- Scholieren.com

advertisement
Biologie samenvatting Regeling SE2
1. Het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en uit zenuwen.
 Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de:
- grote hersenen
- kleine hersenen
- hersenstam
- ruggenmerg
 De zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met alle lichaamsdelen.
Zintuig = orgaan dat reageert op prikkels uit de omgeving.
Prikkel = invloed uit het milieu op een organisme.
Voorbeelden:
- geluid
- geur
- licht
- warmte
Impulsen = dat zijn elektrische signalen die door zenuwen kunnen woorden vervoerd.
In een zintuig zitten zintuigcellen  maken impulsen (= elektrisch signaaltje)  impuls
wordt doorgegeven aan zenuw  ruggenmerg en/of hersenen.
De functie van het zenuwstelsel: Het zenuwstelsel verwerkt impulsen afkomstig van
zintuigen. Ook regelt het zenuwstelsel de werking van spieren en klieren.
Dat gaat als volgt:
Zintuig  impuls via zenuw  ruggenmerg en/of hersenen  impuls via zenuw  spier of
klier reageert.
2. Zenuwcellen en zenuwen
Het zenuwstelsel bevat miljoenen zenuwcellen. Elke zenuwcel bestaat uit een cellichaam en
uitlopers.
 In het cellichaam bevindt zich de celkern. Deze liggen vlak bij of in het centrale
zenuwstelsel
 Door de uitlopers worden de impulsen vervoerd.
Er zijn uitlopers die impulsen naar het lichaam toe geleiden en uitlopers die impulsen van het
cellichaam af geleiden. Uitlopers kunnen heel lang zijn.
Je hebt 3 typen zenuwcellen:
1) Gevoelszenuwcellen:
- Geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale
zenuwstelsel.
- Bevat 1 lange uitloper naar het cellichaam toe.
- Cellichaam ligt vlakbij centrale zenuwstelsel.
2) Bewegingszenuwcellen:
- Geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel
naar spieren of klieren.
- Cellichamen liggen in het centrale zenuwstelsel.
- Bevat 1 lange uitloper van het cellichaam af.
3)
-
Schakelcellen:
Geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel.
Liggen in hun geheel in het centrale zenuwstelsel.
Schakelcellen zijn onderling verbonden d.m.v. uitlopers.
Uitlopers van zenuwcellen liggen gegroepeerd in zenuwen.
Elke uitloper bevat een stevig beschermend isolatielaagje van bindweefsel  bescherming
van de zenuw.
Je hebt 3 soorten zenuwen:
1) Gevoelszenuw
- Alleen uitlopers van gevoelszenuwcellen
2) Bewegingszenuw
- Alleen uitlopers van bewegingszenuwcellen
3) Gemengde zenuw
- Zowel uitlopers van gevoelszenuwcellen als
bewegingszenuwcellen
- Meeste zenuwen in je lijf
halswervels
borstwervels
Lendenwervels
heiligbeen
Ruggenmergszenuwen zijn zenuwen van de romp en ledematen naar het ruggenmerg.
Hersenzenuwen zijn zenuwen van hoofd of hals die aankomen in de hersenstam.
3. Het ruggenmerg
Het ruggenmerg ligt goed beschermd in het wervelkanaal in de wervels. Het ruggenmerg
begint bij de hersenstam en eindigt bij de lendenwervels onder aan de rug. Tussen twee
wervels komt steeds aan iedere kant een ruggenmergzenuw uit het ruggenmerg.
In het merg (het vlindervormige gedeelte) ligt de grijze stof. Hierin liggen de cellichamen van
schakelcellen en van bewegingszenuwcellen.
In de schors (het buitenste gedeelte) ligt de witte stof. Hierin liggen veel uitlopers van
schakelcellen.  de witte kleur wordt veroorzaakt door de isolerende laagjes die om de
uitlopers heen liggen.
De uitlopers van gevoelszenuwen liggen bij elkaar in gevoelszenuwen die aan de rugzijde het
ruggenmerg binnenkomen. De verdikkingen in deze zenuwen heten zenuwknopen.
 In deze zenuwknopen liggen de cellichamen van de gevoelszenuwen.
4. Hersenen
De hersenen bestaan uit de hersenstam, de grote
hersenen en de kleine hersenen.
De hersenstam ligt in het verlengde van het ruggenmerg.
De hersenstam geleid impulsen van het ruggenmerg naar
de grote en kleine hersenen en in omgekeerde richting.
Ook geleidt de hersenstam de impulsen afkomstig van de
grote en kleine hersenen naar de spieren en klieren in
hoofd en hals.
In de grote hersenen komen zeer veel impulsen aan, afkomstig van zintuigen. Pas als deze
impulsen in de grote hersenen zijn verwerkt, word je je bewust van een prikkel.
 De plaats waar impulsen in de grote hersenen aankomen en worden verwerkt,
bepaalt de aard van de waarnemingen die je doet.
 In de grote hersenen liggen de cellichamen van de schakelcellen in groepen bij elkaar
 hersencentra.
De meeste gevoelscentra liggen bij elkaar in de hersenschors achter de centrale groeve. De
gevoelscentra voor gezicht, gehoor en reuk liggen apart in de hersenschors.
Doordat in de gevoelscentra van de grote hersenen binnenkomende impulsen worden
verwerkt, vindt bewuste gewaarwording(waarneming) van prikkeling plaats.
De meeste bewegingscentra liggen bij elkaar in de hersenschors vóór de centrale groeve. De
bewegingscentra voor schrijven en spreken liggen apart in de hersenschors.
In de bewegingscentra kunnen impulsen ontstaan. Deze impulsen kunnen via de hersenstam,
het ruggenmerg en bewegingszenuwcellen naar spieren worden geleid. Deze impulsen
veroorzaken bewegingen die je bewust maakt.  bewuste of gewilde bewegingen.
Kleine hersenen  Belangrijke rol bij coördinatie en evenwicht van spierbewegingen
Hersenstam 
-
Verbinding tussen ruggenmerg – grote/kleine hersenen
Regelt lichaamstemperatuur, pupilreflex en ademhaling.
De schors van de grote en kleine hersenen bevat grijze stof met de cellichamen van
schakelcellen.
In de merg van de hersenen ligt de witte stof die de uitlopers van schakelcellen
bevatten.
Medicijnen, alcohol en drugs beïnvloeden werking van het zenuwstelsel.
5. De weg die impulsen afleggen
Je hebt twee soorten reacties:
1) Bewuste reacties:
 Impuls gaat via de grote hersenen en worden verwerkt in gevoelscentra. Daarna
beslis je in je bewegingscentra of je reageert.
2) Reflexen:
 Een reflex is een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.
 Andere voorbeelden van reflexen zijn de terugtrekreflex, de ooglidreflex en de
pupilreflex.
 Route: zintuig  gevoelszenuwcel  schakelcel in ruggenmerg 
bewegingszenuwcel  spier
Reflexboog = weg die impulsen afleggen bij een reflex.
6. Het hormoonstelsel
Het hormoonstelsel bestaat uit een aantal hormoonklieren. Een klier bevat cellen die
bepaalde stoffen produceren.  hormoonklieren produceren hormonen.
Hormonen = zijn stoffen die de werking van bepaalde organen regelen.
Klier = orgaan die bepaalde stoffen produceert
Je hebt 2 soorten klieren:
 Stoffen afvoeren via afvoerbuizen (speeksel, zweet en traanklier)
 Stoffen afvoeren via bloed (hormoonklier)
Hormoon
 Stof die werking van een bepaald orgaan regelt
 Vervoert via bloed
 Alleen werkzaam in weefsel/orgaan dat er gevoelig voor is
 Regelen langzame, langdurige processen
Belangrijke hormoonklieren: hypofyse, schildklier, eilandjes van Langerhans, bijnieren,
eierstok en teelbal.
7. De hypofyse en de schildklier
De hypofyse ligt tegen de onderzijde van de hersenen, tussen de beide hersenhelften in.
De hypofyse produceert een hormoon dat de groei van de beenderen van het skelet regelt.
Als de hypofyse te veel van dit groeihormoon produceert, ontstaat reuzengroei. Produceert
de hypofyse te weinig groeihormoon, dan ontstaat dwerggroei.
Daarnaast produceert de hypofyse hormonen die de werking van andere hormoonklieren
beïnvloeden.  o.a. productie van geslachtshormonen in eierstok(follikels) of
teelbal(zaadcellen).
Ook produceert de hypofyse een hormoon dat de schildklier stimuleert.
De schildklier ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan. Onder invloed
van een hormoon uit de hypofyse produceert de schildklier het schildklierhormoon.
Schildklierhormoon beïnvloedt de stofwisseling en de groei en ontwikkeling.
Schildklierhormoon stimuleert de verbranding in cellen.
 Te weinig hormoon: minder verbranding in cellen  vermoeid.
 Te veel hormoon: veel verbranding in cellen  vermagering.
 Door tekort aan jood in voedsel kan struma ontstaan  een kropgezwel van de
schildklier
8. De eilandjes van Langerhans en de bijnieren
De eilandjes van Langerhans zijn groepjes cellen die
tussen de cellen van de alvleesklier liggen. De
alvleesklier is een verteringsklier.
 De eilandjes van Langerhans produceren de
hormonen: insuline en glucagon.
 Deze hormonen houden het glucosegehalte van
het bloed min of meer constant.
Het glucosegehalte van het bloed wordt ook wel de
bloedsuikerspiegel genoemd.
De eilandjes van Langerhans produceren insuline. Onder invloed van insuline wordt in de
lever en in spieren glucose omgezet in glycogeen.  glycogeen is een reservestof die wordt
opgeslagen in de lever en in spieren. Door het omzetten van glucose in glycogeen daalt het
glucosegehalte van het bloed.
Alvleesklier bevat groepjes met cellen, de eilandjes van Langerhans  produceren:
 Insuline: zet glucose om in glycogeen (opslag in lever en spieren)
 Glucagon: zet glycogeen om in glucose
Regelen samen je bloedsuikerspiegel, zodat deze constant blijft.
Diabetes = suikerziekte.
 Eilandjes maken te weinig insuline  suikergehalte in bloed stijgt teveel  “suiker in
urine”.
 Oplossing  insuline spuiten.
Bijnieren
 Liggen als kapjes bovenop de nieren
 Produceren hormoon adrenaline
o Stimuleert omzetting van glycogeen in glucose in spieren en lever.
o Versnelt hartslag en ademhaling.
Download