1 In dienst van het algemeen belang Ministeriële verantwoordelijkheid en parlementair vertrouwen Robert K. Visser 1 Samenvatting Ministeriële verantwoordelijkheid en parlementair vertrouwen vormen de hoekstenen van de Nederlandse parlementaire democratie. Publieke verantwoordelijkheid vraagt om publieke verantwoording. Goede verantwoording is een eis van democratie. Op basis daarvan kan de volksvertegenwoordiging het vertrouwen in een kabinet bepalen. In samenhang maakt dit stelsel van verantwoordelijkheid, verantwoording en vertrouwen een goede parlementaire controle mogelijk. Deze studie is een staatsrechtelijke analyse en beoordeling van de wijze waarop de ministeriële verantwoordelijkheid en de parlementaire vertrouwenregel op elkaar inwerken en geeft een actueel beeld van de relevante rechtsontwikkeling. Na een schets van de historische ontwikkeling, wordt op basis van vele praktijkvoorbeelden uit de laatste vijfentwintig jaar, de actuele stand van zaken in beeld gebracht. Drie deelvragen staan centraal en worden vanuit verschillende invalshoeken behandeld: • Wat is de inhoud van de ministeriële verantwoordelijkheid? • Wat is parlementaire verantwoording? • Wat is parlementair vertrouwen? De inhoud van de ministeriële verantwoordelijkheid De ministeriële verantwoordelijkheid gaat over het handelen en nalaten van de minister in functie. Er kunnen verschillende soorten van handelen worden onderscheiden: 1. Persoonlijk handelen: a. Alles dat door de minister in persoon of geschrift wordt meegedeeld aan de Tweede of Eerste Kamer. b. Het overige eigen handelen van de minister. c. Een bijzondere categorie betreft het handelen van de Koning. Dat handelen komt volledig voor de verantwoordelijkheid van de minister. Dit is meestal de minister-president. d. Het eigen handelen van een minister ten aanzien van de overige leden van het koninklijk huis. 2. Handelen dat wordt toegerekend aan de minister. Dit betreft het handelen van ambtenaren in functie. 1 Boom, Amsterdam, 2008. ISBN 978 90 8506 648 4; NUR 680. 2 3. Handelen naar aanleiding van een gebeurtenis op het beleidsterrein van de minister waarop een overheidsreactie gewenst wordt gevonden, maar waarop geen of onvoldoende mogelijkheden tot ministerieel handelen aanwezig zijn. Het handelen kan dan betekenen dat de wet moet worden aangepast, of dat er afspraken moeten worden gemaakt met een andere overheid, of dat anderszins handelend moet worden opgetreden op terreinen die buiten de directe invloedssfeer van de minister liggen. De reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid is zeer ruim. Er bestaat altijd een vorm van ministeriële verantwoordelijkheid, tenzij de (grond)wetgever deze expliciet heeft uitgesloten. Deze ruime ministeriële verantwoordelijkheid wordt verder slecht beperkt door de bevoegdheid van andere publiekrechtelijke of private organen. Ministeriële verantwoordelijkheid is, anders dan in veel literatuur wordt gesteld, niet beperkt tot de juridische bevoegdheden die een minister heeft. Naast formele bevoegdheden beschikt een minister ook over andere mogelijkheden om zijn verantwoordelijkheid waar te kunnen maken, namelijk door feitelijk handelen, zoals overleg of diplomatie. Parlementaire verantwoording Over de ministeriële verantwoordelijkheid wordt publieke verantwoording afgelegd in de volksvertegenwoordiging. Van belang is dat daarbij zoveel mogelijk eerst de feiten worden vastgesteld. Zonder goede informatie is geen echte beoordeling mogelijk. Het verschaffen van goed inzicht in de feitelijke situatie is daarmee ook de allereerste verantwoordelijkheid van een minister die verantwoording aflegt. Het is een essentieel onderdeel van zijn staatsrechtelijke plicht om verantwoording af te leggen. In de praktijk wordt deze feiten-fase soms als aparte fase te weinig onderscheiden. De echte verantwoording is allereerst een terugblik. Verantwoording is het geven van een zo nauwkeurig mogelijk antwoord op de vraag waarom er is gehandeld zoals er is gehandeld. Verantwoording is ook een vooruitblik. Verantwoording is immers niet een doel op zich. Verantwoording is ook een instrument in het belang van goed overheidsbestuur. Het verantwoordingsproces moet daarom gericht zijn op herstel of verbetering. Parlementair vertrouwen Bij het leerstuk van ministeriële verantwoordelijkheid en parlementair vertrouwen staan twee ongelijksoortige situaties tegenover elkaar. Aan de ene kant staat de staatsrechtelijke plicht van de minister, een rechtsplicht, om verantwoording af te leggen over zijn handelen en nalaten. Aan de andere kant staat het algehele politieke oordeel van de volksvertegenwoordiging over het functioneren van de minister. Het ambt legt verantwoording af. Het politieke oordeel, het vertrouwen betreft evenwel de ambtsdrager, de persoon die het ambt draagt. Het beoordelingskader van de volksvertegenwoordiging is dus veel breder dan de concrete gebeurtenis waarover verantwoording wordt afgelegd. 3 Soms heeft het politieke oordeel zelfs met het concrete geval niets van doen en wordt het uitsluitend door politieke motieven ingegeven. Voor de volksvertegenwoordiging staat steeds de vraag centraal of zij voldoende vertrouwen heeft in de betrokken minister om hem in die functie te handhaven. Het stelsel van parlementaire kabinetten en van negatief parlementair vertrouwen, het vertrouwen wordt verondersteld tot het tegendeel blijkt, helpt daarbij door nuances van vertrouwen te accepteren. Het bestaan van coalitiekabinetten wordt hierdoor mogelijk gemaakt. Systematisch bezien kan het bij de vertrouwensvraag gaan om drie invalshoeken: 1. Beoordeling op grond van de verantwoording zelf. Dit is de verantwoording van de minister in zijn hoedanigheid van minister, dus als functionaris. 2. Beoordeling van persoonlijk handelen. Een persoonlijke gebeurtenis bepaalt de vertrouwensvraag. Dit kan ook een situatie betreffen die geen relatie heeft met de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister. 3. Beoordeling op grond van politieke opportuniteit. De parlementaire vertrouwensregel geldt ten aanzien van beide Kamers van de StatenGeneraal. Ook de Eerste Kamer is immers een politiek college. De werking van de vertrouwensregel wordt in de Eerste Kamer echter mede beïnvloed door de verhouding tussen de Eerste en de Tweede Kamer. Het politieke primaat ligt bij de Tweede Kamer. Conclusies Het onderzoek laat een verschuiving zien binnen het stelsel van ministeriële verantwoordelijkheid en parlementair vertrouwen. Een verschuiving van verantwoording over beleid naar verantwoording over uitvoering en een verschuiving van politieke discussie naar inhoudelijke en gedetailleerde behandeling. Het onderzoek leert dat controle als zodanig meer op de voorgrond is komen te staan. Er is voorts een duidelijke ontwikkeling van een parlement dat verantwoording aan een minister vraagt, naar een minister die het actief verantwoording aflegt. Er wordt een actieve invulling van de ministeriële verantwoordelijkheid verlangd. Dat betekent dat - ook ongevraagd informatie moet worden gegeven. In het verantwoordingsproces worden de verschillende fasen van verantwoording en controle soms door elkaar gehaald. Te vaak en te snel wordt overgegaan tot het politieke oordeel en de politieke conclusie, de vertrouwensvraag. Vanuit de invalshoek van parlementaire controle is het beter om eerst ruimte te nemen voor de echte verantwoording. Een “afrekencultuur” dient geen publiek belang. De verantwoordelijkheid van het landsbestuur is zeer ruim, maar niet onbegrensd. Zij kan worden ingeperkt door de Grondwet en de wet: daar waar de formele wetgever de bevoegdheid aan een ander publiek of privaat orgaan heeft gegeven, is er geen ministeriële verantwoordelijkheid. Er zijn ook natuurlijke grenzen: tot het onmogelijke is niemand gehouden. 4 Naast verdieping van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid, is er ook een tendens waar te nemen naar een sterkere collectieve ministeriële verantwoordelijkheid. De steeds grotere samenhang tussen onderwerpen brengt dat met zich. Daarnaast is er ook een ander aspect. In een tijd waarin incidenten snel groot kunnen worden, is de “houvast” van de ministerraad tevens een middel om in coalitieverband bij elkaar te blijven. Overigens blijft die toegenomen collectieve ministeriële verantwoordelijkheid vaak op de achtergrond. Het zijn de individuele ministers die in de Kamer verantwoording afleggen. In de staatsrechtelijke praktijk is een ontwikkeling waar te nemen naar meer aandacht voor het feitencomplex. De mogelijke gevolgen van publieke verantwoording leiden tot een zekere verschuiving van de verantwoordingsfase naar de informatiefase. In de afgelopen decennia is de nadruk op de verantwoordelijkheid voor bestuur en beleid geleidelijk verschoven naar de verantwoordelijkheid voor besturen en uitvoeren. Ook in het ongeschreven staatsrecht zijn nieuwe ontwikkelingen te zien. Er mag niet te snel tot ongeschreven staatsrecht worden geconcludeerd. Wat essentieel is voor de bestendigheid van het staatsbestel en de rechtmatigheid van het overheidsoptreden kan echter zeker tot het ongeschreven staatsrecht worden gerekend. Vanuit dat gezichtpunt zijn een aantal ongeschreven regels rond de kabinetsformatie alsmede enkele regels ten aanzien van openbaarheid en informatieverschaffing aan het parlement als ongeschreven staatsrecht te beschouwen. Een apart aspect van de ministeriële verantwoordelijkheid betreft de verantwoordelijkheid voor het staatshoofd en voor de overige leden van het koninklijk huis. Het handelen van de Koning wordt geheel toegerekend aan de minister; dat is meestal de minister-president. De overige leden van het koninklijk huis zijn zelf voor hun handelen verantwoordelijk. Voor hen geldt wel een bijzondere ministeriële verantwoordelijkheid. Dit is de zorgplicht voor de minister om de overige leden bij te staan bij hun handelen dat het openbaar belang kan raken.