestaat vooral uit postmaterialisten uit de middenklasse, ze gebruiken ludieke actiemiddelen en tenslotte kennen ze een afkeer van de verzuiling. Vanzelfsprekend is niet elk van deze kenmerken in even grote mate aanwezig in elk van de nieuwe sociale bewegingen. Maar algemeen gezien vind je deze eigenschappen wel overal terug. De eerste drie, hier opgesomde kenmerken, zijn diegenen die meest doorslaggevend zijn en ze staan in de literatuur het minst ter discussie. Als je de ‘oude’ sociale bewegingen vergelijkt met de ‘nieuwe’ sociale bewegingen dan blijken deze drie karakteristieken ook het grootste verschil tussen beide aan te duiden. Door de nieuwe sociale bewegingen te beschrijven aan de hand van zes kenmerken wordt een soort ideaaltype gecreëerd. Dit kan als een onderzoeksinstrument gebruikt worden, maar in de realiteit kunnen er wel afwijkingen van dit ideaal vastgesteld worden. Het is meer het samengaan van deze verschillende kenmerken, dan elk van die eigenschappen op zich, dat het karakter van de nieuwe sociale bewegingen bepaalt. 22 Door specifieke eigenschappen toe te schrijven aan die bewegingen, ontstaat wel een duidelijke afbakening van het onderwerp, die de wetenschappelijke studie ervan vergemakkelijkt. De verschillende kenmerken, die volgens mij inherent zijn aan de nieuwe sociale bewegingen, worden hieronder verder toegelicht. Later kunnen deze kenmerken dan ook gelinkt worden aan de specifieke kenmerken van de ‘nieuwe’ milieubeweging. 22 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, pp. 143-144. 28 1.4.1 Ontstaan eind jaren zestig van de 20ste eeuw Het eerste kenmerk betreft dus het ontstaan van de nieuwe sociale bewegingen. Het merendeel van hen zag het licht op het einde van de jaren zestig en begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Er ontstond na 1960 een nieuwe vorm van protest, die zich in de loop van de jaren zeventig van de 20ste eeuw ging opdelen in verschillende sectoriële bewegingen, met als thema’s de Derde Wereld, leefmilieu, vrouwen, vrede, enzovoort. De achtergronden en de verklaringen voor dit ontluikende, ‘nieuwe’ protest zijn hierboven al uitgebreider besproken. Het ongeveer gelijktijdig ontstaan van die verschillende nieuwe sociale bewegingen is opvallend, zeker wanneer die gelijktijdigheid zich ook op thematisch en geografisch vlak voordoet. Verspreid over enkele jaren kwamen studenten in opstand in steden over heel de wereld, onder andere Berkeley, Kent (Ohio), Parijs en, dichter bij ons, ook in Leuven, Gent en Brussel. Een niet onbelangrijke verklaring voor het gelijktijdig ontstaan van dit protest is de aanwezigheid van de nieuwe elektronische massamedia. Vernieuwende ideeën en protesttechnieken konden langs deze weg sneller en efficiënter verspreid worden. 23 1.4.2 Een links-libertaire ideologie De verschillende nieuwe sociale bewegingen zijn ook met elkaar verbonden via een enigszins verwante ideologie. Deze ideologie wordt vaak benoemd als links-libertair. Ongeacht de thema’s of de onderwerpen waarmee de nieuwe sociale bewegingen zich inlaten, delen ze een linkse oriëntatie met een sterke nadruk op het behouden van individuele vrijheid. Dit laatste staat in tegenstelling met de klassieke linkse visie. 24 Met links wordt hier niet een ideologisch systeem bedoeld zoals het socialisme, maar wordt verwezen naar maatschappelijke waarden zoals sociale gevoeligheid, rechtvaardigheid of een kritische houding tegenover de vrije markteconomie. De term libertair heeft betrekking op individualiteit. Zelfontplooiing en persoonlijke autonomie zijn hierbij belangrijk. De term geeft ook het anti-autoritaire wantrouwen weer dat er bestaat tegenover grote, strakke, hiërarchische structuren en organisaties, zoals het leger, de kerk, de staat of grote politieke 23 HOOGHE M. & BILLIET J., ‘Inleiding: Tussen vernieuwing en continuïteit’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2004, 3, p. 321. 24 HOOGHE M. & BILLIET J., ‘Inleiding: Tussen vernieuwing en continuïteit’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2004, 3, pp. 321-322. 29 partijen. 25 In het verlengde hiervan loopt de relatie met de overheid dan ook niet altijd van een leien dakje. De meeste nieuwe sociale bewegingen willen zo weinig mogelijk controle door de staat en een beperking van de macht van de staat. Uiteindelijk is dit ideeëngoed geen echt uitgewerkte ideologie, maar delen de nieuwe sociale bewegingen gewoon een aantal waarden. Die waarden op zich zijn niet nieuw, maar behoren voor een groot deel tot het gangbare politieke discours sinds de 19de eeuw. Wat wel nieuw is, is de plaats die aan die waarden wordt toegekend. De nieuwe sociale bewegingen gaan niet akkoord met de manier waarop die aanvaarde moderne waarden worden toegepast en geïmplementeerd. 26 Dit verklaart opnieuw het protest dat er bestaat tegen de politieke leiding. De verschillende waarden, die de nieuwe sociale bewegingen delen, worden ook vaak omschreven als ‘postmaterialistisch’ waarden. Dit kadert in het idee van een nieuwe generatie, die na de Tweede Wereldoorlog is opgegroeid in een wereld van overvloed en die minder belang zou hechten aan materiële thema’s, maar meer gericht is op het oplossen van immateriële problemen. Men verzet zich tegen een samenleving waarin economische groei en consumptie het allerbelangrijkste zijn en men neemt een bijzonder kritische houding aan ten aanzien van het dominante kapitalistische systeem. Op het niveau van het politieke systeem leidt dit tot het benadrukken van nieuwe onderwerpen, bijvoorbeeld de mensenrechten, nieuwe conflictlijnen, zoals het leefmilieu tegenover economische groei, nieuwe vormen van politieke participatie, wat wil zeggen meer directe participatie, enzovoort. 27 Uiteindelijk hoopt men op deze manier het beleid te kunnen beïnvloeden. Sommige auteurs gebruiken liever de term ‘postmaterialisme’, maar recent spreekt men toch meestal over ‘links-libertair’ als men de ideologie van de nieuwe sociale bewegingen wil benoemen. Momenteel is het gebruik van de term ‘links’ om de ideologie van de bewegingen te definiëren ook niet geheel onomstreden. Verscheidene auteurs pleiten voor een meer alternatieve benadering. 25 HOOGHE M. en HELLEMANS S. (red.), ‘Van Mei ’68 tot Hand in Hand: nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995’, Leuven, 1995, p. 11. 26 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, pp. 142. 27 VAN DER HEIJDEN H.-A., ‘Tussen aanpassing en verzet. Milieubeweging en milieudiscours’, Antwerpen, 2000, p. 20. 30 Het is wel duidelijk dat het ideeëngoed van de nieuwe sociale bewegingen zich in het linkse kamp situeert. Maar ze deelt niet volledig dezelfde waarden van wat we binnen de politieke partijen als links beschouwen. Het verzet tegen de heersende politieke leiding en haar werking is steeds opvallend aanwezig in de ideologie van de nieuwe sociale bewegingen. 1.4.3 Een specifieke organisatiestructuur De wijze waarop de nieuwe sociale bewegingen zijn gestructureerd en georganiseerd en waarop binnen die bewegingen en verenigingen beslissingen worden genomen is meestal onconventioneel. De oude sociale bewegingen en politieke partijen kennen hiërarchische, centralistische organisatiestructuren, maar de nieuwe sociale bewegingen zweren deze manier van organisatie af, zoals hiervoor al bleek uit hun ideologische waarden. Er wordt veel belang gehecht aan inspraak, vandaar de minder strakke organisatie en het verzet tegen elk gedelegeerd en oncontroleerbaar leiderschap. De meest typische kenmerken van de organisatiewijze van nieuwe sociale bewegingen, die in de literatuur ook het duidelijkst naar voren komen zijn, een zwakke interne structuur, grote verbrokkeling en een sterke lokale inplanting. Nieuwe sociale bewegingen kenmerken zich dus eerder door kleine, zwak gestructureerde en uitgebouwde organisaties die veel minder institutioneel verankerd zijn dan de oude sociale bewegingen. De leden van nieuwe sociale bewegingen vertonen over het algemeen weinig loyauteit naar politieke organisaties en ook met de organisatie zelf worden haast geen emotionele banden ontwikkeld. De manier en intensiteit van engagement wordt door de leden zelf bepaald en nieuwe sociale bewegingen kennen daardoor meestal ook een sterke lokale inplanting. Stefaan Walgrave heeft het bij de organisatiewijze van deze bewegingen ook over dedifferentiatie. Dit wil zeggen dat men op formeel vlak nauwelijks een onderscheid maakt tussen de bestuursleden en de ‘gewone’ leden, en tussen leden en niet-leden. Dit wijst er nogmaals op dat de nieuwe sociale bewegingen een ongeorganiseerd en informeel karakter bezitten. 28 Deze manier van organisatie zou dus een ideologische verklaring hebben en bewust gebeuren, zeker in de beginperiode. Maar recent overheerst meer de idee dat de nieuwe sociale 28 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 143. 31 bewegingen nooit de kans hebben gehad om uit te groeien tot sterke, nationaal georganiseerde verenigingen. Dit zou tegengehouden zijn door de kritische achterban van de nieuwe sociale bewegingen en een voortschrijdend individualiserings- en dissociatieproces. 29 Toch is het zwak georganiseerde en gedifferentieerde karakter van de nieuwe sociale bewegingen relatief, want er bestaan wél professionele organisaties en verenigingen. Naast de kleine, lokale actiegroepen, waar inderdaad weinig sprake is van een hiërarchie, bestaan er ook goed uitgebouwde (inter-)nationale organisaties en koepelorganisaties. Voorbeelden van zulke (inter-)nationale organisaties zijn onder andere Greenpeace, Amnesty International, Oxfam of Artsen Zonder Grenzen. Deze hebben niet meer de structuur van een klassieke vrijwilligersorganisatie. Samen met de kleine, lokale actiegroepen uit dezelfde sector worden zij gecoördineerd door een koepelorganisatie. Een echte centralisatie vindt er niet plaats door de voortdurende organisatorische verbrokkeling. Koepelorganisaties zoals onder andere de Bond Beter Leefmilieu (BBL), het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking (NCOS) of het Vrouwenoverleg Komitee (VOK) moeten dit wat trachten te verhelpen door interne coördinatie binnen hun sector en het verdedigen van de gemeenschappelijke ideeën en eisen bij de overheid. Maar ook deze koepels zijn relatief zwak door een klein personeelsbestand en slechts een minimale of helemaal geen bevoegdheid over de leden. De verschillende organisaties en actiegroepen binnen een bepaalde koepel beschikken immers over het laatste woord. 30 Het bestaan van een groot arsenaal aan lokale nieuwe sociale bewegingen, zorgt er dus voor dat ook de grotere bewegingen en koepels een relatief zwakke en verbrokkelde organisatie kennen. Men spreekt niet voor niets over de nieuwe sociale bewegingen in het meervoud. 1.4.4 Leden uit de middenklasse Een vierde kenmerk van de nieuwe sociale bewegingen is het feit dat het merendeel van hun publiek uit de nieuwe middenklasse afkomstig is. Deze eigenschap staat in de literatuur wel meer ter discussie dan de andere hiervoor genoemde karakteristieken. 29 HOOGHE M. & BILLIET J., ‘Inleiding: Tussen vernieuwing en continuïteit’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2004, 3, p. 322. 30 HOOGHE M. en HELLEMANS S. (red.), ‘Van Mei ’68 tot Hand in Hand: nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995’, Leuven, 1995, p. 12. 32 Zo ziet Walgrave dit kenmerk niet als een substantiële, maar eerder als een beschrijvende eigenschap van de nieuwe sociale bewegingen. 31 Aangezien de middenklasse ongetwijfeld het grootste deel van de leden levert van de nieuwe sociale bewegingen denk ik dat dit als een specifiek kenmerk kan gezien worden van deze bewegingen. Men heeft het in de literatuur vaak over de ‘nieuwe’ middenklasse, waarvan het hoge opleidingsniveau de belangrijkste gemeenschappelijke eigenschap is. Deze hoger opgeleiden lieten zich vooral leiden door intellectuele, esthetische, morele en andere nietmateriële doelstellingen. Dit zijn doestellingen die de arbeidersklassen niet of veel minder voor ogen hielden. De nieuwe middenklasse had vaak wel de ambitie, maar niet altijd de mogelijkheid, om op te klimmen tot de hogere posities om daar hun ideeën te kunnen uiten. Hun frustraties over hun positie en over de werking van de overheidsinstellingen konden ze voor een groot deel kwijt in de nieuwe sociale bewegingen. 1.4.5 De actiemiddelen Net als over het feit dat het merendeel van de leden van de nieuwe sociale bewegingen uit de middenklasse komen, bestaat er in de literatuur ook discussie of de actiemiddelen die ze hanteren al dan niet typerend zijn voor die bewegingen. De meeste actiemiddelen waarvan de nieuwe sociale bewegingen zich bedienen, kunnen omschreven worden als onconventioneel. Het gaat hier dan hoofdzakelijk om acties waarbij men zijn eigen lichaam in de strijd gooit. Voorbeelden hiervan zijn blokkades van wegen, bezettingen van bedrijven of natuurgebieden, betogingen, menselijke kettingen, confrontaties met de politie, enzovoort. Deze onconventionele actiemiddelen nemen een grote plaats in binnen het hele gamma van actiemiddelen. Daarnaast hanteren de nieuwe sociale bewegingen ook meer traditionele middelen om hun standpunten kracht bij te zetten en het beleid trachten te beïnvloeden, zoals het verspreiden van persberichten, het aanspannen van gerechtelijke procedures, en dergelijke. 31 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 143. 33 Van der Heijden brengt de verschillende actiemiddelen onder in een viertal categorieën. Hij heeft het over conventionele, demonstratieve, confrontatieve en gewelddadige acties. Deze benamingen verklaren zichzelf en de laatste drie hier vernoemde zijn volgens Van der Heijden de onconventionele actiemiddelen. Enkele van de specifieke actiemiddelen die hiertoe behoren en die nog niet vermeld werden, zijn onder andere het opzetten van petities en allerhande handtekeningenacties, het openbaar maken van geheime documenten en gewelddadige acties zoals het ingooien van ruiten, brandstichting of het bevrijden van proefdieren. 32 Al deze genoemde actiemiddelen zijn door de nieuwe sociale bewegingen voor het eerst op grote schaal toegepast. Op dit vlak hebben de nieuwe sociale bewegingen dus een innovatieve rol gespeeld, maar de actiemiddelen op zich waren niet helemaal nieuw. Zoals Walgrave aangeeft, blijkt uit historisch onderzoek dat deze middelen al veel langer bestonden en al in de strijd werden gegooid door oude sociale bewegingen. 33 Hoewel de onconventionele actiemiddelen, die de nieuwe sociale bewegingen hanteren, dus niet door hen als eerste werden ingezet, reken ik dit wel tot één van de typerende kenmerken van die bewegingen. Deze bewegingen gebruiken deze onconventionele actievormen immers veel vaker om hun eisen kracht bij te zetten dan ‘oude’ sociale bewegingen of andere sociale verenigingen dit doen of deden. 1.4.6 Contraverzuiling De nieuwe sociale bewegingen aanvaarden over het algemeen de heersende centrale waarden en normen van het maatschappelijke systeem niet meer. Hieruit volgt dat men zich onafhankelijk wil opstellen tegenover de geïnstitutionaliseerde partijen en organisaties. Men hekelt de inmenging van de politiek in sociale organisaties. In Vlaanderen wil dit zeggen dat men zich verzet tegen de verzuiling. 32 VAN DER HEIJDEN H.-A., ‘Tussen aanpassing en verzet. Milieubeweging en milieudiscours’, Antwerpen, 2000, pp. 26-27. 33 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 143. 34 De relatie die de nieuwe sociale bewegingen onderhouden met de politieke partijen is zeer selectief, onstabiel en informeel. Terwijl de ‘oude’ sociale bewegingen een meer exclusieve, stabiele en formele relatie hebben met de politiek. 34 1.4.7 Besluit De nieuwe sociale bewegingen worden hierboven getypeerd aan de hand van de zes kenmerken: hun ontstaan situeert zich in op het einde van de jaren 1960, de leden delen een links-libertaire ideologie, uit dit ideeëngoed komt een relatief zwakke organisatiestructuur voort, de leden zijn vooral afkomstig uit de (nieuwe) middenklasse, om hun doelen te bereiken worden vooral onconventionele actiemiddelen ingezet, en tenslotte stelt men zich op tegen de verzuiling. In mijn verdere onderzoek zal ik nagaan of de door mij onderzochte nieuwe sociale beweging, ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’, deze zes genoemde kenmerken bezit en dus al dan niet een typische nieuwe sociale beweging is. 34 HOOGHE M. & BILLIET J., ‘Inleiding: Tussen vernieuwing en continuïteit’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2004, 3, p. 322. 35 2. De milieubeweging 2.1 Definitie en plaats binnen de nieuwe sociale bewegingen Ook het begrip ‘milieubeweging’ kent net als de nieuwe sociale bewegingen verschillende omschrijvingen in de literatuur. “De milieubeweging is een sociale beweging, die uit verschillende onderdelen bestaat. Die onderdelen zijn: verenigingen voor natuurbescherming, actiegroepen voor het behoud van het leefmilieu, geëngageerde wetenschappers of wetenschappelijke onderzoekscentra die zich toeleggen op de problematiek van het leefmilieu, groeperingen van mensen die terug naar de natuur willen of althans op een meer ‘natuurlijke’ manier gaan leven. Deze verschillende onderdelen van groepen mensen vormen samen een sociale beweging, die we de milieubeweging noemen.” 35 - Patrick Florizoone - 1985 “Als milieubeweging beschouwen we dus die beweging van verenigingen, actiegroepen en koepelorganisaties, die zich inzetten voor natuurbehoud en een beter leefmilieu. De meeste mensen die er deel van uitmaken hangen in feite de milieu-ideologie aan, d.w.z. een stelsel van feiten, normen en waarden waarin natuurbehoud, milieubescherming enz. centraal staan.” 36 - Patrick Florizoone - 1985 “Men kan deze sociale beweging… zowel in ruime als in enge zin omschrijven: in ruime zin verwijst het begrip milieubeweging vooral naar het ontstaan en de ontwikkeling van een aantal collectieve overtuigingen, houdingen en reacties ten aanzien van de milieuproblematiek. In engere zin wordt met het begrip milieubeweging verwezen naar de ‘verharde’, organisatorische vormgeving daarvan in allerlei verenigingen, groepen, partijen, enz. Beide aspecten staan in nauw verband met elkaar.” 37 - Pieter Leroy - 1985 35 FLORIZOONE P., ‘De groenen: ideeën, bewegingen en partijen’, Antwerpen, 1985, p. 54. FLORIZOONE P., ‘De groenen: ideeën, bewegingen en partijen’, Antwerpen, 1985, p. 63. 37 LEROY P., ‘Milieubeweging en milieubeleid’, Antwerpen, 1985, p. 17. 36 36 “Het is moeilijk te spreken over ‘de’ milieubeweging’. De beweging bestaat in werkelijkheid uit een wirwar van kleine of grote groepen, met de meest uiteenlopende doelstellingen. Het is moeilijk een precieze scheidingslijn te trekken tussen groepen die men wel nog tot de milieubeweging wil rekenen, en andere groepen die op de één of andere manier met milieu en natuur bezig zijn.” 38 - Marc Hooghe en Staf Hellemans - 1995 Deze bovenstaande definities zijn slechts enkele van de manieren waarop de milieubeweging kan omschreven worden. Alle auteurs zijn het min of meer eens over het feit dat ‘de milieubeweging’ eigenlijk niet bestaat, maar dat er een grote verscheidenheid aan milieubewegingen, -organisaties en verenigingen bestaat. De doelstellingen of ideeën kunnen ook erg verschillen of wisselen. Er zijn verenigingen die ‘grote’ thema’s als onderwerp hebben, zoals de antikernenergiebeweging, terwijl anderen zich meer richten op kleinschaligere problemen, waarbij we dan kunnen spreken over het ‘not in my backyard-effect’. Ook wat betreft de organisatie kunnen er grote verschillen zijn. Bij de ene organisatie neemt het informele karakter al vaker de bovenhand dan bij de andere. Deze heterogeniteit binnen ‘de milieubeweging’ komt hieronder nog uitgebreider aan bod. Ook de specifieke politieke cultuur en structuur van een land zorgt ervoor dat de milieubeweging in elke land welbepaalde kenmerken bezit, die door de omgeving gevormd zijn. De milieubeweging die in de meeste West- en Noordwest- Europese landen ontstond rond 1970, was volgens Van der Heijden verbonden met de andere nieuwe sociale bewegingen uit die periode. 39 Ze maakte samen met onder andere de studentenbeweging, de vrouwenbeweging, derde wereldbeweging en zovele anderen, deel uit van een bredere sociale stroming die ongeveer alle actiedoelstellingen van de late jaren zestig samenbracht. In vele steden, waar deze verschillende verenigingen en activisten solidair waren met elkaar, kon men spreken van een ‘stedelijke sociale beweging’. 40 Het merendeel van de leden van de 38 HOOGHE M. en HELLEMANS S. (red.), ‘Van Mei ’68 tot Hand in Hand: nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995’, Leuven, 1995, p. 49. 39 VAN DER HEIJDEN H.-A., ‘Tussen aanpassing en verzet. Milieubeweging en milieudiscours’, Antwerpen, 2000, p. 94. 40 VAN DER HEIJDEN H.-A, ‘De milieubeweging in de twintigste eeuw’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2004, 3, p. 456. 37 verschillende actiegroepen in een stad kenden elkaar ook persoonlijk en zo kon bij een concrete aanleiding gemakkelijk en snel een heel netwerk in actie komen. De milieubeweging is volgens Stefaan Walgrave wel dé archetypische nieuwe sociale beweging. 41 Ze bezit enkele kenmerken die afwijken van het stereotiep van een nieuwe sociale beweging. Vooral wat de leden betreft wijkt de ‘nieuwe’ milieubeweging af van de theoretische kenmerken van de nieuwe sociale bewegingen. Maar de bespreking van de kenmerken van de ‘nieuwe’ milieubeweging zal dit duidelijker maken. Met deze paragraaf was het enkel de bedoeling enkele algemene definities van de milieubeweging mee te geven. 41 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 6. 38 2.2 Ontstaansachtergronden van de milieubeweging 2.2.1 De historiek De milieubeweging kent één van de langste geschiedenissen van alle nieuwe sociale bewegingen, die wij vandaag de dag nog kennen. De manier waarop we nu aandacht hebben voor onze omgeving en het milieu is een relatief recent verschijnsel. De relatie tussen de mens en de natuur evolueert ook constant en kende doorheen de geschiedenis niet altijd dezelfde intensiteit. In de Middeleeuwen werd de natuur gezien als iets buitenmenselijk en zeer vreemd waar men bang voor was. Ze werd beheerst door chaos en vanuit deze visie is het aannemelijk dat het bestrijden van die ‘chaos’ als iets positiefs werd beschouwd. De Middeleeuwen kenden een grote ontginningsbeweging en hieruit kan men afleiden dat, ondanks het beangstigende karakter van de natuur, men zich toch niet liet afschrikken. Bij het ontginnen liet men zich ook niet tegenhouden door om het even welke esthetische overweging met betrekking tot de gebieden die men onder handen nam. 42 Waarschijnlijk was er heel weinig natuurbeleving in de ‘dark ages’. De relatie tussen mens en natuur werd dan ook voor het overgrote deel bepaald door de machtsstrijd tussen de grote groep landbouwers en de machthebbers. Hoe er werd omgegaan met de natuurlijke omgeving, werd dus zeker niet aangestuurd vanuit de overtuiging dat de natuur iets waardevol was dat beschermd moest worden. Men zag de natuur integendeel enkel als een bron van energie, waarvan de massale ontbossingen het bewijs leveren. 43 In de 16de en 17de eeuw, en ook daarvoor al met de opkomst van het humanisme en de renaissance, veranderde de houding tegenover de natuur. Er traden nieuwe wetenschappelijke denkbeelden naar voren, met vertegenwoordigers als Newton en Boerhaave. Allerlei uitvindingen hebben ook voor een omwenteling gezorgd in de manier waarop men over de natuurlijke omgeving dacht. Vooral de microscoop zorgde voor deze ommekeer doordat men via het gebruik ervan kon vaststellen dat de natuur toch een bijzondere organisatie en 42 VERVLOET J., ‘Economie en ecologie in een historisch-landschappelijke optiek’, De relatie tussen economie en ecologie, gisteren, vandaag en morgen. Jaarboek 1998 van het Tijdschrift voor Ecologische Geschiedenis, Gent, 1999, pp. 65-67. 43 PIETERS J., ‘De continuïteit binnen de milieubeweging: natuurbescherming in relatie met milieuactiegroepen in de vroege jaren zeventig (1970-1974’), Gent, 2002, pp. 20-21. 39 samenhang bezat. Langzamerhand raakte men ervan overtuigd dat de natuur toch niet beheerst werd door chaos, maar wel volgens een goed uitgedokterd ‘Goddelijk Plan’ was samengesteld. Deze zienswijze circuleerde echter wel enkel in wetenschappelijke kringen. Bij de ‘gewone mens’ vond ze weinig weerklank en hier bleef de middeleeuwse natuurvisie heersen. 44 De vraag blijft wanneer het idee van natuurbescherming dan echt ingang vond. Daartoe moeten er bepaalde stimuli aanwezig zijn die hoofdzakelijk de machthebbers en besluitmakers aan het denken zetten en ervoor zorgen dat ze overgaan tot actie. Het holistische denken, dat de nieuwe natuurwetenschappen met zich meebrachten, zorgde ervoor dat het idee van natuurbescherming zich toch begon te nestelen in de hoofden van de besluitmakers. De aandacht voor het eigenbelang verschoof mettertijd naar bijvoorbeeld natuurbehoud, althans voor de enkelingen die hiertoe de mogelijkheid hadden. 45 De echte ommekeer in de beschouwing van de natuur, wanneer men werkelijk met een andere blik naar zijn omgeving keek, vond plaats in de tweede helft van de 18de eeuw. Een voorbeeld waaruit deze verandering blijkt, is de manier waarop men tuinen ging aanleggen. Er werd gestreefd naar het ontwerpen van tuinen met een natuurlijk uitzicht, met slingerende paadjes en vijvers, bomen die haast toevallig een bepaalde plaats kregen enzovoort. De invloed van de Romantiek is hier niet onbelangrijk. Ook wetenschappers speelden opnieuw een belangrijke rol in het ontstaan van het nieuwe natuurbeeld. Frederik van Eden sr. (18291901) is zo een wetenschapper, meer bepaald een plantkundige, die als één van de eersten het verval van de natuur signaleerde en het onder de aandacht bracht. Hij stelde dat belangrijke natuurgebieden ‘als monument van de voormalige natuur van ons land niet minder waarde hebben dan oude gebouwen voor de geschiedenis der vaderlandsche kunst’. 46 De eerste Westerse milieubewegingen waren haast uitsluitend natuur- en vogelbeschermingsgroepen en de bekendste voorbeelden hiervan zagen het licht in de decennia rond de voorlaatste eeuwwisseling. In Frankrijk zou de eerste West-Europese natuurbeschermingsorganisatie opgericht zijn, de ‘Société Nationale de Protection de la Nature’. Zij ontstond in 1854. De jaren nadien zien we 44 VERVLOET J., ‘Economie en ecologie in een historisch-landschappelijke optiek’, De relatie tussen economie en ecologie, gisteren, vandaag en morgen. Jaarboek 1998 van het Tijdschrift voor Ecologische Geschiedenis, Gent, 1999, pp. 67-68. 45 PIETERS J., ‘De continuïteit binnen de milieubeweging: natuurbescherming in relatie met milieuactiegroepen in de vroege jaren zeventig (1970-1974’), Gent, 2002, p. 26. 46 VERVLOET J., ‘Economie en ecologie in een historisch-landschappelijke optiek’, De relatie tussen economie en ecologie, gisteren, vandaag en morgen. Jaarboek 1998 van het Tijdschrift voor Ecologische Geschiedenis, Gent, 1999, pp. 70-71. 40 ook in de andere Europese landen allerlei natuurbehoudsverenigingen ontstaan. In 1895 werd in Engeland de ‘National Trust’ opgericht. Tien jaar later ontstaat in Nederland de ‘Nederlandse Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten’. Ook Zweden kent vanaf 1909 een organisatie voor natuurbescherming en in België werd in 1910 de ‘Belgische Vereniging voor Natuur- en Stedenschoon’ opgericht. 47 Niet alleen op het Europese continent bestond er een ontluikende milieubeweging rond de voorlaatste eeuwwisseling. Ook de Verenigde Staten kenden toen hun eerste natuur- en vogelbeschermingsorganisaties. In 1892 zag de ‘Sierra Club’, een organisatie voor natuurbeleving en –bescherming, het levenslicht. De ‘National Audubon Society’, die zich vooral concentreerde op de vogelbescherming, kwam in 1905 tot stand en in 1919 volgde ook een vereniging die een belangrijke rol speelde bij de oprichting van natuurparken, de ‘National Parks and Conservation Association’. Via het stichten van een groot aantal nationale parken wou men aan natuurbescherming doen. 48 Al deze verschillende organisaties en verenigingen, verspreid over de hele Westerse wereld, kunnen beschouwd worden als de voorlopers van de ‘nieuwe’ milieubeweging en hebben deze dan ook mee vorm gegeven. De verenigingen die ontstonden op het eind van de 19de eeuw waren wel eerder elitaire clubjes, samengesteld uit groepen en individuen uit de (vaak hogere) burgerij. Zij gingen een natuur- of vogelbeschermingsorganisatie oprichten uit bezorgdheid om de esthetische, recreatieve en natuurwetenschappelijke functies van de natuur. Leroy verbindt het ontstaan van deze groepen historisch ook aan de opkomst van het min of meer georganiseerde toerisme. 49 Het spreekt voor zich dat enkel de elite zich dit kon veroorloven. In Engeland ging men de natuur idealiseren en werden er communes opgericht op het platteland, verschijnselen die onlosmakelijk verbonden waren met de burgerlijke tegencultuur van eind 19de eeuw. De Wandervogel-beweging in Duitsland is eveneens een voorbeeld hiervan. Deze weerspiegelt de romantische behoefte van rijke jongeren uit de steden, die wilden genieten van de natuur door te gaan kamperen en lange wandelingen te maken. 50 De natuurbeleving werd dus vooral ingegeven door romantische en esthetische motieven. De eerste natuurbeschermers richtten parken en natuurreservaten op als een toevluchtsoord waarheen ze konden ontsnappen aan de moderne en steeds meer geïndustrialiseerde 47 VAN DER HEIJDEN H.-A, ‘De milieubeweging in de twintigste eeuw’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2004, 3, p. 454. 48 LEROY P., ‘Milieubeweging en milieubeleid’, Antwerpen, 1985, p. 29. 49 LEROY P., ‘Milieubeweging en milieubeleid’, Antwerpen, 1985, p. 30. 50 VAN DER HEIJDEN H.-A, ‘De milieubeweging in de twintigste eeuw’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2004, 3, p. 455. 41 samenleving. De manier waarop aan natuurbescherming werd gedaan, was dus vooral een uiting van het ‘onbehagen in de cultuur’ en kende geen diepgaande politieke oorsprong. 51 Van een invloed op het beleid was dan ook geen sprake. Tijdens de jaren dertig van de 20ste eeuw is er in West-Europa en de Verenigde Staten een kleine golf van nieuw opgerichte milieuverenigingen vast te stellen. Deze kenden vooral een institutioneel karakter. Een gekend voorbeeld, in ons land, van een vereniging die toen ontstond, is ‘De Wielwaal’, gesticht in 1934 en oorspronkelijke vooral gericht op vogelbescherming. Nederland zag in de jaren dertig de elf provinciale landschapsbeschermingsorganisaties opgericht en in de VS ontstonden in die jaren de ‘Wilderness Society’ en de ‘National Wildlife Federation’. Het ledenaantal van de NoordAmerikaanse natuurbeschermingsorganisaties bleef wel decennia lang ruim onder de 100 000, ondermeer omdat enkel jagers, vissers, en een kleine maatschappelijke elite toegelaten waren tot de organisaties. 52 Het idee van natuurbescherming had dus nog altijd geen ingang gevonden bij het brede publiek. In België werd later, in 1951 ook de vereniging ‘Belgische Natuur- en Vogelreservaten opgericht’ (BNVR). Deze vereniging had zich tot doel gesteld natuurreservaten tot stand te brengen of indien mogelijk zelf te verwerven en te beheren. In 1952 heeft deze vereniging zich samen met andere organisaties verenigd in het ‘Nationaal Verbond voor Natuurbescherming’. 53 Alle hierboven genoemde verenigingen kunnen echter niet tot de nieuwe sociale bewegingen en dus ook niet tot de ‘nieuwe’ milieubeweging gerekend worden. Zij waren er niet op uit bepaalde facetten van de samenleving te veranderen en/of het beleid grondig te beïnvloeden. Hun doelstellingen beperkten zich tot beschermen van een bepaalde biotoop of diersoort en dit is dus één van de redenen waarom ze niet thuis horen bij de ‘nieuwe’ milieubeweging. 51 LEROY P., ‘Milieubeweging en milieubeleid’, Antwerpen, 1985, p. 31. VAN DER HEIJDEN H.-A, ‘De milieubeweging in de twintigste eeuw’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2004, 3, p. 455. 53 LEROY P., ‘Milieubeweging en milieubeleid’, Antwerpen, 1985, p. 31. 52 42 2.2.2 De ‘nieuwe’ milieubeweging De lauwe interesse die er voorheen was rond milieubescherming, kende een grote ommekeer op het einde van de jaren zestig en begin jaren zeventig van de vorige eeuw. Op allerlei vlakken van het maatschappelijke leven trouwens ontstond er verzet tegen de bestaande orde. Over de hele wereld werd de aandacht voor de milieuproblematiek in deze periode aangewakkerd door verscheidene internationale initiatieven. Het jaar 1970 werd door De Raad van Europa uitgeroepen tot ‘Europees Jaar van het Natuurbehoud’. Hierop kwam er in verscheidene lidstaten ook een officieel antwoord met nationale acties. In België bijvoorbeeld startte de BRT in maart van dat jaar met de ‘Plant een boom’-campagne en de Kredietbank richtte de ‘Stichting Leefmilieu’ op. Twee jaar later, in 1972, publiceerde de Club van Rome haar eerste rapport, ‘Grenzen aan de groei’ getiteld. Dit veroorzaakte heel wat beroering in de internationale gemeenschap. Datzelfde jaar was Stockholm ook gastheer voor een UNOconferentie over het menselijk leefmilieu. De voorbereidingen voor deze conferentie gaven in sommige landen een impuls voor het ontwikkelen van een eigen milieubeleid. 54 Al deze verschillende internationale initiatieven in het licht van de milieuproblemen vormden slechts één van de stimuli die de milieuproblematiek op de politieke agenda plaatsten. Volgens Van der Heijden kan een bepaald maatschappelijk probleem zich pas ontwikkelen tot een belangrijk aandachtspunt in de politieke actualiteit indien aan minstens vier voorwaarden is voldaan. Vooreerst moet volgens hem de probleemsituatie sociaal zichtbaar gemaakt worden. Ten tweede dient het probleem een brede, meer algemene context en betekenis te krijgen. Als derde voorwaarde moet een brede maatschappelijke belangstelling en bezorgdheid worden gecreëerd. Als laatste is het nodig dat vooraleer een probleem een politiek beleidsvraagstuk kan worden, het een aantal politieke filter- en selectiemechanismen dient te doorlopen. 55 De hierboven opgesomde internationale initiatieven kunnen dan bij de derde voorwaarde worden gerekend, die Van der Heijden vernoemt. De eerste voorwaarde, het zichtbaar maken van de milieuproblematiek, zou bestaan uit drie elementen die een onmisbare rol hebben gespeeld. Milieurampen, publicaties van wetenschappers en het optreden van de milieubeweging. Een bekend voorbeeld van milieurampen, die een grote indruk nalieten bij de publieke opinie, zijn de ongevallen met 54 HOOGHE M., ‘Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990’, Brussel, 1997, p. 150. 55 VAN DER HEIJDEN H.-A., ‘Tussen aanpassing en verzet. Milieubeweging en milieudiscours’, Antwerpen, 2000, p. 90. 43 grote olietankers. Op de televisie werden dan schokkende beelden getoond van met olie besmeurde stranden en zeevogels. In 1967 deed er zich in Europa voor het eerst een dergelijke ramp voor met de supertanker ‘Torrey Canyon’, maar dit was zeker niet de laatste keer. Ook wetenschappers droegen bij tot het zichtbaar maken van de milieuproblemen, zoals hierboven ook al aangehaald werd, met de publicatie van het rapport van de Club van Rome in 1972. Jaren hiervoor verschenen reeds de eerste waarschuwingen van wetenschappers. Zo publiceerde Rachel Carson in 1962 het boek ‘Silent Spring’, dat de aandacht vestigde op de negatieve gevolgen van het gebruik van DDT en pesticiden in het algemeen. Het nastreven van economische groei tegen elke prijs kreeg ook sterke kritiek, onder andere in ‘The Costs of Economic Growth’ van Mishan. In 1968 verscheen ‘The Population Bomb’ van Ehrlich waarin de exponentiële groei van de bevolking in verband wordt gebracht met allerlei milieuvraagstukken. Naast milieurampen en wetenschappelijke onderzoeken hebben ook de verschillende milieuverenigingen bijgedragen tot het zichtbaar maken van milieuproblemen. Bij het grote publiek zijn vooral de voorbeelden gekend van de acties die Greenpeace heeft gevoerd. 56 Volgens Van der Heijden moet een milieuprobleem, als het ook een maatschappelijk en politiek probleem wil worden dat politieke aandacht krijgt, een bredere context en betekenis toegemeten krijgen. Aan deze tweede voorwaarde werd voldaan door de verschillende wetenschappelijke publicaties, die verbanden gingen leggen tussen de verschillende milieuproblemen en ze in een algemener kader gingen verklaren. Men ging milieuproblemen niet meer beschouwen als toevallige en van elkaar geïsoleerde verschijnselen. 57 Een derde voorwaarde om milieuproblemen op de politieke agenda te krijgen is het creëren van belangstelling en bezorgdheid en zorgen dat deze tot mobilisatie leidt. Naast de milieubeweging speelde hierin ook de overheid een belangrijke rol. Zoals ik hierboven al vermelde, gebeurde dit door allerhande nationale en internationale initiatieven. Dergelijke initiatieven van supranationale en nationale instellingen zorgden ervoor dat de strijd om het behoud van het leefmilieu in de jaren zestig en vooral jaren zeventig van de 20ste eeuw een grote legitimiteit verwierf. De ‘nieuwe’ milieubeweging kon in de beginjaren ook als een 56 VAN DER HEIJDEN H.-A., ‘Tussen aanpassing en verzet. Milieubeweging en milieudiscours’, Antwerpen, 2000, pp. 90-91. 57 VAN DER HEIJDEN H.-A., ‘Tussen aanpassing en verzet. Milieubeweging en milieudiscours’, Antwerpen, 2000, pp. 91-92. 44 consensusbeweging beschouwd worden, terwijl ze zich later meer tot een conflictbeweging ontwikkelde. 58 Als laatste voorwaarde heeft Van der Heijden het over politieke filter- en selectiemechanismen. Het oprichten in verscheidene landen van een afzonderlijk ministerie of een onderdeel van een ministerie dat zich bezighield met de milieuproblematiek was een belangrijke blijk van erkenning van de milieuproblemen. In de jaren zeventig van de vorige eeuw ontstonden in vele West-Europese landen dergelijke ministeries en ook op het niveau van de Europese Unie kwam er institutionele aandacht voor het probleem via het oprichten van een Directoraat-Generaal voor het Milieu. 59 Een huidig Belgisch voorbeeld van het aanpassen van de politieke realiteit aan de problemen op milieuvlak is de vraag van de partij Groen! om een ‘klimaatminister’ aan te stellen. Deze zou zich vooral moeten bezighouden met het probleem van de opwarming van onze aarde. Bij de ontluikende ‘nieuwe’ milieubeweging waren de bovenstaande voorwaarden in alle West-Europese landen vervuld, maar toch ontwikkelde deze beweging zich niet overal op dezelfde manier of op hetzelfde tijdstip. Tussen de verschillende landen bestonden er economische, maatschappelijke en politieke verschillen, die rond 1970 nog veel groter waren dan nu. De binnenlandse situatie van een land had een grote invloed op het al dan niet ontstaan van milieuverenigingen. Ook de communicatie tussen de verschillende landen was nog niet zo ontwikkeld als nu en op die manier hadden de milieuverenigingen van de verscheidene landen weinig invloed op elkaar. 60 De ‘nieuwe’ milieubeweging kende ook een evolutie qua thematiek, organisatievormen, actiemiddelen, enzovoort. Verschillende auteurs delen deze evolutie op in een aantal fasen. Zo zag Stefaan Walgrave de periode van 1968 tot 1973 als de ‘boom’ van het lokale milieuprotest. Een tweede fase, 1974-1982, werd volgens hem gekenmerkt door het einde van 58 HOOGHE M., ‘Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990’, Brussel, 1997, p. 150. 59 VAN DER HEIJDEN H.-A., ‘Tussen aanpassing en verzet. Milieubeweging en milieudiscours’, Antwerpen, 2000, p. 92. 60 VAN DER HEIJDEN H.-A., ‘Tussen aanpassing en verzet. Milieubeweging en milieudiscours’, Antwerpen, 2000, p. 93. 45 de milieuconsensus en de aanwezigheid van de antikernenergiebeweging. Vanaf 1982 tot 1990 ziet Walgrave een crisis in de milieubeweging. 61 Meer recent deelde Van der Heijden de evolutie van de ‘nieuwe’ milieubeweging op in vier fasen. De geschiedenis loopt zelden volgens strikte indelingen, maar ik wil deze toch vernoemen, want het kan helpen een beter overzicht te krijgen van de milieubeweging vanaf de jaren zestig van de 20ste eeuw tot nu. Eerst is er volgens Van der Heijden een opkomst van het milieubewustzijn. Deze fase laat hij lopen van 1965 tot 1973. Dit stemt ongeveer overeen met wat Walgrave als een eerste fase ziet. Ook de tweede fase bij Van der Heijden loopt min of meer samen met deze van Walgrave. Van 1974 tot 1980 overheerst het kernconflict. Een derde fase, 1981-1991, krijgt de titel ‘groene partijen, directe actie, Oost-Europa en institutionalisering’. Als laatste is er de fase van de mondialisering en radicalisering van de milieubeweging (1992 tot heden). 62 Om te komen tot deze fasering baseerde Van der Heijden zich op theorieën en terminologieën van enkele cultuursociologen, politicologen en historici in verband met de levensloop van sociale bewegingen en mobilisatiegolven. Hij haalt onder andere de Duitser Karl-Werner Brand aan. Ook de ideeën van de Amerikaanse politicoloog Huntington en de macrosociologen Hirschman en Tilly komen aan bod. 61 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, pp. 48-54. 62 VAN DER HEIJDEN H.-A, ‘De milieubeweging in de twintigste eeuw’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2004, 3, pp. 455-483. 46 2.3 Kenmerken van de ‘nieuwe’ milieubeweging in Vlaanderen 2.3.1 Lokale initiatieven Hiervoor zijn reeds de ontstaansachtergronden en de verschillende katalysatoren opgesomd die geleid hebben tot het ontstaan van ‘nieuwe’ milieubewegingen over de hele wereld. Ook Vlaanderen bleef niet achter en zag vanaf het einde van de jaren zestig van de vorige eeuw overal milieuactiegroepen op het toneel verschijnen. De eerste milieuacties op het einde van de jaren 1960 gingen meestal niet onmiddellijk uit van een formele milieuorganisatie, maar waren lokale reacties tegen een bedreiging van het eigen leefmilieu. Eén van de eerste milieuacties in Vlaanderen, die onder we onder de noemer ‘nieuw’ kunnen plaatsen, situeerde zich in Brasschaat in 1968. Bij de inwoners ontstond protest tegen de plannen voor de aanleg van de autosnelweg E-10, die het Peerdsbos zou doorsnijden. Dit protest leidde uiteindelijk tot een heuse betoging. 63 Dit voorbeeld kende al gauw navolging in andere Antwerpse gemeenten en in de rest van Vlaanderen. Mensen verenigden zich in het protest tegen verschillende lokale ‘problemen’. De problemen waartegen acties ondernomen werden, waren vaak, zoals in het aangehaalde voorbeeld, de aanleg van een bepaalde (auto)weg, maar ook bijvoorbeeld vervuilende bedrijven of de bedreiging van een bepaald natuurgebied. Die zorgden voor reacties bij de lokale bevolking. Het meest opvallende kenmerk van al deze verschillende milieuacties is dat ze een lokaal fenomeen waren. Een actie kon zich wel uitbreiden en meer nationale proporties aannemen, maar ze begon haast telkens weer zeer lokaal. De plaatselijke gemeenschap verdedigde zich tegen bedreigingen van buitenuit. In dit verband spreekt men vaak over het ‘NIMBY’fenomeen of het ‘Not In My Backyard’-fenomeen. Hiermee wordt bedoeld dat mensen niets specifiek hebben tegen bijvoorbeeld de aanleg van wegen of het storten van afval, zolang dit maar niet in hun eigen stad of gemeente gebeurt en het lokale leefmilieu niet aangetast wordt. Vooral de sceptici halen dit fenomeen aan als verklaring voor lokale milieuacties en het 63 HOOGHE M. en HELLEMANS S. (red.), ‘Van Mei ’68 tot Hand in Hand: nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995’, Leuven, 1995, p. 52. 47 ontstaan van milieugroepen. Meer ‘neutrale’ waarnemers hebben het eerder over een ‘LULU’-fenomeen: Locally Unwanted Land Use. 64 Iedereen is het er wel over eens dat milieuacties en het ontstaan van actiegroepen in Vlaanderen een lokaal fenomeen zijn. Mensen komen zelden of nooit op straat komen omwille van een nationale of internationale milieuwetgeving. Op vele plaatsen in Vlaanderen leidde het lokale milieuprotest uiteindelijk tot de oprichting van meer formeel georganiseerde actiecomités en –groepen. Deze groepen breidden hun actieterrein uit van één specifiek lokaal thema of probleem naar het plaatselijke leefmilieu in zijn geheel. Enkele van de vele voorbeelden zijn ‘Red de Voorkempen’, de ‘Gentse Actiegroep Leefmilieu’ (GAL), het ‘Actiecomité voor de bescherming van het Leefmilieu op de Linkeroever’ (ABLLO) of het comité dat ik bestudeerd heb ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’. De periode tussen 1968 en 1971 kan men omschrijven als een echte boom-fase voor de lokale actiecomités. De tot dan toe embryonale milieubeweging raakte in een echte stroomversnelling in Vlaanderen. Er werden in die periode 36 nieuwe lokale actiecomités uit de grond gestampt. 65 De jaren daarna versnelde de groei nog verder. Bij een telling van de milieuorganisaties in 1980 werden er in Vlaanderen 426 verenigingen en groepen geteld. 66 Uit die telling is ook gebleken dat de werking van 393 van deze verenigingen (dus 92 %) niet verder reikt dan het lokale of regionale niveau. 67 Naast die plaatselijke groepen ontstonden er ook wel grotere koepelorganisaties zoals de Bond Beter Leefmilieu of vzw Natuurreservaten. Daarnaast vestigden er zich in Vlaanderen eveneens afdelingen van internationale verenigingen zoals Greenpeace. Al deze organisaties worden hierna nog uitvoerig behandeld onder de titel ‘Organisatiestructuur in Vlaanderen’. Het belangrijkste om mee te nemen uit deze paragraaf is dat de milieubeweging in Vlaanderen in de eerste plaats een zaak was en is van lokale initiatieven. Dit kenmerk strookt dan ook minder met de typering van de nieuwe sociale bewegingen. De ‘nieuwe’ milieubeweging is dus op dit vlak atypisch voor de nieuwe sociale bewegingen. 64 HOOGHE M. en HELLEMANS S. (red.), ‘Van Mei ’68 tot Hand in Hand: nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995’, Leuven, 1995, p. 53. 65 HOOGHE M., ‘Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990’, Brussel, 1997, p. 146. 66 In het kader van een stageproject van de BBL werd in 1980 een inventaris opgemaakt van de milieuorganisaties in Vlaanderen. 67 HOOGHE M., ‘Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990’, Brussel, 1997, p. 143. 48 2.3.2 De leden Ook wat de mobilisatie van leden en de leden zelf betreft, is de ‘nieuwe’ milieubeweging geen typische nieuwe sociale beweging. De sterke lokale inplanting van de Vlaamse milieubeweging is hiervoor de verklaring. Het is wel zo dat er nog niet veel onderzoek werd verricht naar de achterban van de milieubeweging en opnieuw kan de sterke lokale inplanting dit verklaren. De ‘nieuwe’ milieubeweging was en is in veel mindere mate een grootstedelijk fenomeen dan de meeste andere nieuwe sociale bewegingen. De recrutering en mobilisatie van de leden gebeurt vooral op plaatsen waar er een duidelijke bedreiging bestaat voor het leefmilieu van mens, dier en planten. Deze bedreiging manifesteert zich minder duidelijk in de steden omdat de oorzaken van het milieubederf er veel diffuser aanwezig zijn. 68 De milieubeweging kent dan ook over het algemeen minder succes in stedelijke gebieden, omdat veel mensen in de stad gewoonweg geen echt ‘leefmilieu’ zien. Zaken die buiten de stad als ernstige milieuhinder worden beschouwd, worden in de stad meer aanvaard en zullen minder vaak voor protest zorgen. Dit zorgt mede voor de minder grote aanhang van milieuverenigingen die in een stad werkzaam zijn. Door het sterke lokale karakter van milieuprotest gebeurt de recrutering van de leden ook op een andere manier dan bij de meeste nieuwe sociale bewegingen. Men richt zich niet specifiek tot leden van de nieuwe middenklasse, maar tot iedereen die in een bepaald gebied woont. De recrutering gebeurt dus op basis van een geografisch omschreven collectieve identiteit en niet zoals bij het merendeel van de andere nieuwe sociale bewegingen op basis van socioeconomische of ideologische geïnspireerde collectieve identiteit. 69 Wat de leden betreft zijn Vlaamse milieuverenigingen en actiegroepen dus atypisch aan de nieuwe sociale bewegingen waar ze op zich wel toegerekend worden. In de ideale situatie komt bij een milieuactie de hele lokale gemeenschap in actie. De leden of militanten delen dan minder eenzelfde ideologie of sociaal-economische achtergrond waardoor het profiel van 68 HOOGHE M., ‘Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990’, Brussel, 1997, p. 149. 69 HOOGHE M., ‘Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990’, Brussel, 1997, pp. 149150. 49 een lid van een milieuvereniging dus minder afgelijnd is. Wat de leden gemeenschappelijk hebben is hun woonplaats en de wil om bedreigingen van hun eigen leefmilieu te stoppen. 2.3.3 Organisatie en structuur van de nieuwe milieubeweging in Vlaanderen Het geven van een overzicht van de nieuwe milieubeweging in Vlaanderen is niet zo eenvoudig om verschillende redenen. Ten eerste zijn vanaf het einde van de jaren zestig de nieuwe milieuactiegroepen en – verenigingen als paddestoelen uit de grond geschoten. Er ontstond een echte wildgroei van allerlei groepen. Vaak waren deze van tijdelijke aard en ook dit bemoeilijkt het werk om alles in kaart te brengen. Ten tweede is het niet altijd eenvoudig om een precieze aflijning te maken van welke groepen wel nog tot de nieuwe milieubeweging kunnen gerekend worden en welke dan juist weer niet. Ten derde kenden al deze nieuwe milieugroepen vaak verschillende doeleinden, thema’s en kenmerken waardoor eigenlijk moeilijk kan gesproken worden over ‘de’ milieubeweging. De nieuwe milieubeweging is een zeer heterogene groep van organisaties en dit zorgt ervoor dat het ontwaren van een structuur in de milieubeweging in Vlaanderen minder simpel is. In de nieuwe milieubeweging in Vlaanderen staat structureel onderaan de grote heterogene groep van lokale milieuactiegroepen, daarboven staan de nationale en koepelorganisaties. Naast deze organisaties heb je dan nog de internationale organisaties. Er bestaat in Vlaanderen dus een grote verscheidenheid aan lokale milieuactiegroepen. Ze kunnen erg variëren in ledenaantal, doelstellingen, werkwijze, activiteitsgraad enzovoort. Maar er zijn toch enkele kenmerken die ze vaakgemeen hebben. Zo dragen ze in hun naam vaak de gemeente of regio waar ze actief zijn. Hun organisatie verloopt ook veelal informeel en vaak worden ze slechts in het leven geroepen bij een acuut milieuprobleem om na het oplossen van dit probleem weer even snel te verdwijnen. Veelal kennen ze dus slechts een vluchtig bestaan. De financiële middelen waarover men beschikt zijn vaak schaars en daarom moet men steeds op zoek naar nieuwe leden. De strategie van lokale verenigingen bij acties bestaat meestal uit de mobilisatie van de plaatselijke bevolking. 70 70 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 72. 50 Koepelorganisaties trachten de lokale milieuactiegroepen met een gelijkaardig doel samen te brengen. In Vlaanderen zijn vooral de ‘Bond Beter Leefmilieu’ en ‘vzw Natuurreservaten’ bekende voorbeelden hiervan. Hieronder zal ik deze wat uitgebreider belichten. Lokaal onderzoek wees ook uit dat het al of niet behoren tot een overkoepelende organisatie een belangrijke factor is in de organisatie van lokale milieugroepen. Wanneer men behoort tot een koepel, functioneert men over het algemeen formeler en hiërarchischer dan wanneer dit niet zo is. Bond Beter Leefmilieu (BBL) Deze organisatie zag het licht op 25 september 1971 en ziet zichzelf als dé koepelorganisatie van de leefmilieuorganisaties in Vlaanderen. Op 9 november van datzelfde jaar verschenen de statuten in het Belgisch Staatsblad, die ondertekend werden door achtendertig vertegenwoordigers van verschillende (milieu-)verenigingen. 71 De leden waren allen organisaties en geen private, individuele personen. De BBL is geen organisatie die ontstaan is uit de lokale milieuacties die plaatsvonden vanaf eind jaren 1960. De zeven stichters hadden ook geen banden met één of andere milieubeweging. Ze waren eerder een elitair clubje, dat met de BBL niet erg afweek van wat de traditionele natuurbehoudsbewegingen deden. 72 In geen geval ging het dus om strijdbare actievoerders. Het waren mensen die via hun beroep wel met milieu en de problematiek er rond vertrouwd waren. Eén van de zeven oprichters, Marc Dubrulle, omschreef zijn interesse voor milieu vanuit een romantisch natuurgevoel en was diep verontwaardigd over het toenmalige milieubeleid. 73 In dat verband is het ook tekenend dat de eerste voorzitter Michel Didisheim was, toentertijd kabinetschef van Prins Albert. Bovendien waren meerdere adellijke figuren lid. Dat illustreert duidelijk het consensuskarakter van de beweging in die beginperiode. In de beginselverklaring werd trouwens geschreven dat men de economische groei wilde verzoenen met een beter leefmilieu. 74 De doelstellingen van de BBL waren aanvankelijk minder gericht op de milieuproblematiek en thema’s waarmee de nieuwe milieuactiegroepen zich toen dus bezig hielden. Deze problemen kwamen slechts op de derde plaats: “- de bescherming van de natuur en de stedelijke ruimten 71 Statuten BBL/IE, ‘Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad’, 9/12/1971, nr. 7908, 4025-4034. HOOGHE M. en HELLEMANS S. (red.), ‘Van Mei ’68 tot Hand in Hand: nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995’, Leuven, 1995, p. 54. 73 ‘Bababbels: interview met Marc Dubrulle’, Milieurama, 11 (1991), nr. 4, pp. 11-12. 74 HOOGHE M., ‘Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990’, Brussel, 1997, p. 151. 72 51 - de bevordering van een beter stedelijk milieu en de herwaardering van het onroerend kultuurpatrimonium - de bestrijding van verontreiniging en hinder” 75 Maar al snel kwamen er interne discussies over de rol en werking van de BBL. Het ging om de strijd tussen de vertegenwoordigers van enerzijds de natuurbehoudsverenigingen (waaronder de ‘Belgische Natuur- en Vogelreservaten’, en later ook de ‘vzw Natuurreservaten’ die hieronder besproken wordt) en anderzijds de milieuhygiënische actiegroepen. Onder andere de oliecrisis van 1973 en het kernenergiedebat rond 1975 brengen een meer radicaal discours van de BBL naar voren. En vanaf 1986 wordt er een voorzitter gekozen die uit het kamp van de milieuactiegroepen komt. 76 De BBL is dus in de loop van de jaren opgeschoven van een eerder conservatieve natuurbehoudsorganisatie naar een militante milieugroepering. 77 Alhoewel ze dus sterker politiek gericht werd dan bij de aanvang, wilde ze wel uitdrukkelijk haar politieke onafhankelijkheid bewaren. Dit kwam onder andere formeel tot uiting in de periode van het ontstaan van Agalev (eind jaren 1970), toen ze ‘iedere identificatie met gelijk welke partij of politieke groepering met klem van de hand wees’. Dit bleek ook toen bij de parlementsverkiezingen van 1981 de voorzitter geen stemadvies vóór Agalev wilde geven. 78 De BBL was oorspronkelijk de koepel van uitsluitend regionale en nationale organisaties, met regionale afdelingen en een nationaal secretariaat. Milieuactiegroepen met alleen een lokale werking werden geweigerd. 79 Vanaf 17 juni 1976 werd de koepel gefederaliseerd en werd BBL-Vlaanderen één van de vier autonoom opererende gewestelijke koepels. De organisaties/leden trachtten oorspronkelijk te verhinderen dat ook lokale verenigingen lid werden om hun eigen positie niet in het gedrang te brengen. Ze wilden dus eigenlijk een BBL die organisatorisch niet te sterk was. 80 Slechts vanaf 1979 werden de voorwaarden voor toetreding voor lokale milieugroepen versoepeld. In de eerste twintigtal jaren van het bestaan van de BBL evolueerde het ledenaantal als volgt: in 1971 had men 40 leden, 1989 telde 56 75 HOOGHE M. en HELLEMANS S. (red.), ‘Van Mei ’68 tot Hand in Hand: nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995’, Leuven, 1995, p. 54. 76 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, pp. 60-61. 77 HOOGHE M., ‘Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990’, Brussel, 1997, p. 155. 78 HOOGHE M., ‘Bond Beter Leefmilieu vzw 1971-1996: de milieukoepel in Vlaanderen’, Brussel, 1996, p. 20. 79 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, pp. 58-59. 80 HOOGHE M., ‘Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990’, Brussel, 1997, p. 154. 52 leden en in 1994 had men 108 leden, waarvan 34 nationale organisaties, 30 regionale organisaties en 44 lokale milieugroepen (Walgrave 1994). Vzw Natuurreservaten In 1951 werden de ‘Belgische Natuur- en Vogelreservaten’ (BNVR) opgericht. Het was duidelijk een natuurbehoudsorganisatie, niet te beschouwen als een nieuwe sociale beweging. Ze onthield zich van politieke uitspraken en deed het traditionele beheer van reservaten. In de jaren 1970 werd het BNVR gefederaliseerd, en begon de Vlaamse ‘vzw Natuurreservaten’ vrijwel autonoom te werken, alhoewel de BNVR bleef bestaan. De ‘vzw Natuurreservaten’ concentreerde zich op natuurbehoud, landbouw en ruimtelijke ordening. Aankoop en beheer van natuurreservaten was dus de kern van haar activiteit. Naast lidgelden ontving de vereniging sedert 1980 ook subsidies. Het aantal leden evolueerde van 721 in 1954 tot zowat 5.000 in 1965 en 7.995 in 1985. Het gaat hier om individuele personen. Vanaf 1986 ging de vzw zich actief toeleggen op ledenwerving, en vanaf ongeveer 1993 begon ze ook lokale afdelingen op te richten, met als gevolg dat het ledenaantal spectaculair begon te stijgen (bijvoorbeeld tot meer dan 23.000 in 1994). 81 De organisatie streefde vaak naar consensus, wat maakte dat zij uit een ruimer publiek kon werven dan milieuhygiënische groepen. Net zoals in de BBL, had de hoger aangehaalde federalisering een dynamiserend effect op de organisatie, én op het discours dat strijdvaardiger werd. Zij poogde haar doelstellingen eerder via lobbywerk te bereiken, daar waar de BBL dat op meer confronterende manier deed. 82 De ‘vzw Natuurreservaten’ was lid van de koepel BBL, maar ging zichzelf gaandeweg als een koepel van de natuurbehoudsbewegingen beschouwen. 83 In 2001 fusioneerde de ‘vzw Natuurreservaten’ met ‘De Wielewaal’, die andere natuurbehoudsorganisatie, tot ‘Natuurpunt Vlaanderen’. 84 81 HOOGHE M., ‘Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990’, Brussel, 1997, p. 157158. 82 HOOGHE M., ‘Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990’, Brussel, 1997, p. 159. 83 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 69. 84 ‘Fusie vzw Natuurreservaten en De Wielewaal creëert Vlaamse milieugigant’ in ‘De Standaard’, 10 augustus 2001. 53 Naast de koepelorganisaties bestaan er op nationaal vlak nog andere milieuorganisaties met lokale afdelingen verspreid over heel Vlaanderen. Onder andere ‘De Wielewaal’, dat nu opgegaan is in ‘vzw Natuurreservaten’, was zo een nationale natuurbehoudsvereniging die wandelingen organiseerde. Oorspronkelijk richtte deze vereniging zich op vogelstudie. Ook op internationaal vlak bestaan er milieuorganisaties die eveneens in Vlaanderen aanwezig zijn. De meest gekende vereniging bij de publieke opinie is ‘Greenpeace’, die ik hieronder meer zal toelichten. Een andere internationale organisatie, ook in Vlaanderen aanwezig, is het ‘World Wildlife Fund’ (WWF), dat in 1966 een Belgisch kantoor heeft opgericht. 85 Greenpeace België 86 ‘Greenpeace’, de internationale milieuactiegroep met ook een afdeling in België, situeert zich ideologisch duidelijk in de sfeer van de milieuhygiënische groepen (Walgrave 1994). Internationaal werd de organisatie gesticht in 1972, en in België werd een kantoor geopend in 1981. Door bepaalde auteurs werd de vraag gesteld of men ‘Greenpeace’ als behorend tot de nieuwe sociale bewegingen kan beschouwen: de besluitvormingsstructuur is blijkbaar niet egalitair, en de inzet van de leden is bepaald verschillend van die van andere milieugroepen. Eigenlijk gaat het om schenkers van giften in plaats van echte leden. De organisatie zet betaalde actievoerders in bij sterk gemediatiseerde acties, en slaagde (en slaagt) erin om met die acties, die vaak samenvallen met internationale conferenties, haar lobbywerk vaak efficiënt te ondersteunen. Organisatorisch staat de organisatie sterk. Met slechts een beperkt aantal echte leden, maar een groot aantal schenkingen, werd in Brussel bijvoorbeeld in 1991 een kantoor met 19 mensen bemand. In tegenstelling tot de vorige besproken organisaties ontving ‘Greenpeace België’ geen overheidssubsidies. De inkomsten kwamen uit de giften en uit merchandisingacties, zoals bijvoorbeeld de verkoop van T-shirts. Inzake domeinen van actie zitten de drie grote organisaties niet in mekaars vaarwater. In de praktijk komt het erop neer dat, grofweg gezien, ‘Greenpeace’ op grote internationale thema’s zit, zoals het broeikaseffect. De BBL en haar leden focussen zich op milieuhygiëne, wat vaak 85 www.wwf.be HOOGHE M., ‘Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990’, Brussel, 1997, p. 160162. 86 54 neerkomt op dossiers rond vervuiling, afval en mobiliteit. En de ‘vzw Natuurreservaten’ bestrijkt het domein van het natuurbehoud, met het beheer van de reservaten, en met de globale groenstructuur. 2.3.4 Een ideologie Bij de ‘nieuwe’ milieubeweging staan vooral het pragmatische en het doen centraal. In vergelijking met andere nieuwe sociale bewegingen zoals de vredesbeweging of de derde wereldgroeperingen schenkt men veel minder aandacht aan de ideologische achtergrond. De grote ideologische verhalen zijn over het algemeen vaak afwezig bij de kaders van de milieuverenigingen. 87 Een echte uitgewerkte ecologische visie ontbreekt. Deze vindt men enkel terug bij groepering die zich later omvormen tot groene partijen. Natuurlijk kan er wel altijd een sterke ideologie aanwezig zijn bij individuele leden, maar deze werd meestal niet gedeeld door elk lid van de vereniging. Er is uit onderzoek wel gebleken dat er een verschil bestaat tussen de natuurbehoudsorganisaties en de milieuhygiënische verenigingen. Bij deze laatste bleek het ideologiegehalte wel hoger te liggen. 88 Dit stemt overeen met de visie van de conservatieve en beter georganiseerde natuurbehoudsorganisaties en de progressieve, minder georganiseerde milieuhygiënische actiegroepen. Ideeën zijn van groter belang bij de milieuactiegroepen. Maar over het algemeen kan toch gesteld worden dat de milieubeweging een relatief minder geïdeologiseerd discours kent dan vele van de andere nieuwe sociale bewegingen. De standpunten en ideeën die leefden bij de ‘nieuwe’ milieubeweging zijn zeer heterogeen. Dit valt te verklaren door de eveneens grote heterogeniteit van bewegingen, groepen en verenigingen binnen de milieubeweging. Maar ik wil hier toch een paar ideologische kenmerken geven, die voor de meeste milieuverenigingen specifiek zijn. Doorgaans zijn milieugroepen niet echt liberaal ingesteld in de zin dat ze de taken van de overheid inzake milieuzorg niet willen beperken. Ze vertrouwen niet op privé-initiatieven om de milieuproblematiek aan te pakken, maar willen dat de overheid een sleutelrol speelt in de 87 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 151. 88 HOLDERBEKE J., ‘Ekologische partij, ekologische beweging en milieubeweging in Vlaanderen’, Brussel, 1984, pp. 61-114. 55 milieuzorg. Zij moet optreden als een controlerende en corrigerende factor. 89 Dit komt niet overeen met de links-libertaire ideeën die andere sociale bewegingen koesteren, zij willen eerder een zo min mogelijke controle van de staat. De milieubewegingen hebben meestal wel kritiek op hoe de overheden te werk gaan inzake milieuwetgeving en aanverwante onderwerpen. Uit onderzoek blijkt dat de kaderleden van verschillende milieugroepen van mening zijn dat een lokaal bestuur of de nationale overheid vaak niet in staat blijkt om de naleving van de regelgevingen en wetten die ze heeft doorgevoerd, voldoende te controleren. 90 Milieuverenigingen gaan dan, in geval van het volgens hen te kort schieten van het bestuur, dit op de vingers tikken en indien ze het nodig achten acties ondernemen. Over het algemeen vinden milieuverenigingen dat de overheid inzake milieuregelgevingen de zaken nog meer naar zich toe moet trekken en niet mag nalaten streng toe te zien op het naleven van de regels. Een volgende ideologisch aspect, de anti-economische reflex, is bij de ‘nieuwe’ milieubeweging ook minder expliciet aanwezig dan bij andere nieuwe sociale bewegingen, zoals bijvoorbeeld de derde wereld beweging. Enkel de anti-kernenergiebeweging, die in de jaren 1980 op de voorgrond trad, onderschreef duidelijk een anti-economisch gedachtegoed. Er werd wel op een impliciete manier door lokale verenigingen haast voortdurend kritiek geleverd op ons economisch systeem en in het bijzonder dan op de vrije markt. Vaak vonden er discussies plaats rond het feit of onze economie al dan niet kunstmatige behoeften creëert, die de oorzaak vormen voor milieuhinder. Ook de jacht op geld en het egoïsme en eigenbelang die hier achter zitten, zag men dikwijls als dé oorzaak voor vele milieuproblemen. 91 Maar in het algemeen werd er wel niet openlijk kritiek gespuid op ons economisch systeem. Men was niet tegen vooruitgang en welvaart, maar de manier waarop men deze trachtte te bereiken vormde vaak het probleem voor milieuverenigingen. Onderzoek toont aan dat de ‘nieuwe’ milieubeweging en vooral dan de lokale actiegroepen blijken uit onderzoek wel niet de revolutionaire en maatschappijkritische bewegingen blijken 89 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 154. 90 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 154. 91 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 155. 56 te zijn waarvoor ze vaak aanzien werden. 92 Als ze kritiek leverden dan was dit meestal op een lokaal bestuur en op bepaalde partijen en politici. Niet het hele politieke systeem werd in twijfel getrokken. 2.3.5 De doelstellingen De ‘nieuwe’ milieubeweging in Vlaanderen was en is, zoals hierboven al blijkt, een wirwar van vele verschillende groepen en verenigingen, zowel organisatorisch als ideologisch. Hieruit volgt dan ook dat de doelstellingen die men voor ogen had zeer uiteenlopend konden zijn. Men kan op grond van de doelstellingen een opdeling maken tussen de natuurbehoudsverenigingen en de milieuhygiënische groepen. De ‘natuurbehoudsverenigingen’ worden beschouwd als meer conservatief. Daarnaast heb je de ‘milieuhygiënische bewegingen’ die meer tot het progressieve kamp worden gerekend. 93 De natuurbehoudsverenigingen leunen meer aan bij de vroegere, traditionele natuurbeschermingsgroepen die in het begin van de 20ste eeuw ontstonden en kwamen later veelal in botsing met de nieuwe milieuhygiënische actiegroepen, die vaak radicaler zijn. Nog een ander verschil tussen de beide stromingen, betreft hun ontstaan. De milieuactiegroepen worden opgericht door lokale bewoners en betrokkenen en ontstaan dus van onderuit. Bij natuurbehoudsbewegingen komt het initiatief meestal van bovenaf op het nationale of regionale niveau. 94 Als doel richten de natuurbeschermers zich hoofdzakelijk op het behouden en/of creëren van natuurgebieden. Ze hebben ook vaak natuurgebieden in eigen bezit en beheer. De leden van hun verenigingen spelen meestal geen actieve rol in de werking, maar leveren enkel een financiële bijdrage. Het hoofddoel van deze soort verenigingen is dus meestal het behoud van een bepaalde situatie (in stand houden van bestaande natuurgebieden). Om dit te bereiken zijn meestal geen grote acties nodig en het voeren van acties maakt daarom minder deel uit van hun doelstellingen. 92 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 152. 93 VETS K.,‘Bond Beter Leefmilieu als nieuwe sociale beweging (1971-1990)’, Leuven, 2006. 94 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 157. 57 De milieuactiegroepen werken vooral rond de bestrijding van milieuverontreiniging en – hinder. Veelal zijn ze gefocust op één specifiek, concreet probleem, zoals bijvoorbeeld een vervuilende fabriek in de buurt of de mogelijke aanleg van een autosnelweg door hun gemeente. Om een bepaald milieuprobleem onder de aandacht te krijgen, voert men vaak onconventionele acties en mobiliseert men daarbij de lokale bevolking. In hun doelstellingen zit ook meestal vervat dat men elke mogelijke actie moet voeren om hun eisen verwezenlijkt te zien. Het onderwerp van hun acties is hoofdzakelijk het bestrijden van problemen, zoals luchtvervuiling, bodemverontreiniging, problemen in verband met ruimtelijk ordening, enzovoort. Het merendeel van de leden is zeer actief bij de opgezette acties van hun milieuactiegroep. Maar als ze met hun acties het verhoopte resultaat bereiken, bestaat de kans dat de werking van de milieuvereniging, die rond een bepaalde actie is opgestart, op een laag pitje komt te staan of zelfs een stille dood sterft. Natuurbehoudsbewegingen kennen minder dit probleem. Zowel op lokaal als nationaal vlak bestaan natuurbehoudsorganisaties én milieuhygiënische actiegroepen. Dit is al gebleken bij de bespreking van de structuur van de nieuwe milieubeweging in Vlaanderen. 2.3.6 De actiemiddelen De actiemiddelen die de nieuwe milieubeweging hanteert, kunnen net zoals dit bij de andere nieuwe sociale bewegingen geldt, meestal omschreven worden als onconventioneel. Het arsenaal aan middelen dat men gebruikte is zeer groot, van het schrijven van protestbrieven en het organiseren van betogingen tot andere acties als blokkades van wegen, bezettingen van bedrijven of natuurgebieden, betogingen, menselijke kettingen, confrontaties met de politie, enzovoort. Naast de onconventionele actiemiddelen maakt de nieuwe milieubeweging ook gebruik van meer traditionele middelen om het beleid trachten te beïnvloeden, zoals het verspreiden van persberichten, het aanspannen van gerechtelijke procedures, en dergelijke. Wat betreft de actiemiddelen is de nieuwe milieubeweging een typische nieuwe sociale beweging die gebruik maakt van dezelfde diversiteit aan actiemiddelen. 58 2.3.7 Besluit Het meest opvallende kenmerk van de nieuwe milieubeweging in Vlaanderen is haar sterke lokale inplanting. Dit maakt dat ze op sommige vlakken atypisch is aan de nieuwe sociale bewegingen. Zo is de nieuwe milieubeweging wat betreft haar leden geen typische nieuwe sociale beweging. Er wordt bij de milieubeweging gerecruteerd uit alle sociale klassen, omdat men vaak bij lokale acties de hele bevolking betrekt. De leden zijn dus vaak niet alleen afkomstig uit de ‘nieuwe’ middenklasse, zoals dit bij de nieuwe sociale bewegingen wel het geval is. Ook wat betreft de ideologische achtergrond bij de leden is de nieuwe milieubeweging niet echt een typevoorbeeld van de nieuwe sociale bewegingen. Er wordt nog minder belang gehecht aan een uitgewerkte ideologie en vooral het pragmatische is belangrijk. Voor de overige punten kan de nieuwe milieubeweging wel tot de nieuwe sociale bewegingen gerekend worden. Ze ontstaat in dezelfde periode, hanteert gelijkaardige actiemiddelen, en kent ook een relatief informele en zwakke organisatiestructuur. 59 Deel 2 ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ _ 60 1. Inleiding Het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ dat ik onder de loep heb genomen, was actief op het grondgebied van de gemeente Merelbeke. Ik zal hier kort deze gemeente en ook het lokale actiecomité voorstellen. De geografische informatie over de gemeente kan helpen om de werking en activiteiten van het actiecomité te verduidelijken. 1.1 De gemeente Merelbeke In de provincie Oost-Vlaanderen, ten zuiden van de provinciehoofdstad Gent, vinden we de gemeente Merelbeke terug. Merelbeke behoort tot het arrondissement Gent-Eeklo en wordt begrensd door de gemeenten Gent, Melle, Oosterzele, Gavere en De Pinte. Het grondgebied van deze gemeente is, zeker sinds de fusieoperaties, relatief uitgestrekt met een oppervlakte van 3.664,69 hectare. 95 In 1964 reeds werden bij het Koninklijk Besluit van 17 juni de gemeenten Merelbeke en Lemberge samengevoegd. Op 1 januari 1977, met de fusies van de gemeenten, vond er nog een schaalvergroting plaats en omvatte Merelbeke voortaan ook de omliggende gemeenten Bottelare, Melsen, Munte en Schelderode. Samen met KleinMerelbeke bestond de gemeente dan uit 5 deelgemeenten: de vier nieuwe gemeenten en Klein-Merelbeke. Klein-Merelbeke was en is nog steeds samengesteld uit de wijken Centrum, Flora, Kwenenbos en Lemberge. Deze indeling speelde een rol op verschillende maatschappelijke vlakken, onder andere ook politiek. Er werd bij gemeenteraadsverkiezingen namelijk veel belang gehecht aan de aanwezigheid van kandidaten uit de verschillende wijken op de lijsten. 96 Merelbeke is gelegen op het kruispunt van belangrijke auto- en waterwegen. Dit heeft vaak een grote invloed gehad op het reilen en zeilen in de gemeente en ook op de thema’s van het 95 http://www.merelbeke.be THIENPONT F., ‘Evolutie van de politieke verhoudingen te Merelbeke, vanaf WO 2 tot heden’, Gent, 1989, p. 5. 96 61 AMM. Ten eerste kruisen in Merelbeke de E-40 Brussel-Oostende en de R-4, ring rond Gent. Beide bezitten op- en afritten in de gemeente, wat maakt dat de gemeente over een vrij dicht wegennet beschikt. Dit werd door de inwoners niet altijd geapprecieerd en ook het lokale actiecomité is hier wel eens tegen in opstand gekomen. Daarnaast bevindt zich in de onmiddellijke omgeving ook de verkeerswisselaar van Zwijnaarde met de E-17. Van noord naar zuid wordt Merelbeke ook doorkruist door de Hundelgemsesteenweg, een drukke provinciale weg tussen Gent en Brakel. Door Merelbeke lopen ook de Schelde en de Ringvaart, met een groot sluizencomplex aan de Ringvaart, dat vanaf de E-40 goed zichtbaar is. Dit werd voltooid in 1962. 97 Deze waterwegen hebben ook hun rol gespeeld in de Merelbeekse geschiedenis en in de ontwikkeling van het lokale actiecomité, wat verder in deze scriptie nog zal duidelijk worden. Als je Merelbeke bekijkt van noord naar zuid, kan je een geleidelijke overgang van verstedelijkt naar meer agrarisch gebied vaststellen. In het noorden leunt Merelbeke aan tegen Gent. De Florawijk helemaal in het noorden van de gemeente kreeg zijn naam als verwijzing naar de vele bloemisterijen die er gevestigd waren tot na de Tweede Wereldoorlog. Bij deze wijk ligt het Liedermeersepark, een wandel- en natuurgebied, dat ook het onderwerp is geweest van acties van het AMM en tot discussies heeft geleid in de gemeenteraad. De Florawijk wordt door de Ringvaart gescheiden van Merelbeke Centrum. Meer naar het zuiden ligt de wijk ‘Kwenenbos’, die al meer landelijk oogt. De andere deelgemeenten en Lemberge vormen dorpskernen in een landelijk gebied. De Schelde is zeer bepalend geweest voor het uitzicht van Merelbeke en een aantal buitendijkse meanders van de Schelde in Merelbeke, Schelderode en Melsen zijn bewaard gebleven. Sinds november 1981 zijn de Scheldemeersen in Merelbeke en Schelderode ook beschermd als landschap. Tot het midden van de 20ste eeuw werd in deze meersen nog volop klei gewonnen, wat het landschap wel aangetast heeft. 1.2 Korte schets van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ Het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ is een vzw die vandaag nog steeds bestaat en die opgericht werd op 20 februari 1972. Vanaf het begin van de jaren ‘70 van de 97 http://www.merelbeke.be 62 vorige eeuw waren er al enkele personen actief rond de milieuproblematiek in de gemeente. Uiteindelijk zijn zij overgegaan tot de oprichting van een actiegroep. Er was in die jaren ook sprake van een trekkersgroep, ‘De Griffoen’, die net als het AMM sinds 1970 begon te ageren tegen de plannen voor de aanleg van een industrieterrein op de plaats waar zich een bos bevond, beter gekend als de ‘Vurtzak’. In diezelfde periode werd ook, net zoals in vele andere Vlaamse gemeenten in die periode, een groenkomité opgericht in Merelbeke. In het begin van de jaren 1970 waren er in Merelbeke dus plannen om het bos de ‘Vurtzak’ om te vormen tot een industrieterrein. Daarnaast was er de R4 die in aanleg was, de mogelijke uitbreiding van het chemische bedrijf Sidac en later nog andere milieubedreigende plannen, die door de inwoners niet geduld werden en waartegen het actiecomité zich heeft verzet. Het AMM heeft acties gevoerd rond die verschillende milieuthema’s, maar dit was slechts in laatste instantie. Ze nam vooreerst de taak op zich om de bevolking te informeren rond leefmilieu. Daarnaast schreef ze onder andere ook adviezen aan de overheden of bezwaarschriften tegen het verlenen van bepaalde vergunningen. Het actiecomité is er in geslaagd om ook via politieke weg invloed uit te oefenen op het beleid in Merelbeke. Eén van de initiatiefnemers, Paul Martens, werd in 1971 gemeenteraadslid voor de Volksunie en zes jaar later met een kartel lijst ‘VU - Milieu Belangen’ werd hij ook schepen, wat hij twintig jaar geweest is. Een andere medeoprichter van het comité en latere voorzitter, Eric Van Renterghem, werd ook gemeenteraadslid in 1977 voor dezelfde kartellijst. Langs deze weg heeft het actiecomité dus ook grote druk kunnen uitoefenen. 63 2. De ontstaansgeschiedenis van het AMM Hierboven heb ik reeds vermeld dat het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ als vzw concreet het licht zag op 20 februari 1972. Op 8 juni 1972 verschenen dan de statuten en de lijst met de leden van de beheerraad in het Belgisch Staatsblad. Maar ook in de jaren daarvoor was er al iets aan het broeden in Merelbeke. 2.1 De jaren voor de oprichting van de vzw Op het einde van de jaren 1960 werd de aandacht voor de milieuproblematiek overal steeds groter en ook in de gemeente Merelbeke bleef men niet onverschillig voor deze problemen. 1970 werd door de Raad van Europa uitgeroepen tot het ‘Europees Jaar van het Natuurbehoud’. Dit leidde ook in België en Vlaanderen tot initiatieven. Zo startte de toenmalige BRT de actie ‘Plant een boom’ wat in vele gemeenten in Vlaanderen leidde tot het oprichten van groencomités. Deze comités werden vooral uitgebouwd rond beplantingsacties en ook in Merelbeke kwam er een groencomité tot stand. Het waren echter niet enkel groencomités die uit de grond werden gestampt. In de regio rond Gent en Merelbeke werden in de jaren die erop volgden ook andere milieuverenigingen en actiegroepen opgericht, die de milieuproblematiek iets breder bekeken dan enkel het aanplanten van bomen. Enkele voorbeelden zijn de ‘Aktiegroep Bougoyen-Ossemeersen’ (1972), de ‘Vlaamse Bosbouwvereniging’ (1971), het ‘Gentse Aktiekomitee Leefmilieu’ (1971) en ook het door mezelf bestudeerde ‘Aktiekomitee voor Milieubescherming te Merelbeke’ (1972). 98 Naar deze en nog vele andere milieuverenigingen uit de Gentse regio werd reeds een meer beschrijvend onderzoek gevoerd door Joris Pieters in het kader van zijn licentiaatverhandeling. Wat duidelijk blijkt is dat het ‘Europees Jaar van het Natuurbehoud’ een echte katalysator is geweest voor het ontstaan van allerhande milieuorganisaties in Europa en Vlaanderen. Paul Martens, één van de initiatiefnemers voor de oprichting van het AMM, drukt in zijn gesprek met mij ook op het belang van dit internationale initiatief. Maar niet enkel overheden en nationale initiatieven wakkerden de interesse voor de milieuproblematiek bij de bevolking aan, ook wetenschappers hebben hun rol gespeeld. Paul Martens sprak ook over de 98 PIETERS J., ‘De continuïteit binnen de milieubeweging: natuurbescherming in relatie met milieuactiegroepen in de vroege jaren zeventig (1970-1974)’, Gent, 2002, pp. 36-48. 64 Amerikaanse biologe Rachel Carson en haar boek ‘Silent Spring’. Dit heeft, net als bij vele lezers toen, ook bij hem een grote indruk nagelaten en zijn interesse alleen maar vergroot. 99 Hierboven is het klimaat en de algemene omgeving geschetst waarin het AMM zijn oorsprong kende. Maar om effectief tot een vzw te komen, was er het initiatief nodig van enkele gelijkgestemden die ervoor zorgden dat een concrete actiegroep werd opgestart. In dit bestudeerde geval stonden twee personen aan de wieg van het actiecomité, de toenmalige journalist Paul Martens en huisarts Eric Van Renterghem, die uiteindelijk in 1972 het initiatief namen om de vzw ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ op te richten. In het archief van het AMM bevinden zich briefwisseling en artikelen vanaf het jaar 1970, maar pas vanaf eind 1971 komt effectief de naam AMM ter sprake. Het allereerste document betreft een brief van de trekkersvereniging ‘De Griffoen’ aan het college van burgemeester en schepen van Merelbeke (4 april 1970). 100 Deze vereniging werd geleid door Guido Volckaert, Ann Volckaert en Julien De Sutter. Uit andere correspondentie van ‘De Griffoen’ blijkt dat in 1971 deze vereniging 166 leden telde, wat niet weinig is. In de eerste brief van hen, die ik terugvond, drukt deze groep van natuurvrienden uit Merelbeke haar bezorgdheid uit over het mogelijke verdwijnen van een deel van het ‘Mellebos’. Dit bos, dat vooral gekend is onder de naam de ‘Vurtzak’, wordt het onderwerp van vele acties van het latere AMM en van andere verenigingen uit Merelbeke. Guido Volckaert, een bestuurslid van ‘De Griffoen’, is ook lid van het Groenkomitee van Merelbeke. In deze hoedanigheid vraagt hij samen met de leden van ‘De Griffoen’ in de brief dat alle betrokken personen en instanties trachten te voorkomen dat het ‘Mellebos’ zou vernietigd worden. Later volgen er nog meer van deze brieven gericht aan het gemeentebestuur van Merelbeke. Volgens deze documenten lijkt het alsof het later opgerichte AMM voortgekomen is uit de natuurvereniging en wandelclub ‘De Griffoen’. Maar Paul Martens vertelde dat deze organisatie niet de voorloper was van het AMM. 101 Ze heeft wel altijd haar sympathie en steun uitgesproken en Guido Volckaert is ook toegetreden tot het AMM, maar de vereniging was niet de inspiratie voor het ontstaan van het actiecomité. ‘De Griffoen’ heeft wel vaak dezelfde personen en organisaties aangesproken en geschreven, die het actiecomité later ook aanschreef. Zo zochten ze de steun van onder andere professoren en jeugdverenigingen in hun strijd om het behoud van de ‘Vurtzak’. Ook de pers werd vaak als middel gebruikt om hun doelstellingen trachten te 99 Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. Brief aan college van burgemeester en schepen van Merelbeke, 4 april 1970. 101 Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. 100 65 bereiken. Over de verschillende actiemiddelen die ook het AMM hanteerde, zal ik het later nog uitgebreid hebben. Ik heb reeds gezegd dat er, om tot de oprichting van een vereniging te komen, het initiatief nodig is van één of enkele personen die een gelijkaardig doel voor ogen hebben. En in het geval van het AMM waren dat Paul Martens en Eric Van Renterghem. Paul Martens is geen geboren Merelbekenaar maar hij kwam naar deze gemeente, meer bepaald in de Florawijk, wonen in 1970. Hij trok weg uit Gent-Brugge naar een plaats met meer open ruimte en groen waar zijn kinderen konden opgroeien. Zelf was hij opgegroeid in Kaprijke. Martens bezat al een grote interesse voor het leefmilieu en de problemen die er toen waren. Ook heeft de toenmalige wetenschappelijke literatuur rond de milieuproblematiek hem sterk beïnvloed en zijn interesse nog aangewakkerd. Hijzelf was journalist voor ‘De Bond’, wat toen het weekblad was van de ‘Bond van Grote en Jonge Gezinnen’. Het nummer van 2 januari 1970 van dit blad, mocht Martens helemaal zelf samenstellen en hij liet deze gelegenheid niet zomaar voorbijgaan. Hij stelde het hele nummer in het teken van de leefmilieuproblematiek. 102 Driehonderdduizend gezinnen in Vlaanderen kregen dit blad in hun brievenbus en de reacties bleven niet uit. Het was duidelijk dat er bij de bevolking in die tijd al een zekere interesse aanwezig was voor de milieuproblemen en Martens trachtte deze nog aan te wakkeren en de mensen te sensibiliseren. Ook in Merelbeke zelf wou hij de inwoners bewust maken van de problemen die er bestonden in hun leefmilieu. Het begon met een éénmansactie tegen het chemische bedrijf Sidac dat in Merelbeke gevestigd was. Als nieuwe inwijkeling stapte hij in 1970 naar de politiecommissaris van Merelbeke om klacht in te dienen tegen Sidac, omdat ze illegaal chemisch afval verbrandden in openlucht. Dit zorgde vaak voor grote zwarte wolken boven de Florawijk. Martens nam ook contact op met enkele Gentse professoren en vroeg hen in Merelbeke te komen spreken over luchtverontreiniging. Via een flyer, die hij ronddeelde in zijn wijk, nodigde hij de inwoners uit op deze avond. Het is op deze gespreksavond dat Martens de huisarts Eric Van Renterghem ontmoette. Beiden merkten dat ze er gelijkaardige ideeën op nahielden wat betreft de bezorgdheid over het leefmilieu en ze begonnen samen te strijden voor een beter leefmilieu. Eric Van Renterghem bezat vooral een grote kennis en interesse rond planten en bomen en kwam uit de sfeer van ‘De Wielewaal’. Vanuit deze interesse wou hij zich ook inzetten voor 102 De Bond. Weekblad van het grote en het jonge gezin. 2 januari 1970, nr. 1. 66 de bescherming van de flora in Merelbeke. Een eerste document van deze latere voorzitter van het AMM, dat ik in het archief terugvond, is een open brief die hij schreef op 29 maart 1971 gericht aan het gemeentebestuur van Merelbeke. Deze open brief werd gepubliceerd door verschillende kranten en bladen. 103 Van Renterghem schreef deze naar aanleiding van de plannen van het gemeentebestuur om in de ‘Vurtzak’ een industrieterrein te vestigen. Het gaat dus om dezelfde zaak waar ook ‘De Griffoen’ aandacht voor had. Van Renterghem somde in deze open brief verschillende zaken op waarover hij reeds teleurgesteld was en noemde de nieuwe plannen voor de ‘Vurtzak’ ‘de parel op de kroon van onze gemeente’. Hij benadrukte de belangrijkheid van de ‘Vurtzak’ en zijn flora, die tientallen zeldzame planten zou bevatten. Ook liet hij weten dat vele inwoners van de gemeente zijn mening deelden en dat een industrieterrein ook op een andere plaats kon ingeplant worden. Dit initiatief groeide uit tot de eerste grote actie van het latere actiecomité. Uiteindelijk betrok men haast de hele bevolking van Merelbeke bij deze zaak en verleenden ook andere sociale verenigingen en instituten uit de gemeente hun steun aan de actie. Hieronder zal de ‘Vurtzak-affaire’ nog uitgebreider toegelicht worden als ik het heb over de acties die het AMM heeft gevoerd. Ik wou hier het beginverhaal van het actiecomité en het klimaat waarin het ontstond schetsen en de initiatiefnemers kort voostellen. Hoe men dan tot een formele organisatie is gekomen, wordt hierna besproken. 2.2 De totstandkoming van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ Alvorens de vzw ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ realiteit werd en de statuten in het Belgisch Staatsblad verschenen, was er al geruime tijd sprake van ‘een actiecomité’. Het eerste spoor dat ik hiervan teruggevonden heb in het archief, is een brief die verzonden werd door het ‘Aktiekomité voor vrijwaring van leefmilieu te Merelbeke’ op 24 april 1971 en die ondertekend is door Van Renterghem. 104 De strijd om het behoud van de ‘Vurtzak’ was toen al volop aan de gang en deze brief handelde ook hierover. Op 11 oktober 1970 hadden er in Merelbeke ook gemeenteraadsverkiezingen plaatsgevonden. Dit is geen onbelangrijk feit voor de verdere evolutie van het bestudeerde actiecomité. Paul 103 De open brief verscheen onder andere in ‘Voor Allen’ op 10/04/1971. Zie bijlage nr. 2. Brief aan de gemeenteraadsleden van Merelbeke namens het ‘Aktiekomité voor vrijwaring van leefmilieu te Merelbeke’, 24 april 1971. 104 67 Martens had namelijk deelgenomen aan deze verkiezingen als derde opvolger op de lijst van de toenmalige Volksunie. Oorspronkelijk zetelde hij niet in de gemeenteraad. Maar toen Karel Van Rijn, verkozen als gemeenteraadslid voor de Volksunie, na zes maanden benoemd werd tot rechter en afstand moest doen van zijn mandaat, verkoos de Volksunie Martens als zijn opvolger. 105 Op die manier had het latere actiecomité een stem in de gemeenteraad. Er bestond dan ook een nauwe band met de Volksunieafdeling van Merelbeke. Onder andere Robert Gijselinck, een op 1 januari beëdigd gemeenteraadslid voor de Volksunie, steunde de initiatieven van Martens en Van Renterghem, zeker nadat de open brief van Van Renterghem hem nog sterker overtuigd had om krachtig te ijveren voor een beter leefmilieu. In de gemeenteraad heeft Gijselinck ook hevig geprotesteerd tegen de inplanting van een industrieterrein in de ‘Vurtzak’. 106 De politieke weg die Martens en later ook andere leden van het actiecomité insloegen, wordt verderop nog uitgebreider behandeld. In april 1971 duikt dus voor het eerst de benaming actiecomité op in de archieven. In de eerste brieven die het actiecomité verstuurde, wisselde de benaming die ze aan zichzelf gaven soms. Terwijl ze zich eerst het ‘Aktiekomité voor vrijwaring van leefmilieu te Merelbeke’ noemden, vind ik nadien ook de naam ‘Komité voor Bescherming van het Leefmilieu te Merelbeke’ terug in hun briefwisseling. 107 In een krantenartikel kregen ze de naam ‘Aktiekomitee voor het behoud van de ‘Vortzak’’. 108 Het is duidelijk dat er nog geen eensgezindheid bestond over de naam van het comité. De benaming die ze in de krant kregen, laar ook uitschijnen dat ze enkel gericht waren op de strijd om het behoud van de ‘Vurtzak’, wat niet het geval was. 109 Wat uit de briefwisseling en de berichten in de krant wel blijkt, is dat het actiecomité al zeer actief was. Ze schreven verschillende overheden aan, probeerden zoveel mogelijk andere verenigingen uit Merelbeke achter zich te krijgen, trachtten via de politiek hun doelstellingen te bereiken, enzovoort. In laatste instantie betrokken ze bijna de hele Merelbeekse bevolking bij hun actie ‘Redt de Vurtzak’, met de organisatie van een autokaravaan door de gemeente. Pas toen de actie rond de ‘Vurtzak’ een voorlopig goede afloop kende, ging men zich bezinnen over het nut om al dan niet een vzw op te richten met een formelere organisatie. In 105 THIENPONT F., ‘Evolutie van de politieke verhoudingen te Merelbeke, vanaf WO 2 tot heden’, Gent, 1989, p. 115. 106 Verslag gemeenteraadszitting 17 maart 1971. 107 Brief aan minister De Saegher, 13 mei 1971. 108 De Gentenaar, ‘Bos of geen bos, dat is nu de kwestie. ‘Groen’ aktiekomitee ‘Vortzak’ te Merelbeke contra (bulldozer) Veneco’, 28 mei 1971. 109 Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. 68 december 1971 vond er een stichtingsvergadering plaats waarbij ze zich de vraag stelden of ze een comité moesten oprichten of dat men moest wachten op officiële organismen om dit te doen. Zes personen waren er aanwezig op de vergadering onder alweer een andere naam, namelijk het ‘Aktiekomité inzake ruimtelijke ordening en leefmilieu te Merelbeke’. 110 Van Renterghem begon de vergadering met het vaststellen van twee basisprincipes die iedereen, die wou deelnemen aan het actiecomité, zou moeten aanvaarden: 1. Het aktiekomité is een neutrale pluralistische vereniging, waarin iedereen welkom is die de statuten, die wij nog moeten bespreken, aanvaardt. 2. Het leidmotief van het aktiekomité is het behoud, beschermen, uitbreiden en openstellen voor het publiek van hetgeen ons nog aan natuurschoon rest. Ik denk hierbij vrnl. aan de Vurtzak en omgeving en aan de Scheldevallei. De aanwezigen gingen akkoord met deze principes, maar er kwamen toch wel enkele opmerkingen, ook over de vraag of ze al dan niet een officieel comité moesten stichten. De architect André Van Den Broecke vroeg zich af of ze niet meer intergemeentelijk of kantonaal moesten werken. Martens van zijn kant benadrukte de nood aan een spontaan gegroeid comité dat niet van de overheid afhing. Er moest volgens hem een soort waakzaamheidskomité bestaan. De andere aanwezigen, de heren Rosiers, Steyaert en De Sutter, hadden gelijkaardige commentaren. Frans De Sutter ging wel niet akkoord met het idee van Van Den Broecke om ook vertegenwoordigers van andere lokale organisaties op te nemen, omdat hij vreesde dat men dan leden zou krijgen die zich minder interesseren in de milieuproblematiek of de kans bestond dat men personen of organisaties vergat uit te nodigen. Het blijkt dat er verschillende meningen en opvattingen bestonden over welke richting men met het actiecomité uit wou, maar uiteindelijk besliste men toch een vzw op te richten. De eerste vergadering werd belegd op 9 januari van het jaar 1972. In de stichtingsvergadering kwam men tot een eerste tekst waarin de doelstellingen van het actiecomité in zes punten werden opgesomd. In de latere statuten, die gepubliceerd werden op 8 juni 1972, werden deze doelstellingen nog aangepast en verkort. Tien personen ondertekenden de eerste statuten. De doelen die het actiecomité voor ogen had en haar leden worden later besproken. Uit de bovenstaande historie komt duidelijk naar voor dat slechts enkele gelijkgestemde zielen aan de basis lagen van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’. Het 110 Verslag stichtingsvergadering AMM december 1971. 69 comité ontstond ook rond zeer lokale en concrete milieuproblemen, maar dit wil niet zeggen dat ze geen globalere visie op langere termijn bezaten. 111 111 Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. 70 3. De doelstellingen 3.1 Een eerste poging tot het stellen van doeleneinden Toen het lokale actiecomité in 1972 een vzw werd, waren de leden van het AMM verplicht de doelen die ze voor ogen hadden concreet op papier te zetten. In een eerste poging om zichzelf te definiëren, op de stichtingsvergadering van december 1971, kwam men tot zes punten: 1. Het Aktiekomité is een neutrale pluralistische vereniging waarin iedereen welkom is die de doelstellingen van de vereniging aanvaardt en de natuur wil beschermen. 2. Het leidmotief van het aktiekomité is het behoud, beschermen, uitbeiden en openstellen voor het publiek van hetgeen ons nog rest aan natuurschoon en het voorkomen van alles wat ons leefmilieu kan bedreigen (o.a. omhakken van waardevolle bomen, onoordeelkundige verkavelingen, wegenaanleg door natuurgebieden, lucht- en waterbezoedeling, enz.) 3. In samenwerking met de gemeente Melle zou de gemeente Merelbeke het gebied de Vurtzak, domein Verplancke, domein Pijcke moeten aankopen als natuurgebied. 4. De Scheldevallei moet intergraal behouden blijven met totaal bouwverbod. 5. Het aktiekomité neemt ieder jaar, eventueel in samenwerking met de gemeente initiatieven i.v.m. de boomplantingsaktie. 6. Het aktiekomité dring erop aan dat de ‘Gemeentelijke Adviesraad van Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu’ zo spoedig mogelijk wordt opgericht en is steeds ten volle bereid tot samenwerking. 112 Met het eerste punt wou men vooral benadrukken dat iedereen die een gezonde interesse toonde in de toenmalige milieuproblematiek en het actiecomité steunde, lid kon worden van het AMM. Binnen het comité werd ook verwacht dat men politieke tegenstellingen aan de kant schoof. Uit een tweede punt blijkt dat men zowel aan natuurbescherming wou doen als milieuhygiënische problemen aanpakken. Men leunde dus zowel aan bij de meer traditionele natuurbeschermingsorganisaties als bij de meer progressieve, nieuwe milieuverenigingen. In de volgende vier doelstellingen werden echt concrete doelen gesteld. Behalve een samenwerking met Melle, ging men niet buiten de grenzen van de gemeente Merelbeke. Uit deze punten blijkt dat het nieuwe actiecomité dus een zeer lokale werking voor ogen had. 112 Verslag stichtingsvergadering AMM december 1971 71 Men wou duidelijk kleinschalige milieuproblemen aanpakken en een ruimere visie of de intentie om samen te werken met andere milieuverenigingen uit de streek leek aanvankelijk te ontbreken. 3.2 De statutaire doelstellingen Uiteindelijk heeft men aan de oorspronkelijke zes punten nog heel wat gesleuteld en ze ingekort om tot de vier doelstellingen te komen zoals ze in het Belgisch Staatsblad verschenen op 8 juni 1972. De tien stichtende leden ondertekenden deze op 20 februari van dat jaar: 1. Het verwezenlijken van een werkelijke milieubescherming in al haar vormen. 2. Het plaatsen van de ruimtelijke ordening van het grondgebied van de gemeente Merelbeke in functie van deze milieubescherming. 3. Het bestendig informeren van de bevolking en adviseren van de openbare besturen van dit gebied. 4. Het voeren van elke gepaste actie tot verwezenlijkingen van deze doeleinden. 113 Deze doelen werden veel algemener en ruimer gesteld dan de oorspronkelijke punten. Zeker het eerste punt is zeer breed. Dit zorgt er ook voor dat men de doelstelling ruim kon interpreteren en geïnteresseerde nieuwe leden konden deze gemakkelijker invullen volgens eigen interesseveld. Zowel personen die zeer lokaal een bepaald project wouden gerealiseerd zien als diegenen die meer regionaal, nationaal of internationaal de milieuproblematiek wouden aanpakken, konden in het AMM op die manier een goede partner zien. In een tweede doelstelling spitste men zich wel toe op een lokale problematiek. Maar ook in dit thema was nog ruimte voor verschillende interpretaties. Ruimtelijk ordening kon gaan van het verwijderen van een illegaal gezette serre tot het beschermen van grotere gebieden als natuurgebied. Het derde doel dat men zich stelde, was ook niet onbelangrijk. Via het informeren van de bevolking kon men de inwoners sensibiliseren en indien het nodig was, kon men ze daardoor gemakkelijker overtuigen om deel te nemen aan een actie. Paul Martens benadrukte dat dit voor hem ook een zeer belangrijk punt was. Als journalist had hij al, met het helemaal door hemzelf opgesteld themanummer van ‘De Bond’, getracht in heel Vlaanderen iets los te maken en mensen bewust te maken van de milieuproblemen van die tijd. 114 Het informeren 113 114 Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, N. 4369, p. 2125, 8 juni 1972. Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. 72 van de bevolking kan dan niet alleen als doelstelling maar ook als een vorm van actiemiddel gezien worden. Hoe meer inwoners men achter zich heeft, hoe meer kracht men zijn acties hiermee kan bijzetten. In een laatste doelstelling benadrukte men dat om de bovengestelde doeleinden te bereiken men niet mag nalaten acties op touw te zetten. Dit kon gaan van het gewoon aanschrijven van het gemeentebestuur tot het organiseren van een heuse autokaravaan door de gemeente. Deze statutaire doelstellingen getuigen van een ruimere visie dan wat in de eerste doeleinden werd gesteld. Uit de eerste vergaderingen, na het opstellen van de statuten, blijkt dat men wel contact zocht met andere lokale milieuverenigingen en de statuten en opvattingen rondstuurde. 115 Er kwam ook reactie van andere sociale verenigingen die hun steun betuigden aan het AMM. 116 Dit bleef allemaal wel zeer lokaal, wat overeenstemt met de theorie rond milieuverenigingen. Er werd een lokaal initiatief genomen om plaatselijke milieuproblemen op te lossen. Hoe men de verschillende doelstellingen trachtte te bereiken via acties en het informeren van de bevolking wordt later uitgebreider toegelicht onder de titel ‘De acties en activiteiten van het AMM’. Hier is het ook nodig om te vermelden dat men de doelstellingen ook via politieke weg trachtte bereiken. Vooral Paul Martens was hiervan overtuigd en hij probeerde ook de andere leden zijn standpunt hierover duidelijk te maken en ze te overtuigen. 117 Uiteindelijk gingen ook andere leden van het AMM in de politiek. Zo kon Martens Eric Van Renterghem overtuigen, die in 1977 gemeenteraadslid werd gekozen voor de lijst VU-MB. En ook Etienne Pruyt bemachtigde dat jaar een plaatsje in de gemeenteraad voor dezelfde partij. Martens was van mening dat het AMM druk moest uitoefenen op het gemeentebestuur, daarom nam hij ook ontslag als bestuurslid van het AMM in 1977, toen hij schepen werd in Merelbeke. Men kan moeilijk druk uitoefenen op zichzelf als bestuurslid. In 1978 verscheen in het Belgisch Staatsblad ook de wijziging van de samenstelling van de beheerraad zonder Martens. 118 Hij bleef wel steeds lid van het AMM en woonde regelmatig de vergaderingen bij, waarop hij de andere leden dan inlichtte over de stand van zaken van bepaalde dossiers die het AMM interesseerden. 115 Verslag vergadering 12/3/1972. Brief ontvangen van Davidsfonds Merelbeke-centrum, 5/3/1972. 117 Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. 118 Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, N. 1822, p. 923, 9 maart 1978. 116 73 Het komt hier al duidelijk naar voor dat het actiecomité, de lokale Volksunie afdeling en de lijst Milieubelangen vaak dezelfde doelen hebben nagestreefd en dit kon bij de inwoners wel voor verwarring zorgen. Maar over welke relatie er bestond tussen de lokale politiek, meerbepaald de Volksunie, de lijst Milieubelangen en het actiecomité zal ik het bij de bespreking van de organisatie van het AMM uitgebreider hebben. 74 4. De leden van het AMM 4.1 Profiel van de leden De namen van de twee stichtende leden van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ zijn al verschillende malen gevallen, Paul Martens en Eric Van Renterghem. Beide zijn hoger opgeleiden. Martens was journalist en Van Renterghem huisarts. Zij deelden een gemeenschappelijke interesse in de natuur en de milieuproblematiek en hadden mekaar op die manier ontmoet op een lezing over luchtverontreiniging georganiseerd door Martens. Deze twee heren namen het initiatief voor de oprichting van het AMM. De tien medeondergetekenden van de eerste statuten werden met naam, adres, en wat nog interessanter is, ook beroep vermeld in het Belgisch Staatsblad: 1. Van Renterghem Eric, geneesheer, Fraterstraat 49 Merelbeke 2. Martens Paul, journalist, Bergstraat 21 Merelbeke 3. Van Luchene Ignace, landbouwingenieur, Gaversesteenweg 311 b Merelbeke 4. Gysels Hendrik, lektor RUG, Hof Ter Wallenlaan 15 Merelbeke 5. De Munter Denise, zonder beroep, Bergstraat 32 Merelbeke 6. Frans Rosiers, ambtenaar, Herfstlaan 25 Merelbeke 7. Van den Broeke Eric, fabrikant, Gaversesteenweg 36, Merelbeke 8. Van Rijn Karel, rechter, Herdenkingswijk 18 Merelbeke 9. Bontinck Pieter, technisch ingenieur, Avenskouter 13 Merelbeke 10. Pruyt Etienne, geneesheer, Zwijnaardsesteenweg 21 Merelbeke 119 Onder de leden tellen we dus twee geneesheren, een landbouwingenieur, een professor, een rechter en een technisch ingenieur, een journalist, een ambtenaar en een fabrikant. Ten laatste is er nog één lid waarbij ‘geen beroep’ vermeld staat, een huisvrouw. Zij is de enige vrouw in het rijtje. Behalve van de ambtenaar, de fabrikant en de huisvrouw (waarvan niet direct de genoten opleiding kan worden afgelezen) kan duidelijk gezegd worden dat zij hoger opgeleiden zijn. In het chronologisch geordende archief van het AMM vond ik nog een andere getypte lijst terug met daarop 17 leden van het actiecomité, hun naam, adres, telefoonnummer en beroep. 119 Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, N. 4369, p. 2125, 8 juni 1972. 75 Deze lijst is niet gedateerd, maar als hij op zijn chronologische plaats in het archief zit, moet hij dateren van april 1974. 120 Dit is dus enkele jaren na het stichten van de vzw: Op deze lijst zijn nog zeven andere leden terug te vinden, namelijk Frans De Sutter, Hélène Steyaert, Guido Volckaert, Rene De Wandel, André Van den Broecke, Chris De Ganck en Donald Gabriëls. Respectievelijk waren zij tuinbouwtechnicus, lerares, scheikundige, leraar in de sociologie en ruimtelijke ordening, architect, advocaat en landbouwingenieur (bodemdeskundige). Op deze lijst bevindt zich nog een tweede vrouw, een lerares. Op basis van hun beroep mogen we afleiden dat de zeven behoren tot de categorie van de hoger opgeleiden. Aan de hand van deze gegevens kunnen een aantal opmerkingen gemaakt worden en kan een poging gedaan worden om een algemeen sociaal profiel te schetsen van de eerste stichtende leden. 120 Lijst ‘Leden van het Aktiekomitee’ april 1974. 76 Het blijkt dat het merendeel van de leden afkomstig was uit de hogere klasse, meer bepaald tien van de zeventien leden. Kan men hier de parallel trekken met de elite die lid was van natuurbehoudsverenigingen, zoals Marc Hooghe ook stelt. Men klopte volgens hem onder andere aan bij de elite om voldoende financiële middelen te kunnen verkrijgen om natuurgebieden te kunnen aankopen en/of beheren. 121 Deze elite zou dan wel minder actief zijn in de milieuvereniging, maar dit geldt niet voor het AMM. Uit de verslagen van de verschillende vergaderingen blijkt dat de meeste van deze leden vaak aanwezig waren op de vergaderingen en dus actief meedraaiden in de werking van het actiecomité. De overige zeven leden reken ik tot de middenklasse. En de noodzaak van financiële middelen was hier ook niet aanwezig, zoals bij de natuurbehoudsverenigingen wel het geval was. Een verklaring voor het feit dat het merendeel van de stichtende leden toch uit de hogere klassen kwam, kan gezocht worden in de complexiteit van de milieuproblematiek. Ook wordt de leefmilieuproblematiek vaak gezien als een ‘luxeprobleem’ en het milieu en de natuur als ‘luxe’ consumptie goederen. Zo stelt Jan Luiten van Zanden dat hoe groter het inkomen is, hoe meer waarde men hecht aan een schoon milieu en een rijke natuur. 122 De lagere klassen hebben andere beslommeringen dan de hogere klassen, en mee aan een oplossing werken voor de milieuproblemen staat niet bovenaan hun prioriteitenlijst. De lagere beroepsklassen zijn in het AMM ook helemaal niet vertegenwoordigd. De beroepen die door de leden van het ontluikende actiecomité beoefend werden, waren zeer uiteenlopend. Toch had hun beroep meestal wel één of andere link met het leefmilieu en zijn problematiek en bezaten ze zo een kennis die de werking van het AMM ten goede kwam. Zo waren de geneesheren in de eerste plaats bezorgd om de gezondheid en het welzijn van de inwoners. De professor, Hendrik Gysels, was via zijn beroep een expert op het vlak van vervuiling door chemische stoffen. Ook de landbouwingenieurs, de tuinbouwtechnicus, de scheikundige, de architect en de leraar sociologie en ruimtelijke ordening kunnen via hun opleiding gelinkt worden aan de milieuproblematiek of aan de problematiek van ruimtelijke ordening. Dit laatste maakte ook het thema uit van één van de doelstellingen van het AMM. De ambtenaar, Frans Rosiers, werkte bij Bruggen en Wegen. Ook deze connectie speelde in het voordeel van het AMM. Tijdens bepaalde acties, onder andere in de strijd tegen de aanleg van de rijksweg 56, schreef men namelijk deze dienst aan. Ook Martens als journalist was 121 HELLEMANS S. en HOOGHE M., ‘Van Mei ’68 tot Hand in Hand: nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995’, Leuven, 1995, p. 50. 122 CASTRYCK G. en DECALUWE M. (red.), ‘De relatie tussen economie en ecologie, gisteren, vandaag en morgen. Jaarboek 1998 van het Tijdschrift voor Ecologische Geschiedenis’, Gent, 1999, p. 121. 77 zeer waardevol voor het AMM in verband met het contacten leggen met de pers. Een laatste groepje van beroepen die via hun professionele bezigheid het actiecomité konden helpen in zijn werking, was dat van rechter Van Rijn en advocaat De Ganck. Zij konden advies verstrekken bij juridische zaken, zoals het opstellen van de statuten of het al dan niet aanspannen van processen tegen bepaalde personen, bedrijven of overheden. Hoewel de overige leden via hun beroep niet onmiddellijk gelinkt konden worden aan de milieuproblematiek, bezaten ze wel een gezonde interesse in de problemen die het leefmilieu begin jaren zeventig van de vorige eeuw kende en kwamen ze zo bij het AMM terecht. Een ander opvallend feit dat naar voor komt uit de bovenvermelde lijst is dat er slechts één vrouw was bij de stichtende leden. Dit kan verklaard worden door het feit dat men te maken had met personen die een hogere opleiding hadden genoten. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw vatten wel al meer vrouwen hogere studies aan dan in de decennia hiervoor, maar hun aantal was nog beduidend lager dan dit van de mannen. De tweede vrouw op de ledenlijst van 1974 was een lerares. Als je dan de bovenstaande verklaring volgt, kan hieruit worden afgeleid dat vrouwen tot dan nog minder interesse vertoonden voor de milieuproblematiek. Het ‘gemiddelde’ lid van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ was dus een man, die een hogere opleiding had genoten en in Merelbeke woonde. Geen enkel actief lid was afkomstig uit de lagere klassen. Een opmerking die hier moet gemaakt worden, is dat de lagere klassen wel betrokken werden bij het AMM en zijn acties, wanneer die acties grotere proporties aannamen. Zo werd in 1971, in het licht van de actie ‘Redt de Vurtzak’, een beroep gedaan op alle inwoners van Merelbeke bij het organiseren van een autokaravaan. 123 Ook via petities bereikte men een ruimer publiek waartoe ook de lagere klassen behoorden. Maar uiteindelijk werd de werking van het AMM enkel verzekerd door personen uit de hogere en middenklasse. 123 Open brief aan de inwoners van Merelbeke, 3 juni 1971. 78 4.2 Ledenwerving Hoe kwam het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ aan zijn leden? De meeste van de eerste stichtende leden kwamen met het actiecomité in contact via de initiatiefnemers, Martens en Van Renterghem. Martens kende enkele professoren aan de universiteit van Gent, die hij vroeger reeds had aangesproken bij het samenstellen van het themanummer van ‘De Bond’ over de leefmilieuproblematiek. 124 Op die manier werd in eerste instantie Hendrik Gysels aangetrokken. Via Van Renterghem werden ook de geneesheren in Merelbeke warm gemaakt voor de activiteiten en acties van het AMM. Zo behoorde de arts Etienne Pruyt ook tot de stichtende en actieve leden. De meeste andere leden kwamen zich vanuit hun interesse zich zelf aanmelden om lid te worden van het actiecomité. Ook via activiteiten zoals gespreksavonden, voordrachten, natuurwandelingen, fietstochten, enzovoort werden nieuwe leden aangetrokken, die later soms ook actief deelnamen aan de werking van het AMM. In het verslag van een bestuursvergadering van 27 december 1977 blijkt dat men toen wel actief op zoek was naar nieuwe leden. 125 Men wou elk lid een ‘lidkaartenboekje’ geven, zodat men sneller andere geïnteresseerde personen lid kon maken. Ook ging men een brief rondsturen naar alle vroegere leden, geneesheren, apothekers en sympathisanten vergezeld van een betalingsformulier. Blijkbaar was er nood aan nieuwe leden en hun financiële inbreng. 4.3 Ledenaantal De leden die hiervoor besproken werden, waren allen actief in het bestuur of de werking van het comité. Daarnaast bezat het AMM ook leden die behalve het betalen van een financiële bijdrage, meestal geen andere plaats hadden in de werking van het actiecomité. Hoeveel leden dit precies waren is niet duidelijk terug te vinden in het archief, zeker voor de beginperiode van het actiecomité. Vanaf het jaar 1978 vond ik in het archief meer gegevens over het ledenaantal, zowel wat betreft de bestuursleden alsook qua gewone leden. Voor de jaren 1978, 1981, 1982 en 1983 zijn er korte, getypte werkingsverslagen terug te vinden in het archief. 126 Daarnaast heb ik 124 Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. Verslag bestuursvergadering AMM, 27 december 1977. 126 Een voorbeeld van zo een werkingsverslag (1981) zie bijlage nr. 5. 125 79 ook een handgeschreven alfabetische lijst gevonden met de namen van de personen die van 1982 tot en met 1985 mogelijk lid zijn geweest van het AMM. Achter hun naam en adres werd met een kruisje per jaartal aangeduid of ze al dan niet lidgeld hadden betaald. Door per jaar de personen te tellen die een kruisje achter hun naam kregen, zou men dan een beeld moeten krijgen van het aantal leden dat het AMM telde. Het werkingsverslag voor het jaar 1978 stelt dat het AMM toen 68 leden telde, waarvan 7 bestuursleden waren. 127 Het volgende jaar waarover gegevens te vinden zijn, is 1981. Voor dit jaar geeft het verslag 240 leden aan, 6 hiervan zijn bestuursleden. 128 Dit is bijna een verviervoudiging van het ledenaantal. Volgens het werkingsverslag van 1982 telde men toen 251 leden, waaronder 11 bestuursleden. 129 Op de handgeschreven ledenlijst heb ik voor datzelfde jaar 149 betalende leden geteld. 130 Dit zijn er dus heel wat minder dan het werkingsverslag weergaf, maar in ieder geval is er volgens de bronnen op drie jaar tijd een zeer aanzienlijke stijging van het ledenaantal. De verklaring hiervoor kan gezocht worden in het feit dat men vanaf 1977 meer actief op zoek ging naar nieuwe leden, zoals ook uit de verslagen van de vergaderingen bleek. Het verschil tussen de informatie die het werkingsverslag van 1982 geeft en het aantal leden dat in de handgeschreven lijst aangekruist werd, kan verklaard worden door het feit dat men in het meer officiële werkingsverslag ook de vroegere leden heeft meegeteld, leden die hun bijdrage eigenlijk niet meer betaald hadden. Op de handgeschreven lijst stonden in totaal 270 namen. Bij het opstellen van het werkingsverslag heeft men dan naar alle waarschijnlijkheid alle personen, inclusief diegenen die niet meer officieel betalend lid waren, meegeteld. Het staat immers beter om zoveel mogelijk leden te tellen. Dit kon ook helpen om acties meer kracht bij te zetten. In het werkingsverslag van 1983 werden 253 leden geteld, waarvan er 12 een bestuursfunctie hadden. 131 De handgeschreven ledenlijst telde voor dat jaar 118 betalende leden. 132 Opnieuw is er tussen de twee bronnen een duidelijk verschil te merken, dat op dezelfde wijze kan verklaard worden als voor het jaar ervoor. Volgens de werkingsverslagen bleef het ledenaantal wel op dezelfde hoogte hangen tussen 1981 en 1983. Hoewel de tijdsperiode van mijn onderzoek slechts loopt tot eind 1983, wil ik hier toch de rest van de gegevens van de handgeschreven ledenlijst meegeven. Het is namelijk opvallend dat er 127 Werkingsverslag AMM, werkjaar 1978. Werkingsverslag AMM, werkjaar 1981. 129 Werkingsverslag AMM, werkjaar 1982. 130 Handgeschreven ledenlijst AMM, 1982-1985. 131 Werkingsverslag AMM, werkjaar 1983. 132 Handgeschreven ledenlijst AMM, 1982-1985. 128 80 volgens de lijst in 1984 een stijging plaatsvond van het aantal betalende leden van het AMM tot 159. En het jaar daarop, in 1985, zou het AMM 220 leden hebben geteld die een financiële bijdrage leverden. 133 De juistheid van deze cijfers valt te betwijfelen, aangezien het over een zeer simpele handgeschreven lijst gaat, waar gemakkelijk enkele namen meer of minder konden aangekruist worden. Algemeen kan wel gesteld worden dat het ledenaantal vanaf het einde van de jaren 1970 toenam. Naast de meer intensieve zoektocht naar leden kan ook de verandering van bestuur hiervoor gezorgd hebben. Over het bestuur van het AMM zal ik het verderop uitgebreider hebben. 4.4 Besluit De leden van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ kunnen in twee groepen onderverdeeld worden. Er zijn de actieve leden, die regelmatig de vergaderingen bijwoonden en dan heb je ook de ‘niet-actieve’ leden, wiens rol binnen de werking van het AMM meestal enkel bestond uit het leveren van een financiële bijdrage. Voor de eerste groep is er bronnenmateriaal terug te vinden over het beroep dat ze beoefenden. Dit geldt althans voor de beginjaren van het AMM. Uit dit materiaal kan afgeleid worden dat ze allen afkomstig waren uit de hogere en middenklasse en dat vrouwen binnen het AMM een uitzondering waren. De ‘niet-actieve’ leden zijn in de bronnen enkel terug te vinden op een handgeschreven ledenlijst, met hun naam en adres. Naar hun beroepsklasse is het eigenlijk gissen. Aangezien het AMM voor sommige concrete en grote acties een beroep deed op de hele bevolking van Merelbeke is het zeer waarschijnlijk dat ze op die manier ook nieuwe betalende leden aantrok. Deze konden afkomstig zijn uit zowat alle lagen van de bevolking. Het lidgeld werd in 1977 vastgelegd op een minimum van 100 fr. per jaar en dit heeft vermoedelijk inwoners uit de lagere klassen nu en dan tegengehouden om zich lid te maken. Uiteindelijk hadden de hogere en middenklassen waarschijnlijk ook wel het overwicht in het aantal betalende leden, maar dit kan en mag natuurlijk niet met zekerheid gezegd worden. 133 Handgeschreven ledenlijst AMM, 1982-1985. 81 Het feit dat in de groep van de actieve leden enkel de hogere en middenklasse vertegenwoordigd waren, komt overeen met de theorie van de nieuwe sociale bewegingen. Deze stelt dat leden van een nieuwe sociale beweging, die ontstonden in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, getypeerd kunnen worden als deel uitmakend van de middenklasse. Wat dit betreft is het AMM dus een typische nieuwe sociale beweging. Maar de niet-actieve leden van het AMM waren naar alle waarschijnlijkheid een meer heterogene groep met vertegenwoordigers uit de verschillende klassen en lagen van de bevolking en op dit vlak is het AMM dan weer geen typische nieuwe sociale beweging. Om het AMM, wat betreft de leden, dus te kunnen typeren als een nieuwe sociale beweging zouden we de nietactieve leden buiten schot moeten laten. Volgens de theorie rond de ‘nieuwe’ milieubeweging bestaat het ledenbestand van een lokale milieuvereniging uit een heterogene groep van vertegenwoordigers uit de verschillende lagen van de bevolking en hebben deze hun woonplaats gemeenschappelijk. Het AMM strookt in dit opzicht met de theorie, als we zowel de actieve als de niet-actieve leden bekijken, en het is dus wel een typische ‘nieuwe’ milieubeweging. 82 5. De acties en activiteiten van het AMM Om haar doelstellingen te bereiken bezat het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ een zeer heterogeen arsenaal aan actiemiddelen. Naast echte acties, die gericht waren op het bereiken van iets concreet, organiseerde het AMM ook allerhande andere activiteiten. Deze laatste hadden vooral tot doel de deelnemers aan deze activiteiten te sensibiliseren en op de hoogte te brengen van de lokale, nationale of internationale milieuproblematiek. Eerst volgt een opsomming en bespreking van de verschillende actiemiddelen van het AMM om daarna enkele van de grotere acties uitgebreider te belichten. In een derde punt komen dan de andere, sensibiliserende activiteiten van het AMM aan bod. 5.1 De verschillende actiemiddelen De vierde doelstelling van het AMM, ‘Het voeren van elke gepaste actie tot verwezenlijkingen van deze doeleinden’, maakt deze vereniging tot een echt actiecomité. Het gamma aan actiemiddelen was zeer breed en kon gaan van het schrijven van één enkele brief aan een bepaalde persoon of autoriteit tot het organiseren van een grote optocht waarbij men alle inwoners wou betrekken. Ik heb de verschillende actiemiddelen hier onderverdeeld in enkele categorieën om het geheel overzichtelijker te maken. 5.1.1 Versturen van brieven en onderhouden van contacten De meest gebruikte manier waarmee het AMM trachtte mensen te overtuigen van hun standpunten en hen voor zich te winnen was het versturen van brieven en protestbrieven. Deze correspondentie maakt dan ook een zeer groot deel uit van het totaal aan documenten dat ik in het archief van het AMM heb aangetroffen. Dit soort actiemiddel had als hoofddoel steun te verwerven en eventueel nieuwe leden aan te trekken. In de eerste plaats hield men via briefwisseling contact met personen en verenigingen die het actiecomité reeds steunden. Het onderhouden van deze contacten was noodzakelijk om de steun te behouden van de aangeschrevenen. 83 Zeer belangrijk voor het AMM waren de contacten met Gentse professoren. Ik heb hierboven reeds professor Hendrik Gysels vernoemd, die van bij het begin lid was van het AMM. Martens had Gysels leren kennen toen hij deze gevraagd had een artikel te schrijven voor het themanummer van ‘De Bond’ in januari 1970. Professor Gysels kon op zijn beurt zijn collegazoölogen aan de universiteit van Gent overtuigen om het AMM en bepaalde acties ervan te steunen. Zo stuurden zij op 14 mei 1971 verschillende protestbrieven, onder andere naar de gouverneur van Oost-Vlaanderen, de directeur van Veneco, de Provinciale Directie van Stedebouw en de burgemeester van Merelbeke, baron P. Verhaegen. 134 In deze brieven vroegen ze om het natuurgebied de ‘Vurtzak’ in Merelbeke te behouden en er geen industriepark van te maken. Elke brief was ondertekend door P. Van der Veken, J. Maton, J. Hublé en H. Gysels. Er bestonden ook goede contacten met professor Marcel Van Miegroet. Deze was ingenieur van Waters en Bossen en dokter in de technische wetenschappen. Samen met Paul Martens en nog vijf andere collega’s stond hij aan de doopvont van de ‘Vlaamse Bosbouwvereniging te Gent’ in 1970. 135 Van Miegroet liet in 1971 ook een wetenschappelijk verslag opstellen voor het AMM betreffende de betekenis van het bos de ‘Vurtzak’. Dus naast hoofdzakelijk morele steun, zorgden de professoren ook voor wetenschappelijke ondersteuning bij de acties van het AMM. De zoölogen waren ook geïnteresseerd in de ‘Vurtzak’ en wilden er de fauna bestuderen tijdens excursies, stages en licentiaatverhandelingen. 136 Ook bij de actie tegen het chemische bedrijf Sidac verkreeg men de steun van professoren en werd hun mening gevraagd in het dossier. Zo sprak men de Gentse toxicoloog prof. Heyndrickx, de ingenieur Lagrou en prof. Willems aan. 137 Heyndrickx werd ook later, in verband met dezelfde zaak, aangeschreven in zijn functie van directeur-generaal van Stedebouw. 138 Ook Willems werd gevraagd om via een andere functie dan die van professor zijn invloed aan te wenden om de uitbreiding van Sidac tegen te gaan. Hij maakte deel uit van de commissie voor industriële ecologie. 139 De steun en de wetenschappelijke adviezen van verscheidene professoren hebben het AMM vaak geholpen in het ondersteunen van hun eisen en het wetenschappelijk onderbouwen van hun standpunten. Bij het schrijven van protestbrieven vernoemde men dan ook vaak de steun 134 Archief AMM, Amsab Gent. Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad van 7 oktober 1971. 136 Brief van Dr. J. Hublé aan het AMM en brief van Prof. dr. P. Van der Veken aan het AMM, 15 juni 1971. 137 Verslag vergadering AMM, 12/3/1972. 138 Brief aan directeur-generaal Stedebouw, 4 april 1972. 139 Brief aan prof. Willems, commissie voor industriële ecologie, 4 april 1072. 135 84 die deze professoren hun gaven. Uiteindelijk heeft deze steun het actiecomité dichter gebracht bij het bereiken van concrete doelen bij welbepaalde acties. Ook de groep van geneesheren van Merelbeke was een belangrijke partner van het AMM. Via Eric Van Renterghem, die zelf huisarts was, kon men gemakkelijk contact leggen met de andere geneesheren in Merelbeke. Zij verleenden ook steeds hun steun aan de doelstellingen van het actiecomité, zoals blijkt uit de correspondentie. 140 Op eenzelfde manier als bij de professoren wou het actiecomité, door de steun te verkrijgen van mensen die professioneel gekwalificeerd waren om uitspraken te doen over de milieuproblematiek, hun standpunten kracht bijzetten. Bij overheden en bedrijven zal het altijd een grotere indruk maken als men gesteund wordt door academici, dan wanneer men die steun niet heeft. Via het maken van contacten met en het rondsturen van brieven naar andere sociale verenigingen en instituten in Merelbeke ging het AMM bij welbepaalde acties ook zeer actief op zoek naar steun. Ook al wist men wel min of meer op voorhand dat de aangeschreven verenigingen zich achter de ideeën en standpunten van het AMM zouden scharen en de doelstellingen van het AMM genegen waren. Zo bestonden er goede contacten met de jeugdbewegingen uit Merelbeke, die zich ook actief hebben ingezet voor de actie ‘Redt de Vurtzak’. 141 Ook twee klinieken die in de buurt van de ‘Vurtzak’ gevestigd waren, gingen het AMM steunen. 142 Van Renterghem had in zijn open brief van maart 1971 ook al aangehaald dat het aanleggen van een industrieterrein in de buurt van deze verzorgingsinstellingen niet aanvaardbaar was. Om bij bepaalde acties andere verenigingen en instellingen achter zich te krijgen, was het noodzakelijk om deze verenigingen te wijzen op de nadelen voor hen als er geen actie werd gevoerd en de plannen van een bepaald bestuur of bedrijf werden doorgevoerd. Naast het onderhouden van contacten en zoeken van steun bij personen en verenigingen buiten de kringen van de milieubeweging, werden er door het AMM ook relaties onderhouden met andere lokale milieuverenigingen. In het archief zijn hiervan wel weinig sporen terug te vinden. Zeer sporadisch gingen enkele leden van het AMM een vergadering bijwonen van een 140 Archief AMM, Amsab Gent. Open brief der jeugdgroeperingen aan het gemeentebestuur gericht, 14 april 1971. 142 Kliniek St.-Elisabeth te Melle (Caritas) en kliniek Josephine Charlotte. 141 85 andere milieuvereniging of groenkomitee, maar veel verder ging de samenwerking niet. 143 Paul Martens gaf ook al aan dat de contacten met andere milieuorganisaties eerder occasioneel waren, veelal in het licht van een bepaalde actie. 144 Bij het bespreken van de werking van het actiecomité wordt hier nog verder op ingegaan. 5.1.2 Versturen van protestbrieven Het actiecomité verstuurde vaak als een eerste middel en poging om haar doel te bereiken bij een welbepaalde actie vele protestbrieven. De inhoud van deze brieven was grimmiger dan van diegene die ik hierboven besproken heb. De protestbrieven werden dan ook, zoals de naam het zegt, verstuurd uit ongenoegen en protest naar personen, bedrijven, besturen, overheidsdiensten, enzovoort waarmee men het niet eens was. Deze vorm van actievoeren was voor het AMM steeds de eerste stap wanneer men de strijd aanbond in verband met een specifiek lokaal probleem. In het archief van het AMM, vooral voor de beginperiode, zijn zeer veel van zulke brieven terug te vinden. Het AMM verstuurde ook vaak identiek dezelfde protestbrief naar verschillende instanties. Men trachtte altijd om een zeer vriendelijke toon aan te houden en tegelijkertijd toch krachtig de eisen te formuleren. Meermaals vroeg men ook een persoonlijk onderhoud met de vertegenwoordigers van een bepaald bedrijf of bestuur. In de bespreking van enkele grote acties komen dit soort brieven ook nog aan bod komen. 5.1.3 De open brief Een andere vorm van het versturen van een brief is het verspreiden van een open brief. Het effect van deze vorm van actievoeren kan erg verschillen van hetgeen men bereikt met het versturen van een protestbrief naar één bepaalde persoon, bedrijf of bestuur. Daarom plaats ik dit actiemiddel in een aparte categorie. Deze vorm van actievoeren ging men ook pas gebruiken indien men zijn doel niet had kunnen bereiken met het rondsturen van protestbrieven. 143 144 Archief AMM, Amsab Gent. Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. 86 De eerste keer dat er gebruik gemaakt werd van een open brief door het AMM, was in haar beginperiode toen ze nog geen officiële vzw was. Eric Van Renterghem, latere voorzitter van het AMM, schreef op 29 maart 1971 een open brief aan de burgemeester, schepenen en gemeenteraadsleden van Merelbeke. 145 In deze brief protesteerde Van Renterghem heftig tegen de plannen van het gemeentebestuur om een industrieterrein te vestigen in het bos de ‘Vurtzak’ en hij noemt de vele redenen op waarom dit bos zou moeten behouden blijven. Op het einde van de open brief wil Van Renterghem zijn eisen kracht bijzetten door te schrijven dat ‘de vele honderden mensen’ die hij de laatste weken hierover had aangesproken allen ‘bedroefd en verontwaardigd’ zijn en de plannen van het gemeentebestuur niet begrijpen. Deze brief lokte heel wat reacties uit en miste dus zijn vooropgestelde doel om de mensen en vooral het gemeentebestuur wakker te schudden niet. Ondermeer Robert Gyselinck, toenmalig gemeenteraadslid voor de Volksunie in Merelbeke, antwoordde op de open brief. Hij liet weten dat hij nu nog meer overtuigd was dat er krachtig moest worden geijverd voor een beter leefmilieu en dat hij alle middelen, die hij in de gemeenteraad en daarbuiten ter beschikking had, zou aanwenden om de actie te steunen. Ook bij de pers bleef de open brief niet onopgemerkt. Hij werd onder andere gepubliceerd in ‘Voor Allen’ 146 en ook andere kranten en weekbladen namen de brief op in een artikel. 147 Sommige verenigingen uit Merelbeke volgden het voorbeeld van Van Renterghem en schreven ook een open brief om hun teleurstelling te uiten over de plannen van het gemeentebestuur. Zo richtten de jeugdgroeperingen op 14 april 1971 een open brief aan het gemeentebestuur 148 en in juni van datzelfde jaar schreven ook de CVP-jongeren van Merelbeke de bevolking van de gemeente aan in een open brief. 149 Ik vernoem dit enkel om aan te tonen dat de open brief een geducht wapen was voor het lokale actiecomité om zijn eisen bekend te maken en zo dichter te komen bij het bereiken van zijn doelen. 145 Open brief aan burgemeester, schepenen en gemeenteraadsleden van Merelbeke, 29 maart 1971. Zie bijlage nr. 2. 146 ‘Belangeloze wetenschapsmensen stellen belang in de teleurgang van wat Merelbeke nog rest aan natuurschoon en openbare gezondheid’ in ‘Voor Allen’, 10 april 1971. 147 In het archief van het AMM vond ik onder ander nog het artikel ‘Merelbeekse bevolking in het geweer voor het laatste stukje bos’. Maar het is niet duidelijk in welke krant of blad dit artikel verschenen is, nog op welke datum. 148 Open brief der jeugdgroepringen aan het gemeentebestuur gericht, 14 april 1971. 149 Open brief aan de bevolking van de CVP-jongeren, juni 1971. 87 5.1.4 De media als actiemiddel Een ander zeer belangrijk middel van het AMM om zijn eisen kracht bij te zetten, was het inschakelen van de pers, zowel de lokale als de nationale media. Zoals ik hierboven al vermelde, verscheen de open brief van Van Renterghem in de pers. Maar het schrijven van een open brief was niet de enige manier om media-aandacht te krijgen. Het actiecomité zette ook af en toe een persconferentie op het getouw om zijn acties en eisen bij het publiek meer bekendheid te geven. Dit gebeurde onder andere op 18 mei 1971, nog vóór de oprichting van een officiële vzw, in het kader van twee zaken waarover men zich verontruste. Men vestigde ten eerste de aandacht op de plannen van de gemeente om een industriepark aan te leggen in de ‘Vurtzak’ en ten tweede sneed men de problematiek aan van het ongelukkig gekozen tracé voor de aan te leggen rijksweg 56. De volledige tekst van deze persconferentie is ook aanwezig in het archief van het AMM. Verschillende kranten waren aanwezig op deze persconferentie en berichtten er de volgende dagen ook over. Ik heb dan ook verschillende artikelen teruggevonden die uitgebreid de eisen van het AMM en de alternatieven die ze voorstelde, publiceren. 150 Ook in het licht van de actie tegen de uitbreidingsplannen van het chemische bedrijf Sidac riep het actiecomité een persconferentie samen op 12 december 1972. 151 Het actiecomité heeft reeds in zijn beginperiode de nationale pers ingeroepen om haar standpunten rond de ‘Vurtzak’ en de mogelijke komst van een industrieterrein daar bekend te maken. Zo schreef men in februari 1971 naar het televisie programma ‘S.O.S.-NATUUR’ dat liep op de toenmalige BRT. 152 Dit programma had als doel het publiek te sensibiliseren rond de milieuproblematiek, een doel dat ook het AMM nastreefde. Via Martens en zijn baan als journalist vond het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ gemakkelijk de weg naar de media en vaak zorgde Martens er dan ook voor dat de 150 ‘Laatste Merelbeekse bossen bedreigd door industrie’ in ‘Vooruit’, 19 mei 1971. ‘Merelbeeks aktiekomitee slaat alarm. Gigantisch wegenproject een aanfluiting van ruimtelijke ordening’ in ‘Gazet van Antwerpen’, 21 mei 1971. ‘Merelbeke wil vechten voor het behoud van laatste bossen’ in ‘Alles over het gewest Gent’, 22-23 mei 1971. 151 Tekst persconferentie AMM op 12 december 1972 bevindt zich ook in het archief van het AMM. Zie bijlage nr. 4. 152 Brief aan ‘S.O.S.-NATUUR’, Vlaamse Televizie, 10 februari 1971. 88 kranten verslag uitbrachten over de acties van het comité. 153 Zo werd er bijvoorbeeld uitgebreid bericht over de petitie die het AMM had opgezet tegen de uitbreiding van Sidac. De media waren voor het AMM dus een belangrijk actiemiddel, een manier om hun standpunten en ook hun werking onder de aandacht te brengen. 5.1.5 Mobiliserende acties Een laatste groep van actiemiddelen die het AMM hanteerde, heb ik ondergebracht onder de noemer mobiliserende acties. Het betreft acties waarbij men meerdere mensen en vaak zelfs de hele Merelbeekse bevolking aansprak en aanspoorde om zich in te zetten voor een specifiek objectief. Veelal waren zulke acties een laatste redmiddel, wanneer de vorige vermelde actiemiddelen niet geleid hadden tot een oplossing zoals het AMM die zag. Een voorbeeld van zo een mobiliserende actie was de autokaravaan die door Merelbeke trok op 29 mei 1971. Op dat ogenblik waren de bulldozers reeds aan het werk gegaan in de ‘Vurtzak’ om in dit bos een industrieterrein aan te leggen. Het actiecomité bleef zich hiertegen verzetten en in een brief aan de inwoners van Merelbeke had ze hen opgeroepen deel te nemen aan een autokaravaan om de teloorgang van de ‘Vurtzak’ te verhinderen. Deze actie kende een succes en telde volgens de plaatselijke Volksunie afdeling bijna honderd wagens. 154 Ook de kranten berichtten nadien uitgebreid over deze actie. Onder dezelfde naam, ‘Redt de Vurtzak’ werd er, de dag nadat de autokaravaan door Merelbeke trok, een wandel(protest)tocht georganiseerd. Eigenlijk kwam het initiatief van de trekkersgroep ‘De Griffoen’, maar de leden van het actiecomité namen de leiding van de wandeling op zich. Ook deze actie kende een lokaal succes met een 300-tal deelnemers. 155 153 Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. Open brief aan de inwoners van Merelbeke van de Volksunie Merelbeke, 3 juni 1971. 155 ‘Redt de ‘Vurtzak’’ in ‘Het Laatste Nieuws’, 1 juni 1971. 154 89 Nog een andere manier om actie te voeren via het betrekken van zoveel mogelijk inwoners van de gemeente, was het organiseren van een petitie. Het AMM stelde zo een petitie op tegen de uitbreiding van het chemische bedrijf Sidac in Merelbeke en liet ze ondertekenen door de inwoners van de Florawijk en Melle-vogelhoek, die het meeste last hadden van de activiteiten van Sidac. In april 1972 werd met de petitie gestart 156 en op een persconferentie op 12 december 1972 werden de resultaten bekend gemaakt. Er werden ongeveer 3000 handtekeningen ingezameld, wat wou zeggen dat haast alle betrokken bewoners getekend hadden. 157 Het resultaat van het gebruik van al deze genoemde actiemiddelen hing voor een groot deel af van het aantal mensen dat de actie steunde. Hoe groter de aanhang, hoe meer aandacht de actie kreeg en hoe groter de kans dat de eisen van het actiecomité zouden ingewilligd worden. Het actiecomité slaagde er, als ‘nieuwe’ milieubeweging, wel in om het bewustzijn in brede lagen van de bevolking te beïnvloeden. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de vredesbeweging of de derde wereldbeweging, die hier veel minder in slaagden. 158 5.2 Schets van enkele grote acties De grote acties van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ dateren hoofdzakelijk uit de beginperiode. Hierboven is de bedreiging van het bos de ‘Vurtzak’ en de mogelijke uitbreiding van het chemische bedrijf Sidac al meermaals ter sprake gekomen. Hierna zal ik een korte geschiedenis schetsen van het verloop en de ontwikkelingen van deze twee thema’s waarrond het actiecomité zeer intensief actie heeft gevoerd. Ook de acties rond rijksweg 56 en het rond het gemeentelijk stortterrein zullen belicht worden. 5.2.1 De ‘Vurtzak’-affaire De strijd die het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ heeft gevoerd om het ‘Mellebos’, in de volksmond de ‘Vurtzak’ genoemd, te redden, is waarschijnlijk de meest gekende bij de inwoners van Merelbeke. 156 Verslag vergadering AMM, april 1972. Tekst persconferentie AMM op 12 december 1972, archief AMM. Zie bijlage nr. 4. 158 WALGRAVE S., ‘Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen, een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging’, Leuven, 1994, p. 6. 157 90 De ‘Vurtzak’ was een bos van 50 à 60 ha op de grens van Merelbeke en Melle. In de gemeenteraadszitting van 10 mei 1967 kwam de aanleg van een industriepark van ongeveer 20 ha te midden van het ‘Mellebos’ voor het eerst ter sprake. Op 9 augustus 1968 werden de plannen vastgelegd bij Koninklijk Besluit. Tegelijkertijd met de aanleg van het industriepark wou men ook nog een industrieweg aanleggen die ook voor hinder zou zorgen. 159 In 1968 lag men nog veel minder wakker van de mogelijke gevolgen voor het leefmilieu. 160 De aandacht en interesse voor dit probleem kwam er pas in de jaren 1970. ‘De Griffoen’ was de eerste in Merelbeke die zich actief begon te verzetten tegen de vernietiging van de ‘Vurtzak’. Ze schreef verschillende protestbrieven aan het adres van de burgemeester en zocht ook steun bij professoren. 161 Ook de lokale Volksunie-afdeling mengde zich in de strijd onder de leiding van hun voorzitter Georges van Gysegem. 162 Zij werd ook gesteund door de plaatselijke jeugdverenigingen. Zo was uiteindelijk haast de hele Merelbeekse bevolking betrokken bij de strijd voor het behoud van de ‘Vurtzak’. De verschillende Merelbeekse verenigingen en personen die de burgemeester aanschreven in verband met deze kwestie, kregen oorspronkelijk nooit enig antwoord. Een volgende stap die men ondernam om de ‘Vurtzak’ alsnog te kunnen redden, was het schrijven van een brief naar het televisie programma S.O.S.-NATUUR (10 febr. 1971). Uiteindelijk kwam er dan toch een reactie vanuit het gemeentebestuur. 163 Het college opperde dat men niets meer kon doen aan de beslissing omdat de ‘Vurtzak’ voor een deel ook op het grondgebied van de gemeente Melle ligt en men niet mag tussenkomen bij het gemeentebestuur van Melle. Dit ‘excuus’ werd natuurlijk niet aanvaard door diegenen die streden voor het behoud van het bos. Hierop volgde de hierboven al aangehaalde open brief van Van Renterghem. Behalve de strijd tegen het gemeentebestuur en dan vooral tegen de CVP-burgemeester Baron Verhaegen, ging men ook het gevecht aan met de grootste eigenaar van het gebied, VENECO (Intercommunale vereniging voor ruimtelijke ordening, economische expansie en reconversie van het gewest Gent-Eeklo). Men schreef veelvuldig protestbrieven aan het adres van deze intercommunale. 159 ‘Te Merelbeke is industriepark te midden van bossen voorzien’ in ‘De Gentenaar’, 6-7 februari 1971. Tekst persconferentie 18 mei 1971, archief AMM. Zie bijlage nr. 3. 161 Brief aan prof. M. Van Miegroet, getekend ‘De Griffoen’, 4 april 1970. 162 Brief aan burgemeester, schepenen en gemeenteraadsleden van Merelbeke, getekend ‘Volksunie-Merelbeke’, 14 oktober 1970. 163 Brief aan ‘De Griffoen’, namens het college van Merelbeke, 1 maart 1971. 160 91 Naast het schrijven van protestbrieven en het inroepen van de hulp van de pers, vroeg men ook meermaals de toenmalige Minister van Openbare Werken De Saegher om hulp. 164 Op 18 mei 1971 riep men een persconferentie bijeen om de strijd nog meer onder de aandacht te brengen. 165 Naast het probleem van een geplande industriezone was er nu ook het probleem van de geplande aanleg van rijksweg 56 doorheen de ‘Vurtzak’. Eind mei 1971 bereikten de acties rond de redding van de ‘Vurtzak’ dan hun hoogtepunt. Op 27 mei verschenen er graafmachines in de ‘Vurtzak’, wat het actiecomité in een alarmtoestand bracht. Ze verstuurden onmiddellijk een brief naar alle inwoners van Merelbeke met de oproep deel te nemen aan een autokaravaan op zaterdag 29 mei. 166 Deze autokaravaan kende een groot succes en bleef niet zonder gevolg. Er werd door de Volksunie een gemeenteraad samengeroepen om een einde te maken aan de groeiende beroering in de gemeente en te zorgen voor de vrijwaring van de ‘Vurtzak’. 167 In deze gemeenteraad werd beslist om de werken in de ‘Vurtzak’ voorlopig op te schorten en om het advies in te winnen van wetenschappers wat betreft de waarde van de ‘Vurtzak’ als natuurgebied. Het gemeentebestuur verspreide begin juni, na deze hele kwestie, een informatieboekje onder de inwoners met als titel ‘De waarheid over de Vurtzak’. 168 Hiermee wou ze enigszins haar naam zuiveren, als dit nog mogelijk was. Men publiceerde in dit boekje onder andere verschillende kopieën van brieven die moesten aantonen dat het gemeentebestuur zijn uiterste best had gedaan om de ‘Vurtzak’ te redden. Ook de motie gestemd in de gemeenteraad van 4 juni werd gepubliceerd. Het resultaat van de acties was uiteindelijk positief voor de vele actievoerders, want de ‘Vurtzak’ was voorlopig gered. Het actiecomité had, eigenlijk door het inspelen op het sentiment, de bevolking achter zich kunnen scharen. Door de grote aanhang werd zo het doel bereikt. 5.2.2 De Sidac-affaire Een tweede grote strijd die het actiecomité gevoerd heeft, is deze tegen het chemische bedrijf Sidac. In maart van het jaar 1972 werd vernomen dat Sidac een aanvraag had ingediend om de ‘oude Schelde-arm’, die een deel van de grens Zwijnaarde-Merelbeke vormt, te mogen 164 Brieven aan Minister De Saegher, 9 april 1971 en 26 april 1971. Tekst persconferentie 18 mei 1971, archief AMM. Zie bijlage nr. 3. 166 Brief aan de inwoners van Merelbeke, 27 mei 1971. 167 Open brief aan de inwoners van Merelbeke van de Volksunie-Merelbeke, 3 juni 1971. 168 ‘De waarheid over de Vurtzak’, gemeente Merelbeke, juni 1971. 165 92 opvullen met slib afkomstig van afvalwaterneutralisatie in het bedrijf. Men had ook gevraagd om te mogen uitbreiden over de huidige Schelde. De uitbreiding van Sidac op het grondgebied van Zwijnaarde, zou betekenen dat het bedrijf tot vlakbij de Florawijk kwam te liggen. De wijk had ook zonder die uitbreiding al last van luchtvervuiling veroorzaakt door Sidac. 169 Op 12 maart 1972 kwam het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke samen’ om de toestand rond Sidac te bespreken en een actieplan op te stellen. Men had daarvoor reeds telefonisch contact gehad met enkele professoren om hun mening te vragen over de hele zaak. 170 In de dagen die hierop volgden begon het AMM met het rondsturen van brieven en protestbrieven om hun zaak te bepleiten en de uitbreiding van Sidac te voorkomen. Men schreef onder andere naar het gemeentebestuur om een onderhoud aan te vragen met het schepencollege en de directie van Sidac, wat ze ook kregen. Ook Veneco, de dienst Stedebouw en de Provinciale Kommissie voor milieuhygiëne van de provincie OostVlaanderen werden aangeschreven. Het onderhoud tussen het AMM, het schepencollege en de directie van Sidac op 22 maart 1972 was maar een begin bij het zoeken naar een oplossing of een compromis tussen de verschillende partijen. 171 Het actiecomité ging door met actievoeren en bleef protestbrieven versturen. Er werd ook een petitie georganiseerd, die uiteindelijk ongeveer 3000 handtekeningen opleverde. Deze resultaten werden meegedeeld in een persconferentie op 12 december 1972. Tijdens deze persconferentie somde het AMM ook de zes redenen op waarom ze zo gekant was tegen de opvulling van de oude Schelde-arm en tegen de uitbreiding van Sidac in de richting van de Florawijk. 172 Voordien had men de bevolking ook al ingelicht over de kwestie en aangekondigd dat men een petitie ging organiseren via de verspreiding van het pamflet ‘Onze gezondheid gaat voor alles’. 173 Uiteindelijk kende ook deze zaak een goede afloop. Het bedrijf voerde zijn inspanningen voor het vermijden of verhinderen van de geurhinder op en ook de oude Schelde-arm bleef bewaard. 174 Opnieuw werd dit gerealiseerd door de steun van een groot deel van de lokale bevolking. 169 ‘Woonwijk te Merelbeke in het geweer. Handtekeningenactie tegen uitbreiding chemisch bedrijf’: artikel teruggevonden in het archief van het AMM, uitgever en datum onbekend. 170 Verslag vergadering AMM, 12/3/1972. 171 Verslag van het onderhoud Aktiekomitee – Schepencollege – Directie Sidac op 22 maart 1972. 172 Tekst persconferentie 12 december 1972. Zie bijlage nr. 4. 173 ‘Onze gezondheid gaat voor alles’, pamflet van het AMM juni 1972. 174 ‘Het Aktiekomitee voor Milieubescherming stelt zich voor’, 1979. 93 5.2.3 De actie rond rijksweg 56 De geplande aanleg van de rijksweg 56, en vooral dan het tracé dat deze weg zou volgen, heeft ook tot actie geleid bij het AMM. Pas in 1971 werd het geplande tracé algemeen gekend, maar het was reeds in 1964 goedgekeurd. Er bestonden verschillende bezwaren tegen de aanleg van deze weg, onder andere het feit dat men deze baan door de ‘Vurtzak’ wou laten lopen. 175 De acties rond het thema ‘rijksweg 56’ maakten eigenlijk ook deel uit van de acties voor de redding van de ‘Vurtzak’. De actie rond ‘rijksweg 56’ sleepte wel verschillende jaren aan, want er was een wijziging van het Gewestplan ‘Het Gentse en de Kanaalzone’ nodig om tot een oplossing te komen. Uiteindelijk werd de rijksweg niet opgenomen in het gewestplan en konden de actievoerders opgelucht ademhalen. 5.2.4 De actie rond het gemeentelijk stortterrein Na de eerste grote acties van het AMM en het toetreden van een aantal leden tot de gemeenteraad, kwam er een periode van relatieve rust. Maar in de zomer van 1978 dook er een nieuw thema op. Het gemeentelijk stortterrein langs de Hundelgemsesteenweg werd op een slordige en onhygiënische manier uitgebaat. Het werd een problematiek die in de jaren die volgden permanent zeer veel aandacht en energie van het AMM opslorpte. De gemeentelijke stortplaats lag in het Kwenenbos, in de vallei van de Hollebeek. Het AMM kwam op tegen die (historische) inplanting van het stort, dat onder andere geurhinder en vervuiling van het grondwater met zich meebracht. Op politiek vlak lag de bevoegdheid over afval en stort bij de schepen van Openbare werken en Ruimtelijke Ordening (schepen De Boever van 1977 tot 1982), en niet bij de schepen van Milieuzaken, die vanaf 1977 Paul Martens was. Gedurende jaren sleepte er een steekspel aan tussen het AMM en schepen Martens enerzijds en De Boever en burgemeester Pede anderzijds. Deze laatsten hadden een ontwerpplan voor een verkleiningsinstallatie voor huisvuil, in de groenzone rond de stortplaats. In de periode 1981-1983 steunt het AMM het lokaal ‘Actiecomité Hollebeke’ dat er via een kortgeding in slaagde het stort te doen sluiten. Burgemeester en schepen lieten het er niet bij. 175 ‘Het Aktiekomitee voor Milieubescherming stelt zich voor’, 1979. 94 Het lukte hen om een tijdelijke vergunning van de Bestendige Deputatie te bekomen om te storten in een deel van de groenzone, die in het Gewestplan was getekend als buffer rond het stort. In zijn visie rond afvalbeleid pleitte het AMM voor een oplossing van het afvalprobleem in samenwerking met OVAM, en onder andere ook voor een selectieve huisvuilomhaling om sluikstorten (een ander constant thema gedurende jaren) te beperken. Naast deze grotere acties zette het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ zich ook vaak in voor kleinere lokale problemen. Dit kon gaan van het proberen voorkomen van het omkappen van enkele bomen, de vraag voor de aanleg van wandelpaden tot de strijd tegen de geurhinder van een varkenshouderij. Het zou onbegonnen werk zijn om hier elke kleine actie die het AMM voerde op te sommen. 5.3 Sensibiliserende activiteiten van het AMM Naast het voeren van concrete acties met een welbepaald doel, organiseerde het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ ook nog andere activiteiten. Deze stonden vooral in het licht van het sensibiliseren en informeren van de bevolking en wilden op die manier ook mogelijke nieuwe leden aantrekken. Het was eigenlijk een sensibiliserende activiteit die aan de basis lag van het ontstaan van het actiecomité, namelijk de gespreksavond die Paul Martens in 1970 organiseerde rond luchtverontreiniging, naar aanleiding van de verbranding van chemisch afval in openlucht door het bedrijf Sidac. 176 Op deze avond ontmoette hij Eric Van Renterghem en zo ging de bal aan het rollen. Deze gelegenheid was niet de enige keer dat er lezingen of voordrachten georganiseerd werden. Het sensibiliseren van de publieke opinie in verband met de milieuproblematiek zag het comité als één van zijn belangrijkste opdrachten en het houden van voordrachten of lezingen was daar een ideaal middel toe. 176 Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. 95 Een ander voorbeeld van zo een lezing was de uiteenzetting die professor Gysels gegeven heeft in verband met de doeleinden van de milieubeweging in België, op 27 maart 1979. 177 Het AMM organiseerde ook regelmatig geleide natuurwandelingen en fietstochten. Op deze manier bracht men bij de deelnemers de lokale natuurgebieden onder de aandacht. Onder andere in het jaar 1978 werden er regelmatig wandelingen georganiseerd. 178 Het AMM werkte hiervoor vaak samen met ‘De Wielwaal’ en in 1981-’82 vond er haast elke zaterdag een geleide wandeling plaats. 179 Ook het bezoeken van bepaalde bedrijven of instellingen is een gelijkaardige vorm van sensibiliseren. Zo bezocht men op 7 november 1981 de huisvuilverwerkingsinstallatie van de stad Gent. 180 Dit gebeurde in het kader van de toen reeds aanslepende afvalproblematiek in Merelbeke. Er werden ook regelmatig boomplantacties op touw gezet. Dit kwam voort uit de ‘Plant een boom’-campagne die de toenmalige BRT in 1970 gestart was. Hoewel men deze activiteit ook kan bestempelen als een actie, zie ik het toch meer als een sensibiliserende activiteit, want men strijdt niet tegen een welbepaald probleem. De hoofdbedoeling is de natuur en de problematiek errond in de aandacht te brengen. Het grootste voorbeeld van een sensibiliserende activiteit is de ‘Milieu-veertiendaagse’ die men organiseerde in 1978. Dit gebeurde samen met nog enkele andere organisaties, en onder toezicht van de gemeentelijke Kultuurraad. 181 Het leefmilieu kwam in de verschillende activiteiten die men op touw zette wel aan bod, maar de veertiendaagse draaide vooral om het samenbrengen van de verschillende deelgemeenten na de fusies. Al de bovenstaande activiteiten passen perfect in de doelstelling, die het AMM zich gesteld had, om de bevolking te sensibiliseren rond de milieuproblematiek. 177 Verslag van de uiteenzetting gehouden door prof. dr. H. Gysels op 27/3/1979 in verband met de doeleinden van de milieubeweging in België. 178 Werkingsverslag AMM, werkjaar 1978. 179 Jaarverslag werking AMM, 1981-1982. 180 Jaarverslag werking AMM, 1981-1982. 181 Brochure ‘Veertiendaagse. Een dorp om in te leven. Van 3 tot 19 november 1978’. 96 5.4 Besluit Een andere manier van actievoeren, a-typisch aan de nieuwe milieubeweging en de nieuwe sociale bewegingen, is via politiek een directe verstrengeling met de (lokale) politieke mandatarissen zijn doelen trachten te bereiken. Het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ telde verschillende leden die in de lokale politiek zijn gestapt om op die manier hun eisen nog meer verwezenlijkt te zien. Paul Martens was gemeenteraadslid sinds 1971 en Eric Van Renterghem en Etienne Pruyt werden gemeenteraadslid in 1977 het jaar waarin Paul Martens schepen werd. Men wou de politiek officieel wel strikt gescheiden houden van de werking van het AMM, maar het heeft de acties van het comité ongetwijfeld beïnvloed. Na het toetreden van Martens tot de gemeenteraad valt al duidelijk op dat er door het AMM niet meer zo veel acties worden georganiseerd. Men had als het ware een andere manier gevonden om hun doelstellingen te bereiken. Zoals Martens ook zei, ‘men had nu een luidspreker van het comité in de gemeenteraad’. 182 Het rechtstreeks beïnvloeden van het bestuur was nu een feit. De verschillende acties en activiteiten die hierboven aan bod kwamen, hadden uiteenlopende thema’s. Het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ had zowel aandacht voor milieuhygiënische problemen als voor natuurbescherming. Maar het situeerde zich met zijn activiteiten en acties hoofdzakelijk in het veld van de milieuhygiënische groepen. De strijd om het vrijwaren van de ‘Vurtzak’, het verzet tegen de uitbreiding van Sidac en tegen het opvullen van de oude Scheldearm met afvalslib, het ijveren voor groene aanpassingen aan het Gewestplan, de inzet voor een ander afvalbeleid, de aandacht voor de ruimtelijke ordening (ondermeer het probleem van de lintbebouwing, waarover in de Algemene Vergadering van 8 mei 1981 werd gedebatteerd) en voor luchtverontreiniging zijn thema’s die duidelijk in het domein van de milieuhygiëne liggen. Het aspect ‘natuurbehoud’ komt in de werking van het AMM vooral tot uiting in de natuurwandelingen, die in samenwerking met ‘De Wielewaal’ of ‘De Griffoen’ werden georganiseerd. Uiteraard zijn de gevechten rond de ‘Vurtzak’, en voor de oude Scheldearm ook wel te plaatsen bij “natuurbehoud”, maar om tot aanpassing en bescherming van die sites te komen diende men eerst een verknoeide toestand recht te trekken. 182 Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. 97 6. De werking van het AMM 6.1 De statuten en financiën De stichtende leden van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ stelden bij de oprichting van hun vzw twintig artikelen op die een goede werking van het comité moesten verzekeren: Artikel 1: De vereniging neemt de benaming aan ‘Aktiekomitee voor Milieubescherming te Merelbeke’ Artikel 2: De zetel van de vereniging is gevestigd te Merelbeke, Fraterstraat 49. Hij mag bij eenvoudige beslissing van de Raad van Beheer naar elk ander adres te Merelbeke worden overgebracht. Artikel 3: Haar doel is: 1. Het verwezenlijken van een werkelijke milieubescherming in al haar vormen. 2. Het plaatsen van de ruimtelijke ordening van het grondgebied van de gemeente Merelbeke in functie van deze milieubescherming. 3. Het bestendig informeren van de bevolking en adviseren van de openbare besturen van dit gebied. 4. Het voeren van elke gepaste actie tot verwezenlijkingen van deze doeleinden. Artikel 4: De vereniging wordt opgericht voor onbepaalde duur. Artikel 5: Het aantal leden is onbeperkt. Het mag niet minder zijn dan drie. De eerste leden zijn de ondergetekende oprichters. Artikel 6: De raad van beheer beslist bij meerderheid van stemmen en zonder beroep over de aanvaarding van leden. Artikel 7: De ontslagnemingen en uitsluitingen van leden geschieden zoals bij artikel 12 van de wet van 27 juni 1921 is bepaald. Artikel 8: Het ontslaggevend of uitgesloten lid, de erfgenamen van het overleden lid, kunnen geen rechten doen gelden op het maatschappelijk bezit; zij kunnen nog teruggave van de gestorte bijdragen, noch zegellegging, noch inventaris vorderen, noch overgave of verlegging van rekeningen. Artikel 9: De leden zijn tot een bijdrage gehouden waarvan het bedrag jaarlijks bepaald wordt door de raad van beheer en dat maximum 10 000 frank bedraagt. Artikel 10: De vereniging wordt beheerd door de raad van beheer bestaande uit vijf leden. De leden van de raad van beheer worden door de algemene vergadering benoemd uit de effectieve leden. Hun mandaat eindigt slechts door overlijden, ontslag of bij beslissing van de algemene vergadering. Artikel 11: De raad van beheer heeft de meest uitgebreide macht voor het beheer van de vereniging en het verwezenlijken van haar doel. Al hetgeen door de wet niet voorbehouden wordt aan de algemene vergadering valt onder de bevoegdheid van de raad van beheer. Artikel 12: Voor alle akten uitgaande van de raad van beheer en op dat de vereniging geldig vertegenwoordigd weze tegenover derden, volstaat de gezamenlijke handtekening van twee beheerders. 98 Artikel 13: De algemene vergadering is het hoogste gezag van de vereniging. Tot haar bevoegdheid horen de rechtshandelingen voorzien bij artikel 4 van de wet. De algemene vergadering bepaalt haar huishoudelijk reglement. Artikel 14: Er moet minstens elk jaar, in de loop van de maand maart, een algemene vergadering gehouden worden, alsook in het geval voorzien bij artikel 5 van de wet. Artikel 15: De oproepingen worden door de raad van beheer gedaan bij gewone brieven, volgens de regels voorzien bij artikel 6 van de wet. Artikel 16: Elk jaar, op 31 december, worden de rekeningen van het verlopen dienstjaar vastgesteld en wordt de begroting opgemaakt voor het volgende dienstjaar. Beide worden onderworpen aan de goedkeuring van de eerstvolgende algemene vergadering. Artikel 17: Enkel de effectieve leden zijn stemgerechtigd in de algemene vergadering. Alle effectieve leden beschikken over één stem. Artikel 18: In geval van vrijwillige ontbinding duidt de algemene vergadering één of twee vereffenaars aan en bepaalt hun bevoegdheid. Artikel 19: Bij ontbinding van de vereniging wordt het patrimonium door de algemene vergadering toegewezen aan een instelling waarvan het doel zoveel mogelijk dit van de huidige vereniging benadert. Artikel 20: Al wat niet voorzien is in deze statuten wordt geregeld door de wet van 27 juni 1921. 183 Naast de opsomming van de doelstellingen in artikel 3 betreffen de overige artikelen hoofdzakelijk organisatorische regels, die moesten zorgen voor een goede werking. Deze statuten verschillen niet echt van deze van elke andere vzw. Bij het lezen van de statuten lijkt het AMM een zeer formeel georganiseerde vereniging. Maar de werking leek niet zo strak professioneel. Een voorbeeld hiervan is het feit dat men elk jaar opnieuw, sinds het publiceren van de statuten, vergat om een ledenlijst over te maken aan de Griffie van de Burgerlijke Rechtbank in Gent. Dit was nodig om zich in regel te stellen met de wet. Men werd steeds gewaarschuwd door de Procureur des Konings. 184 In 1977 werd er dan eindelijk een ledenlijst opgestuurd naar de gerechtelijke politie. Maar uiteindelijk raakte men niet in orde met de wetgeving en in 1982 werd Paul Claus gevraagd om na te gaan wat de vereiste stappen zijn om terug een officiële vzw te worden. 185 De nieuwe statuten van de vzw verschenen uiteindelijk in het Belgische Staatsblad in 1984. Maar deze ga ik hier niet meer bespreken, want het behoort niet meer tot de door mij bestudeerde periode. 183 Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, N. 4369, p. 2125, 8 juni 1972. Brieven van het parket van de Procureur des Konings: 5 februari 1973 – 18 januari 1974 – 23 februari 1976 185 ‘Vereiste stappen om van het AMM opnieuw een vzw te maken beschikkend over al haar juridische middelen’, Paul Claus, 16/11/1982. 184 99 Wat ook nog opvalt is dat het grootste deel van de verslagen van de bestuursvergadering handgeschreven zijn en vrijwel alle handgeschreven PV’s zijn kladnotities zoals ze tijdens de vergadering werden opgetekend. In de eerste statuten is ook er sprake van het betalen van lidgeld. Men zegt niet hoeveel gevraagd werd, men stelde enkel een maximum in. In 1977 besloot men wel een minimum in te stellen van 100 fr. 186 Vanaf het jaar 1977 heb ik in het archief van het AMM teruggevonden dat het comité vanaf dan bijna jaarlijkse een toelage ontving van het schepencollege. Die bijdrage bedroeg toen 3000 fr. 187 Eind 1977 bezat het AMM dan 6 527 fr. 188 Ook in 1981, 1982 en 1983 kreeg het AMM een toelage van 3000 fr. van de gemeente. Enkel voor het jaar 1982 heb ik een uitgebreider financieel verslag terug gevonden. Hieruit blijkt dat men in het rood gaat, ondanks de inkomsten van 36 100 fr. 189 De enige twee financieringsbronnen waren dus de lidgelden en de beperkte toelage van het gemeentebestuur. Het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ bezat uiteindelijk nooit veel financiële middelen om zeer grote activiteiten of acties uit te werken en hing dus vooral af van de bereidwilligheid van haar leden om zich vrijwillig in te zetten. 6.2 De vergaderingen van het AMM In bijlage vind je de uitgebreide tabel die ik gemaakt heb wat betreft het aantal vergaderingen per maand van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ voor de periode 19721983. 190 Ik heb voor het tellen van de vergaderingen de verslagen van de verschillende vergaderingen (aanwezig in het archief) geteld. Ze zijn ingedeeld in: vergaderingen, bestuursvergaderingen, bijzondere bestuursvergaderingen en Algemene Vergaderingen. Uit de bekomen tabel komen verschillende zaken naar voor en kunnen enkele conclusies getrokken worden. 186 Verslag bestuursvergadering AMM, 27/12/1977. Uitnodiging voor medewerkers AMM voor algemene ledenvergadering op 14 december 1977. 188 Verslag bestuursvergadering AMM, 27/12/1977. 189 Financieel verslag AMM 1982. Zie bijlage nr. 6. 190 Tabel. Zie bijlage nr. 7. 187 100 Een eerste opmerking die ik wil maken is dat vanaf mei 1972 tot juni 1976 het actiecomité volgens de bronnen geen officiële vergaderingen meer belegde. Uit de correspondentie blijkt dat het AMM wel actief bleef, vooral in zaken zoals sluikstorten, illegale boomkappingen, gebruik van pesticiden, enzovoort. In 1972 kwam er wel een voorlopig einde en een (voorlopige) oplossing voor dat zeer belangrijk strijdpunt, de ‘Vurtzak’. Dit kan verklaren waarom er nadien ook minder nood was aan het beleggen van vergaderingen. De strijd tegen de uitbreiding van Sidac bleef wel verdergaan, maar na het verslag van de AMM-vergadering van 20 april 1973 wordt er in de briefwisseling en verslagen geen melding meer van gemaakt. In de vergadering van 1976 waren de gemeenteraadsverkiezingen het hoofdthema. Men beraadde zich over de vraag of men als milieugroep al dan niet gingen deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen. 191 Uiteindelijk werd er een soort kartellijst gevormd met de Volksunie onder de naam Volksunie – Milieubelangen. Na de verkiezingen begint men zich ook te beraden over het feit of een actiecomité nog zin heeft wanneer drie van haar leden verkozen gemeenteraadslid (één hiervan was schepen) zijn. Op de bestuursvergadering van 27 december 1977 neemt men wel het besluit om het actiecomité te laten voortbestaan naast een andere milieugroep die politiek actief is (Milieubelangen). 192 Men erkent wel dat er bij de publieke opinie verwarring is tussen de groepen Actiecomité-Milieubelangen-Volksunie. Met een latere publicatie van een brochure wou men deze situatie verhelderen. Vanaf 1978 begint het actiecomité dan weer regelmatig samen te komen en dus officiële vergaderingen te beleggen. Eind 1977 was er ook een nieuwe voorzitter gekozen, namelijk Ignace Van Luchene. Onder deze voorzitter werd de werking meer georganiseerd en formeler. In het archief duiken vanaf 1978 ook getypte werkingsverslagen op, die een overzicht geven per werkjaar van de activiteiten en vergaderingen die men belegd had. De verklaring voor de plotse toename van het aantal vergaderingen, vooral dan in het jaar 1979, is het feit dat men aan een brochure werkte, die men wou verspreiden onder de inwoners van Merelbeke. 193 Tot eind 1981 blijft het aantal samenkomsten en de verspreiding ervan in de tijd dan relatief stabiel. Vanaf 1982 kwam men weer meer samen. In oktober van dat jaar vonden er ook opnieuw gemeenteraadsverkiezingen plaats. Dit kan ook een verklaring zijn voor het feit dat 191 Verslag vergadering AMM, 17/06/1976. Verslag bestuursvergadering AMM, 27/12/1977. 193 ‘Het Aktiekomitee voor Milieubescherming stelt zich voor’, 1979. 192 101 Paul Martens weer vrijwel steeds aanwezig is op de vergaderingen. In de twaalf maanden vóór de verkiezingen, van oktober 1981 tot en met september 1982 werd 20 maal vergaderd. Tot het einde van 1983 blijft het aantal vergaderingen ongeveer op hetzelfde pijl. Na de verkiezingen hield men zich vooral bezig met het opstellen van nieuwe statuten, wat ook zorgde voor relatief veel samenkomsten. Het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ kwam, zoals blijkt uit het bronnenmateriaal, niet altijd op geregelde tijdstippen samen. Er waren perioden dat de werking zeer informeel gebeurde, onder andere van 1972 tot 1976, en daarnaast waren er dan jaren dat men zeer regelmatig samenkwam en steeds een uitgebreid verslag bijhield. Van grote invloed op de werking was het al dan niet aanwezig zijn van een concreet milieuprobleem waarmee men de strijd aanbond. Ook de gemeenteraadsverkiezingen en de politieke situatie in Merelbeke hadden een invloed op de werkzaamheden van het AMM. En dan hoofdzakelijk de toetreding van enkele leden tot de gemeenteraad. 6.3 De samenwerking met andere organisaties Naast het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ waren er in deze gemeente nog andere milieuverenigingen actief. In het archief is wel enige correspondentie terug te vinden over samenwerking of steun die men verleende aan andere organisaties, maar Martens vertelde dat die samenwerking zeer occasioneel was, meestal in het kader van een concrete actie. 194 ‘De Wielewaal’ was waarschijnlijk de beste partner van het AMM. Samen organiseerden ze vaak geleide natuurwandelingen. Uit de briefwisseling blijkt ook dat het actiecomité lid was van de ‘Federatie voor Milieubescherming Gewest Gent’. De verstandhouding met deze federatie was niet altijd evengoed. Dit blijkt uit briefwisseling in 1983. De FMG had het gemeentebestuur van Merelbeke aangeschreven in verband met de aanleg van de ringweg met bijhorende op- en afritten. Zij hadden hiervoor niet eerst overleg gepleegd met het AMM, wat hen door deze laatste niet in dank afgenomen werd. 195 194 195 Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. Brief aan het FMG, 20 december 1983. 102 In de periode dat het AMM ontstond, zagen in de streek rond Merelbeke ook heel wat groenkomité’s het licht. Hiermee werd wel contact onderhouden, maar van een echte samenwerking was geen sprake. Uit de verslagen van de vergaderingen heb ik ook kunnen opmaken dat het AMM in de jaren 1980 lid werd van de BBL, maar meer dan een formaliteit was dit niet. In Deel 1 hebben we trouwens gezien dat de federaties en organisaties er niet op waren om lokale actiegroepen te laten toetreden tot de BBL. Naast de contacten met andere milieuverenigingen, werkte men ook soms samen met de ‘Kultuurraad’ van Merelbeke. Onder andere de ‘Milieu veertiendaagse’ hebben ze samen georganiseerd. Zeer lokaal verleende men ook soms steun aan buurtcomités. Zo gaf het AMM in 1982 onder andere financiële en morele steun aan een buurtcomité dat streed tegen de illegale vestiging van een bakkerij. 196 6.4 Besluit Het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ kende als actiegroep, in de bestudeerde periode 1972-1983, een dynamische werking. Er waren wel perioden dat de werking minder formeel verliep, vooral na het bereiken van enkele successen in 1971 en 1972. Vaak verdwenen lokale actiegroepen van het toneel wanneer ze hun doel bereikt hadden, maar het AMM kende dit lot niet. Men had zich naderhand ook ruimere doelstellingen gesteld om de bevolking blijvend te sensibiliseren. In het domein van de milieuhygiëne richtte men inderdaad al snel na de ‘Vurtzak’-affaire de aandacht naar thema’s zoals luchtverontreiniging door bedrijven, afvalverwerking, verkeershinder en ruimtelijke ordening. De politieke situatie in Merelbeke had een belangrijke invloed op de werking van het AMM, doordat sommige leden deel gingen uitmaken van het bestuur. Dit zorgde ervoor dat het 196 Brief van H. Van Den Haute, buurtcomité, 4 september 1982. 103 AMM een spreekbuis had in de gemeenteraad en verklaart waarom ze minder sterk op de voorgrond traden na 1971, het moment waarop Paul Martens in de gemeenteraad stapte. De deelname aan de politiek door enkele leden is wel a-typisch aan de nieuwe sociale bewegingen en de nieuwe milieubeweging. Officieel wilde het AMM een niet-politiek gebonden beweging zijn, maar in de praktijk zaten één (Paul Martens van 1971 tot 1976) en later drie van zijn leden (Paul Martens, Eric Van Renterghem en Etienne Pruyt) in de gemeenteraad of het schepencollege. 104 7. Ideologie Bij het nagaan van de ideologische achtergronden van de leden van het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de actieve leden en de leden die zich slechts bij concrete acties aansloten. De actieve leden en dan vooral de bestuursleden deelden wel allen eenzelfde visie over natuur en de milieuproblematiek. Ze zagen het ruimer dan enkel het oplossen van de lokale milieuproblemen en stelden zichzelf dan ook als doel de bevolking te sensibiliseren en hun standpunten te verspreiden onder een groter publiek. Niet enkel het pragmatische en het doen stonden centraal, zoals dit bij het merendeel van de milieuactiegroepen wel het geval was. Martens benadrukte ook dat een groter ideologisch kader bij de meeste van de actieve leden sterk aanwezig was. 197 De niet-actieve leden werden haast enkel betrokken bij het AMM bij concrete acties en zij deelden dan ook niet allemaal dezelfde ideeën. Het groter ideologisch kader dat Paul Martens bedoelt, slaat dan waarschijnlijk op het ruimer ecologisch gedachtegoed. Men was niet anti-economisch ingesteld, wat blijkt uit de open brief van Van Renterghem 198, want de actieve leden waren duidelijk mensen die functioneerden en professioneel werkten in het bestaand sociaal en economisch systeem, en die niet de ambitie hadden daaraan te tornen. Op geen enkel moment is er in de briefwisseling of in de verslagen sprake van sociaal-economische motieven die als een belangrijke beweegreden zouden fungeren voor de actievoerders. Uit de theorie rond de nieuwe milieubeweging blijkt dat milieugroeperingen over het algemeen niet vertrouwen op privé-initiatieven om de milieuproblematiek op te lossen. Deze overtuiging blijkt ook bij het AMM aanwezig te zijn, aangezien men ook via politieke weg trachtte zijn doelstellingen te bereiken. Men is wel overtuigd van het feit dat besturen niet in staat zijn om op een goede manier de milieuproblematiek aan te pakken en om die reden tikt men hen vaak op de vingers en in het geval van het AMM komt hier ook bij dat men zelf wil gaan besturen. Men heeft dus wel kritiek op het functioneren van het maatschappelijke en politieke systeem, maar men trekt het niet fundamenteel in vraag, aangezien men zelf deelneemt aan het bestuur. 197 Gesprek met Paul Martens 06/07/2007. Brief aan de gemeenteraadsleden van Merelbeke namens het ‘Aktiekomité voor vrijwaring van leefmilieu te Merelbeke’, 24 april 1971. 198 105 Het feit dat bij milieuvereniging de anti-economische reflex minder aanwezig is dan bij de andere nieuwe sociale bewegingen, blijkt ook zo te zijn bij het AMM. Men heeft geen rechtstreekse kritiek op het economische systeem. Op ideologisch vlak volgt het AMM dus de theorie rond de nieuwe milieubeweging. 106 Conclusie _ 107 In deze scriptie was de grote vraag of de lokale actiegroep ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ kan gezien worden als een typische nieuwe sociale beweging en in het bijzonder als een relevant voorbeeld van de nieuwe milieubeweging. Het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ is een vzw die officieel opgericht werd op 20 februari 1972. Er werden echter reeds vroeger belangrijke acties ondernomen voor de vrijwaring van het bos de ‘Vurtzak’, met onder andere een open brief op 29 maart 1971 gericht aan het gemeentebestuur van Merelbeke. In de mate dat het AMM dus ontstond in de periode rond het eind van de jaren 1960, begin jaren 1970, past het perfect in de periode waarin de nieuwe sociale bewegingen, en de nieuwe milieubewegingen in het bijzonder, ontstonden. Merelbeke was (en is) een gemeente die zeer sterk de druk ondervond van de snelle economische groei in de jaren 1960 en 1970. Dit ging gepaard met een wildgroei aan infrastructuur en met toenemende verloedering van het milieu. De dreigende aantasting van het ‘Mellebos’, in de volksmond de ‘Vurtzak’, was het eerste grote thema waarrond het AMM intensief werkte. In de loop van de bestudeerde periode, 1970-1983, zou nog veel energie worden gestoken in onder andere de dossiers van de Sidacuitbreiding, de rijksweg 56 en de Merelbeekse stortplaats. De acties die het AMM ondernam waren zuiver lokaal gericht op de gemeente Merelbeke. Dat lokale aspect gold trouwens ook voor de leden. De actieve leden waren allemaal inwoners van Merelbeke. De werving van de leden gebeurde dus op geografische basis. Het aantal actieve leden van het actiecomité schommelde doorheen de bestudeerde jaren rond 10 à 12. Deze actieve leden kunnen we allemaal rekenen tot de middenklasse of ‘nieuwe’ middenklasse: mensen met een hogere (vaak academische) opleiding, die ongetwijfeld daardoor ook relatief gemakkelijk contact legden met andere academici. De leden konden dan ook vaak beroep doen op sympathiserende academici om hun zaak wetenschappelijk te onderbouwen. De actieve gekende leden kunnen we op het vlak van hun sociale status en klasse derhalve niet als typisch voor de nieuwe milieubeweging beschouwen, zoals ze in de literatuur beschreven werd. Daar ziet men voor de leden eerder een heterogene groep met vertegenwoordigers uit alle lagen van de bevolking. Anderzijds komt het profiel van het 108 ledenbestand van het AMM dan wel weer overeen met het profiel van de leden andere van nieuwe sociale bewegingen. De grote verscheidenheid aan acties, die het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ ondernam, waren voor het overgrote deel duidelijk gesitueerd in het domein van de milieuhygiëne: het vrijwaren van een bos tegen aantasting door de industrie en infrastructuur, het strijden tegen de uitbreiding van het chemische bedrijf Sidac en de luchtvervuiling die het veroorzaakte, de aandacht voor geurhinder, enzovoort. Dit zijn duidelijke thema’s van milieuhygiëne. Het AMM focuste zich niet op één enkel probleem, om nadien uit te doven, maar breidde gaandeweg zijn blik uit naar het volledige domein van het leefmilieu. Vanuit dat oogpunt onderscheidde het zich van vele andere milieuactiegroepen. Als kleine organisatie was het AMM zeker niet bureaucratisch gestructureerd. Formeel was het wel een vzw. Ze financierden hun werking met lidgelden en een beperkte toelage van het gemeentebestuur, meestal 3000 fr. per jaar. Men belegde wel vergaderingen, bestuursvergaderingen en algemene ledenvergaderingen, maar met een wisselende frequentie. Ook uit de verslagen van die vergaderingen, die zeer vaak handgeschreven kladnotities waren, komt de minder formele structuur tot uiting. Opvallend is dat het aantal vergaderingen in het jaar voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1982 sterk toenam. Op twaalf maanden tijd werden 21 vergaderingen belegd. Het aantal deelnemers aan de vergaderingen varieerde ook steeds tussen drie en een tiental. Dit bewijst nog eens de minder strakke organisatie, wat maakt dat het AMM op dit vlak een typische voorbeeld is van een nieuwe sociale beweging en van de nieuwe milieubeweging in het bijzonder. Op ideologisch vlak mogen we het AMM associëren met wat er theoretisch over de nieuwe milieubeweging wordt gesteld. Het AMM werkte in de eerste plaats op een pragmatische manier bij het aanpakken van problemen en bij het trachten te veranderen van de situatie waarmee men niet akkoord ging. Bij de grotere actie werd zeker niet vertrokken vanuit ideologische overwegingen. Evenmin werden er sociaal-economische argumentaties gebruikt bij acties en geschriften. Het kwam erop aan te ‘doen’ en naar resultaat te streven. Van een anti-economische reflex was zeker geen sprake. Dit komt dus overeen met de typologie van de nieuwe milieubeweging. 109 Het AMM was wel niet helemaal zonder een ideologisch kader. Eén van hun doelstellingen betrof ook het sensibiliseren van de bevolking en in het kader van deze opdracht keek men toch vaak verder dan enkel de lokale problematiek en bezat men een ruimere ideologische of ecologische visie. De waarden die hen dreven kan men omschrijven als postmaterialistisch, ook kenmerkend voor de nieuwe sociale bewegingen. Het ‘Actiecomité voor Milieubescherming te Merelbeke’ is uiteindelijk niet een volkomen typisch voorbeeld van een lokale milieuactiegroep. Het draagt in zijn benaming wel de naam van de gemeente waar het actief is, opereert lokaal en met lokale leden en ageert op een pragmatische manier, maar verder wijkt het AMM toch op een paar punten af van de algemene trend. Vaak kennen lokale actiegroepen een vluchtig bestaan. Het AMM onderging dit lot niet en bleef na zijn eerste succes verder bestaan, tot op de dag van vandaag. Een ander iets dat heel eigen is aan het AMM is zijn band met de politiek. Reeds vanaf de beginperiode zetelde één van hun leden, Paul Martens, in Merelbeekse gemeenteraad. Men bezat dus een rechtstreekse spreekbuis in het bestuur. In 1977, werden nog twee andere leden van het actiecomité verkozen tot gemeenteraadslid en Martens werd eerste schepen. Allen stonden ze op de lijst van de Volksunie, die sinds 1977 de naam Volksunie – Milieubelangen droeg. Het actiecomité bleef na de verkiezing van drie van hun leden wel actief en vond het noodzakelijk om toch pluralistisch en relatief onafhankelijk te blijven van elk politiek standpunt. Dit leek in hun situatie wel haast onmogelijk. De Volksunie en het actiecomité waren bijna onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het AMM had wel kritiek op het beleid van bepaalde partijen en politici, maartrok het politieke systeem als dusdanig niet in twijfel. Daarin waren ze conform aan de meeste milieuactiegroepen. Maar ze onderscheiden zich opvallend van die andere groepen, doordat één of meer van hun leden zelf deel uitmaakten van het politiek bestuur. De facto was het politiek mandaat voor het AMM een belangrijk instrument bij hun activiteit. 110 Literatuur en bronnen _ 111 Literatuur BOGAERTS (N.), De impact van Agalev op het politiek programma van de traditionele partijen, licentiaatverhandeling, Gent, 1994. BOSMANS (F.), In Beweging. Agogisch handelen in nieuwe sociale bewegingen. Een exploratief onderzoek in de holebi-, milieu-, anti-racisme-, vrouwen- en Derde Wereldbeweging, licentiaatverhandeling, Leuven, 1999. CASPERS (T.), De geschiedenis van de natuurbescherming in Vlaanderen van 1910-1940, Helmond, doctoraatscriptie, Wibro, 1992. CASTRYCK (G.) en DECALUWE (M.) (red.), De relatie tussen economie en ecologie, gisteren, vandaag en morgen. Jaarboek 1998 van het Tijdschrift voor Ecologische Geschiedenis, Gent, Academia Press, 1999. CRAMER (J.), De groene golf: geschiedenis en toekomst van de milieubeweging, Utrecht, Van Arkel, 1989. DE CONINCK (R.), VANDENBROUCKE (M.) en VRIELYNCK (S.), Hoe het groeide: inventarissen van archieven van de milieubeweging, Gent, Amsab, 2005. DE MEULENAER (R.), Nieuwe sociale bewegingen in België: een analyse vanuit het political opportunity structure-model, licentiaatverhandeling, Gent, 1997. FLORIZOONE (P.), De groenen: ideeën, bewegingen en partijen, Antwerpen, Kluwer, 1985. GEERAERD (I.), Een milieubeweging in de Vlaamse media: Een gatekeeper-studie en een input-output analyse van de berichtgeving over de Bond Beter Leefmilieu in pers, radio en televisie, licentiaatverhandeling, Brussel, 1993. HELLEMANS (S.) en HOOGHE (M.), Van Mei ’68 tot Hand in Hand: nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995, Leuven, Garant, 1995. 112 HOLDERBEKE (J.), Ekologische partij, ekologische beweging en milieubeweging in Vlaanderen, licentiaatverhandeling, Brussel, 1984. HOOGHE (M.), Bond Beter Leefmilieu vzw 1971-1996: de milieukoepel in Vlaanderen, Brussel, BBL, 1996. HOOGHE (M.), ‘De invloed van de milieubeweging op het milieubeleid’, Res Publica, 1, 1995, pp. 93-108. HOOGHE (M.), Nieuwkomers op het middenveld: nieuwe sociale bewegingen als actoren in het Belgisch politiek systeem: de milieubeweging en de vrouwenbeweging in Vlaanderen, 1970-1990, doctoraatscriptie, Brussel, 1997. HOOGHE (M.) en BILLIET (J.) (red.), Historische en sociologische benaderingen van nieuwe sociale bewegingen, Gent, Odis, 2004. JACOBS (D.) en ROEBROEK (J.), Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen en Nederland, Antwerpen, Lesoil, 1983. KITSCHELT (H.), Beyond the European left: ideology and political action in the Belgian ecology parties, Durham (N.C), Duke University Press, 1990. LAVRYSEN (L.) en MAZIJN (B.), ‘Hoe groen is het middenveld?: over de functie van de belangengroepen in het milieubeleid’, Samenleving en Politiek: tijdschrift voor een democratisch socialisme, 1994, Jr. 1, nr 6, pp. 5-14. LEROY (P.), Milieubeweging en milieubeleid: sociale en politieke aspecten van de milieukwestie, Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, 1985. PIETERS (J.), De continuïteit binnen de milieubeweging: natuurbescherming in relatie met milieuactiegroepen in de vroege jaren zeventig (1970-1974), licentiaatverhandeling, Gent, 2002. SCHOKKAERT (B.), Het ekologisme in Vlaanderen: een voorbeeld van een nieuwe sociale beweging?, licentiaatverhandeling, Gent, 1989. 113 TELLEGEN (E.), Milieubeweging, Utrecht, Spectrum, 1983. THIENPONT (F.), Evolutie van de politieke verhoudingen te Merelbeke, vanaf WO 2 tot heden, licentiaatverhandeling, Gent, 1989. VAN DEN BUSSCHE (S.), Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen en hun plaats in de anti-systeem beweging: een theoretisch perspectief vanuit de wereldsysteem analyse, licentiaatverhandeling, Gent, 2003. VAN DE PUTTE (B.), De politieke besluitvorming en de ecologische crisis: een theoretisch kader voor de analyse van de nieuwe sociale bewegingen in hun politieke context, licentiaatverhandeling, Gent, 1998. VAN DER HEIJDEN (H.), Tussen aanpassing en verzet: milieubeweging en milieudiscours, Amsterdam, Ambo, 2000. VAN NOORT (W.), Bevlogen bewegingen: een vergelijking van de antikernenergie, kraaken milieubeweging, Amsterdam, SUA, 1988. WALGRAVE (S.), Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen: een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging, Leuven, 1994. WALGRAVE (S.), Tussen loyauteit en selectiviteit: over de ambivalente verhouding tussen nieuwe sociale bewegingen en groene partij in Vlaanderen, Leuven, Garant, 1995. WITTE (E.), Politiek en Democratie, Brussel, VUB Press, 1990. ‘Bababbels: interview met Marc Dubrulle’, Milieurama, 11 (1991), nr. 4. 114 Bronnen Archief Amsab-Gent Actiecomité Milieubescherming Merelbeke (AMM) (274) 1970-2003 - 1.1 Statuten 1972-1993. - 1.2 Ledenlijsten 1972-1991. - 1.3 Subsidies. - 1.4 Verslagen van bestuursvergaderingen, dossiers over de oprichting van een vzw, acties voor het Mellebos ("De Vurtzak"), briefwisseling over de uitbreiding van Sidac en over een gemeentelijk stort 1970-1978. - 2.1 Verslagen van bestuursvergaderingen, dossiers over Rijksweg 56, BPAStationswijk, over de sluiting van een stort en over de Ringvaart; briefwisseling over een kaderdag van Oost-Vlaamse milieuverenigingen en over een debat in Wetteren 1979-1983. - 2.2 Verslagen van bestuursvergaderingen, dossiers over het afvalverwerkingsbedrijf OVAM, het Gentbos, de uitbreiding van een garage; briefwisseling met Gentse milieugroepen 1984-1989. - 7.6 Brochure "Het Aktiekomitee voor Milieubescherming Merelbeke stelt zich voor" 1979. - 8.4 Documentatiemap over schepen van milieu Paul Martens. 115 Archief ‘Bond Beter Leefmilieu’ VETS (K.), Bond Beter Leefmilieu als nieuwe sociale beweging (1971-1990), Leuven, 2006. Gemeentearchief Merelbeke Notulen van de gemeenteraad Merelbeke 19…??? Mondelinge bronnen Gesprek met Paul Martens op 06/07/2007. Websites http://www.amsab.be http://www.merelbeke.be http://www.bondbeterleefmilieu.be http://bib.felnet.be http://www.wwf.be http://www.natuurpunt.be http://www.greenpeace.org/international 116 Bijlagen _ 117 1. Statuten AMM 118 2. Open brief van Van Renterghem, 29 maart 1971 119 120 3. Tekst persconferentie 18 mei 1971 121 122 123 4. Tekst persconferentie 12 december 1972 124 125 5. Werkingsverslag AMM werkjaar 1981 126 6. Financieel verslag AMM 1982 127 7. Tabel: Aantal vergaderingen van het AMM in de periode 1972-1983, per maand aantal vergaderingen 1972 1973 1974 1975 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december vergadering bestuursvergadering bijz. bestuursvergadering Algemene Vergadering totaal 2 1 1 1 5 1 1 - - 128 vergadering 1976 1977 1978 1979 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december bestuursverg. bijz. best.verg. Alg. Vergad. totaal 1 1 1 3 1 1 1 4 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 14 1 1 2 1 129 vergadering 1980 1981 1982 1983 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december bestuursverg. 2 bijz. best.verg. Alg. Vergad. totaal 1 1 1 1 1 1 9 1 1 1 8 1 2 1 1 1 1 1 2 2 4 1 1 1 1 1 2 1 1 18 1 1 1 1 2 1 14 1 1 1 2 1