Gezin Centraal (GC) Samenvatting Doel Het doel van de methodiek Gezin Centraal is hulp te bieden aan gezinnen met uiteenlopende hulpvragen. Het wezenlijke van Gezin Centraal is dat de hulpvraag het uitgangspunt is voor het hulpaanbod dat wordt aangewend en dat de benadering per definitie gezinsgericht is. Het uiteindelijke doel is de problematiek tot een aanvaardbare oplossing te brengen door `empowerment' van het gezin of door het stimuleren van zelfsturing. Doelgroep Gezin Centraal is bedoeld voor gezinnen met kinderen van 6 tot 14 jaar, met uiteenlopende hulpvragen op het gebied van opvoeding, het functioneren van (één van) de ouders, gedragproblemen bij (één van) de kinderen of omstandigheden rond het gezin of in het sociale netwerk. Uiteraard kan sprake zijn van een combinatie van hulpvragen en problemen. Aanpak Gezin Centraal is een gefaseerd en vraaggericht programma waarbij een flexibel hulpaanbod `op maat' wordt geboden. Het aanbod is hiervoor opgedeeld in kleine zorgeenheden, modulen en activiteiten, waaruit passende hulp kan worden samengesteld in een hulpverleningsarrangement afhankelijk van de specifieke hulpvraag. Gezin Centraal maakt gebruik van reeds bestaande ambulante-, dag- en residentiële- hulpverleningstrajecten en -projecten. Wezenlijk voor Gezin Centraal is de trajectbegeleiding: de trajectbegeleider regisseert in overleg met het gezin in kwestie het hulpverleningsprogramma dat kan bestaan uit ambulante Intensieve Gezinsbegeleiding (uitgevoerd door de trajectbegeleider), tijdelijke residentiële hulpverlening (logeren), daghulp, oudercursussen, Sociale Vaardigheidstrainingen voor kinderen, gespecialiseerde therapieën, coaching of een combinatie van deze verschillende elementen. Materiaal Het programma wordt in verschillende documenten beschreven (zie Van Bemmel, e.a., 2002; Knorth, e.a., 2003). In 2006 is het handboek voor ambulante hulpverleners Het Gezin Centraal van de hand van Arjan Bolt verschenen (Bolt, 2006). Daarnaast worden de verschillende onderdelen van het programma uitgevoerd, voor zover mogelijk volgens beschikbare protocollen. Onderzoek effectiviteit Er zijn aanwijzingen voor de werkzaamheid van de interventie op basis van zeer beperkt evaluatie-onderzoek. Er is (nog) geen effect aangetoond. Er zijn geen studies die negatieve uitwerking aantonen. De makers en uitvoerders van Gezin Centraal voeren studies en onderzoeken aan die empirische steun geven aan de theoretische onderbouwing van de interventie, het vraaggericht- en gezinsgerichte werken. Ze voeren geen effectstudies aan naar buitenlandse versies of naar soortgelijke interventies in Nederland. Erkenning Erkend door Panel Jeugdzorg d.d. 12/02/2007 Oordeel: Theoretisch goed onderbouwd De referentie naar dit document is: Elling, M.W. & Scheek, M. (mei, 2006). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving 'Gezin Centraal'. Utrecht: NIZW. Gedownload op ../../20.. van http://www.jeugdinterventies.nl. 1. Toelichting naam van de interventie Gezin Centraal is een hulpverleningsprogramma in de jeugdzorg waarbij de uitgangspunten van de vraaggerichte - en gezinsgerichte hulpverlening strikt worden gehanteerd. In het kader van Gezin Centraal worden uiteenlopende hulpverleningsmodules op maat tot programma's samengesteld en gecoördineerd door een gezinsbegeleider / trajectbegeleider, die daarover permanent communiceert met de betreffende gezinnen. Het gezin houdt de regie over de hulpverlening. 2. Doel van de interventie Het hoofddoel van Gezin Centraal is het bevorderen van `empowerment' of vergroting van de zelfsturing bij de gezinnen die vastlopen vanwege diverse problemen (Knorth, e.a., 2003), zodat de gezinnen en de gezinsleden in staat zullen zijn een belangrijke bijdrage te leveren aan de oplossing van hun problemen. De concrete problematiek van de gezinnen en de kinderen in die gezinnen, waarvoor de hulp wordt ingeroepen kan divers van aard zijn. De concrete doeleinden die worden nagestreefd corresponderen met de problematiek en zijn dan ook uiteenlopend van aard. In algemene termen gesteld liggen de interventiedoelen, afhankelijk van de hulpvraag, op de volgende gebieden: Gedragsverandering bij een kind / de kinderen. Verbeteren van de opvoedingsvaardigheden van de ouders. Verbetering van communicatie in het gezin. Verbetering samenwerking van (ex-)partners en opvoeders. Verbetering van materiële en sociale omstandigheden. Benutten van steun uit netwerk. 3. Doelgroep van de interventie Voor wie en wat is de interventie bedoeld? Gezin Centraal is bedoeld voor gezinnen met kinderen van 6 tot 14 jaar, voor wie preventieve hulpvormen of kortdurende ambulante hulpverlening van het Bureau Jeugdzorg niet toereikend zijn. (Bolt, 2006). In principe staat Gezin Centraal open voor kinderen en hun gezinnen met uiteenlopende problematiek. Gezin Centraal zegt immers iets over de werkwijze (vraaggericht en gezinsgericht) en niet over de inhoud van het programma. De inhoud van het programma dat wordt geboden kan in principe worden toegesneden op iedere vraag waarvoor een vraaggerichte en gezinsgerichte benadering zinvol zal zijn. Vanwege het vraag- en gezinsgerichte karakter van het programma, kan Gezin Centraal dus een hulpaanbod bieden aan gezinnen met een brede variatie aan hulpvragen. Deze vragen hebben over het algemeen betrekking op één of meer van de volgende vier gebieden: 1. De opvoeding: vragen over het hanteren van lastig gedrag, het verbeteren van opvoedingsvaardigheden of het verbeteren van de interactie tussen ouders en kinderen. 2. Het functioneren van (één van) de ouders: het verbeteren van de samenwerking tussen de ouders, het hanteren van relatie- en echtscheidingsproblematiek, het hanteren van individuele problematiek van ouders die van invloed is op de relatie met hun kinderen. 3. Gedragsproblemen bij (één van) de kinderen: leren hanteren van probleemgedrag en stoornis(sen) van een kind, het verwerken traumatische gebeurtenissen en rouwprocessen. 4. Omstandigheden in de omgeving van het gezin en in hun sociale netwerk die het functioneren van de gezinsleden nadelig. Hierbij valt te denken aan cultuurverschillen bij allochtone gezinnen en hulpvragen die betrekking hebben op onderwijs, familieomstandigheden, woonsituatie en financiën. Prevalentie en spreiding De documentatie over de interventie bevat geen informatie over het vóórkomen van de problematiek waarop Gezin Centraal zich richt. Gezien de variatie aan problemen die via de methode van Gezin Centraal kunnen worden aangepakt, is een beschouwing over prevalentie in dit verband niet ter zake. Indicatiecriteria Gezin met kind(eren) tussen de 6 en 14 jaar oud. Gezin heeft hulpvragen op het gebied van opgroeien en opvoeden van kinderen, zoals hierboven aangegeven. Gezin moet behoefte hebben aan geïndiceerde zorg, waarbij kortdurende ambulante begeleiding of preventieve hulpvormen, zoals geboden worden door Bureau Jeugdzorg, niet toereikend zijn. Gezin heeft een vraag naar ambulante gezinsbegeleiding, al dan niet aangevuld met één of meerdere hulpvormen of modules zoals sociale vaardigheidstraining of verblijf van het kind in een leergroep of residentiële voorziening. Gezin Centraal in bemoeilijkende omstandigheden Een zekere mate van co-morbiditeit is geen contra-indicatie voor toepassing van het programma Gezin Centraal. Interventies via de methodiek van Gezin Centraal zijn ook mogelijk bij: Niet overheersende verslavingsproblemen bij één van de ouders of bij het kind. Niet overheersende psychiatrische problematiek bij één van de ouders of het kind. Zwakbegaafdheid van de ouder(s). Een recente ernstige traumatische situatie. In dit soort gevallen is het wel noodzakelijk dat dan een beroep kan worden gedaan op aanvullende specialistische hulp.(Van Bemmel e.a., 2002) Bij Cardea Jeugdzorg te Leiden, waar deze aanpak is ontwikkeld, zijn afspraken met aangrenzende sectoren over aanvullende specialistische hulp gemaakt. Contra-indicatiecriteria (Van Bemmel e.a., 2002) Gezin bevindt zich in een acute crisis. Omstandigheden waarbij gezinsleden in een ernstige individuele of psychische crisis zijn geraakt waarbij intensieve psychiatrische of medische hulp noodzakelijk is. Ernstige psychiatrische, verslavings- of gedragsproblematiek bij kinderen waarbij meer specialistische voorzieningen moeten worden ingezet. Gezin met hulpvragen over een kind met een verstandelijke handicap. Toepassing bij etnische groepen De interventie is niet speciaal ontwikkeld voor jeugdigen of gezinnen met een allochtone achtergrond. Het programma heeft geen speciale faciliteiten (zoals vertaalde schriftelijke instructies of tolken) die bedoeld zijn allochtone groepen in het bijzonder te kunnen bedienen. Wanneer er geen sprake is van taalbarrières, zijn er voorshands geen redenen allochtone gezinnen van Gezin Centraal uit te sluiten. 4. Omschrijving van de interventie Methodiek De belangrijkste publicaties waarop deze rubriek is gebaseerd zijn: Van Bemmel e.a. (2002), Knorth e.a. (2003) en Bolt (2006) Aanbod Gezin Centraal is een vraaggericht en gezinsgericht programma waarin hulp flexibel is en `op maat' aangeboden wordt. Het hulpaanbod is hiervoor opgedeeld in kleine zorgeenheden, in modulen en activiteiten, waaruit arrangementen van passende hulp kunnen worden samengesteld afhankelijk van de specifieke hulpvraag. In het Gezin Centraal programma wordt gebruik gemaakt van reeds bestaande hulpverleningstrajecten en projecten. De Centrale module, die in alle gevallen wordt gerealiseerd is die van de Intensieve gezinsbehandeling (IGB), een ambulante interventie bij net gezin thuis, in de eigen omgeving. Bij Gezin Centraal wordt onderscheid gemaakt in een lichte-, een midden- en een zware variant. De eerstgenoemde lichte variant bestaat enkel uit Intensieve ambulante Gezinsbegeleiding (IGB). In de midden-variant wordt naast IGB ook hulp gegeven vanuit het daghulpcentrum. De derde, ofwel zware variant, is een arrangement waarbij een gezin de begeleiding en ondersteuning van een logeergroep (residentiële voorziening) wenst. Het kenmerkende van Gezin Centraal is de trajectbegeleiding. Deze trajectbegeleiding vormt de rode draad tijdens de hulpverlening en wordt verzorgd door de professional die eveneens de Intensieve (ambulante) Gezinsbegeleiding voor zijn rekening neemt. De doelen die de trajectbegeleider in overleg met het gezin stelt vormen uitgangspunt voor de overige programma-onderdelen, die al naar gelang de hulpvraag gecombineerd kunnen worden ingezet: Intensieve ambulante Gezinsbegeleiding door de trajectbegeleider, daghulp, residentiële hulp, individuele coaching, sociale vaardigheidstrainingen, oudertrainingen en therapieën. Daghulp en residentiële hulp worden in de meeste gevallen in deeltijd ingezet. Zo nodig wordt het hulpaanbod van andere zorgaanbieders - bijvoorbeeld uit de GGZ, uit de LVGsector of de maatschappelijke opvang - bij het programma betrokken. Op grond van de ervaring tot nu toe kan worden gesteld dat de gemiddelde duur van het Gezin Centraal Programma 10 tot 12 maanden is. Competentievergroting en empowerment of zelfsturing De keuze voor het hulpaanbod is uiteindelijk zoveel als mogelijk gebaseerd op de hulpvraag van de cliënt en de discussie met de cliënt over de mogelijkheden om de problematiek aan te pakken. De hulpverlening vindt plaats onder regie van de cliënt, die daarbij wordt gecoached door de trajectbegeleiding. De hulpverlening wordt ook wel omschreven als 'competentiegericht'. Deze competentiegerichte hulpverlening beoogt het herstellen van het evenwicht tussen vaardigheden en de taken die de gezinsleden in hun actuele levensfase te doen hebben (ontwikkelingstaken). Dit kan via verschillende wegen worden bereikt: door het versterken van de vaardigheden: bijvoorbeeld de vaardigheid om niet gelijk in de agressie te schieten wanneer het kind zich antisociaal gedraagt. door het al dan niet tijdelijk verlichten van taken en door het verrijken van taken: zo kan de opvoedingstaak van de ouders worden verlicht door het kind voor een paar dagen per week op een actieve sportclub te doen, terwijl de ontwikkelingstaak van het kind op die manier wordt verrijkt doordat het op een positieve manier leert om te gaan met leeftijdsgenoten. door het reduceren van stressvolle omstandigheden: zo kan na een scheiding snel een goedkoper huis worden gezocht waardoor de druk om hard te werken en veel te verdienen voor huur of hypotheek vermindert en de betrokken ouder meer tijd over heeft voor de opvoeding door het mobiliseren of vergroten van protectieve factoren: mensen in het netwerk van het gezin worden gemobiliseerd om af en toe eens positieve aandacht te besteden aan een van de kinderen. Met nadruk wordt gesteld dat de gezinsbegeleider zich daarbij niet uitsluitend richt op het op het specifieke, actuele probleem in het gezin. "Het uiteindelijke doel is het vergroten van empowerment of zelfsturing bij de gezinnen. Competentievergroting draagt daartoe bij. Cliënten leren daardoor immers hun reeds bestaande krachten en kwaliteiten herkennen, en ervaren in de praktijk op welke wijze ze deze kunnen benutten om hun leven positief te beïnvloeden" (Bolt, 2006). Bolt definieert empowerment als het vinden van de kracht om controle over het eigen leven te hebben en om het geloof te versterken in de eigen kwaliteiten en mogelijkheden om het leven positief te beïnvloeden" (Bolt, 2006). Op dit punt is er een duidelijk verband met de sociaal cognitieve leertheorie en het begrip 'self-efficacy' of 'de eigen effectiviteitsverwachting'. Hiermee wordt bedoeld de inschatting door en persoon van de mate waarin zij of hij daadwerkelijk in staat zal zijn het beoogde gedrag te vertonen of problemen die zich aandienen op te lossen. (A Bandura, 1977, geciteerd op www.ccgt.nl ). Wij komen daar verderop, in de rubriek Onderbouwing: verantwoording doelen en aanpak (4.3.), op terug. Gefaseerde aanpak Het hulpverleningtraject is opgedeeld in drie fasen. De totale duur ervan is per gezin verschillend en is afhankelijk van de hulpvraag, de situatie en de einddoelen. 1. Startfase van maximaal 6 weken. De hulpverlening begint na de aanmelding met de eerste fase van het programma: de trajectbegeleider, tevens Intensieve Gezinsbegeleider (IGB-er) maakt kennis met het gezin en bouwt samen met het gezin een vertrouwens- en werkrelatie op. De hulpvraag wordt verduidelijkt en geconcretiseerd. In deze fase maakt de trajectbegeleider / IGB-er ook een competentieanalyse, een netwerk-analyse en een interactieanalyse van het gezin; ook de 'dagelijkse routine' van het gezin wordt in kaart gebracht. Uit de verkregen informatie worden in samenspraak met de gezinsleden aanknopingspunten voor de hulp benoemd en worden de einddoelen van de hulp vastgesteld. Daarbij bepalen trajectbegeleider en gezin ook de meest gewenste / passende samenstelling en volgorde van modules en activiteiten, om de einddoelen te behalen: het hulpverleningsarrangement of hulpprogramma. In deze startfase verleent de trajectbegeleider / IGB-er zo nodig hulp op concrete punten. Na deze fase kunnen, volgens het overeengekomen hulpprogramma, andere hulpmodules worden ingezet. 2. Veranderingsfase: Deze fase start nadat het uit te voeren hulparrangement of het hulpprogramma is vastgesteld. Aan de hand van concrete en evalueerbare doelen en werkpunten wordt stapsgewijs toegewerkt naar een door het gezin gewenste eindsituatie. Maandelijks wordt de voortgang van de hulp geëvalueerd; op basis daarvan worden, waar nodig, de plannen bijgesteld. Dit leidt weer tot een werkplan voor de komende maand. Daarnaast worden, met een wat mindere frequentie driehoeksgesprekken gehouden tussen ouders of gezin, de IGB-er / trajectbegeleider en de betrokken mentor van de daghulp of residentiële sector. Vaak is de plaatser daarbij ook aanwezig. In dat driehoeksoverleg worden de verschillende onderdelen van het hulpverleningstraject op elkaar afgestemd aan de hand van de doelen die worden nagestreefd en de voortgang die wordt geboekt. De verschillende onderdelen zijn: de hulpvraag van de cliënt en de ontwikkelingen daarin, de activiteiten van de gezinsbegeleider en de gang / stand van zaken in de modules, waar de mentor van de daghulp of de residentiële hulp zicht op heeft. 3. Afrondingsfase: Deze fase gaat in op het moment dat alle modules zijn gestopt behalve de ambulante modules, vaak Intensieve Gezinsbegeleiding of modules als bijvoorbeeld individuele coaching. De hulp vindt in deze fase uitsluitend plaats in de thuissituatie. Het gezin zal in deze fase gebruik gaan maken van de in eerdere fasen uitgezochte mogelijkheden voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk en vanuit verschillende reguliere voorzieningen. Geïntegreerd rapportage in hulpverleningsplan Voortgang van het traject wordt beschreven in hulpverleningsplannen. Deze worden ondertekend door het gezin en de gezins-/trajectbegeleider. De verslaglegging start met een hulpverleningsovereenkomst waarin de hulpvragen van de cliënt staan beschreven alsmede de einddoelen voor de eerste fase van de hulp. Het startverslag, waarmee de eerste fase wordt afgerond, bevat naast een eerste evaluatie ook de keuze van het arrangement aan modulen en activiteiten. Bij intrede van elke (nieuwe) module wordt de overeenkomst, wanneer nodig, bijgesteld. Deze bijstelling is altijd de neerslag van de afstemming tussen gezin, IGB-er / trajectbegeleider, Bureau Jeugdzorg en betrokken mentor van de module of hulpactiviteit. Vanaf de start van de tweede fase worden er, zoals in het voorgaande al werd aangeduid, gemiddeld viermaandelijks voortgangsbesprekingen gehouden aan de hand van een voortgangsverslag. Daarbij is de aanwezigheid van het Bureau Jeugdzorg gewenst. In het voortgangsverslag worden de gestelde doelen in werkpunten omgezet. In de maandelijkse werkplannen worden deze werkpunten beschreven en geëvalueerd, ze maken het verloop van de hulp zowel voor de professionals als voor de gezinsleden concreet en zichtbaar. Bij de afronding van de hulp van een module wordt een eindgesprek gehouden waarvan de betrokken mentor van de module een eindverslag maakt. Hetzelfde gebeurt door de gezinsbegeleider / trajectbegeleider bij afsluiting van het hele traject. Protocol / handleiding Bij de organisatie waar Gezin Centraal ontwikkeld is, Cardea, is een beschrijving van te plegen handelingen en procedures beschikbaar. In 2006 is een handboek voor ambulante hulpverleners over de methodiek Gezin Centraal verschenen onder de titel Het Gezin Centraal, handboek voor ambulante hulpverleners (Bolt, 2006). Dit omvangrijke boek, 384 pagina's, bevat hoofdstukken over de doelen van Gezin Centraal, de beoogde doelgroepen en de filosofie achter het programma. Voorts wordt uitgebreid aandacht besteed aan de verschillende theorieën waarop het programma is gebouwd. Het grootste deel van het boek is gewijd aan de fasering, de wijze waarop met de cliënten contacten worden onderhouden, waarop informatie wordt verzameld en de wijze waarop gewerkt wordt aan veranderingen in de gezinnen. Tenslotte is er aandacht voor het werken aan oplossingen in de omgeving van het gezin en voor de opleiding en coaching van de gezinsbegeleiders. Voor meer informatie over de inhoud van deze handleiding, zij verwezen naar rubriek 4.3. Locatie van uitvoering De interventie vindt in ieder geval altijd plaats in de thuissituatie. Daarnaast kan hulp ook worden ingezet in een residentiele setting en/of in een dagopvang, afhankelijk van het met het gezin overeengekomen hulpverleningstraject. 4.2 Onderbouwing: probleem- of risico-analyse Grotendeels gebaseerd op Knorth e.a., 2003 en Bolt, 2006 Kenmerken risico of probleem Het wordt als een probleem gezien dat de tot dusver veelal nog gangbare hulpverlening onvoldoende aansluit op de problemen van de cliënten of althans op de problemen zoals die door de cliënten zelf worden ervaren. Evenmin wordt in de gangbare hulpverlening rekening gehouden met de competenties en de mogelijkheden om met enige ondersteuning de problemen zelf op te lossen. Hierdoor zal een groot deel van de geboden hulp langs de cliënten heen gaan, mislukken of althans aanzienlijk minder effectief zijn dan wordt beoogd. Simpel gezegd worden problemen van individuele kinderen en jongeren in de gangbare hulpverlening met een bepaald standaard hulpaanbod benaderd en betrekkelijk los van de context behandeld. De hulpverlening sluit dan niet altijd goed aan op de problemen die aan de orde zijn en er wordt te weinig acht geslagen op de omgevingsfactoren die de problematiek in stand houden en, wanneer deze bij de behandeling worden betrokken, kunnen worden gemobiliseerd om de problematiek te helpen oplossen. Met risico of probleem samenhangende factoren Het gangbare hulpverleningssysteem en de gangbare hulpverleningspraktijk vormen in zekere mate een belemmering om de omschakeling van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte methodiek te maken. Uit een inventarisatie in de literatuur blijkt dat het ontwikkelen van een vraaggerichte methodiek als Gezin Centraal op verschillende niveaus ingrijpende gevolgen heeft voor de inrichting van de hulpverlening (Metselaar e.a. 2005): 1. Op beleidsniveau, macroniveau, impliceert vraaggericht werken dat belang wordt gehecht aan het bestaan van cliëntenorganisaties, cliëntgestuurde projecten en dat een persoonsgebonden budget tot de mogelijkheden behoort; 2. Op organisatieniveau, mesoniveau, dient aan twee onderscheiden voorwaarden te worden voldaan: a. Er dient vérgaande medezeggenschap en inspraak te worden georganiseerd en een faciliterende organisatiestructuur en -cultuur te worden ontwikkeld. Tegelijkertijd dient er voldoende flexibiliteit te zijn om op de vraag van de cliënt in te kunnen gaan. b. Verder dient er sprake te zijn van een open en directe communicatie, een coachende en open organisatie, kleinschalig georganiseerd met voldoende individuele vrijheid van handelen. Met andere woorden: de medewerkers dienen op dezelfde wijze te worden begeleid zoals de gezinnen door de medewerkers worden begeleid; er dienen daarbij dezelfde methodische uitgangspunten met betrekking tot vraaggerichtheid te worden gehanteerd. 3. Op het niveau van het individuele hulpverleningsproces, het microniveau, dient te positie van de cliënt vérgaand te worden versterkt. Het vraaggerichte werken verlangt van de professional een vragende en stimulerende attitude. Ook vraagt het het vermogen om het zelfvertrouwen met betrekking tot het zelf oplossen van het probleem te versterken (empowerment). Het twee laatstgenoemde aspecten worden in de volgende rubriek uitgewerkt. Het consequent doorvoeren van de vraaggerichte methode impliceert een tamelijk ingewikkeld veranderingsproces op verschillende niveaus tegelijkertijd. 4.3 Onderbouwing: verantwoording doelen en aanpak Koppeling risico/probleem - doelen - aanpak In paragraaf 4.2. werd gesteld dat het realiseren van de vraaggerichte methodiek veranderingen op onder andere meso-niveau (organisatieniveau) en op microniveau (het hulpverleningsproces) verlangde. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan: de organisatorische veranderingen in de organisatie, de veranderingen op microniveau, de theoretische oriëntaties die volgens de ontwikkelaar bij Gezin Centraal een rol spelen. Veranderingen binnen de organisatie Bij het invoeren van de methodiek Gezin Centraal in de Leidse organisatie Cardea is onderzocht welke gevolgen dit heeft voor de organisatie van het hulpverlenend handelen. Besloten is tot een opzet van de organisatie waarin de volgende vijf aspecten van een vraaggestuurde organisatie tot hun recht kunnen komen: 1. Vraaggerichte attitude. Een vraaggerichte attitude is niet zo zeer een kwestie van een speciale methodiek, maar meer een kwestie van een specifieke attitude van de hulpverleners ten aanzien van de cliënt en ten aanzien van zijn collega's. Deze attitude moet leiden tot een vraaggericht hulpverlenend handelen. Sleutelwoorden voor een vraaggerichte houding van de hulpverlener in Gezin Centraal zijn: gelijkwaardigheid, samenwerking, competentievergroting / gericht op empowerment, zelfsturing en motiverend tot participatie. Concreet betekent dit dat de organisatie en professional oog en erkenning hebben voor de 'ervaringsdeskundigheid' van de cliënt. De cliënt wordt met een open houding tegemoet getreden en wordt gemotiveerd zijn verhaal te vertellen en aan te geven wat niet goed gaat. Tegelijkertijd wordt hij gestimuleerd te vertellen wat wel lukt en waartoe hij wel degelijk in staat is. De professional heeft zich de attitude eigen gemaakt om niet direct een eigen perspectief op de zaak te ontwikkelen. De professional is erop getraind de krachten en competenties van de cliënten op te sporen, te versterken en te benutten voor de oplossingen van het probleem van de cliënt. Omdat dit voor de meeste cliënten ook nieuw zal zijn, zal de professional de cliënt voortdurend tot participatie in het hulpverleningsproces moeten motiveren. Vanuit de organisatie wordt de professional daarop getraind en voortdurend gecoached. 2. Parallel proces werkbegeleiding. Hiermee wordt bedoeld dat dezelfde principes die gelden in de relatie tussen hulpverleners en cliënt gelijkwaardigheid, samenwerking, competentievergroting / gericht op empowerment, zelfsturing en participatie - ook gelden voor alle medewerkers van de hulpverlenende organisatie onderling. 3. De startfase als ingang van het programma. Elk gezin dat gebruik wil maken van Gezin Centraal wordt ontvangen door de gezinsbegeleider die samen met de cliënt de hulpvraag expliciteert. 4. Gezinsbegeleiding als centrale module. Gedurende het gehele hulptraject wordt een gezin begeleid door één gezinsbegeleider. Zijn functie is tweeledig. Allereerst draagt hij zorg voor een goede afstemming tussen vragen en wensen van het gezin enerzijds en het hulpaanbod binnen het programma anderzijds. Daarnaast werkt hij met het gezin in de thuissituatie aan de samen overeengekomen hulpverleningsdoelen. 5. Modulair werken: de modulen met residentiële hulp, dagbehandeling en ambulante hulp zijn uitgewerkt in activiteiten, waarmee een "aanbod op maat" kan worden geboden. Met het realiseren van bovenstaande aspecten van een vraaggerichte hulpverleningsorganisatie, heeft de hulpverlenende organisatie Cardea met Gezin Centraal een flexibel en vraaggericht aanbod ontwikkeld, met transparante processen en een duidelijk gezicht voor de cliënt, waarbij de hulpvraag van het gezin uitgangspunt vormt. (Van Bemmel e.a., 2002) Centrale elementen op microniveau Op basis van literatuurstudie kan worden vastgesteld dat op het niveau van het individuele hulpverleningsproces zeven elementen van groot belang zijn (Metselaar, 2005). In het Handboek voor ambulante hulpverleners Het Gezin Centraal (Bolt, 2006), worden deze elementen uitgewerkt: 1. De hulpvraag, zoals door een hulpverlener op grond van professionele screening of diagnostiek, in samenspraak met de cliënt is geëxpliciteerd, staat gedurende het hele hulpverleningsproces centraal. 2. Tijdens het hulpverleningsproces worden de opvattingen van professional en cliënt in dialoog voortdurend op elkaar afgestemd; er is een streven naar consensus. 3. De participatie van de cliënt in het hulpverleningsproces is hoog, vooral op de momenten waarop sprake is van verbijzondering van de problematiek, verbijzondering van de aanpak en evaluatie van het hulpprogramma. De cliënt wordt geactiveerd om ook op dit soort cruciale momenten de regie over zijn hulpverlening in handen te houden. Juist wanneer algemene regels moeten worden vertaald naar de praktische situatie van alledag alsook op die momenten waarop beslissingen moeten worden genomen wordt de cliënt gestimuleerd om zelf het voortouw te nemen en wordt de cliënt gecoached bij het maken van onderbouwde weloverwogen en 'gecontroleerde' keuzes. De cliënt wordt steeds in de positie gebracht van eigenaar van zijn probleem dat hij moet oplossen. 4. Daarbij wordt de methodiek van 'de oplossingsgerichte benadering' gehanteerd: op basis van de vraag wordt de cliënt geholpen zijn eigen oplossing te construeren. De 'oplossingsgerichte benadering' kan worden beschouwd als een reactie op de 'probleemoplossende benadering' ofwel het medisch model dat in de hulpverlening van de 20e eeuw een lange periode dominant was. Terwijl bij de probleemoplossende benadering de visie van de hulpverlener op het probleem en zijn diagnose bepalend zijn voor de behandeling, wordt bij 'de oplossingsgerichte benadering' de perceptie van de cliënten aangaande het probleem en de context centraal gesteld en als leidraad voor de discussie met de hulpverlener en voor het verdere handelen beschouwd. (De Jong & Berg, 2005, aangehaald bij Bolt, 2006) 5. Cliënt en professional brengen ieder hun eigen deskundigheid in; de ervaringsdeskundigheid van de cliënt en de professionele deskundigheid van de hulpverlener kunnen beide niet worden gemist. De professional heeft een bijzondere rol bij het stimuleren van de cliënt bij de erkenning van zijn ervaringsdeskundigheid. Dit vraagt activiteiten gericht op het vergroten van empowerment. Empowerment wordt, zoals eerder aangegeven (vgl. rubriek 4.1.), hier gedefinieerd als "de kracht vinden om controle over het eigen leven te hebben en geloof in eigen kwaliteiten om het leven positief te beïnvloeden" (Bolt, 2006). Dit wordt bewerkstelligd door de cliënt stelselmatig te benaderen en te respecteren in zijn rol van ervaringsdeskundige, zijn competenties te erkennen en deze te versterken, en hem te ondersteunen bij het construeren van zijn eigen oplossingen voor de problemen waarmee hij wordt geconfronteerd. 6. Cliënt en hulpverlener dragen beide verantwoordelijkheid voor het verloop van het hulpverleningsproces en voor het resultaat. 7. De vraaggerichte houding van de hulpverlener is bepalend voor het vraaggericht werken: respectvol, luisterend, dienstbaar en oprecht. 8. De hulpverlening dient zoveel mogelijk afgestemd te zijn op en aan te sluiten bij de leefomgeving van het cliëntsysteem. Theoretische oriëntaties De methodiek van Gezin Centraal is, zoals impliciet al duidelijk is geworden, gebaseerd op twee peilers: De eerste peiler is de vraaggerichtheid. De grondgedachte van vraaggerichtheid is dat de idee dat het van wezenlijk belang is de cliënt een sterke positie en een centrale rol toe te kennen bij de hulpverlening die gericht is op de oplossing van zijn problemen. Door aan de cliënten de regie over hun leven en over hun hulpproces te laten, is de kans op succesvolle en effectieve hulpverlening groter. Een belangrijk aspect van de benadering in verband hiermee is al eerder genoemde 'de oplossingsgerichte benadering van de cliënten'. Dit wordt iets verderop enigszins uitgewerkt. De tweede peiler is de gezinsgerichte benadering. Deze benadering is gebaseerd op het gegeven dat er een loyaliteitsband is tussen ouders en kinderen die mede gekleurd wordt door de familiegeschiedenis. Daarbij wordt het gezin gezien als een 'systeem': het probleem van één van de gezinsleden is niet los te zien van het gezinssysteem. De Gezinsbegeleiding door een ambulant hulpverlener is dan ook de hoofdmodule in het programma Gezin Centraal. Tegen deze achtergrond is er bij de verdere ontwikkeling van de methodiek en de onderbouwing daarvan geput uit de volgende theorieën (Bolt, 2006): De oplossingsgerichte benadering Deze benadering is vanaf begin van de jaren '80 ontwikkeld door Steve de Shazer, Insoo Kim Berg van het Brief Family Therapy Center in Milwaukee VS. We geven hier de belangrijkste uitgangspunten van deze benadering (De Jong & Berg, 2005. geciteerd bij Bolt, 2006). In de hulp ligt de focus op oplossingen en niet op de problemen van de cliënt. Cliënten zijn in staat hun eigen oplossingen te construeren. Er is altijd sprake van veranderingen en deze kunnen worden benut als kansen. Herhaling van geslaagde gedragingen, hoe klein ook, vormt de basis voor positieve verandering. In de hulpverleningspraktijk wordt dit op de volgende wijze zichtbaar: 1. De hulpverlener vraagt aan zijn cliënten wat zij graag veranderd zouden willen zien. De hulpverlener accepteert de wijze waarop zij hun eigen problemen definiëren. 2. De hulpverlener bespreekt wat er anders zou kunnen zijn in hun leven als hun problemen opgelost zouden zijn.De cliënten worden op deze wijze geholpen doelen te stellen en de richting van de hulp te bepalen. De hulpverlener sluit aan bij de ambities van de cliënten. 3. De gebeurtenissen die goed gaan worden onderstreept. Op deze wijze benadrukt en versterkt hij hun sterke kanten en door er over te praten wint hij informatie in over de manier waarop positieve dingen worden bereikt en welke bronnen van steun daarbij worden aangeboord. Elders (www.kempler-instituut.nl ) wordt het 'oplossingsgericht werken', ook wel bekend onder de naam Kortdurende Oplossingsgerichte Therapie (K.O.T.) een van de best uitgewerkte methodische vertalingen van de empowermentgedachte genoemd. Empowerment en Self-efficacy De benadering onder het label empowerment, die hier aan de orde is heeft verwantschap met het gedachtegoed van de Cognitieve Therapieën. Een belangrijk begrip dat in dit verband moet worden genoemd is 'self-efficacy', de mate waarin men vertrouwen heeft in zichzelf dat men een bepaalde taak kan uitvoeren of zich op een bepaalde manier in bepaalde situaties kan gedragen. Eerder, in rubriek 4.1. werd het begrip al opgevoerd in relatie met het begrip empowerment. Er is veel empirisch bewijs voor de belangrijke betekenis van self-efficacy voor het menselijk gedrag (Valenkamp e.a. 2006). Volgens Bandura (1997, geciteerd bij Valenkamp e.a., 2006) zijn het niveau van motivatie, affectie en acties meer gebaseerd op wat mensen geloven, dan op wat feitelijk is. Mensen met een realistisch en positief vertrouwen in de eigen mogelijkheden zijn, geneigd problemen meer te zien als uitdagingen dan als bedreigingen of gebeurtenissen die zij niet kunnen beheerden. Zij ervaren ook minder negatieve emoties en spanning wanneer ze zich in moeilijke situaties bevinden. Mensen met weinig vertrouwen in eigen kunnen hebben de neiging onzeker en angstig te worden als ze weerstand of tegenslag ondervinden. Zij pakken problemen doorgaans op een disfunctionele manier aan (De Mey e.a., 2005). Systeemtheorie en contextuele benadering Belangrijke noties die aan dit theoretisch kader worden ontleend zijn: er is sprake van 'circulaire causaliteit' waarmee gezegd is dat bijvoorbeeld het hinderlijk gedrag van de één mede in stand wordt gehouden door het gedrag van de ander; De gezinsbegeleider dient niet alleen oog te hebben voor het gedrag van de gezinsleden, maar evenzeer voor de processen in het gezin en voor de posities die de gezinsleden ten opzichte van elkaar innemen; De gezinsbegeleider heeft oog voor de hiërarchie in het gezin en bevestigt deze De hulp is meer gericht op succesvolle interacties dan op gedragsverandering van individuele gezinsleden; De gezinsbegeleider heeft oog voor de invloed van de omgeving op het gezin en zoekt met de gezinsleden naar wegen om hulpbronnen in de omgeving te leren gebruiken; De begeleider heeft oog voor invloeden door de generaties heen en besteedt aandacht aan de dynamiek rond loyaliteiten. Voor de acties van de hulpverlener heeft dat tot gevolg dat deze zich niet concentreert op het problematische gedrag van een individu. Men weet niet of het problematische gedrag voortkomt uit het betreffende individu zelf of moet worden beschouwd als een reactie op gedrag van de anderen. Individuen worden aangesproken op hun mogelijkheden om in de context van het gezin met nieuw gedrag te komen. Dat nieuwe gedrag zal zeker gevolgen hebben voor het gedrag van de anderen. Een voorbeeld: een zelfverzekerde afwijzende reactie op dreinen zal het dreinen eerder beëindigen dan een aarzelende half toegeeflijke reactie. Het dreinen eindigt niet door 'de dreiner' aan te pakken maar doordat de ander geen positieve respons geeft. De leertheorie Er wordt gebruik gemaakt van de verschillende leertheorieën om de cliënten te leren hoe zij hun gedrag kunnen veranderen teneinde de situatie waarmee ze ontevreden zijn kunnen wijzigen in een meer gewenste situatie.Ook is het belangrijk dat ouders inzicht krijgen in de wijze waarop zij hun kinderen gewenst gedrag kunnen aanleren en ongewenst gedrag kunnen afleren. Het handboek geeft voorbeelden vanuit de operante leertheorie, de sociale leertheorie en de theorie van de zelfregulering. Het zijn alle voorbeelden uit de sfeer van de opvoeding waarmee op een effectieve manier ongewenst gedrag kan worden aangepakt en meer adequaat gedrag kan worden aangeleerd. In de praktijk leidt dit tot concrete adviezen aan de opvoeders: het werken met beloningssystemen om gewenst gedrag aan te leren en te borgen, het vóórdoen van een adequate en effectieve manier van communiceren en handelen en het bevorderen van zelfobservatie, zelfreflectie en zelfevaluatie om tot zelfregulering te komen. De leer van de competentievergroting Hulpverlening die zich richt op competenties beoogt het evenwicht te herstellen tussen vaardigheden en ontwikkelingstaken. Er zijn verschillende manieren om dat te bereiken: versterken van vaardigheden verlichten of verrijken van taken het reduceren van stressvolle omstandigheden het mobiliseren of vergroten van protectieve factoren. In het algemeen kan men stellen dat competentievergroting bijdraagt aan de empowerment van cliënten: het geloof in de eigen kwaliteit en de mogelijkheden van de cliënten wordt versterkt. Een voorbeeld van hoe deze leer in de praktijk kan worden toegepast is enigszins uitgewerkt in rubriek 4.1. Methodiek, onder het kopje Competentievergroting en empowerment of zelfsturing. Theorieën met betrekking tot communicatie Zoals overal in dit soort interventies is de wijze waarop men communiceert van eminent belang. Het gezin is bij uitstek een communicatief systeem, met verbale-, non-verbale communicatie, alsook met communicatie via de omgeving. Bij de pogingen inhoudelijke boodschappen over te brengen speelt het betrekkingenniveau altijd een grote rol, waardoor soms vaste communicatiepatronen moeilijk te doorbreken zijn. In de gezinsbegeleiding zal veel aandacht aan deze verschijnselen moeten worden besteed en zullen soms ook nieuwe manieren van communiceren moeten worden geleerd. Werkwijze in een notendop Volgens de methodiek van Gezin Centraal worden problemen die benoemd zijn in rubriek 3, Doelgroep van de interventie, in principe bezien in de context van het hele gezin. Voor zover nodig en mogelijk wordt het gezin bij de behandeling van de problematiek die aan de orde is betrokken. De definiëring van het probleem is bij deze benadering een onderwerp van gesprek tussen de professionele hulpverlener en de meest betrokken gezinsleden. De problematiek blijft daarbij een zaak van de betrokken gezinsleden en zij houden in principe ook de regie over de hulpverlening die tot de oplossing van de problematiek moet leiden. Door de verhoogde participatie van het cliëntsysteem bij de definiëring en oplossing van het probleem zal naar verwachting de motivatie van de cliënt om zijn probleem aan te pakken optimaal zijn en daarmee zal de effectiviteit van de interventie toenemen. Samenvatting werkzame ingrediënten In de publicatie van Metselaar e.a. (2005) wordt expliciet aandacht besteed aan de werkzame ingrediënten van de interventie Gezin Centraal. Zij baseert zich hierbij expliciet op de empirisch onderbouwde opvattingen van Van Yperen over ingrediënten van interventies die voor de effectiviteit van belang zijn. (Van Yperen, 2001). Deze ingrediënten treft men ook aan in het programma Gezin Centraal. Het is duidelijk dat het feit dat de cliënt gestimuleerd wordt te participeren in zijn eigen hulpverleningsproces een positieve invloed heeft op de motivatie van de cliënt om te veranderen en om deel te blijven nemen aan de interventie; dat op zich wordt bij iedere interventie als "algemeen werkzame factor" beschouwd. Evenzeer zal de erkende inbreng van de "ervaringsdeskundigheid" van de cliënt een motiverende en daarmee effectverhogende uitwerking hebben. Er is bij deze methodiek sprake van een permanente dialoog tussen de cliënt en een vaste professional over de problematiek, het hulpverleningsplan, het verloop en de eventuele bijstelling daarvan, waarbij men steeds tot consensus tracht te komen. Hieruit kan een goede relatie tussen therapeut en cliënt worden afgeleid, hetgeen ook als een werkzame factor wordt beschouwd. Een versterking van deze factor is gelegen in het feit dat de cliënt of het cliëntsysteem permanent met dezelfde professionele trajectbegeleider / gezinsbegeleider te maken heeft. De organisatie richt het programma zodanig in dat de "hulp op maat" ook organisatorisch verzekerd is. Er wordt gestreefd naar een duidelijk en goed gestructureerd hulpverleningsplan met een duidelijke fasering. Deze duidelijkheid heeft over het algemeen ook een positieve uitwerking die zichtbaar wordt in effecten van de interventie. Goede werkomstandigheden van de behandelaar tijdens de uitvoering van de behandeling wordt ook als algemeen werkzame factor gezien. Zoals geconstateerd in het begin van rubriek 4.3. wordt overeenkomstig de eisen van Gezin Centraal de organisatie die de methodiek hanteert zoveel mogelijk op het uitvoeren van de methodiek toegesneden; er werd gesproken over veranderingen op organisatorisch- of mesoniveau. 4.4 Eisen begeleiding, uitvoering en kwaliteitsbewaking Eisen ten aanzien van uitvoering en begeleiding Alle hulpverleners binnen Gezin Centraal worden door een gedragswetenschapper opgeleid, getraind en gecoacht in het vraaggericht werken met gezinnen. Verder gelden geen specifieke eisen ten aanzien van de uitvoering en begeleiding van de uitvoerend werkers. Trainingen aan de hulpverleners worden ingezet al naar gelang hier onder de werkers behoefte aan is; zo is er bijvoorbeeld een basistraining transculturele hulpverlening beschikbaar. Overige eisen De wijze van kwaliteitsbewaking wordt (verder) bepaald door de uitvoerder. De wijze van kwaliteitsbewaking wordt (verder) bepaald door de uitvoerder. 5. Overige voorwaarden voor toepassing Indicatiestelling Aanmelding voor Gezin Centraal verloopt via Bureau Jeugdzorg; hier wordt op de normale manier een indicatie voor een hulparrangement binnen Gezin Centraal gegeven. 6. Samenvatting onderzoek en beoordeling effectiviteit 6.1 Directe aanwijzingen voor de effectiviteit Gezin Centraal is in oktober 2001 door de Leidse Jeugdzorginstelling Cardea gestart als experimenteel project voor vraaggestuurde jeugdhulpverlening. Het project wordt begeleid en gevolgd vanuit de Universiteit Leiden, afdeling Orthopedagogiek, met een programma-evaluatieonderzoek, het VraaG-onderzoek genaamd. VraaG wordt met onregelmatige hoofdletters geschreven om uit te drukken dat het programma zowel Vraag- als Gezinsgericht is. In 2003 is over het VraaG-onderzoek gerapporteerd in twee delen: het eerste deel bevatte een theoretische onderbouwing (Knorth, e.a., 2003); deel twee bevat een eerste tussentijdse interne evaluatie van de ervaringen van één jaar Gezin Centraal (Bolt, 2003). Hier wordt deze interne evaluatie besproken. Een uitgebreid VraaGonderzoek is gaande en zal nog geruime tijd in beslag nemen. Het evaluatie-onderzoek dat hier wordt besproken is: Bolt, A., m.m.v. Knorth, E..J. (2003). Vraaggericht werken met gezinnen in de jeugdhulpverlening. Een evaluatieonderzoek naar het experiment Gezin Centraal. Deel II: Interne evaluatie eerste jaar. Leiden: Cardea Jeugdhulpverlening. Onderzoeksvragen In deze interne evaluatie is bekeken of Gezin Centraal op grond van ervaringen ruim een jaar na de start, haar doelstellingen met betrekking tot het meer vraaggericht werken heeft behaald. Dit is gebeurd aan de hand van vragen naar het al dan niet realiseren van vier doelen: 1. 2. 3. 4. Staat het gezin inderdaad centraal?, Is de attitude en werkwijze van de medewerkers inderdaad vraaggericht? Maakt de organisatie van GC vraaggerichte en overzichtelijke hulp mogelijk? In welke mate wordt er gebruik gemaakt van Gezin Centraal? Aanpak Cliënten zijn geraadpleegd door middel van analyse van gegevens uit het bij Cardea ingevoerde cliëntenfeedbacksysteem (N=22) (Welling, 2003) en bespreking van de resultaten hiervan met ouders die hulp ontvingen in de Leergroep Katwijk (dagbehandeling), aangevuld met interviews met drie moeders met kinderen in diezelfde leergroep. Medewerkers zijn geraadpleegd door middel van een vragenlijst over Gezin Centraal (N=19); naar aanleiding van de reacties zijn gesprekken gevoerd met medewerkers leergroep Katwijk, IGB-ers, gedragswetenschappers en de projectleider / sectormanager. Ook heeft er een werkplan-evaluatie plaatsgevonden en is informatie uit de cliëntregistratie gebruikt. Er zijn geen gestandaardiseerde meetinstrumenten gebruikt Resultaten 1. Alle geïnterviewde ouders vinden het belangrijk dat de hulp gericht is op verbetering van de thuissituatie. De kinderen verblijven gemiddeld drie tot vier dagen in de Leergroep Katwijk (dagbehandeling) en vier dagen in de Kim (residentieel logeerhuis). 2. De meeste ouders zijn tevreden over de samenwerking met hulpverleners. Zij voelen zich betrokken bij het opstellen van werkplannen en te nemen beslissingen. Ontevredenheid bestaat over de weinige betrokkenheid bij het voortgangsverslag en de informatievoorziening over de keuzemogelijkheden van Gezin Centraal. 3. De gezinnen vinden de vaste gezinsbegeleider erg belangrijk. Alle gezinnen startten met ambulante begeleiding, waarin werd gekeken wat de cliënten wilden bereiken en door middel van welke hulpvormen, modules en activiteiten. Ouders zijn en worden meer betrokken bij de hulp, onder andere in de gewaardeerde driehoeksgesprekken tussen cliënt, IGB-er en pedagogisch medewerker. 4. Een aantal medewerkers is van mening dat het sociale netwerk meer bij de hulp betrokken kan worden, hetgeen vooral moet leiden tot een verbeterde samenwerking met de scholen. Het belang van het stellen van gezinsdoelen wordt door alle medewerkers onderkend, maar het werken aan gezinsdoelen op de leergroep moet nog verder worden ontwikkeld. 5. De taak van de IGB-er, als uitvoerder van de hulp in het gezin, lijkt goed te worden volbracht; twijfel bestaat over de uitvoering van hun taak als trajectbegeleider. De pedagogisch medewerkers van de daghulp zijn meer `naast' de ouders gaan werken, waardoor de ouders meer invloed hebben op de gang van zaken. De gedragswetenschappers slagen er via coaching in om de vraaggerichte werkwijze bij de pedagogisch medewerkers te implementeren. Zelfvertrouwen en verantwoordelijkheid zijn hierdoor toegenomen. De IGB-ers zijn wat minder tevreden over de werkbegeleiding van de gedragswetenschappers, er wordt gepleit voor meer coaching. Het blijkt voor de leidinggevenden lastig om vraaggericht leiding te geven. Het delegeren van verantwoordelijkheid zal gepaard moeten gaan met resultaatafspraken. 6. Bij Gezin Centraal zijn in het eerste jaar bijna drie keer zoveel cliënten (50 gezinnen) ingestroomd in vergelijking met het jaargemiddelde van vergelijkbare dag- en residentiële hulp (17 gezinnen) in de jaren ervoor. Kinderen in de dag- en residentiële hulp worden meer dan voorheen parttime geplaatst. Samenvatting directe aanwijzingen effectiviteit Het "evaluatie-onderzoek" dat hier is besproken, is in feite een implementatiestudie. Naar vraagsteling en opzet is deze te beperkt om enige uitspraak over de effectiviteit van de interventie te kunnen doen. Er zijn slechts aanwijzingen dat de methodiek Gezin Centraal goed uitvoerbaar is, dat deze leidt tot tevredenheid bij de ouders van de kinderen en tot vooralsnog redelijke tevredenheid van de medewerkers. Verder blijkt dat er aanzienlijk meer kinderen en hun gezinnen geholpen kunnen worden dan volgens de tot voor kort gangbare methoden. Bolt, A., m.m.v. Knorth, E.J. (2003). Vraaggericht werken met gezinnen in de jeugdhulpverlening. Een evaluatieonderzoek naar het experiment Gezin Centraal. Deel II: Interne evaluatie eerste jaar. Leiden: Cardea Jeugdhulpverlening: effectiviteit vooralsnog niet aangetoond 6.2 Indirecte aanwijzingen voor de effectiviteit In paragraaf 4.3, getiteld 'Onderbouwing: verantwoording doelen en aanpak' zijn de theoretische oriëntaties die bij de ontwikkeling van Gezin Centraal van belang zijn genoemd. Deze verschillende theoretische oriëntaties zijn deels empirisch onderbouwd. Buitenlandse studies De makers en uitvoerders voeren geen effectstudies aan naar buitenlandse versies van de interventie. Nederlandse studies soortgelijke interventies De makers en uitvoerders voeren geen Nederlandse effectstudies aan naar soortgelijke interventies. 7. Toepassing (uitvoerende organisaties) Gezin Centraal wordt toegepast bij Cardea in Leiden, een multifunctionele organisatie (MFO) voor jeugdhulpverlening. Vergelijkbaar programma is Beter met Thuis bij MFO SaC-Amstelstad in Amsterdam. 8. Overeenkomsten met andere interventies De ontwikkelaars van Gezin Centraal, betrokkenen bij de Leidse instelling voor jeugdhulpverlening Cardea Jeugdzorg, hebben zich laten inspireren door het programma `Beter met Thuis´ van de Amsterdamse instelling Spirit. Beter met Thuis, afgekort BMT, is ook een gezinsgerichte en vraaggerichte interventie. Het is een intensieve vorm van jeugdzorg voor kinderen van 6 tot 15 jaar die in de gangbare hulpverleningspraktijk voor residentiële hulp in aanmerking zouden komen. Het programma is gericht op het ontlasten van ouders en kind, het vergroten van de opvoedingscompetentie van de ouders, het behandelen van de kindproblemen, het bevorderen van de communicatie binnen het gezin en het optimaal benutten van het sociale netwerk van het gezin. De omgeving, waaronder het sociale netwerk en de school, wordt nadrukkelijk bij de hulp betrokken. Door het combineren van ambulante en residentiële hulp en het toepassen van gedragstherapie, gezinstherapie en de netwerkmethode, wil men het contact tussen ouders en kind verbeteren, en de competentie van ouders en kind vergroten. Indien mogelijk wordt toegewerkt naar de terugplaatsing van het kind naar de ouders/het eigen milieu . De werkwijze is gezinsgericht, vraaggericht. Een beschrijving van deze interventie is opgenomen in deze Databank Effectieve Interventies Jeugd (Elling & Scheek, 2007). 9. Overige informatie Ontwikkeld door Gezin Centraal is ontwikkeld door jeugdhulpverleningsinstelling Cardea i.s.m. Universiteit Leiden, afdeling orthopedagogiek. Cardea Haagse Schouwburgweg 8E Postbus 11109 2301 EC Leiden tel. (071) 579 50 50 e-mail [email protected]. Universiteit Leiden, afdeling orthopedagogiek Postbus 9555 2300 RB Leiden tel. (071) 527 40 60 / 527 40 62 internet www.orthopedagogiek.leidenuniv.nl Materialen Materialen zijn aan te vragen bij Cardea. Lammenschansweg 15 | 2313 DH | Leiden | tel. (071) 579 50 50 e-mail [email protected]. Bolt, A. (2006). Het Gezin Centraal, handboek voor ambulante hulpverleners. Amsterdam, Uitgeverij SWP. 10. Lijst met aangehaalde literatuur Bandura, A. (1977). Social Learning Theory. New York: pub Prentice-Hall. Bolt, A., m.m.v. Knorth, E.J. (2003). Vraaggericht werken met gezinnen in de jeugdhulpverlening. Een evaluatieonderzoek naar het experiment Gezin Centraal. Deel II: Interne evaluatie eerste jaar. Leiden: Cardea Jeugdhulpverlening. Bolt, A. (2006). Het Gezin Centraal, handboek voor ambulante hulpverleners. Amsterdam, Uitgeverij SWP. De Mey, W., Messiaen, V., Van Hulle, N., Merlevede, E. & Winters, S. (2005). Samen sterker Terug Op Pad (STOP4-7) Een vroege interventie voor jonge kinderen met gedragsproblemen. Amsterdam: Uitgeverij SWP. De Jong, P. & Berg I.K. (2005) De kracht van oplossingen. Swets & Zeitlinger, 2de druk 2005. Elling, M.W. & Scheek, M. (2007) Databank Effectieve Jeugdinterventies: beschrijving 'Beter met Thuis'. Utrecht: NIZW gedownload op 15 maart 2007 van http://www.jeugdinterventies.nl Knorth, E.J., Bolt, A., Van Bemmel, R., Tacq, E., & Verkerk, S.E. (2003). Vraaggericht werken met gezinnen in de jeugdhulpverlening. Een evaluatieonderzoek naar het experiment Gezin Centraal. Deel I: Theorie. Leiden: Universiteit Leiden, Afdeling Orthopedagogiek. Metselaar, J., Van de Bergh, P.M. & Knorth, E. (2005) Het vraaG-onderzoek: elementen van vraaggericht werken. In: J.R.M. Gerris (red.) Interventie en preventie samen met effectonderzoek: professionele winst. Assen: Koninklijke Van Gorcum. Pp. 69-84. Valenkamp, M.W., De Koeijer, T., Vogelvang, B., Krooi, H. (2006) Theoretische handleiding training Huisvesting en Wonen. (in voorbereiding). Adviesbureau Van Montfoort, Woerden. Van Bemmel, R., Bolt, A., & Tacq, E. (2002). Gezin Centraal. Een gezinsgericht en vraaggericht programma met residentiële- en daghulpverlening voor kinderen en hun ouders: een experiment. Leiden: Cardea. Van Yperen, T.A. (2001). Antisociaal gedrag en jeugddelinquentie: valt er wat te keren? Kind en Adolescent, 22,(4), 326-341. Aangehaald door Metselaar e.a. (2005). Welling, M. (2003). Vraaggericht werken in de jeugdhulpverlening. Utrecht: Lemma. www.ccgt.nl, psychologie woordenboek, gedownload op 3 april 2006 www.kempler-instituut.nl, Brochures/ Oplossingsgerichtwerken. pdf - bestand, gedownload 23 april 2006.