H.6 regeling Samenvatting Zenuwstelsel • Het zenuwstelsel bestaat uit: – Centrale zenuwstelsel ( bestaat uit: grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg – Zenuwen • Functies van zenuwstelsel: – Verwerken van impulsen afkomstig van zintuigen. In zintuigcellen ontstaat een soort elektrische signaal die gestuurd wordt naar de hersenen. – Regeling van de werking van spieren en klieren. Centrale zenuwstelsel Het zenuwstelsel van een mens bestaat uit het centrale zenuwstelsel en alle zenuwen. Prikkel en impuls • Prikkel = een invloed uit het milieu (omgeving) op een organisme (dieren,planten, enz.) – Voorbeeld: een zeer aantrekkelijk persoon loopt langs en jij draait je hoofd richting die persoon. Dit noemen we een prikkel. – Voorbeeld: lichtstralen en geuren zijn prikkels • Impuls = zijn elektrische signalen die door de zenuwen gestuurd worden naar hersenen of naar de spieren. – Voorbeeld: Bij de macdonalds zie je iemand een heerlijk ijsje eten (prikkel). Je ogen sturen een signaal naar de hersenen (impuls). De hersenen stuurt een signaal naar je speekselklieren (impuls). Je begint speeksel te produceren want je hebt ook zin in een ijsje. • Je hersenen verwerken de impulsen en reageren door het afgeven van andere impulsen. Bouw van een zenuwcel • Cellichaam met celkern • Uitlopers die impulsen naar het cellichaam toe geleiden. • Uitlopers die impulsen van het cellichaam af geleiden. Gevoelszenuwcel Aangesloten op Zintuigcellen Centrale zenuwstelsel 3 typen zenuwcellen • Gevoelszenuwcel: geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelcel. – 5 zintuigen: zien, horen, ruiken, proeven, voelen. – Heeft 1 hele lange uitloper. – Cellichamen liggen vlak bij het centrale zenuwstelsel. • Bewegingszenuwcel: – Geleiden impulsen van het centrale zwenuwstelsel naar spieren en klieren – Liggen in het centrale zenuwstelsel – 1 lange uitloper • Schakelcellen: geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel. – Verbinden uitlopers van gevoelszenuwcellen met uitlopers van bewegingszenuwcellen. – Liggen in het centrale zenuwstelsel. – Onderling verbonden door middel van uitlopers Schakelcel Bewegingscel uitloper Zit in centrale zenuwstelsel Aangesloten op spiercellen of kliercellen Zenuw • Uitlopers liggen bij elkaar in een zenuw. • Elke uitloper is omgeven door een dun laagje. (werkt als isolatie, zodat de uitlopers geen contact met elkaar maken) • Om de zenuw ligt bindweefsel. – Stevige laag die zorgt voor bescherming van de zenuw. Zie bladzijde 11 afbeelding 7 3 typen zenuwen • Gevoelszenuw: – Bevat uitlopers van gevoelszenuwcellen. – Voorbeeld: oogzenuw. – Geleiden impulsen van de zintuigcellen in je ogen naar het centrale zenuwstelsel. • Bewegingszenuw: – Bevat uitlopers van bewegingszenuwcellen • Gemengde zenuw: – Bevat uitlopers van gevoelszenuwcellen en uitlopers van bewegingszenuwcellen. – Komt het meeste voor. • Zenuwen afkomstig van delen hoofd en hals komen bij de hersenstam aan. (hersenzenuwen) • Zenuwen vanaf de romp en ledematen(armen en benen) komen bij het ruggenmerg aan. • Zie 3e pagina met afbeelding hersenzenuwen en ruggenmergzenuwen. Ruggenmerg • Ruggenmerg ligt beschermd in het wervelkanaal in de wervels. (zie plaatje volgende bladzijde) • Begint bij hersenstam en eindigt bij de lendenwervels onder aan de rug. (zie plaatje volgende bladzijde) • Witte stof (ligt in de schors) – Liggen veel uitlopers van schakelcellen. – De uitlopers geleiden impulsen van en naar de hersenen. Dus omlaag en omhoog. – Witte kleur komt door isolerende laagjes om de uitlopers. • Grijze stof (ligt in het merg) (vlindervormige gedeelte) – Liggen de cellichamen van schakelcellen en van bewegingscellen. In het merg ligt grijze stof In de schors ligt witte stof Ruggenmerg • Rugzijde: komen gevoelszenuwen het ruggenmerg binnen • Buikzijde: verlaten bewegingszenuwen het ruggenmerg. • Functie ruggenmerg: – Geleiden van impulsen van zenuwen romp en ledenmaten naar de hersenen en omgekeerd. – Geleiden van impulsen in reflexbogen van romp en ledematen Hersenen • Grote hersenen: – Functie: het verwerken van impulsen afkomstig van zintuigen en regelen van bewegingen. – In de schors ligt grijze stof : daarin zitten cellichamen van schakelcellen – In het merg ligt de witte stof: daarin zitten uitlopers van schakelcellen – Hersencentra: groepen cellichamen van schakelcellen in de hersenschors. (zie plaatje volgende pagina) – Gevoelscentra (gehoorcentra , gezichtscentra): binnenkomende impulsen worden verwerkt. – Bewegingscentra (schrijfcentra/denk , spreekcentra): ontstaan impulsen voor bewuste reacties. De hersenen met de ligging van de hersencentra • Kleine hersenen: – Functie: Het coordineren van bewegingen (o.a. Het evenwicht) • Hersenstam – Functie: Geleiden van impulsen van het ruggenmerg naar de grote en kleine hersenen en omgekeerd – Functie: Geleiden van impuslen van zenuwen in hoofd en hals naar de grote en kleine hersenen en omgekeerd – Functie: Geleiden van impulsen in reflexbogen van hoofd en hals. • Medicijnen, alcohol en drugs beinvloeden de werking van de hersenen. – Het waarnemeningsvermogen en reactievermogen kunnen afnemen onder invloed. Reflexen • Reflex: een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel – De snelheid is nodig om lichaam te beschermen tegen beschadigingen. – Zijn nodig bij het handhaven van de houding en bewegingen van het lichaam. – Terugtrekreflex, kniepeesreflex, ooglidreflex, pupilreflex. – Voorbeeld: je wilt je hand afspoelen, maar het water is heet. Je trekt snel je hand terug. Dit is een reflex. • Reflexboog: – De weg die impulsen afleggen bij een reflex. ( zie plaatje volgende dia) – Via gevoelszenuw geleid naar schakelcellen in het ruggenmerg of hersenstam naar schakelcellen naar bewegingscellen naar spiercellen (spieren kunnen dan samentrekken) • Bewuste reactie: – Voorbeeld: Iemand duwt je opzij. Je voelt de duw en jij duwt terug. Het terugduwen is een bewuste reactie. De dokter slaat met zijn hamer op je knie. De volgende reacties volgen. Het hormoonstelsel • Het hormoonstelsel bestaat uit hormoonklieren die hormonen produceren. – Veel hormoonklieren hebben geen afvoerbuis: de hormonen worden afgegeven aan het bloed. Via het bloed komt het in het hele lichaam terecht. – Hormonen regelen de werking van weefsels en organen die er gevoelig voor zijn. – Hormonen zijn onder andere van inlvoed op groei en ontwikkeling, de stofwisseling en de voortplanting. Bladzijde 19 afbeelding 22, klieren schematisch 1. Hypofyse: Ligt onder de hersenen. 3. Schildklier: ligt in de hals, voor het strottenhoofd en tegen de luchtpijp aan. 6. Eilandjes van Langerhans: ligt in de alvleesklier 5. Bijnieren: Liggen als kapjes op de nieren 7. Eierstokken (bij een vrouw): in de buikholte 8. Teelballen (bij de man): in debalzak. Hypofyse • Hypofyse: produceert groeihormonen en hormonen die de werking van andere hormoonklieren beinvloed. – Groeihormonen stimuleren de groei van de beenderen van het skelet. (teveel = reuzengroei, te weinig = dwerggroei) – Een hormoon uit de hypofyse stimuleert de productie van schildklierhormoon door de de schildklier. – Hormonen uit de hypofyse beinvloed de eierstokken en teelballen (geslachtshormonen). • Bij vrouwen stimuleren hormonen uit de hypofyse de rijping van de follikeles in de eierstokken en de ovulatie (eiersprong) • Bij mannen stimuleren hormonen uit de hypofyse de productie van zaadcellen door de teelballen De schildklier • Ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan. • Produceert onder invloed van hypofyse: schildklierhormoon. • Is voor stofwisseling en groei en ontwikkeling. • Schildklier hormoon stimuleert de verbranding in cellen. • Te veel schildklierhormonen:Te veel verbranding in de cellen plaats > persoon kan rusteloos en vermagert sterk. • Te weinig schildklierhormonen: Te weinig verbranding in de cellen plaats -> Persoon krijgt het koud, snel moe. Bij kind geestelijke en lichamelijke ontwikkeling trager. – Dit kan komen door te weinig jood in het voedsel. Noodzakelijk voor vorming schildklierhomoon. (jood zit in zout) • Struma (kropgezwel) bij een volwassen persoon: Te weinig schilkklierhormonen, schildklier vergroot zich. Struma Insuline kan ingespoten worden met een insulinepen De eilandjes van Langerhans • Zijn groepjes cellen die tussen de cellen van de alvleesklier liggen. • Alvleesklier is een verteringsklier • De eilandjes van Langerhans produceren de hormonen: Insuline en glucagon. (houden het glucosegehalte van het bloed constant) • Koolhydraten worden verteerd in het darmkanaal tot o.a. Glucose. Glucose wordt opgenomen door de wand van de dunne darm in het bloed. (0,1% glucose in het bloed) • Bloedsuikerspiegel = het glucosegehalte van het bloed. • Na koolhydraatrijke maaltijd (veel brood, pasta, aardappels) kan het glucose gehalte in het bloed te hoog zijn. De eilandjes van Langerhans reageren daarop om Insuline te produceren. • Onder invloed van insuline wordt in de lever en in spieren glucose omgezet in glycogen. • Glycogeen is reservestof die wordt opgeslagen in de lever en spieren. • Door omzetten glucose in glycogeen daalt glucosegehalte in bloed. • Suikerziekte: Eilandjes van Langerhans produceren te weinig insuline. Waardoor het glucosegehalte in het bloed niet kan dalen. Maximaal mag dit 0,16 % zijn. • Mensen met suikerziekte spuiten insuline in. • Glucose is de meest gebruikte brandstof voor cellen. Bij lichamelijke inspanning vindt veel verbranding plaats. Cellen halen glucose uit het bloed. Wanneer glucose gehalte te laag (beneden 0,1%) reageren eilandjes van Langerhans daarop door veel glucagon te produceren. • Onder invloed van glucagon wordt in de lever en spieren glycogeen omgezet in glucose. Dat wordt afgegeven aan het bloed. Stijging glucose gehalte van het bloed. • Glucosegehalte te hoog -> eilandjes van langerhans produceren veel insuline -> lever en spieren zetten glucose om in glycogeen -> glucose gehalte bloed daalt • Glucosegehalte te laag -> eilandjes van langerhans produceren veel glucagon -> lever en spieren zetten glycogeen om in glucose -> glucosegehalte in bloed stijgt. Bijnieren • Liggen als kapjes op de nieren. • Produceren het hormoon adrenaline • Wanneer je woedend, bang of ergens van schrikt geven de bijnieren adrenaline af aan het bloed. • Onder invloed van adrenaline wordt in de lever en spieren glycogeen omgezet in glucose -> glucosegehalte stijgt in het bloed. • Hartslag en ademhaling onder invloed van adrenaline verhoogt en versneld. • Snelle en kortdurende werking. • Bij grote inspanning zorgt het lichaam voor snel te handelen.