Direct en indirect leren

advertisement
Direct en indirect leren
Direct leren en indirect leren zijn twee verschillende benaderingswijzen bij het aanleren van
bewegingen. Bij direct leren wordt de aandacht rechtstreeks op de te maken beweging gericht. Dit
werkt het beste als de te leren beweging nieuw is voor een atleet. Bij indirect leren wordt veel meer
ruimte gegeven aan het ‘zelflerend vermogen’ van een atleet. Dit geeft uiteindelijk de beste
leerresultaten.
1. Direct leren (expliciet leren)
Zoals gezegd is deze benadering het meest geschikt voor het aanleren van nieuwe bewegingen
(technieken). Direct leren wordt ook wel expliciet leren genoemd. Een atleet doet kennis op van de te
leren beweging en kan aspecten van de beweging ook verwoorden. Een atleet krijgt kennis van de
regels waaraan de uitvoering moet voldoen. De overdracht is letterlijk, via taal, en exact. Bij visueel
ingestelde atleten werkt het ook goed om voorbeelden te laten zien of om beelden te laten zien
(beeldseries of video’s).
Bij deze benadering hoort ook het werken met deelbewegingen. Het in ‘stukken knippen’ van de
totaalbeweging geeft de atleet een beter inzicht in de totaalbeweging.
Ook ‘droog oefenen’ kunnen we scharen onder het directe leren. Bijvoorbeeld: de beweging van het
kogelstoten uitvoeren zonder een kogel vast te hebben. Het verdient aanbeveling om droog oefenen
te combineren met de totaalbeweging.
Om atleten via direct leren nieuwe technieken aan te leren, is het belangrijk dat een trainer inzicht
heeft in de atletiekbewegingen. Zie daarvoor de leertekst Essentie van atletiektechnieken
2. Indirect leren (impliciet leren)
Bij indirect of impliciet leren is er geen of maar beperkte kennisoverdracht over de regels van de
uitvoering. De lerende kan de regels van de bewegingsuitvoering dan ook niet verwoorden. We maken
bij indirect leren gebruik van het ‘zelflerend vermogen’ van een atleet. Uiteindelijk wordt de
uitgevoerde techniek hier veel stabieler en flexibeler van: de atleet is in staat de beweging aan te
passen aan veranderende eisen van de omgeving. Het verdient daarom aanbeveling om, na het
‘kennismaken’ met de techniek via direct leren, veel gebruik te maken van indirecte vormen van leren.
Daar komt nog bij dat (speelse) vormen van indirect leren veel uitdagender zijn voor atleten dan de
vormen die gebruikt worden bij direct leren.
Hieronder beschrijven we enkele voor atleten geschikte vormen van indirect leren.
Gebruik van metaforen of analogieën
De beweging, die wordt voorgedaan of wordt uitgelegd, moet worden vertaald naar de eigen motoriek.
De te leren beweging moet in het lichaam komen te zitten. In de overdracht is het daarom zinvol
aanwijzingen te geven die meer helpen bij het vertalen naar motoriek, dan bij het cognitief verwerken
van informatie. We kunnen hiervoor gebruik maken van metaforen. Metaforen werken niet zomaar. Ze
moeten bij de lerende een ‘klik’ veroorzaken, waardoor de beweging ineens in het lichaam wordt
begrepen. Gebruik daarom niet altijd dezelfde metafoor/analogie, maar wissel zo vaak van insteek tot
een metafoor tot succes leidt. Voorbeelden van metaforen zijn ‘lopen als een paard in galop’, ‘maak
een banaantje’ of ‘maak van je lichaam een stijve plank’.
Leertekst
-1-
Externe focus van aandacht (waarop moeten ze hun aandacht richten?)
Men spreekt van een interne focus wanneer de aandacht gericht is op de uitvoering van de
bewegingen of op de mechanische en interne aansturing die daaraan ten grondslag liggen (zoals
spierspanning of de verdeling van het lichaamsgewicht over beide voeten).
Bij een externe focus is de aandacht gericht op het effect van de bewegingen op de omgeving (zoals
het slingeren van de kogel, de landingspositie van bal, speer of discus of de locatie waarop vinger,
hand of voet terecht moeten komen).
Daarmee bevordert een externe focus van aandacht het automatische karakter van de
bewegingssturing: onbewuste, reflexmatige en daarmee snelle sturingsprocessen kunnen
ongehinderd plaatsvinden, waardoor het gewenste resultaat van de beweging nagenoeg als vanzelf
wordt gerealiseerd. Het leren is impliciet en zorgt voor een hogere retentie. Het is geschikt voor het
ontwikkelen van een stabiele en flexibele techniek.
Differentieel leren versus leren van de ideale techniek
Onder differentieel leren verstaan we het oefenen van variaties op een thema in plaats van het heel
lineair streven naar één techniekuitvoering (de ideale techniek). Door veel te variëren op een
bewegingstechniek worden expliciete regels vermeden en krijgt het zelforganiserende vermogen van
een atleet meer kans om een geoptimaliseerde en geïndividualiseerde uitvoering te kiezen. Voor
kinderen kunnen we gebruik maken van speelse atletiekvormen, waarvan er een paar terug te vinden
zijn in de leertekst Speelse Atletiekvormen
Foutloos leren
Bij foutloos leren wordt een situatie gecreëerd waarin de beweging altijd succesvol wordt uitgevoerd.
Pas als die bewegingsuitvoering beheerst wordt, wordt de setting moeilijker gemaakt. Er is nauwelijks
instructie nodig en het lichaam krijgt optimaal de kans om de beste bewegingsuitvoering te vinden.
Een voorbeeld is het verspringen in een afspringzone: deze zone wordt steeds kleiner gemaakt tot de
atleet springt vanaf de balk.
Dwangstelling en leren
Door de situatie waarin de beweging wordt uitgevoerd dwingend te maken voor een goede uitvoering,
kan de beweging buiten de instructie om worden verbeterd. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:

Werpen over een horizontaal gespannen koord om het hoog houden van de elleboog te dwingen.

Lopen over hekjes om snel loskomen van de grond af te dwingen.

Lopen met springtouw.
Feedback
Veel trainers zijn geneigd om in te grijpen zodra ze een fout zien. “Stop even, je doet dit en het moet
dat zijn." Daarmee trekken ze het leerproces naar zich toe en ontstaat het gevaar dat er minder
aanspraak wordt gedaan op het zelflerend vermogen en dat de atleet afhankelijk wordt van de
feedback van de trainer. Als trainer moeten we dus niet te veel feedback geven. De volgende vormen
van feedback zijn wel geschikt:

Fading frequency: steeds minder feedback geven gedurende het leerproces.

Bandbreedte feedback: feedback over het acceptabele foutenniveau.

Zelfselecterende feedback: feedback alleen op de vraag van de atleet.

Summatieve feedback: feedback over de kwaliteit van een aantal pogingen. Deze feedback kan
zijn:
 samenvattend: hoe de verschillende pogingen verliepen;
 gemiddeld: hoe de kwaliteit van de pogingen veranderde.

Gemiddelde feedback: feedback over het gemiddelde niveau van een aantal pogingen.
Feedback toepassen in de praktijk
Wat moet je kunnen om vanuit het oogpunt van motorisch leren verantwoord een training samen te
stellen;
Leertekst
-2-

Zowel feedback dat het lichaam zelf afgeeft bij bewegen als feedback dat van buitenaf zal komen
beschrijven in de trainingsvoorbereiding. Bijv. voelt de atleet aan hoe hij de voeten plaatst? Waar
ga ik als trainer op letten en wat ga ik zeggen of vragen?

De feedback die je geeft zoveel mogelijk richten op de resultaat en niet hoe het werd uitgevoerd.

De gekozen feedback eenvoudig verpakken (KISS) en zo onbewust mogelijk laten oefenen.

Bepalen hoeveel feedback op dit moment van het leerproces nodig is en hoe je dat het beste kan
doen.

Het moment van feedback bepalen; na het verwerken van de intrinsieke feedback.
Leertekst
-3-
Download