Ars Memoriae, Ars Oblivionis - geheugen en kunstgeschiedenis

advertisement
Ars Memoriae, Ars Oblivionis
geheugen en kunstgeschiedenis
essay bij de tentoonstelling ‘Voor ik vergeet’
11 tot en met 31 maart 2004 in de KA-Galerie
door Onno Schilstra
I.
Een paar jaar geleden lanceerde een Poolse ondernemer een plan om vlakbij het
voormalige concentratiekamp Auschwitz een discotheek te vestigen. Commotie alom.
Vertwijfeld weerklonk de vraag hoe kort van memorie de mens wel niet is, als een zo
grote misdaad als de Holocaust na amper 60 jaar al zó ver uit het bewustzijn is
weggeëbd, dat iemand een dergelijk plan hardop durft uit te spreken.
Ligt het aan het onderwijs? De roep om betere geschiedenislessen klinkt dezer dagen
luid, in elk geval in Nederland. Een ware golf aan pogingen komt op gang om het
schijnbaar uitgedoofde historisch besef nieuw leven in te blazen.
In de vele radioprogramma’s, talkshows en opiniestukken die deze golf begeleiden
borrelt inmiddels steeds duidelijker één groot probleem op, een probleem waar
vakhistorici zich al veel langer op stukbijten: namelijk het feit, dat geschiedenis alleen
maar goed te onthouden is, wanneer zij tot ons komt in de vorm van verhalen. Die
verhalen moeten boeien. Ze moeten je als lezer, of als luisteraar, kunnen meeslepen.
Geschiedenis zonder drama is oninteressant, en laat zich daarom niet onthouden. Zulke
geschiedenis verdwijnt uit ons geheugen. Daarnaast is een duidelijk belang van de
verteller of luisteraar gewenst. Want wij vertellen elkaar historische verhalen om iets
duidelijk te maken over het heden, of om beslissingen voor de toekomst te motiveren.
Een geschiedverhaal is nooit belangeloos. Het dient om een standpunt te onderbouwen.
En omdat ieder goed geschiedverhaal gekleurd is door een belang, is het ook in hoge
mate onbetrouwbaar. Wie probeert het verleden te reconstrueren zoals het zich
werkelijk, objectief heeft voorgedaan, kan niet anders dan vervallen in eindeloze,
betekenisloze opsommingen van feiten. Wanneer je niets wilt weglaten, wanneer je het
verleden objectief wilt terughalen, dan stuit je op het verschijnsel, dat het beeld
verdwijnt.
En wat is een beeld? Een beeld is een veelheid aan factoren, die zijn samengebald tot
iets betekenisvols. Ongeïnterpreteerde feiten zeggen ons niets. Omdat wij er niets mee
kunnen, kunnen we ze ook niet onthouden. Het getal 6 miljoen zegt ons weinig. Wij
onthouden Auschwitz door Schindler’s List, of door de literaire getuigenissen van Primo
Levi.
Dit artikel gaat niet over Auschwitz of de Holocaust, maar over de wijze waarop het
geheugen van invloed is geweest op kunstwerken. Het geheugen heeft alles met beelden
te maken, en beelden hebben weer alles te maken met kunst.
We maken eerst een excursie langs enkele hoogtepunten van historische ‘onthoudkunst’,
daarna keren we terug naar de problemen van onze eigen tijd en vragen ons af of de
hedendaagse kunst daar misschien oplossingen voor in petto heeft.
-1-
II.
Wij weten weinig van de wijze waarop mensen zich in de prehistorie het geheugen
voorstelden. We weten niet eens of zij een woord kenden voor ‘geheugen’. Maar we weten
wel, dat in de tijd voor de uitvinding van het schrift het noodzakelijk was om een heel
goed geheugen te hebben. Alle kennis moest worden overgedragen door middel van
verhalen, door middel van orale traditie. Willem de Ridder, Nederlands grootste
pleitbezorger van het gesproken
verhaal, denkt, dat de
prehistorische mens een
verbijsterend goed geheugen moet
hebben gehad.1 Hij stelt dat er
ontelbaar veel verhalen moeten
hebben gecirculeerd die met een
enorme precisie telkens opnieuw
werden doorverteld. Hoe?
Waarschijnlijk als een soort
ritmische poëzie, vergelijkbaar
met wat tegenwoordig rappers
doen. Homerus wordt in elk geval
altijd voorgesteld als een blinde
zanger met een lier.
Homerus declameert, Thomas Lawrence 1790
De Griekse bard plaatst zijn verhaal over de Trojaanse Oorlog in een religieuze context,
de context van de Griekse mythologie. Ook dat was een complex van verhalen.
Natuurverschijnselen werden gepersonifieerd door middel
van goden, godinnen, helden en halfgoden. En in dat Griekse
pantheon vinden we ook het alleroudste verhaal over het
geheugen. De Grieken personifieerden het geheugen als de
Titane Mnemosyne. Titanen waren kinderen van Ouranos en
Gaia – oftwel de Hemel en de Aarde. De Titanen
belichaamden alles wat vanaf de aarde naar de hemel
streeft. En het geheugen is daarvan een voorbeeld: het
geheugen is tenslotte het middel waarmee wij dat wat in het
verleden ligt kunnen vereeuwigen.
Oppergod Zeus was volgens de mythe zeer gecharmeerd van
Mnemosyne. Met haar beleefde hij een romance van negen
nachten, en uit die verbintenis werden negen dochters
geboren. Dat waren de Mousai, beter bekend als de Muzen.
De Muzen werden door Zeus op de Olympus aangesteld om
tijdens godenbanketten de heldendaden van hun vader te
bezingen. Zo verzekerde Zeus zich ervan dat zijn grootsheid
nooit vergeten zou worden.
Mnemosyne, Dante Gabriel Rosetti, 1880
Het aardige van dit verhaal is dat de Grieken dus al precies onderkenden wat wij aan het
begin van dit artikel al opmerkten: namelijk, dat grootse daden (en grote misdaden!)
1
Mondelinge mededeling, maart 2005, Melkweg Galerie, Amsterdam
-2-
gemakkelijk worden vergeten, wanneer zij niet tot ons komen in een muzische, dat wil
zeggen, kunstzinnige vorm. De daden kunnen nog zo groots zijn, als er geen dichter,
schilder of componist is die ze herschept in een kunstwerk, dan worden ze vergeten.
III.
De Romeinen hadden een praktische benadering van de wereld. Ze ontleenden hun macht
vooral aan hun efficiënte organisatievormen. De Romeinse omgang met het geheugen was
dan ook vooral functioneel van aard. Hoewel de Romeinen natuurlijk beschikten over het
schrift, was de vertelkunst, meer in het bijzonder de oreerkunst, onontbeerlijk. Vandaar
dat er praktische handleidingen ontstonden hoe je op een makkelijke manier veel
gegevens in je kon opnemen, en die op het juiste moment weer uit je geheugen opdiepen.
Het was de geboorte van de ‘Ars Memoriae’, de geheugenkunst.
Aan Cicero (106-43 v.C.), de beroemde Romeinse redenaar,
wordt traditioneel2 de oudste tekst over de geheugenkunst
toegeschreven. In deze tekst, getiteld ‘Ad Herennium’,
wordt het verhaal van de uitvinding van de geheugenkunst
verteld:
Simonides, een beroemde Griekse dichter, werd door een
rijke edelman ingehuurd om tijdens een feestmaal een
lofrede op de gastheer voor te dragen. Maar Simonides
wijdde naar de smaak van zijn opdrachtgever teveel uit over
Kastor en Pollux, een mythologische tweeling. De gastheer
wilde daarom maar de helft van het afgesproken honorarium
aan de dichter betalen. De rest moest hij maar bij Kastor en
Pollux gaan halen. Terwijl de beide mannen ruzie maakten, werd Simonides naar buiten
geroepen, omdat er twee heren buiten het paleis naar hem vroegen. Terwijl Simonides
naar buiten ging, stortte het dak van de feestzaal in, en geen van de andere aanwezigen
overleefde de ramp. Simonides was door Kastor en Pollux, de mysterieuze mannen aan de
deur, beloond voor zijn lofdicht. De andere feestgangers waren allemaal onherkenbaar
verminkt, maar Simonides kon alle gasten identificeren, omdat hij in zich had opgenomen
waar zij hadden aangelegen in de feestzaal. Door de identiteit van de gasten te koppelen
aan een plaats in de eetzaal, wist hij wie zij waren.
De betekenis hiervan was voor Cicero, dat men zijn geheugen
optimaal kan benutten door beelden (imagines) te koppelen
aan plaatsen (loci). Cicero legt het als volgt uit: je neemt een
gebouw in gedachten. Dat mag een gebouw zijn dat je kent,
bijvoorbeeld je eigen huis, of een fictief gebouw. We moeten
hierbij denken aan het soort huizen waarin rijke Romeinen
zoals Cicero woonden; huizen zoals ze bijvoorbeeld in Pompei
(zie afbeelding hiernaast) veel te vinden zijn: die huizen
hebben een vaste structuur met een atrium (voorhal)
waaromheen dienstvertrekken liggen, en een peristilium
(achtertuin), waaromheen zich de privé-vertrekken bevinden.
2
De auteur van het boek ‘Ad Herennium’ waarin de geheugenkunst wordt beschreven is in
wezen anoniem; in de middeleeuwen dacht men dat het boek van Cicero was.
-3-
De huizen waren gedecoreerd met allerlei beelden en schilderingen. Aan de beelden die
er in het huis geplaatst zijn kun je informatie toekennen. Je kiest een beeld als een
symbool voor iets dat je wilt onthouden. Door in gedachten door het huis te lopen en de
beelden te bekijken, kun je heel eenvoudig dat wat je wil onthouden in herinnering halen.
De mogelijkheden van deze methode zijn in principe onbegrensd, want bij ieder beeld kun
je tot in zijn kleinste details optuigen met informatie die je wil onthouden. Het helpt
bovendien om je de beelden zo markant mogelijk voor te stellen, met allerlei groteske
kenmerken – misschien wel precies zoals de Hellenistische beeldhouwkunst uit Cicero’s
tijd.
De reden waarom deze methode zo goed werkt is volgens Cicero dat ons visuele zintuig
het meest indringend is. Wij onthouden dingen als beeld, en als we een beeld in ons
geheugen kunnen terugvinden, dan kunnen we ook de dingen die bij dat beeld horen
tevoorschijn toveren.
IV.
In de Romeinse geheugenkunst werd het geheugen geoefend met behulp van
architectuur. De vereenzelviging van architectuur met geheugen werd geleidelijk aan een
vanzelfsprekendheid. Dit had tot gevolg dat er een soort omkering plaatsvond: men
oefende het geheugen niet alleen met architectuur, men ging zich het geheugen ook
voorstellen als een gebouw. Dat gebouw werd op zijn beurt geleidelijk aan een paleis. De
kerkvader Augustinus (4e eeuw) schrijft over het geheugen:
En dan kom ik aan de velden en de weidse paleizen van het geheugen, waar zich de
schatkamers met de talloze beelden, die daar van alle soorten waargenomen dingen binnen
zijn gebracht.
Augustinus benadrukt vooral de wonderbaarlijke omvang van het geheugenpaleis, de vele
plekken die erin te vinden zijn, en de wijze waarop die plekken volgestouwd zijn met
beelden.
Na Augustinus ontwikkelt zich het beeld van het geheugen als paleis zich in een licht
gewijzigde richting, namelijk van het geheugen als verblijfplaats van God: een heiligdom,
dat men tot in zijn diepste geledingen moet leren kennen om aldus zo dicht mogelijk bij
God te kunnen komen. Het geheugen werd in de Christelijke leer opgevat als een aspect
van de menselijke ziel, en in die menselijke ziel weerspiegelde zich God. Het was nu zaak
om de eigen ziel zo goed mogelijk te leren kennen, en daarmee dichter bij God te komen.
De middeleeuwers gebruikten daarvoor de half wetenschappelijk, half religieuze
methode van de Scholastiek. Scholastici poogden seculiere wetenschappelijke kennis in
overeenstemming te brengen met alles wat in de bijbel stond. Dat resulteerde in een
verbluffend gedetailleerd wereldbeeld, waarin alles wat is, geweest is en zal zijn
verklaarbaar is binnen een strenge hiërarchie, met God aan de top.
Om dit complexe wereldbeeld aanschouwelijk te maken, ging men de Romeinse
geheugenkunst omgekeerd toepassen: in plaats van denkbeeldige gebouwen vol beelden te
gebruiken om dingen te onthouden, bouwde men kerken die helemaal vol werden gezet
met beelden, die alles bij elkaar een soort encyclopedie van het wereldbeeld vormden.
-4-
Een gotische kathedraal kan je opvatten als het versteende, gematerialiseerde
geheugenpaleis van Augustinus.
Een gotische kathedraal is een theologische les. De gelovige die erin naar binnen gaat,
treedt als het ware binnen in zijn eigen ziel, waarvan het wezen hem tot in de kleinste
details systematisch wordt gememoriseerd door de architectonische structuur en de
talloze beelden die
daarin geplaatst
zijn.
Bijzonder is dat
hier de Romeinse
metafoor van het
geheugen als
willekeurig gebouw
met willekeurige
beelden, leidt tot
het ontstaan van
specifieke gebouwen
met specifieke
beelden!
Kathedraal van Chartres, Portaal, ca 1150
V.
In de Renaissance herleeft de klassieke Ars Memoriae. Zoals bekend komt tijdens de
Renaissance de mens meer centraal te staan dan God, en gaat men zich toeleggen op het
zo ver mogelijk ontwikkelen van de menselijke vermogens – waaronder ook het geheugen.
De Italiaan Giulio Camillo (1480-1544) legde zich toe op een exacte herleving van Cicero’s
geheugenkunst. Daarvoor schiep hij een mysterieus houten bouwwerk, een soort
miniatuurtheater. Je kon er maar met twee of drie personen tegelijk naar binnen, en je
stond erin als een acteur met je rug naar het toneel. De theaterzaal was helemaal
volgestouwd met mystieke symbolen. Een contemporaine schrijver vertelt erover:
Hij (Camillo, O.S.) zegt de ene keer dat het een gebouwde of geconstrueerde ziel is. Hij
maakt er aanspraak op dat alle dingen die de menselijke geest zich voor kan stellen en die
we niet met het lichamelijke oog kunnen zien via naarstige meditatie samengebracht
kunnen worden en vervolgens door middel van bepaalde stoffelijke tekens kunnen worden
uitgedrukt, en wel op zo’n manier dat de toeschouwer met zijn ogen alles onmiddellijk
waarneemt wat anders verborgen blijft in de diepten van de menselijke geest. En vanwege
deze concrete aanblik noemt hij het een theater.
Camillo’s geheugentheater is een object, dat samenvalt met de werking van het geheugen.
Door onze herinnering te peilen met behulp van beelden kunnen wij mystieke
openbaringen genereren - gewaarwordingen van de allerdiepste wijsheid.
Camillo probeert de beelden in het gebouw op een veel actievere manier te gebruiken dan
de beelden die de passieve middeleeuwer in de kathedraal kreeg voorgeschoteld. Het is
de bedoeling om, door met het oog snel van beeld naar beeld te springen, op gedachten
te komen, om inzichten te genereren die door normaal denken niet kunnen ontstaan.
-5-
Schematische reconstructie van de indeling van Camillo’s geheugentheater door Frances Yates
Camillo’s theater was al met al een wat obscuur mystiek instrument, maar de wijze
waarop hij informatie structureerde in een theateropstelling, heeft veel navolging
gekregen.
Toen tijdens de Verlichting de traditionele rariteitenkabinetten uitgroeiden tot musea,
werd daarin geregeld teruggegrepen op Camillo’s concept van het geheugentheater.
In een museum zien we eigenlijk altijd dat het één of andere onderwerp visueel
aanschouwelijk wordt gemaakt door middel van theatraal gerangschikte beelden en
objecten, of het nu gaat om schilderijen, vaderlandse geschiedenis of natuurlijke
historie. Die rangschikking representeert enerzijds de structuur van de kennis die men
wil overdragen, anderzijds is ze bedoeld om de beschouwer op nieuwe gedachten en
ideeën te brengen – kortom: het museum is in zijn oorspronkelijke vorm steeds een
combinatie van kathedraal en geheugentheater. Maar het geheugen wordt er niet langer
in opgevat als een stukje van de goddelijke alwetendheid, maar eerder als een soort
praktische encyclopedie, waarin je wetenschappelijke kennis kunt opslaan en terugvinden.
VI.
Tegelijk met het ontstaan van de musea en de gedrukte encyclopedieën komt er een
einde aan de levende geheugenkunst. Vanaf de 19e eeuw wordt het ‘echte’ geheugen
steeds meer vervangen door kunstmatige geheugens: boeken, musea, bibliotheken. Het
wordt steeds minder noodzakelijk voor de mens om zelf een goed getraind geheugen te
hebben. De tendens lijkt nog steeds niet ten einde. Vandaag de dag proberen we al onze
-6-
kennis buiten ons eigen geheugen op te slaan, in archieven, op microfiches, in databanken,
op harde schijven enzovoort. Uit ons hoofd leren we bijna niets meer.
Vanuit die verandering ontstaat in de 19e eeuw een heel ander soort belangstelling voor
het geheugen. Men gaat de nadruk leggen op het geheugen als vreemd en grillig
verschijnsel, dat eerder poëtische kwaliteiten blijkt te bezitten dan wetenschappelijke.
Waren de beoefenaars van de ‘Ars Memoriae’ altijd gefascineerd geweest door het idee
dat je heel precies iedere gewenste herinnering zou moeten kunnen ophalen, in de 19e
eeuw ontstond er juist belangstelling voor de onvoorspelbaarheid van opkomende en
verdwijnende herinneringen. Het leidde in elk geval tot één monumentaal kunstwerk, de
romancyclus À la recherche du temps perdu van Marcel Proust (1871-1922). Daarin
draait alles om een herleven van de jeugdjaren van de schrijver. De beroemdste passage
van het boek is die, waarin de hoofdpersoon een koekje in de thee doopt – waarop zijn
hele jeugd in zijn herinnering terugkomt:
(...) alle bloemen uit onze tuin en uit die van meneer Swann, en de waterlelies in de Vivonne,
en al die bekenden in het dorp met hun woninkjes en de kerk en heel Combray met zijn
omgeving, de huizen, de tuinen, dat allemaal hervindt zijn vorm, wordt tastbaar en komt
tevoorschijn uit mijn kopje thee.
De wispelturigheid van het vergeten en het herinneren, die door Proust werd verwoord,
domineert het beeld van het geheugen in de 20ste eeuw. In de twintigste eeuw heerst
lang zo’n optimistisch beeld niet meer van de mogelijkheden van ons geheugen als in
eerdere perioden. Niet alleen is het geheugen voor ons bepaald niet meer onfeilbaar, in
onze perceptie is het eerder een voorname bron van onnodige ellende.
Het moderne geheugenbeeld is in hoge mate
gevormd door Sigmund Freud (1856-1939).
Freud introduceerde het idee van het
verdrongen trauma, de pijnlijke gebeurtenis die
door autonome werkzaamheid van de hersenen
wordt weggestopt in een bijna ontoegankelijk
gebied van het bewustzijn. Het geheugen wordt
door Freud vooral benadrukt als een verzameling
slecht genezen wonden. Freud geheugenbeeld is
dat van een niet al te best bewaakte kerker,
waar doorlopend pijnlijke herinneringen uit
weten te ontsnappen, door zich te vermommen
als iets anders. En in al die listige vermommingen
blijft de pijnlijke herinnering de patiënt kwellen.
De enige remedie is om op zoek te gaan naar de
verdrongen herinnering en opnieuw de pijnlijke
ervaring te beleven.
René Magritte, La Mémoire, 1948
Het nieuwe geheugenbeeld heeft in de kunst zijn uitwerking niet gemist, natuurlijk
allereerst in het Surrealisme, maar ook op andere manieren. Wij zijn grote woorden over
het verleden gaan wantrouwen als politieke propaganda. De herinnering, zou je kunnen
zeggen, heeft iets van zijn gouden glans verloren en is verdacht geworden. Misschien is
-7-
dat wel de oorzaak van een verlangen dat door de Duitse linguïst Harald Weinrich (1927)
werd geformuleerd: een verlangen naar een tegenpool voor de ‘Ars Memoriae’, een ‘Ars
Oblivionis’, vergeetkunst.
Het is moeilijk om je iets voor te stellen bij een ‘kunst van het vergeten’, juist omdat ons
geheugen zo grillig is. Hoewel... Hadden we niet vastgesteld, dat iedere herinnering
onvermijdelijk ook een vergeten impliceert? Zoals de Grieken al vaststelden: alleen dat
wat in muzische vorm gegoten is, zullen wij ons kunnen herinneren. Maar de muzische
vorm vervormt het verleden, verandert het verleden in een coherent beeld – en pleegt
daarmee bedrog, doet ons vergeten hoe het echt was.
Misschien ligt het antwoord wel veel dichter bij huis dan we denken.
Kunst stelt ons in staat om te herinneren. Tegelijk staat kunst garant voor vergetelheid.
Misschien is het wel zo, dat het opdiepen van elke herinnering gepaard gaat met een even
groot vergeten. Dan is iedere herinneringskunst tevens vergeetkunst. En dan is alle
kunst is zowel herinneringskunst als vergeetkunst.
Duidelijk is, dat er hoe dan ook een permanente wisselwerking bestaat tussen het
geheugen en de kunst. De ene keer beïnvloedt de kunst het beeld van het geheugen, de
andere keer gaat het omgekeerd. Hoe de Grieken dachten over het geheugen,
beïnvloedde hun kunst – hun literatuur. Hoe de Romeinen bouwden, beïnvloedde hun beeld
van het geheugen. Voor de middeleeuwer is er bijna geen verschil meer tussen geheugen
en kunst. De kathedraal is een geheugen, en het geheugen is een kathedraal. Van
kathedraal werd het geheugen een theater, van theater een museum en van museum een
vuilnisbak.
Geheugenbeelden ontstaan, verdwijnen weer, en herleven van tijd tot tijd. Op dit
moment proberen kunstenaars en wetenschappers broederlijk nieuwe geheugenbeelden
te bedenken. Zo is de Faculteit der Kunsten van de Koninklijke Academie en de
Rijksuniversiteit Leiden bezig een eigentijdse adaptatie van het geheugentheater van
Camillo te ontwikkelen. Camillo is weer van stal gehaald, omdat de werking van zijn
geheugentheater zoveel lijkt op de manier waarop wij het Internet gebruiken.
Tegelijkertijd organiseren studenten van de deeltijdopleiding Beeldende Kunst van de
Koninklijke Academie de tentoonstelling ‘Voor ik vergeet’, waarvan de inrichting een
geheugenmetafoor is die ongemerkt allerlei elementen van historische geheugenbeelden
in zich draagt.
Wat het geheugen nu werkelijk is, zullen we waarschijnlijk nooit te weten komen. Daarom
zullen de geheugenbeelden zullen zich steeds blijven vernieuwen, net als de kunst. Ze
zijn twee handen op één buik.
© Onno Schilstra, Amsterdam 2005
Bronvermelding:
Voor dit essay heb ik overvloedig gebruik gemaakt van zeer veel Internetbronnen. Deze zijn opgenomen in het
weblog, dat te lezen is op de leestafel van de tentoonstelling ‘Voor ik vergeet’. Daarnaast was het boek ‘De
Geheugenkunst’ van Frances Yates ( Amsterdam 1996) een voorname bron.
-8-
Download