Teelthandleiding 4.4 fosfaatbemesting 4.4 fosfaatbemesting 4.4 Fosfaatbemesting ...................................................................................................................... 1 2 4.4 fosfaatbemesting 4.4 Fosfaatbemesting Versie: april 2016 Op veel percelen worden andere meetmethoden voor het vaststellen van de fosfaatbeschikbaarheid in de bodem gehanteerd dan waar de adviezen in het Handboek Bodem en Bemesting en in deze Teelthandleiding op gebaseerd zijn. Vanaf 2016 zal de Commissie Bemesting Akkerbouw en Vollegrondsgroenten (CBAV) de fosfaatadviezen op basis van deze meetmethoden toetsen. Vooralsnog zijn de officiële fosfaatbemestingadviezen, vermeld in het Handboek Bodem en Bemesting, in dit hoofdstuk leidinggevend. Op zeekleigronden moet u streven naar een Pw-getal van de bouwvoor van minimaal 25 en op de overige grondsoorten naar een van minimaal 30. Pw-getallen beneden de streefwaarden gaan bij suikerbieten ten koste van het wortelgewicht. 4.4.1 Hoogte van de fosfaatgift a. Bodemgericht advies Als het Pw-getal beneden de streefwaarde ligt, luidt het advies om bovenop de fosfaatonttrekking een extra hoeveelheid fosfaat te geven om de streefwaarde te bereiken. In tabel 4.6 staat hoeveel fosfaat er nodig is boven de onttrekking om het Pw-getal te verhogen tot de streefwaarde. Tabel 4.6 Hoeveelheid fosfaat (kg P2O5/ha) die boven de afvoer nodig is om het Pw-getal te verhogen tot 25 op zeeklei en 30 op de overige gronden. Pw-getal 10 15 20 25 zeeklei 780 490 230 overige gronden 990 700 440 210 Om het bestaande Pw-getal te handhaven moet voor een bouwplan met goede opbrengsten gemiddeld 70 kg P2O5 per hectare gegeven worden. In vier jaar tijd moet men dus ongeveer 280 kg P2O5 per hectare geven. Een deel hiervan kan men aan de suikerbieten geven. De fosfaatafvoer met bieten bedraagt overigens gemiddeld 0,7 kg P2O5 per ton bieten. b. Gewasgericht advies Op percelen met een Pw-getal >25 à 30 reageren suikerbieten niet op een fosfaatbemesting. Op dergelijke percelen dient een fosfaatbemesting dan ook alleen om de bodemvoorraad op peil te houden c.q. te brengen. Een fosfaatbemesting aan suikerbieten is dus bij een voldoende bodemvoorraad gericht op de bodem en niet op het gewas. Ook bij fosfaatbemesting moet men rekening houden met de wetgeving; zie paragraaf 4.14. 1 4.4 fosfaatbemesting 4.4.2 Tijdstip van toediening Op percelen met een te lage fosfaattoestand moet de fosfaatbemesting in het voorjaar plaatsvinden. Op percelen met een voldoende hoge fosfaattoestand kan men de fosfaat zowel in het najaar als in het voorjaar geven. 4.4.3 Keuze van de meststof Als enkelvoudige fosfaatmeststof wordt vrijwel uitsluitend Tripelsuperfosfaat of Superfosfaat, beide in water oplosbaar, gebruikt. Verder zijn er veel verschillende mengmeststoffen in de handel (NPK-, NP- en PK-meststoffen). Bij toepassing van een mengmeststof moet de samenstelling passen bij de behoefte van het gewas. Bij voorjaarstoediening is de kans op zoutschade met een chloorarme soort wat kleiner. In tabel 4.7 staan enkele fosfaat- en fosfaat-kaliummeststoffen (PK) vermeld. Voor de NP- en NPK-meststoffen: zie paragraaf 4.3.4, tabel 4.2. Fosfaat uit dierlijke mest is over een langjarige periode bezien, gelijkwaardig aan kunstmestfosfaat. In het eerste jaar na toediening is de werking van fosfaat uit varkensmest 100%, uit kippenmest 70% en uit rundveemest 60%. Bij voldoende hoge Pw-getallen doet dit laatste er niet toe, omdat de bieten dan sowieso niet op fosfaat reageren. De gemiddelde fosfaatgehalten van de belangrijkste dierlijke mestsoorten en compost staan in tabel 4.3. Tabel 4.7 Enkele van de belangrijkste fosfaat- en fosfaathoudende meststoffen. naam/soort Tripelsuperfosfaat gehalte (%) P2O5 K2 O 46 0 be1 0 15 +12 PK-meststof chloorhoudend2 15-30 30 1 be = basenequivalent, weergegeven in kg CaO per 100 kg meststof. Is de waarde lager dan -5 dan is de meststof zuurwerkend, is de waarde hoger dan +5 dan is de meststof basisch werkend; 2 de PK 15-30 is ook chloorarm te verkrijgen. Contactpersoon Peter Wilting 2