Gezin Centraal (GC) Samenvatting Doel Het doel van de methodiek

advertisement
Gezin Centraal (GC)
Samenvatting
Doel
Het doel van de methodiek Gezin Centraal is hulp te bieden aan gezinnen met
uiteenlopende hulpvragen. Het wezenlijke van Gezin Centraal is dat de hulpvraag
het uitgangspunt is voor het hulpaanbod dat wordt aangewend en dat de benadering
per definitie gezinsgericht is. Het uiteindelijke doel is de problematiek tot een
aanvaardbare oplossing te brengen door `empowerment' van het gezin of door het
stimuleren van zelfsturing.
Doelgroep
Gezin Centraal is bedoeld voor gezinnen met kinderen van 6 tot 14 jaar, met
uiteenlopende hulpvragen op het gebied van opvoeding, het functioneren van (één
van) de ouders, gedragproblemen bij (één van) de kinderen of omstandigheden rond
het gezin of in het sociale netwerk. Uiteraard kan sprake zijn van een combinatie van
hulpvragen en problemen.
Aanpak
Gezin Centraal is een gefaseerd en vraaggericht programma waarbij een flexibel
hulpaanbod `op maat' wordt geboden. Het aanbod is hiervoor opgedeeld in kleine
zorgeenheden, modulen en activiteiten, waaruit passende hulp kan worden
samengesteld in een hulpverleningsarrangement afhankelijk van de specifieke
hulpvraag. Gezin Centraal maakt gebruik van reeds bestaande ambulante-, dag- en
residentiële- hulpverleningstrajecten en -projecten. Wezenlijk voor Gezin Centraal is
de trajectbegeleiding: de trajectbegeleider regisseert in overleg met het gezin in
kwestie het hulpverleningsprogramma dat kan bestaan uit ambulante Intensieve
Gezinsbegeleiding (uitgevoerd door de trajectbegeleider), tijdelijke residentiële
hulpverlening (logeren), daghulp, oudercursussen, Sociale Vaardigheidstrainingen
voor kinderen, gespecialiseerde therapieën, coaching of een combinatie van deze
verschillende elementen.
Materiaal
Het programma wordt in verschillende documenten beschreven (zie Van Bemmel,
e.a., 2002; Knorth, e.a., 2003). In 2006 is het handboek voor ambulante
hulpverleners Het Gezin Centraal van de hand van Arjan Bolt verschenen (Bolt,
2006).
Daarnaast worden de verschillende onderdelen van het programma uitgevoerd, voor
zover mogelijk volgens beschikbare protocollen.
Onderzoek effectiviteit
Er zijn aanwijzingen voor de werkzaamheid van de interventie op basis van zeer
beperkt evaluatie-onderzoek. Er is (nog) geen effect aangetoond. Er zijn geen
studies die negatieve uitwerking aantonen.
De makers en uitvoerders van Gezin Centraal voeren studies en onderzoeken aan
die empirische steun geven aan de theoretische onderbouwing van de interventie,
het vraaggericht- en gezinsgerichte werken. Ze voeren geen effectstudies aan naar
buitenlandse versies of naar soortgelijke interventies in Nederland.
Erkenning
Erkend door Panel Jeugdzorg d.d. 12/02/2007
Oordeel: Theoretisch goed onderbouwd
De referentie naar dit document is: Elling, M.W. & Scheek, M. (mei, 2006). Databank
effectieve jeugdinterventies: beschrijving 'Gezin Centraal'. Utrecht: NIZW.
Gedownload op ../../20.. van http://www.jeugdinterventies.nl.
1. Toelichting naam van de interventie
Gezin Centraal is een hulpverleningsprogramma in de jeugdzorg waarbij de
uitgangspunten van de vraaggerichte - en gezinsgerichte hulpverlening strikt worden
gehanteerd. In het kader van Gezin Centraal worden uiteenlopende
hulpverleningsmodules op maat tot programma's samengesteld en gecoördineerd
door een gezinsbegeleider / trajectbegeleider, die daarover permanent
communiceert met de betreffende gezinnen. Het gezin houdt de regie over de
hulpverlening.
2. Doel van de interventie
Het hoofddoel van Gezin Centraal is het bevorderen van `empowerment' of
vergroting van de zelfsturing bij de gezinnen die vastlopen vanwege diverse
problemen (Knorth, e.a., 2003), zodat de gezinnen en de gezinsleden in staat zullen
zijn een belangrijke bijdrage te leveren aan de oplossing van hun problemen.
De concrete problematiek van de gezinnen en de kinderen in die gezinnen, waarvoor
de hulp wordt ingeroepen kan divers van aard zijn. De concrete doeleinden die
worden nagestreefd corresponderen met de problematiek en zijn dan ook
uiteenlopend van aard. In algemene termen gesteld liggen de interventiedoelen,
afhankelijk van de hulpvraag, op de volgende gebieden:






Gedragsverandering bij een kind / de kinderen.
Verbeteren van de opvoedingsvaardigheden van de ouders.
Verbetering van communicatie in het gezin.
Verbetering samenwerking van (ex-)partners en opvoeders.
Verbetering van materiële en sociale omstandigheden.
Benutten van steun uit netwerk.
3. Doelgroep van de interventie
Voor wie en wat is de interventie bedoeld?
Gezin Centraal is bedoeld voor gezinnen met kinderen van 6 tot 14 jaar, voor wie
preventieve hulpvormen of kortdurende ambulante hulpverlening van het Bureau
Jeugdzorg niet toereikend zijn. (Bolt, 2006).
In principe staat Gezin Centraal open voor kinderen en hun gezinnen met
uiteenlopende problematiek. Gezin Centraal zegt immers iets over de werkwijze
(vraaggericht en gezinsgericht) en niet over de inhoud van het programma. De
inhoud van het programma dat wordt geboden kan in principe worden toegesneden
op iedere vraag waarvoor een vraaggerichte en gezinsgerichte benadering zinvol zal
zijn.
Vanwege het vraag- en gezinsgerichte karakter van het programma, kan Gezin
Centraal dus een hulpaanbod bieden aan gezinnen met een brede variatie aan
hulpvragen. Deze vragen hebben over het algemeen betrekking op één of meer van
de volgende vier gebieden:
1. De opvoeding: vragen over het hanteren van lastig gedrag, het verbeteren
van opvoedingsvaardigheden of het verbeteren van de interactie tussen
ouders en kinderen.
2. Het functioneren van (één van) de ouders: het verbeteren van de
samenwerking tussen de ouders, het hanteren van relatie- en
echtscheidingsproblematiek, het hanteren van individuele problematiek van
ouders die van invloed is op de relatie met hun kinderen.
3. Gedragsproblemen bij (één van) de kinderen: leren hanteren van
probleemgedrag en stoornis(sen) van een kind, het verwerken traumatische
gebeurtenissen en rouwprocessen.
4. Omstandigheden in de omgeving van het gezin en in hun sociale netwerk die
het functioneren van de gezinsleden nadelig. Hierbij valt te denken aan
cultuurverschillen bij allochtone gezinnen en hulpvragen die betrekking
hebben op onderwijs, familieomstandigheden, woonsituatie en financiën.
Prevalentie en spreiding
De documentatie over de interventie bevat geen informatie over het vóórkomen van
de problematiek waarop Gezin Centraal zich richt. Gezien de variatie aan problemen
die via de methode van Gezin Centraal kunnen worden aangepakt, is een
beschouwing over prevalentie in dit verband niet ter zake.
Indicatiecriteria




Gezin met kind(eren) tussen de 6 en 14 jaar oud.
Gezin heeft hulpvragen op het gebied van opgroeien en opvoeden van
kinderen, zoals hierboven aangegeven.
Gezin moet behoefte hebben aan geïndiceerde zorg, waarbij kortdurende
ambulante begeleiding of preventieve hulpvormen, zoals geboden worden
door Bureau Jeugdzorg, niet toereikend zijn.
Gezin heeft een vraag naar ambulante gezinsbegeleiding, al dan niet
aangevuld met één of meerdere hulpvormen of modules zoals sociale
vaardigheidstraining of verblijf van het kind in een leergroep of residentiële
voorziening.
Gezin Centraal in bemoeilijkende omstandigheden
Een zekere mate van co-morbiditeit is geen contra-indicatie voor toepassing van het
programma Gezin Centraal. Interventies via de methodiek van Gezin Centraal zijn
ook mogelijk bij:




Niet overheersende verslavingsproblemen bij één van de ouders of bij het
kind.
Niet overheersende psychiatrische problematiek bij één van de ouders of het
kind.
Zwakbegaafdheid van de ouder(s).
Een recente ernstige traumatische situatie.
In dit soort gevallen is het wel noodzakelijk dat dan een beroep kan worden gedaan
op aanvullende specialistische hulp.(Van Bemmel e.a., 2002) Bij Cardea Jeugdzorg
te Leiden, waar deze aanpak is ontwikkeld, zijn afspraken met aangrenzende
sectoren over aanvullende specialistische hulp gemaakt.
Contra-indicatiecriteria (Van Bemmel e.a., 2002)




Gezin bevindt zich in een acute crisis.
Omstandigheden waarbij gezinsleden in een ernstige individuele of
psychische crisis zijn geraakt waarbij intensieve psychiatrische of medische
hulp noodzakelijk is.
Ernstige psychiatrische, verslavings- of gedragsproblematiek bij kinderen
waarbij meer specialistische voorzieningen moeten worden ingezet.
Gezin met hulpvragen over een kind met een verstandelijke handicap.
Toepassing bij etnische groepen
De interventie is niet speciaal ontwikkeld voor jeugdigen of gezinnen met een
allochtone achtergrond.
Het programma heeft geen speciale faciliteiten (zoals vertaalde schriftelijke
instructies of tolken) die bedoeld zijn allochtone groepen in het bijzonder te kunnen
bedienen.
Wanneer er geen sprake is van taalbarrières, zijn er voorshands geen redenen
allochtone gezinnen van Gezin Centraal uit te sluiten.
4. Omschrijving van de interventie
Methodiek
De belangrijkste publicaties waarop deze rubriek is gebaseerd zijn: Van Bemmel e.a.
(2002), Knorth e.a. (2003) en Bolt (2006)
Aanbod
Gezin Centraal is een vraaggericht en gezinsgericht programma waarin hulp flexibel
is en `op maat' aangeboden wordt. Het hulpaanbod is hiervoor opgedeeld in kleine
zorgeenheden, in modulen en activiteiten, waaruit arrangementen van passende
hulp kunnen worden samengesteld afhankelijk van de specifieke hulpvraag. In het
Gezin Centraal programma wordt gebruik gemaakt van reeds bestaande
hulpverleningstrajecten en projecten. De Centrale module, die in alle gevallen wordt
gerealiseerd is die van de Intensieve gezinsbehandeling (IGB), een ambulante
interventie bij net gezin thuis, in de eigen omgeving.
Bij Gezin Centraal wordt onderscheid gemaakt in een lichte-, een midden- en een
zware variant.
De eerstgenoemde lichte variant bestaat enkel uit Intensieve ambulante
Gezinsbegeleiding (IGB).
In de midden-variant wordt naast IGB ook hulp gegeven vanuit het daghulpcentrum.
De derde, ofwel zware variant, is een arrangement waarbij een gezin de begeleiding
en ondersteuning van een logeergroep (residentiële voorziening) wenst.
Het kenmerkende van Gezin Centraal is de trajectbegeleiding. Deze
trajectbegeleiding vormt de rode draad tijdens de hulpverlening en wordt verzorgd
door de professional die eveneens de Intensieve (ambulante) Gezinsbegeleiding
voor zijn rekening neemt. De doelen die de trajectbegeleider in overleg met het gezin
stelt vormen uitgangspunt voor de overige programma-onderdelen, die al naar
gelang de hulpvraag gecombineerd kunnen worden ingezet: Intensieve ambulante
Gezinsbegeleiding door de trajectbegeleider, daghulp, residentiële hulp, individuele
coaching, sociale vaardigheidstrainingen, oudertrainingen en therapieën. Daghulp en
residentiële hulp worden in de meeste gevallen in deeltijd ingezet. Zo nodig wordt
het hulpaanbod van andere zorgaanbieders - bijvoorbeeld uit de GGZ, uit de LVGsector of de maatschappelijke opvang - bij het programma betrokken.
Op grond van de ervaring tot nu toe kan worden gesteld dat de gemiddelde duur van
het Gezin Centraal Programma 10 tot 12 maanden is.
Competentievergroting en empowerment of zelfsturing
De keuze voor het hulpaanbod is uiteindelijk zoveel als mogelijk gebaseerd op de
hulpvraag van de cliënt en de discussie met de cliënt over de mogelijkheden om de
problematiek aan te pakken. De hulpverlening vindt plaats onder regie van de cliënt,
die daarbij wordt gecoached door de trajectbegeleiding.
De hulpverlening wordt ook wel omschreven als 'competentiegericht'. Deze
competentiegerichte hulpverlening beoogt het herstellen van het evenwicht tussen
vaardigheden en de taken die de gezinsleden in hun actuele levensfase te doen
hebben (ontwikkelingstaken). Dit kan via verschillende wegen worden bereikt:




door het versterken van de vaardigheden: bijvoorbeeld de vaardigheid om niet
gelijk in de agressie te schieten wanneer het kind zich antisociaal gedraagt.
door het al dan niet tijdelijk verlichten van taken en door het verrijken van
taken: zo kan de opvoedingstaak van de ouders worden verlicht door het kind
voor een paar dagen per week op een actieve sportclub te doen, terwijl de
ontwikkelingstaak van het kind op die manier wordt verrijkt doordat het op een
positieve manier leert om te gaan met leeftijdsgenoten.
door het reduceren van stressvolle omstandigheden: zo kan na een scheiding
snel een goedkoper huis worden gezocht waardoor de druk om hard te
werken en veel te verdienen voor huur of hypotheek vermindert en de
betrokken ouder meer tijd over heeft voor de opvoeding
door het mobiliseren of vergroten van protectieve factoren: mensen in het
netwerk van het gezin worden gemobiliseerd om af en toe eens positieve
aandacht te besteden aan een van de kinderen.
Met nadruk wordt gesteld dat de gezinsbegeleider zich daarbij niet uitsluitend richt
op het op het specifieke, actuele probleem in het gezin. "Het uiteindelijke doel is het
vergroten van empowerment of zelfsturing bij de gezinnen. Competentievergroting
draagt daartoe bij. Cliënten leren daardoor immers hun reeds bestaande krachten en
kwaliteiten herkennen, en ervaren in de praktijk op welke wijze ze deze kunnen
benutten om hun leven positief te beïnvloeden" (Bolt, 2006). Bolt definieert
empowerment als het vinden van de kracht om controle over het eigen leven te
hebben en om het geloof te versterken in de eigen kwaliteiten en mogelijkheden om
het leven positief te beïnvloeden" (Bolt, 2006). Op dit punt is er een duidelijk verband
met de sociaal cognitieve leertheorie en het begrip 'self-efficacy' of 'de eigen
effectiviteitsverwachting'. Hiermee wordt bedoeld de inschatting door en persoon van
de mate waarin zij of hij daadwerkelijk in staat zal zijn het beoogde gedrag te
vertonen of problemen die zich aandienen op te lossen. (A Bandura, 1977, geciteerd
op www.ccgt.nl ). Wij komen daar verderop, in de rubriek Onderbouwing:
verantwoording doelen en aanpak (4.3.), op terug.
Gefaseerde aanpak
Het hulpverleningtraject is opgedeeld in drie fasen. De totale duur ervan is per gezin
verschillend en is afhankelijk van de hulpvraag, de situatie en de einddoelen.
1. Startfase van maximaal 6 weken. De hulpverlening begint na de aanmelding
met de eerste fase van het programma: de trajectbegeleider, tevens
Intensieve Gezinsbegeleider (IGB-er) maakt kennis met het gezin en bouwt
samen met het gezin een vertrouwens- en werkrelatie op. De hulpvraag wordt
verduidelijkt en geconcretiseerd. In deze fase maakt de trajectbegeleider /
IGB-er ook een competentieanalyse, een netwerk-analyse en een interactieanalyse van het gezin; ook de 'dagelijkse routine' van het gezin wordt in kaart
gebracht. Uit de verkregen informatie worden in samenspraak met de
gezinsleden aanknopingspunten voor de hulp benoemd en worden de
einddoelen van de hulp vastgesteld. Daarbij bepalen trajectbegeleider en
gezin ook de meest gewenste / passende samenstelling en volgorde van
modules en activiteiten, om de einddoelen te behalen: het
hulpverleningsarrangement of hulpprogramma. In deze startfase verleent de
trajectbegeleider / IGB-er zo nodig hulp op concrete punten. Na deze fase
kunnen, volgens het overeengekomen hulpprogramma, andere hulpmodules
worden ingezet.
2. Veranderingsfase: Deze fase start nadat het uit te voeren hulparrangement of
het hulpprogramma is vastgesteld. Aan de hand van concrete en
evalueerbare doelen en werkpunten wordt stapsgewijs toegewerkt naar een
door het gezin gewenste eindsituatie.
Maandelijks wordt de voortgang van de hulp geëvalueerd; op basis daarvan worden,
waar nodig, de plannen bijgesteld. Dit leidt weer tot een werkplan voor de komende
maand. Daarnaast worden, met een wat mindere frequentie driehoeksgesprekken
gehouden tussen ouders of gezin, de IGB-er / trajectbegeleider en de betrokken
mentor van de daghulp of residentiële sector. Vaak is de plaatser daarbij ook
aanwezig. In dat driehoeksoverleg worden de verschillende onderdelen van het
hulpverleningstraject op elkaar afgestemd aan de hand van de doelen die worden
nagestreefd en de voortgang die wordt geboekt. De verschillende onderdelen zijn:
de hulpvraag van de cliënt en de ontwikkelingen daarin, de activiteiten van de
gezinsbegeleider en de gang / stand van zaken in de modules, waar de mentor van
de daghulp of de residentiële hulp zicht op heeft.
3. Afrondingsfase: Deze fase gaat in op het moment dat alle modules zijn gestopt
behalve de ambulante modules, vaak Intensieve Gezinsbegeleiding of modules als
bijvoorbeeld individuele coaching. De hulp vindt in deze fase uitsluitend plaats in de
thuissituatie. Het gezin zal in deze fase gebruik gaan maken van de in eerdere fasen
uitgezochte mogelijkheden voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk en vanuit
verschillende reguliere voorzieningen.
Geïntegreerd rapportage in hulpverleningsplan
Voortgang van het traject wordt beschreven in hulpverleningsplannen. Deze worden
ondertekend door het gezin en de gezins-/trajectbegeleider. De verslaglegging start
met een hulpverleningsovereenkomst waarin de hulpvragen van de cliënt staan
beschreven alsmede de einddoelen voor de eerste fase van de hulp. Het
startverslag, waarmee de eerste fase wordt afgerond, bevat naast een eerste
evaluatie ook de keuze van het arrangement aan modulen en activiteiten. Bij intrede
van elke (nieuwe) module wordt de overeenkomst, wanneer nodig, bijgesteld. Deze
bijstelling is altijd de neerslag van de afstemming tussen gezin, IGB-er /
trajectbegeleider, Bureau Jeugdzorg en betrokken mentor van de module of
hulpactiviteit. Vanaf de start van de tweede fase worden er, zoals in het voorgaande
al werd aangeduid, gemiddeld viermaandelijks voortgangsbesprekingen gehouden
aan de hand van een voortgangsverslag. Daarbij is de aanwezigheid van het Bureau
Jeugdzorg gewenst. In het voortgangsverslag worden de gestelde doelen in
werkpunten omgezet. In de maandelijkse werkplannen worden deze werkpunten
beschreven en geëvalueerd, ze maken het verloop van de hulp zowel voor de
professionals als voor de gezinsleden concreet en zichtbaar. Bij de afronding van de
hulp van een module wordt een eindgesprek gehouden waarvan de betrokken
mentor van de module een eindverslag maakt. Hetzelfde gebeurt door de
gezinsbegeleider / trajectbegeleider bij afsluiting van het hele traject.
Protocol / handleiding
Bij de organisatie waar Gezin Centraal ontwikkeld is, Cardea, is een beschrijving van
te plegen handelingen en procedures beschikbaar. In 2006 is een handboek voor
ambulante hulpverleners over de methodiek Gezin Centraal verschenen onder de
titel Het Gezin Centraal, handboek voor ambulante hulpverleners (Bolt, 2006). Dit
omvangrijke boek, 384 pagina's, bevat hoofdstukken over de doelen van Gezin
Centraal, de beoogde doelgroepen en de filosofie achter het programma. Voorts
wordt uitgebreid aandacht besteed aan de verschillende theorieën waarop het
programma is gebouwd. Het grootste deel van het boek is gewijd aan de fasering, de
wijze waarop met de cliënten contacten worden onderhouden, waarop informatie
wordt verzameld en de wijze waarop gewerkt wordt aan veranderingen in de
gezinnen. Tenslotte is er aandacht voor het werken aan oplossingen in de omgeving
van het gezin en voor de opleiding en coaching van de gezinsbegeleiders. Voor
meer informatie over de inhoud van deze handleiding, zij verwezen naar rubriek 4.3.
Locatie van uitvoering
De interventie vindt in ieder geval altijd plaats in de thuissituatie. Daarnaast kan hulp
ook worden ingezet in een residentiele setting en/of in een dagopvang, afhankelijk
van het met het gezin overeengekomen hulpverleningstraject.
4.2 Onderbouwing: probleem- of risico-analyse
Grotendeels gebaseerd op Knorth e.a., 2003 en Bolt, 2006
Kenmerken risico of probleem
Het wordt als een probleem gezien dat de tot dusver veelal nog gangbare
hulpverlening onvoldoende aansluit op de problemen van de cliënten of althans op
de problemen zoals die door de cliënten zelf worden ervaren. Evenmin wordt in de
gangbare hulpverlening rekening gehouden met de competenties en de
mogelijkheden om met enige ondersteuning de problemen zelf op te lossen.
Hierdoor zal een groot deel van de geboden hulp langs de cliënten heen gaan,
mislukken of althans aanzienlijk minder effectief zijn dan wordt beoogd.
Simpel gezegd worden problemen van individuele kinderen en jongeren in de
gangbare hulpverlening met een bepaald standaard hulpaanbod benaderd en
betrekkelijk los van de context behandeld. De hulpverlening sluit dan niet altijd goed
aan op de problemen die aan de orde zijn en er wordt te weinig acht geslagen op de
omgevingsfactoren die de problematiek in stand houden en, wanneer deze bij de
behandeling worden betrokken, kunnen worden gemobiliseerd om de problematiek
te helpen oplossen.
Met risico of probleem samenhangende factoren
Het gangbare hulpverleningssysteem en de gangbare hulpverleningspraktijk vormen
in zekere mate een belemmering om de omschakeling van een aanbodgerichte naar
een vraaggerichte methodiek te maken. Uit een inventarisatie in de literatuur blijkt
dat het ontwikkelen van een vraaggerichte methodiek als Gezin Centraal op
verschillende niveaus ingrijpende gevolgen heeft voor de inrichting van de
hulpverlening (Metselaar e.a. 2005):
1. Op beleidsniveau, macroniveau, impliceert vraaggericht werken dat belang
wordt gehecht aan het bestaan van cliëntenorganisaties, cliëntgestuurde
projecten en dat een persoonsgebonden budget tot de mogelijkheden
behoort;
2. Op organisatieniveau, mesoniveau, dient aan twee onderscheiden
voorwaarden te worden voldaan:
a. Er dient vérgaande medezeggenschap en inspraak te worden georganiseerd en
een faciliterende organisatiestructuur en -cultuur te worden ontwikkeld. Tegelijkertijd
dient er voldoende flexibiliteit te zijn om op de vraag van de cliënt in te kunnen gaan.
b. Verder dient er sprake te zijn van een open en directe communicatie, een
coachende en open organisatie, kleinschalig georganiseerd met voldoende
individuele vrijheid van handelen. Met andere woorden: de medewerkers dienen op
dezelfde wijze te worden begeleid zoals de gezinnen door de medewerkers worden
begeleid; er dienen daarbij dezelfde methodische uitgangspunten met betrekking tot
vraaggerichtheid te worden gehanteerd.
3. Op het niveau van het individuele hulpverleningsproces, het microniveau, dient te
positie van de cliënt vérgaand te worden versterkt. Het vraaggerichte werken
verlangt van de professional een vragende en stimulerende attitude. Ook vraagt het
het vermogen om het zelfvertrouwen met betrekking tot het zelf oplossen van het
probleem te versterken (empowerment).
Het twee laatstgenoemde aspecten worden in de volgende rubriek uitgewerkt.
Het consequent doorvoeren van de vraaggerichte methode impliceert een tamelijk
ingewikkeld veranderingsproces op verschillende niveaus tegelijkertijd.
4.3 Onderbouwing: verantwoording doelen en
aanpak
Koppeling risico/probleem - doelen - aanpak
In paragraaf 4.2. werd gesteld dat het realiseren van de vraaggerichte methodiek
veranderingen op onder andere meso-niveau (organisatieniveau) en op microniveau
(het hulpverleningsproces) verlangde. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens
aandacht besteed aan:



de organisatorische veranderingen in de organisatie,
de veranderingen op microniveau,
de theoretische oriëntaties die volgens de ontwikkelaar bij Gezin Centraal een
rol spelen.
Veranderingen binnen de organisatie
Bij het invoeren van de methodiek Gezin Centraal in de Leidse organisatie Cardea is
onderzocht welke gevolgen dit heeft voor de organisatie van het hulpverlenend
handelen. Besloten is tot een opzet van de organisatie waarin de volgende vijf
aspecten van een vraaggestuurde organisatie tot hun recht kunnen komen:
1. Vraaggerichte attitude. Een vraaggerichte attitude is niet zo zeer een kwestie
van een speciale methodiek, maar meer een kwestie van een specifieke
attitude van de hulpverleners ten aanzien van de cliënt en ten aanzien van
zijn collega's. Deze attitude moet leiden tot een vraaggericht hulpverlenend
handelen. Sleutelwoorden voor een vraaggerichte houding van de
hulpverlener in Gezin Centraal zijn: gelijkwaardigheid, samenwerking,
competentievergroting / gericht op empowerment, zelfsturing en motiverend
tot participatie. Concreet betekent dit dat de organisatie en professional oog
en erkenning hebben voor de 'ervaringsdeskundigheid' van de cliënt. De cliënt
wordt met een open houding tegemoet getreden en wordt gemotiveerd zijn
verhaal te vertellen en aan te geven wat niet goed gaat. Tegelijkertijd wordt hij
gestimuleerd te vertellen wat wel lukt en waartoe hij wel degelijk in staat is.
De professional heeft zich de attitude eigen gemaakt om niet direct een eigen
perspectief op de zaak te ontwikkelen. De professional is erop getraind de
krachten en competenties van de cliënten op te sporen, te versterken en te
benutten voor de oplossingen van het probleem van de cliënt. Omdat dit voor
de meeste cliënten ook nieuw zal zijn, zal de professional de cliënt
voortdurend tot participatie in het hulpverleningsproces moeten motiveren.
Vanuit de organisatie wordt de professional daarop getraind en voortdurend
gecoached.
2. Parallel proces werkbegeleiding. Hiermee wordt bedoeld dat dezelfde
principes die gelden in de relatie tussen hulpverleners en cliënt gelijkwaardigheid, samenwerking, competentievergroting / gericht op
empowerment, zelfsturing en participatie - ook gelden voor alle medewerkers
van de hulpverlenende organisatie onderling.
3. De startfase als ingang van het programma. Elk gezin dat gebruik wil maken
van Gezin Centraal wordt ontvangen door de gezinsbegeleider die samen met
de cliënt de hulpvraag expliciteert.
4. Gezinsbegeleiding als centrale module. Gedurende het gehele hulptraject
wordt een gezin begeleid door één gezinsbegeleider. Zijn functie is tweeledig.
Allereerst draagt hij zorg voor een goede afstemming tussen vragen en
wensen van het gezin enerzijds en het hulpaanbod binnen het programma
anderzijds. Daarnaast werkt hij met het gezin in de thuissituatie aan de samen
overeengekomen hulpverleningsdoelen.
5. Modulair werken: de modulen met residentiële hulp, dagbehandeling en
ambulante hulp zijn uitgewerkt in activiteiten, waarmee een "aanbod op maat"
kan worden geboden.
Met het realiseren van bovenstaande aspecten van een vraaggerichte
hulpverleningsorganisatie, heeft de hulpverlenende organisatie Cardea met Gezin
Centraal een flexibel en vraaggericht aanbod ontwikkeld, met transparante
processen en een duidelijk gezicht voor de cliënt, waarbij de hulpvraag van het gezin
uitgangspunt vormt. (Van Bemmel e.a., 2002)
Centrale elementen op microniveau
Op basis van literatuurstudie kan worden vastgesteld dat op het niveau van het
individuele hulpverleningsproces zeven elementen van groot belang zijn (Metselaar,
2005). In het Handboek voor ambulante hulpverleners Het Gezin Centraal (Bolt,
2006), worden deze elementen uitgewerkt:
1. De hulpvraag, zoals door een hulpverlener op grond van professionele
screening of diagnostiek, in samenspraak met de cliënt is geëxpliciteerd, staat
gedurende het hele hulpverleningsproces centraal.
2. Tijdens het hulpverleningsproces worden de opvattingen van professional en
cliënt in dialoog voortdurend op elkaar afgestemd; er is een streven naar
consensus.
3. De participatie van de cliënt in het hulpverleningsproces is hoog, vooral op de
momenten waarop sprake is van verbijzondering van de problematiek,
verbijzondering van de aanpak en evaluatie van het hulpprogramma. De cliënt
wordt geactiveerd om ook op dit soort cruciale momenten de regie over zijn
hulpverlening in handen te houden. Juist wanneer algemene regels moeten
worden vertaald naar de praktische situatie van alledag alsook op die
momenten waarop beslissingen moeten worden genomen wordt de cliënt
gestimuleerd om zelf het voortouw te nemen en wordt de cliënt gecoached bij
het maken van onderbouwde weloverwogen en 'gecontroleerde' keuzes. De
cliënt wordt steeds in de positie gebracht van eigenaar van zijn probleem dat
hij moet oplossen.
4. Daarbij wordt de methodiek van 'de oplossingsgerichte benadering'
gehanteerd: op basis van de vraag wordt de cliënt geholpen zijn eigen
oplossing te construeren. De 'oplossingsgerichte benadering' kan worden
beschouwd als een reactie op de 'probleemoplossende benadering' ofwel het
medisch model dat in de hulpverlening van de 20e eeuw een lange periode
dominant was. Terwijl bij de probleemoplossende benadering de visie van de
hulpverlener op het probleem en zijn diagnose bepalend zijn voor de
behandeling, wordt bij 'de oplossingsgerichte benadering' de perceptie van de
cliënten aangaande het probleem en de context centraal gesteld en als
leidraad voor de discussie met de hulpverlener en voor het verdere handelen
beschouwd. (De Jong & Berg, 2005, aangehaald bij Bolt, 2006)
5. Cliënt en professional brengen ieder hun eigen deskundigheid in; de
ervaringsdeskundigheid van de cliënt en de professionele deskundigheid van
de hulpverlener kunnen beide niet worden gemist. De professional heeft een
bijzondere rol bij het stimuleren van de cliënt bij de erkenning van zijn
ervaringsdeskundigheid. Dit vraagt activiteiten gericht op het vergroten van
empowerment. Empowerment wordt, zoals eerder aangegeven (vgl. rubriek
4.1.), hier gedefinieerd als "de kracht vinden om controle over het eigen leven
te hebben en geloof in eigen kwaliteiten om het leven positief te beïnvloeden"
(Bolt, 2006). Dit wordt bewerkstelligd door de cliënt stelselmatig te benaderen
en te respecteren in zijn rol van ervaringsdeskundige, zijn competenties te
erkennen en deze te versterken, en hem te ondersteunen bij het construeren
van zijn eigen oplossingen voor de problemen waarmee hij wordt
geconfronteerd.
6. Cliënt en hulpverlener dragen beide verantwoordelijkheid voor het verloop van
het hulpverleningsproces en voor het resultaat.
7. De vraaggerichte houding van de hulpverlener is bepalend voor het
vraaggericht werken: respectvol, luisterend, dienstbaar en oprecht.
8. De hulpverlening dient zoveel mogelijk afgestemd te zijn op en aan te sluiten
bij de leefomgeving van het cliëntsysteem.
Theoretische oriëntaties
De methodiek van Gezin Centraal is, zoals impliciet al duidelijk is geworden,
gebaseerd op twee peilers:
De eerste peiler is de vraaggerichtheid. De grondgedachte van vraaggerichtheid is
dat de idee dat het van wezenlijk belang is de cliënt een sterke positie en een
centrale rol toe te kennen bij de hulpverlening die gericht is op de oplossing van zijn
problemen. Door aan de cliënten de regie over hun leven en over hun hulpproces te
laten, is de kans op succesvolle en effectieve hulpverlening groter. Een belangrijk
aspect van de benadering in verband hiermee is al eerder genoemde 'de
oplossingsgerichte benadering van de cliënten'. Dit wordt iets verderop enigszins
uitgewerkt.
De tweede peiler is de gezinsgerichte benadering. Deze benadering is gebaseerd op
het gegeven dat er een loyaliteitsband is tussen ouders en kinderen die mede
gekleurd wordt door de familiegeschiedenis. Daarbij wordt het gezin gezien als een
'systeem': het probleem van één van de gezinsleden is niet los te zien van het
gezinssysteem. De Gezinsbegeleiding door een ambulant hulpverlener is dan ook de
hoofdmodule in het programma Gezin Centraal.
Tegen deze achtergrond is er bij de verdere ontwikkeling van de methodiek en de
onderbouwing daarvan geput uit de volgende theorieën (Bolt, 2006):

De oplossingsgerichte benadering
Deze benadering is vanaf begin van de jaren '80 ontwikkeld door Steve de Shazer,
Insoo Kim Berg van het Brief Family Therapy Center in Milwaukee VS. We geven
hier de belangrijkste uitgangspunten van deze benadering (De Jong & Berg, 2005.
geciteerd bij Bolt, 2006).


In de hulp ligt de focus op oplossingen en niet op de problemen van de cliënt.
Cliënten zijn in staat hun eigen oplossingen te construeren.


Er is altijd sprake van veranderingen en deze kunnen worden benut als
kansen.
Herhaling van geslaagde gedragingen, hoe klein ook, vormt de basis voor
positieve verandering.
In de hulpverleningspraktijk wordt dit op de volgende wijze zichtbaar:
1. De hulpverlener vraagt aan zijn cliënten wat zij graag veranderd zouden willen
zien. De hulpverlener accepteert de wijze waarop zij hun eigen problemen
definiëren.
2. De hulpverlener bespreekt wat er anders zou kunnen zijn in hun leven als hun
problemen opgelost zouden zijn.De cliënten worden op deze wijze geholpen
doelen te stellen en de richting van de hulp te bepalen. De hulpverlener sluit
aan bij de ambities van de cliënten.
3. De gebeurtenissen die goed gaan worden onderstreept. Op deze wijze
benadrukt en versterkt hij hun sterke kanten en door er over te praten wint hij
informatie in over de manier waarop positieve dingen worden bereikt en welke
bronnen van steun daarbij worden aangeboord.
Elders (www.kempler-instituut.nl ) wordt het 'oplossingsgericht werken', ook wel
bekend onder de naam Kortdurende Oplossingsgerichte Therapie (K.O.T.) een van
de best uitgewerkte methodische vertalingen van de empowermentgedachte
genoemd.

Empowerment en Self-efficacy
De benadering onder het label empowerment, die hier aan de orde is heeft
verwantschap met het gedachtegoed van de Cognitieve Therapieën. Een belangrijk
begrip dat in dit verband moet worden genoemd is 'self-efficacy', de mate waarin
men vertrouwen heeft in zichzelf dat men een bepaalde taak kan uitvoeren of zich op
een bepaalde manier in bepaalde situaties kan gedragen. Eerder, in rubriek 4.1.
werd het begrip al opgevoerd in relatie met het begrip empowerment. Er is veel
empirisch bewijs voor de belangrijke betekenis van self-efficacy voor het menselijk
gedrag (Valenkamp e.a. 2006). Volgens Bandura (1997, geciteerd bij Valenkamp
e.a., 2006) zijn het niveau van motivatie, affectie en acties meer gebaseerd op wat
mensen geloven, dan op wat feitelijk is. Mensen met een realistisch en positief
vertrouwen in de eigen mogelijkheden zijn, geneigd problemen meer te zien als
uitdagingen dan als bedreigingen of gebeurtenissen die zij niet kunnen beheerden.
Zij ervaren ook minder negatieve emoties en spanning wanneer ze zich in moeilijke
situaties bevinden. Mensen met weinig vertrouwen in eigen kunnen hebben de
neiging onzeker en angstig te worden als ze weerstand of tegenslag ondervinden. Zij
pakken problemen doorgaans op een disfunctionele manier aan (De Mey e.a.,
2005).

Systeemtheorie en contextuele benadering
Belangrijke noties die aan dit theoretisch kader worden ontleend zijn:






er is sprake van 'circulaire causaliteit' waarmee gezegd is dat bijvoorbeeld het
hinderlijk gedrag van de één mede in stand wordt gehouden door het gedrag
van de ander;
De gezinsbegeleider dient niet alleen oog te hebben voor het gedrag van de
gezinsleden, maar evenzeer voor de processen in het gezin en voor de
posities die de gezinsleden ten opzichte van elkaar innemen;
De gezinsbegeleider heeft oog voor de hiërarchie in het gezin en bevestigt
deze
De hulp is meer gericht op succesvolle interacties dan op gedragsverandering
van individuele gezinsleden;
De gezinsbegeleider heeft oog voor de invloed van de omgeving op het gezin
en zoekt met de gezinsleden naar wegen om hulpbronnen in de omgeving te
leren gebruiken;
De begeleider heeft oog voor invloeden door de generaties heen en besteedt
aandacht aan de dynamiek rond loyaliteiten.
Voor de acties van de hulpverlener heeft dat tot gevolg dat deze zich niet
concentreert op het problematische gedrag van een individu. Men weet niet of het
problematische gedrag voortkomt uit het betreffende individu zelf of moet worden
beschouwd als een reactie op gedrag van de anderen. Individuen worden
aangesproken op hun mogelijkheden om in de context van het gezin met nieuw
gedrag te komen. Dat nieuwe gedrag zal zeker gevolgen hebben voor het gedrag
van de anderen. Een voorbeeld: een zelfverzekerde afwijzende reactie op dreinen
zal het dreinen eerder beëindigen dan een aarzelende half toegeeflijke reactie. Het
dreinen eindigt niet door 'de dreiner' aan te pakken maar doordat de ander geen
positieve respons geeft.

De leertheorie
Er wordt gebruik gemaakt van de verschillende leertheorieën om de cliënten te leren
hoe zij hun gedrag kunnen veranderen teneinde de situatie waarmee ze ontevreden
zijn kunnen wijzigen in een meer gewenste situatie.Ook is het belangrijk dat ouders
inzicht krijgen in de wijze waarop zij hun kinderen gewenst gedrag kunnen aanleren
en ongewenst gedrag kunnen afleren. Het handboek geeft voorbeelden vanuit de
operante leertheorie, de sociale leertheorie en de theorie van de zelfregulering. Het
zijn alle voorbeelden uit de sfeer van de opvoeding waarmee op een effectieve
manier ongewenst gedrag kan worden aangepakt en meer adequaat gedrag kan
worden aangeleerd. In de praktijk leidt dit tot concrete adviezen aan de opvoeders:
het werken met beloningssystemen om gewenst gedrag aan te leren en te borgen,
het vóórdoen van een adequate en effectieve manier van communiceren en
handelen en het bevorderen van zelfobservatie, zelfreflectie en zelfevaluatie om tot
zelfregulering te komen.

De leer van de competentievergroting
Hulpverlening die zich richt op competenties beoogt het evenwicht te herstellen
tussen vaardigheden en ontwikkelingstaken. Er zijn verschillende manieren om dat
te bereiken:

versterken van vaardigheden



verlichten of verrijken van taken
het reduceren van stressvolle omstandigheden
het mobiliseren of vergroten van protectieve factoren.
In het algemeen kan men stellen dat competentievergroting bijdraagt aan de
empowerment van cliënten: het geloof in de eigen kwaliteit en de mogelijkheden van
de cliënten wordt versterkt. Een voorbeeld van hoe deze leer in de praktijk kan
worden toegepast is enigszins uitgewerkt in rubriek 4.1. Methodiek, onder het kopje
Competentievergroting en empowerment of zelfsturing.

Theorieën met betrekking tot communicatie
Zoals overal in dit soort interventies is de wijze waarop men communiceert van
eminent belang. Het gezin is bij uitstek een communicatief systeem, met verbale-,
non-verbale communicatie, alsook met communicatie via de omgeving. Bij de
pogingen inhoudelijke boodschappen over te brengen speelt het betrekkingenniveau
altijd een grote rol, waardoor soms vaste communicatiepatronen moeilijk te
doorbreken zijn. In de gezinsbegeleiding zal veel aandacht aan deze verschijnselen
moeten worden besteed en zullen soms ook nieuwe manieren van communiceren
moeten worden geleerd.
Werkwijze in een notendop
Volgens de methodiek van Gezin Centraal worden problemen die benoemd zijn in
rubriek 3, Doelgroep van de interventie, in principe bezien in de context van het hele
gezin. Voor zover nodig en mogelijk wordt het gezin bij de behandeling van de
problematiek die aan de orde is betrokken.
De definiëring van het probleem is bij deze benadering een onderwerp van gesprek
tussen de professionele hulpverlener en de meest betrokken gezinsleden. De
problematiek blijft daarbij een zaak van de betrokken gezinsleden en zij houden in
principe ook de regie over de hulpverlening die tot de oplossing van de problematiek
moet leiden. Door de verhoogde participatie van het cliëntsysteem bij de definiëring
en oplossing van het probleem zal naar verwachting de motivatie van de cliënt om
zijn probleem aan te pakken optimaal zijn en daarmee zal de effectiviteit van de
interventie toenemen.
Samenvatting werkzame ingrediënten
In de publicatie van Metselaar e.a. (2005) wordt expliciet aandacht besteed aan de
werkzame ingrediënten van de interventie Gezin Centraal. Zij baseert zich hierbij
expliciet op de empirisch onderbouwde opvattingen van Van Yperen over
ingrediënten van interventies die voor de effectiviteit van belang zijn. (Van Yperen,
2001). Deze ingrediënten treft men ook aan in het programma Gezin Centraal.


Het is duidelijk dat het feit dat de cliënt gestimuleerd wordt te participeren in
zijn eigen hulpverleningsproces een positieve invloed heeft op de motivatie
van de cliënt om te veranderen en om deel te blijven nemen aan de
interventie; dat op zich wordt bij iedere interventie als "algemeen werkzame
factor" beschouwd.
Evenzeer zal de erkende inbreng van de "ervaringsdeskundigheid" van de
cliënt een motiverende en daarmee effectverhogende uitwerking hebben.



Er is bij deze methodiek sprake van een permanente dialoog tussen de cliënt
en een vaste professional over de problematiek, het hulpverleningsplan, het
verloop en de eventuele bijstelling daarvan, waarbij men steeds tot consensus
tracht te komen. Hieruit kan een goede relatie tussen therapeut en cliënt
worden afgeleid, hetgeen ook als een werkzame factor wordt beschouwd.
Een versterking van deze factor is gelegen in het feit dat de cliënt of het
cliëntsysteem permanent met dezelfde professionele trajectbegeleider /
gezinsbegeleider te maken heeft. De organisatie richt het programma zodanig
in dat de "hulp op maat" ook organisatorisch verzekerd is.
Er wordt gestreefd naar een duidelijk en goed gestructureerd
hulpverleningsplan met een duidelijke fasering. Deze duidelijkheid heeft over
het algemeen ook een positieve uitwerking die zichtbaar wordt in effecten van
de interventie.
Goede werkomstandigheden van de behandelaar tijdens de uitvoering van de
behandeling wordt ook als algemeen werkzame factor gezien. Zoals
geconstateerd in het begin van rubriek 4.3. wordt overeenkomstig de eisen
van Gezin Centraal de organisatie die de methodiek hanteert zoveel mogelijk
op het uitvoeren van de methodiek toegesneden; er werd gesproken over
veranderingen op organisatorisch- of mesoniveau.
4.4 Eisen begeleiding, uitvoering en
kwaliteitsbewaking
Eisen ten aanzien van uitvoering en begeleiding


Alle hulpverleners binnen Gezin Centraal worden door een
gedragswetenschapper opgeleid, getraind en gecoacht in het vraaggericht
werken met gezinnen. Verder gelden geen specifieke eisen ten aanzien van
de uitvoering en begeleiding van de uitvoerend werkers.
Trainingen aan de hulpverleners worden ingezet al naar gelang hier onder de
werkers behoefte aan is; zo is er bijvoorbeeld een basistraining transculturele
hulpverlening beschikbaar.
Overige eisen


De wijze van kwaliteitsbewaking wordt (verder) bepaald door de uitvoerder.
De wijze van kwaliteitsbewaking wordt (verder) bepaald door de uitvoerder.
5. Overige voorwaarden voor toepassing
Indicatiestelling
Aanmelding voor Gezin Centraal verloopt via Bureau Jeugdzorg; hier wordt op de
normale manier een indicatie voor een hulparrangement binnen Gezin Centraal
gegeven.
6. Samenvatting onderzoek en beoordeling
effectiviteit
6.1 Directe aanwijzingen voor de effectiviteit
Gezin Centraal is in oktober 2001 door de Leidse Jeugdzorginstelling Cardea gestart
als experimenteel project voor vraaggestuurde jeugdhulpverlening. Het project wordt
begeleid en gevolgd vanuit de Universiteit Leiden, afdeling Orthopedagogiek, met
een programma-evaluatieonderzoek, het VraaG-onderzoek genaamd. VraaG wordt
met onregelmatige hoofdletters geschreven om uit te drukken dat het programma
zowel Vraag- als Gezinsgericht is.
In 2003 is over het VraaG-onderzoek gerapporteerd in twee delen: het eerste deel
bevatte een theoretische onderbouwing (Knorth, e.a., 2003); deel twee bevat een
eerste tussentijdse interne evaluatie van de ervaringen van één jaar Gezin Centraal
(Bolt, 2003). Hier wordt deze interne evaluatie besproken. Een uitgebreid VraaGonderzoek is gaande en zal nog geruime tijd in beslag nemen.
Het evaluatie-onderzoek dat hier wordt besproken is:
Bolt, A., m.m.v. Knorth, E..J. (2003). Vraaggericht werken met gezinnen in de
jeugdhulpverlening. Een evaluatieonderzoek naar het experiment Gezin Centraal.
Deel II: Interne evaluatie eerste jaar. Leiden: Cardea Jeugdhulpverlening.
Onderzoeksvragen
In deze interne evaluatie is bekeken of Gezin Centraal op grond van ervaringen ruim
een jaar na de start, haar doelstellingen met betrekking tot het meer vraaggericht
werken heeft behaald. Dit is gebeurd aan de hand van vragen naar het al dan niet
realiseren van vier doelen:
1.
2.
3.
4.
Staat het gezin inderdaad centraal?,
Is de attitude en werkwijze van de medewerkers inderdaad vraaggericht?
Maakt de organisatie van GC vraaggerichte en overzichtelijke hulp mogelijk?
In welke mate wordt er gebruik gemaakt van Gezin Centraal?
Aanpak
Cliënten zijn geraadpleegd door middel van analyse van gegevens uit het bij Cardea
ingevoerde cliëntenfeedbacksysteem (N=22) (Welling, 2003) en bespreking van de
resultaten hiervan met ouders die hulp ontvingen in de Leergroep Katwijk
(dagbehandeling), aangevuld met interviews met drie moeders met kinderen in
diezelfde leergroep. Medewerkers zijn geraadpleegd door middel van een vragenlijst
over Gezin Centraal (N=19); naar aanleiding van de reacties zijn gesprekken
gevoerd met medewerkers leergroep Katwijk, IGB-ers, gedragswetenschappers en
de projectleider / sectormanager.
Ook heeft er een werkplan-evaluatie plaatsgevonden en is informatie uit de
cliëntregistratie gebruikt.
Er zijn geen gestandaardiseerde meetinstrumenten gebruikt
Resultaten
1. Alle geïnterviewde ouders vinden het belangrijk dat de hulp gericht is op
verbetering van de thuissituatie. De kinderen verblijven gemiddeld drie tot vier
dagen in de Leergroep Katwijk (dagbehandeling) en vier dagen in de Kim
(residentieel logeerhuis).
2. De meeste ouders zijn tevreden over de samenwerking met hulpverleners. Zij
voelen zich betrokken bij het opstellen van werkplannen en te nemen
beslissingen. Ontevredenheid bestaat over de weinige betrokkenheid bij het
voortgangsverslag en de informatievoorziening over de keuzemogelijkheden
van Gezin Centraal.
3. De gezinnen vinden de vaste gezinsbegeleider erg belangrijk. Alle gezinnen
startten met ambulante begeleiding, waarin werd gekeken wat de cliënten
wilden bereiken en door middel van welke hulpvormen, modules en
activiteiten. Ouders zijn en worden meer betrokken bij de hulp, onder andere
in de gewaardeerde driehoeksgesprekken tussen cliënt, IGB-er en
pedagogisch medewerker.
4. Een aantal medewerkers is van mening dat het sociale netwerk meer bij de
hulp betrokken kan worden, hetgeen vooral moet leiden tot een verbeterde
samenwerking met de scholen. Het belang van het stellen van gezinsdoelen
wordt door alle medewerkers onderkend, maar het werken aan gezinsdoelen
op de leergroep moet nog verder worden ontwikkeld.
5. De taak van de IGB-er, als uitvoerder van de hulp in het gezin, lijkt goed te
worden volbracht; twijfel bestaat over de uitvoering van hun taak als
trajectbegeleider. De pedagogisch medewerkers van de daghulp zijn meer
`naast' de ouders gaan werken, waardoor de ouders meer invloed hebben op
de gang van zaken. De gedragswetenschappers slagen er via coaching in om
de vraaggerichte werkwijze bij de pedagogisch medewerkers te
implementeren. Zelfvertrouwen en verantwoordelijkheid zijn hierdoor
toegenomen.
De IGB-ers zijn wat minder tevreden over de werkbegeleiding van de
gedragswetenschappers, er wordt gepleit voor meer coaching. Het blijkt voor de
leidinggevenden lastig om vraaggericht leiding te geven. Het delegeren van
verantwoordelijkheid zal gepaard moeten gaan met resultaatafspraken. 6. Bij Gezin
Centraal zijn in het eerste jaar bijna drie keer zoveel cliënten (50 gezinnen)
ingestroomd in vergelijking met het jaargemiddelde van vergelijkbare dag- en
residentiële hulp (17 gezinnen) in de jaren ervoor. Kinderen in de dag- en
residentiële hulp worden meer dan voorheen parttime geplaatst.
Samenvatting directe aanwijzingen effectiviteit
Het "evaluatie-onderzoek" dat hier is besproken, is in feite een implementatiestudie.
Naar vraagsteling en opzet is deze te beperkt om enige uitspraak over de effectiviteit
van de interventie te kunnen doen. Er zijn slechts aanwijzingen dat de methodiek
Gezin Centraal goed uitvoerbaar is, dat deze leidt tot tevredenheid bij de ouders van
de kinderen en tot vooralsnog redelijke tevredenheid van de medewerkers. Verder
blijkt dat er aanzienlijk meer kinderen en hun gezinnen geholpen kunnen worden dan
volgens de tot voor kort gangbare methoden.
Bolt, A., m.m.v. Knorth, E.J. (2003). Vraaggericht werken met gezinnen in de
jeugdhulpverlening. Een evaluatieonderzoek naar het experiment Gezin Centraal.
Deel II: Interne evaluatie eerste jaar. Leiden: Cardea Jeugdhulpverlening: effectiviteit
vooralsnog niet aangetoond
6.2 Indirecte aanwijzingen voor de effectiviteit
In paragraaf 4.3, getiteld 'Onderbouwing: verantwoording doelen en aanpak' zijn de
theoretische oriëntaties die bij de ontwikkeling van Gezin Centraal van belang zijn
genoemd. Deze verschillende theoretische oriëntaties zijn deels empirisch
onderbouwd.
Buitenlandse studies
De makers en uitvoerders voeren geen effectstudies aan naar buitenlandse versies
van de interventie.
Nederlandse studies soortgelijke interventies
De makers en uitvoerders voeren geen Nederlandse effectstudies aan naar
soortgelijke interventies.
7. Toepassing (uitvoerende organisaties)


Gezin Centraal wordt toegepast bij Cardea in Leiden, een multifunctionele
organisatie (MFO) voor jeugdhulpverlening.
Vergelijkbaar programma is Beter met Thuis bij MFO SaC-Amstelstad in
Amsterdam.
8. Overeenkomsten met andere interventies
De ontwikkelaars van Gezin Centraal, betrokkenen bij de Leidse instelling voor
jeugdhulpverlening Cardea Jeugdzorg, hebben zich laten inspireren door het
programma `Beter met Thuis´ van de Amsterdamse instelling Spirit.
Beter met Thuis, afgekort BMT, is ook een gezinsgerichte en vraaggerichte
interventie. Het is een intensieve vorm van jeugdzorg voor kinderen van 6 tot 15 jaar
die in de gangbare hulpverleningspraktijk voor residentiële hulp in aanmerking
zouden komen. Het programma is gericht op het ontlasten van ouders en kind, het
vergroten van de opvoedingscompetentie van de ouders, het behandelen van de
kindproblemen, het bevorderen van de communicatie binnen het gezin en het
optimaal benutten van het sociale netwerk van het gezin.
De omgeving, waaronder het sociale netwerk en de school, wordt nadrukkelijk bij de
hulp betrokken.
Door het combineren van ambulante en residentiële hulp en het toepassen van
gedragstherapie, gezinstherapie en de netwerkmethode, wil men het contact tussen
ouders en kind verbeteren, en de competentie van ouders en kind vergroten. Indien
mogelijk wordt toegewerkt naar de terugplaatsing van het kind naar de ouders/het
eigen milieu . De werkwijze is gezinsgericht, vraaggericht.
Een beschrijving van deze interventie is opgenomen in deze Databank Effectieve
Interventies Jeugd (Elling & Scheek, 2007).
9. Overige informatie
Ontwikkeld door
Gezin Centraal is ontwikkeld door jeugdhulpverleningsinstelling Cardea i.s.m.
Universiteit Leiden, afdeling orthopedagogiek.
Cardea
Haagse Schouwburgweg 8E
Postbus 11109
2301 EC Leiden
tel. (071) 579 50 50
e-mail [email protected].
Universiteit Leiden, afdeling orthopedagogiek
Postbus 9555
2300 RB Leiden
tel. (071) 527 40 60 / 527 40 62
internet www.orthopedagogiek.leidenuniv.nl
Materialen


Materialen zijn aan te vragen bij Cardea. Lammenschansweg 15 | 2313 DH |
Leiden | tel. (071) 579 50 50 e-mail [email protected].
Bolt, A. (2006). Het Gezin Centraal, handboek voor ambulante hulpverleners.
Amsterdam, Uitgeverij SWP.
10. Lijst met aangehaalde literatuur

Bandura, A. (1977). Social Learning Theory. New York: pub Prentice-Hall.
Bolt, A., m.m.v. Knorth, E.J. (2003). Vraaggericht werken met gezinnen in de
jeugdhulpverlening. Een evaluatieonderzoek naar het experiment Gezin
Centraal. Deel II: Interne evaluatie eerste jaar. Leiden: Cardea
Jeugdhulpverlening.
Bolt, A. (2006). Het Gezin Centraal, handboek voor ambulante hulpverleners.
Amsterdam, Uitgeverij SWP.
De Mey, W., Messiaen, V., Van Hulle, N., Merlevede, E. & Winters, S. (2005).
Samen sterker Terug Op Pad (STOP4-7) Een vroege interventie voor jonge
kinderen met gedragsproblemen. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
De Jong, P. & Berg I.K. (2005) De kracht van oplossingen. Swets & Zeitlinger,
2de druk 2005.
Elling, M.W. & Scheek, M. (2007) Databank Effectieve Jeugdinterventies:
beschrijving 'Beter met Thuis'. Utrecht: NIZW gedownload op 15 maart 2007
van http://www.jeugdinterventies.nl
Knorth, E.J., Bolt, A., Van Bemmel, R., Tacq, E., & Verkerk, S.E. (2003).
Vraaggericht werken met gezinnen in de jeugdhulpverlening. Een
evaluatieonderzoek naar het experiment Gezin Centraal. Deel I: Theorie.
Leiden: Universiteit Leiden, Afdeling Orthopedagogiek.
Metselaar, J., Van de Bergh, P.M. & Knorth, E. (2005) Het vraaG-onderzoek:
elementen van vraaggericht werken. In: J.R.M. Gerris (red.) Interventie en
preventie samen met effectonderzoek: professionele winst. Assen: Koninklijke
Van Gorcum. Pp. 69-84.
Valenkamp, M.W., De Koeijer, T., Vogelvang, B., Krooi, H. (2006)
Theoretische handleiding training Huisvesting en Wonen. (in voorbereiding).
Adviesbureau Van Montfoort, Woerden.
Van Bemmel, R., Bolt, A., & Tacq, E. (2002). Gezin Centraal. Een
gezinsgericht en vraaggericht programma met residentiële- en
daghulpverlening voor kinderen en hun ouders: een experiment. Leiden:
Cardea.
Van Yperen, T.A. (2001). Antisociaal gedrag en jeugddelinquentie: valt er wat
te keren? Kind en Adolescent, 22,(4), 326-341. Aangehaald door Metselaar
e.a. (2005).
Welling, M. (2003). Vraaggericht werken in de jeugdhulpverlening. Utrecht:
Lemma.
www.ccgt.nl, psychologie woordenboek, gedownload op 3 april 2006
www.kempler-instituut.nl, Brochures/ Oplossingsgerichtwerken. pdf - bestand,
gedownload 23 april 2006.
Download