Het Vlaamse dilemma Over het Vlaamse taalbeleid en internationale mensenrechten Door: Sabine Schipper studentnr: 0511072 Rolderdiephof 155, Utrecht tel. nr: 06 15448599 email: [email protected] Begeleider: Dr. C. Klep Master: Internationale Betrekkingen in Historisch Perspectief Universiteit Utrecht © mei 2009 1 Inhoudsopgave Tijdbalk 3 Inleiding 5 Hoofdstuk 1: De geschiedenis § 1.1 De drie burgemeesters I 8 § 1.2 Een eeuwenoude status quo 9 § 1.3 De taalgrens 11 Hoofdstuk 2: Staatshervorming en federalisering 13 § 2.1 De Brusselse Rand: De faciliteiten onder de loep 15 § 2.2 Beleidsinterpretatie: De Omzendbrief Peeters versus taalaanhorigheid 17 § 2.3 De drie burgemeesters II 18 § 2.4 De gepolitiseerde samenleving 21 Hoofdstuk 3: Mensenrechten in Europa 23 § 3.1 De drie burgemeesters III 24 § 3.2 Vlaanderen versus de Raad van Europa 27 § 3.3 Minderheden in Europa 29 § 3.4 Het Kaderverdrag en het 12e protocol 30 § 3.5 De Nabholz-folie 33 § 3.6 De paradox van het internationaal recht 36 § 3.7 Consequenties in de praktijk 38 § 3.8 De Vlaamse wooncode 39 Hoofdstuk 4: Vlaanderen – Nationalisme en internationale ambities 40 § 4.1 De erfenis van het flamingantisme 41 § 4.2 Vlaanderen als substatelijke speler op het wereldtoneel 43 § 4.3 De nieuwe diplomatie 45 § 4.4 Buitenlandse ambities versus binnenlands beleid 47 § 4.5 Imagoschade Vlaanderen 47 § 4.6 De drie burgemeesters IV 49 § 4.7 De volgende stap 51 Conclusie 52 Bronnen 56 2 3 4 Inleiding Op 20 februari 2009 werd de communautaire dialoog van gewest tot gewest tussen Vlaanderen en Wallonië, een half jaar eerder met ontzaglijk veel moeite opgestart, ten grave gedragen. De politieke exercitie was officieel mislukt. ‘Een begrafenis zonder volk’ kopte Vlaams dagblad De Standaard. 1 Vier vijfde van de leden van de volksvertegenwoordiging had niet eens de moeite genomen om aanwezig te zijn in het Belgische federale parlement voor de laatste stuiptrekking, het finale debat over het spaak lopen van de dialoog die de opmaat had moeten vormen voor een nieuwe ronde staatshervormingen. De illusie dat dit nog gaat lukken onder de huidige politieke omstandigheden koestert welhaast geen enkele betrokkene meer. De officiële dialoog mag dan voorlopig van het toneel verdwenen zijn, de communautaire kwestie an sich is dat allerminst. De problematiek is springlevend en alom aanwezig in alle facetten van de Belgische samenleving. De communautaire kwestie, oftewel de op vele niveaus woedende strijd tussen Franstalige en Nederlandstalige Belgen, gijzelt al decennialang alle zaken die relevant zijn voor het functioneren van een samenleving: van sociaal-economische problemen tot infrastructurele projecten en internationale representatie. De wijze van totstandkoming en de vorming van een staat bepalen voor een groot deel in welke mate deze succesvol zal zijn als goed functionerende democratie. Het feit dat de Belgen bijna twee eeuwen na de oprichting van hun land nog steeds worstelen met fundamentele staatsvormingskwesties en het eigen bestaansrecht regelmatig openlijk in twijfel trekken, geeft aan dat er van meet af aan een grondige weeffout in de structuur van de staat heeft gezeten. Een chronische onbalans die door het uitblijven van adequate basismaatregelen en een gebrek aan gemeenschapszin in de loop der tijd dusdanig naar beide zijden is doorgeslagen dat de gulden middenweg inmiddels finaal zoek is. Dat België nog steeds een staatkundige eenheid is en min of meer functioneert zoals men mag verwachten van een West-Europese democratie, is zowel ondanks als dankzij de communautaire kwestie: Ondanks een onoverbrugbare kloof tussen de visies van Frans en Nederlands sprekende Belgen over de staatsrechtelijke indeling van hun land, de verdeling van de bevoegdheden en financiën tussen de gewesten en de omgang met de officiële talen (Frans, Nederlands en Duits, maar die laatste – kleinste - gemeenschap maakt de facto geen onderdeel uit van het debat). Dankzij de verlammende complexiteit en gelaagdheid van de materie. De gedeelde belangen zorgen er, samen met hevig de gepolitiseerde Belgische samenleving, voor dat niemand zijn vingers durft te branden aan de muurvaste symbooldossiers. Deze impasse is voor een buitenstaander wellicht onbegrijpelijk, voor 5 de Belg is het een realiteit waar hij mee moet leven. Enige zelfspot en cynisme zijn hierbij wel een vereiste. Pas dan kan men, gelijk de striptekenaar Kroll, gerust vaststellen dat België toch te complex is om te ontsporen. ‘Als er één regering valt, dan zijn er nog vijf over.’ 2 3 De taal als breuklijn De taalgrens is in feite de San Andreasbreuk van België. Hij is lang geleden op natuurlijke wijze ontstaan en de kans op rampspoed is nooit ver weg geweest. Maar dat heeft mensen er niet van weerhouden om er pal bovenop te gaan wonen. Reeds in de Romeinse tijd werd door het ontstaan van nederzettingen uitgekristalliseerd dat de scheiding tussen Germaanse en Romaanse dialecten zou lopen ter hoogte van wat nu grofweg de lijn Ieper-Halle-Tongeren is. Door de eeuwen heen bewoog de grens regelmatig heen en weer binnen de bandbreedte Luik - Hasselt, maar het bleef altijd onmiskenbaar een culturele en taalkundige scheidslijn. Na eeuwen van strijd en een aantal moeizame staatshervormingen en wetswijzigingen die daaruit voortvloeiden, werd in 1962 definitief de wettelijke taalgrens getrokken: Vanaf toen was België opgedeeld in 6 een Nederlandstalig en Franstalig territorium. Voor de Vlamingen betekende het een verdedigingslinie tegen de door hen gevreesde oprukkende verfransing. De Franstaligen gingen schoorvoetend akkoord met deze lesser of two evils. Het alternatief, heel België als volledig tweetalig land, zou de louter Frans sprekende Walen bij de wet dwingen om het Nederlands als tweede taal aan te nemen. In de decennia die hierop volgden is de taalstrijd nog immer niet beslecht. Beide bevolkingsgroepen hebben een front gevormd in hun denkbeeldige loopgraven en bestoken elkaar onophoudelijk met politiek en juridisch geweld. Wat dat betreft mag België van geluk spreken dat Walen en Vlamingen naast al hun verschillen in ieder geval de overeenkomst van het rooms-katholieke geloof delen. Deze bindende factor speelt vermoedelijk geen onbelangrijke rol bij tijdige de-escalatie en het vermijden van werkelijke gewelddadigheid. De middelen die de Vlaamse regering aangrijpt om de volgens hen nog steeds dreigende verfransing van Vlaams grondgebied te weren, zijn tot op heden altijd juridisch en politiek van aard gebleven. Het Vlaams beleid wordt door de Franstaligen continu bediscussieerd en aangevochten – in de rechtbank en op het politieke toneel. Schending van mensenrechten? De laatste decennia is er een internationale dimensie aan de communautaire kwestie toegevoegd. In 1998 sprak de Raad van Europa zich middels het rapport-Columberg uit over de situatie van Franstalige Belgen op Vlaams grondgebied. Zij zouden worden gediscrimineerd en belemmerd in het uiten van hun taal en cultuur.aangezien ten noorden van de taalgrens het Frans in de ban werd gedaan. ‘De Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa adviseert de Vlaamse regering te erkennen dat de Franstalige minderheid recht heeft op behoud van eigen identiteit en de ontwikkeling van de eigen cultuur.’ 4 Veel eerder al, in 1968, had het Europees Hof voor de Rechten van de Mens - onderdeel van de RvE - een uitspraak gedaan over de achterstelling van Franstaligen in de Brusselse Rand. De Franstaligen werden voorgesteld als erkende minderheid wiens grondrechten zouden worden geschaad. Althans, dit impliceerde de Raad van Europa, hoeder der mensenrechten en waakhond van de democratische rechtsstaat. Vlaanderen was verbolgen. Het gezamenlijk vastgestelde Belgische taalcompromis werd nu mensenrechtelijk in twijfel getrokken. Deze ontwikkeling past in de wereldwijde trend van groeiende aandacht voor universele waarden, internationaal recht en mensenrechten die vanuit het Westen als sinds de jaren 1950 is gepropageerd. Het is interessant om vast te stellen dat België, West-Europese 7 democratie en van oudsher aanjager van multilaterale samenwerking, opeens in de beklaagdenbank komt te zitten doordat een eeuwenoude, interne taalstrijd volgens de huidige standaard kan worden beschouwd als schending van mensenrechten. Een democratisch land dat aan de basis stond van de oprichting van de Europese Gemeenschap, de naoorlogse belofte dat volkeren in vrijheid met elkaar zouden leven en de rechten van ieder land en individu zouden respecteren, is verwikkeld geraakt in een debat over fundamentele mensenrechten op het eigen grondgebied. Deze bijdrage wil uiteen zetten hoe deze discussie over minderheden en mensenrechten met betrekking tot de taalwetgeving in Vlaanderen is ontstaan en hoe hij verloopt, welke partijen eraan deelnemen en wat de (mogelijke) consequenties ervan zijn voor Vlaanderen en haar positie binnen de internationale gemeenschap. Maar om te komen tot begrip van de materie is het noodzakelijk om eerst te kijken naar de politieke en maatschappelijke geschiedenis van de verschillende bevolkingsgroepen in België en hun zoektocht naar een culturele en taalkundige identiteit binnen deze bijzondere staatkundige eenheid. Hoofdstuk 1: De geschiedenis § 1.1 De drie burgemeesters I Het Vlaamse evenement De Gordel vindt elk jaar plaats in het eerste weekend van september. De fiets- en wandeldag voor de hele familie voert traditioneel langs de grenzen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze ‘tofste zondag’ is in 1981 in het leven geroepen door BLOSO, het Vlaamse commissariaat voor de sport. De Gordel is niet alleen bedoeld om de Vlaamse burger aan te zetten tot lichaamsbeweging. Het evenement draagt een gevoelige politieke boodschap in zich door openlijk het ‘Vlaamse karakter van het gebied rond Brussel’ te onderstrepen. 5 Er wandelden en fietsten op 7 september 2008 58.049 zogeheten ‘Gordelaars’ mee. Een stuk minder dan de voorgaande edities, maar dit was volgens de organisatie te wijten aan het slechte weer. Het was nog altijd een grotere opkomst dan de enkele tientallen deelnemers die verschenen aan de start van de eerste editie van De Bretel, het wandelen fietsevenement dat in 2008 op dezelfde dag werd georganiseerd door het Franstalige liberale Brusselse gemeenteraadslid Yvan de Beauffort. ‘De Bretel is geen tegenmanifestatie maar een aanvulling op De Gordel. De Gordel promoveert de Vlaamse taal en cultuur in Brussel en zijn periferie. Deze legitieme maar eenzijdige aanspraak en zijn 8 homogene karakter weerspiegelen niet de veel complexere en gediversifieerd sociologische werkelijkheid’. 6 De sabotageacties tijdens De Gordel door de plaatselijke Franstalige bevolking, in de vorm van punaisetapijten en foutieve bewegwijzering, zijn net zo traditioneel als het evenement zelf. In 2008 verwachtte men een stijging van de gebruikelijke animositeit. De gemeenten Kraainem, Weezenbeek-Oppem en Linkebeek kondigden in juli van dat jaar een boycot aan van de tocht over hun grondgebied. Na druk vanuit de Vlaamse politiek werd deze uiteindelijk ingetrokken. De deelnemers van De Bretel zijn niet op de vuist gegaan met de Gordelaars. Op een paar lekke banden en bekraste verkeersborden na bleef alles rustig in de Brusselse Rand. De oproep tot een boycot van De Gordel kwam van de hoofdrolspelers in wat inmiddels hét symbooldossier van de communautaire kwestie is geworden: De drie waarnemend burgemeesters, Damien Thiéry van Linkebeek, François Van Hoobrouck van WezembeekOppem en Arnold d'Oreye de Lantremange van Kraainem. Op 8 oktober 2006 werden de heren verkozen tot burgemeester van deze drie gemeenten in de Brusselse rand. Tot op de dag van vandaag weigert de Vlaamse regering echter om hen officieel te benoemen. Deze casus belichaamt de culminatie van de communautaire kwestie en heeft voor Vlaanderen een hoop binnenlandse - en buitenlandse - consequenties. Duiding ervan grijpt al gauw terug op de oorsprong van de Belgische samenleving. § 1.2 Een eeuwenoude status quo Romeinse nederzettingen en middeleeuwse bestuurlijke lappendekens voorbijsnellend ontwaren we de contouren van het huidige Noord-West-Europa steeds helderder in de vroegmoderne tijd. Aan de vooravond van de Franse revolutie in 1789 waren de Zuidelijke Nederlanden op zoek naar onafhankelijkheid van het Habsburgse Rijk met steun van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Deze periode wordt wel de Brabantse omwenteling genoemd. Belgisch nationalisme begon zich te ontwikkelen en breidde zich uit na de inval van de Franse revolutionaire legers in 1892. Het Belgische grondgebied werd op 1 oktober 1795 officieel ingelijfd bij de Franse republiek. Aangewakkerd nationalisme ten spijt hadden inwoners van de Zuidelijke Nederlanden zelf geen inspraak in de beslissingen die cruciaal waren voor de loop van hun toekomst. Na de overwinning op Napoleon werd door het Verenigd Koninkrijk, Pruisen, Oostenrijk en Rusland op het Congres van Wenen in 1815 bepaald dat De Lage Landen samen als bufferstaat zouden dienen tegen de immer aanwezige dreiging van Frans expansionisme. Zo beschouwd is België inderdaad uitgevonden door de Britten om de Fransen een hak te 9 zetten, zoals de 20e eeuwse Franse president Charles de Gaulle stelde in zijn Memoires de Guerre uit 1956. 7 De Gaulles waarheid is echter onvolledig. Het huidige België ontstond pas vijftien jaar na het Congres van Wenen. Zij is volgens de Belgische journalist en publicist Geert van Istendael ´geboren uit de leugenachtigheid van de katholieke kerk, het wapengeweld van de Franse soldaten en de wanhoop van proletariërs die ook na 1830 honger bleven lijden.´8 Tijden veranderen, maar sommige dingen blijven hetzelfde. De afscheiding van de Zuidelijke Nederlanden en de oprichting van de Belgische staat in 1930-31 stond net zo bol van taalstrijd als de Belgische samenleving in de 21e eeuw. Eén van de maatregelen die de nieuwe koning Willem I nam om zijn koninkrijk te bestendigen, was de oplegging van het Nederlands als officiële taal in de Zuidelijke gebieden. Hij streefde naar eentaligheid in de gebieden waar het Nederlands het meest gesproken werd. Vanaf 1819 werd het Nederlands de enige officiële taal in West- en Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg. Later gold dit ook voor Leuven en Brussel.9 Protest op dit beleid kwam uit twee hoeken: De opgeleide elite, zij zag de vanzelfsprekendheid van de Franse taal in de gegoede kringen aangetast worden, en de katholieke kerk, zij beschouwde de Nederlandse taal als een brenger van het verfoeide calvinisme. De macht van de twee partijen tezamen dwong de koning ertoe in 1830 weer taalvrijheid te installeren in de genoemde provincies. Het bleek niet genoeg om de onvrede te sussen. Een hongeropstand, Franse militaire steun (Parijs stond te trappelen om de buffer te splijten) en aarzelend Hollands optreden, waren de directe oorzaken van een definitieve scheuring van het koninkrijk der Nederlanden in 1831. Het einde van de strijd met de noordelijke Nederlanden betekende voor België tegelijkertijd het begin van een nieuw hoofdstuk vol interne wrijving. De onafhankelijkheid van de staat België was geïnitieerd door de Franstalige bovenklasse, maar het land werd grotendeels bevolkt door gepeupel dat Nederlandse dialecten sprak. Het tijdperk van democratisering brak aan. De emancipatie van deze laagste klassen zou zich voor een groot deel afspelen rondom de taal. In Artikel 30 (vroeger Artikel 23) van de oorspronkelijke Belgische Grondwet uit 1831 staat tot op de dag van vandaag:‘Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken.’ Jurisprudentie zorgde ervoor dat de interpretatie van dit artikel in de 19e en 20e eeuw luidt dat de burger weliswaar de wettelijke vrijheid bezat om te kiezen in welke taal hij zich tot de ambtenaar richtte, maar dat het de ambtenaar op zijn beurt ook vrij stond om te kiezen in welke taal hij zijn werk deed. Aangezien de ambtenarij in die tijd louter Franstalig was en de burger 10 afhankelijk was van de medewerking van overheidsfunctionarissen om bepaalde zaken gedaan te krijgen, groeide de Nederlands sprekende Belg al snel in de dubbelrol van het zich aanpassen aan het de facto Franstalige openbare leven. De opkomst in de 19e eeuw van een Vlaamse Beweging die meer taalrechten eiste, zette aan tot de start van een lange reeks door de taalstrijd ingegeven wetswijzigingen. In 1898 werd de Gelijkheidswet aangenomen. Die zorgde ervoor dat het Nederlands de status van officiële landstaal kreeg. Voorafgaand aan deze stap waren er wetten gecreëerd die de Nederlandse taal meer ruimte gaven binnen onderwijs, overheid en politiek. De opkomst van het algemeen stemrecht en de sociaal-democratie gingen hand in hand met de opkomst van de Nederlandse taal. In 1918 werd het algemeen stemrecht voor mannen ingevoerd, in de jaren daarna won de arbeidersbeweging aan kracht. Regeringen werden steeds meer heterogeen en er kwam een reeks opeenvolgende taalwetten die de rechten van Vlamingen moesten waarborgen. 10 Er zijn twee mogelijke manieren om het leven met verschillende talen op een grondgebied gelijkwaardig en leefbaar te maken. Dit kan worden bewerkstelligd door middel van het zogeheten model van het multilinguisme par superposition, waarbij verschillende talen elkaar over het gehele grondgebied van de staat overlappen. Dit betekent in de praktijk dat iedere burger van die staat het recht heeft om overal de taal van zijn of haar voorkeur gebruiken en dus ook de plicht heeft om de taal van de ander te begrijpen. De tweede mogelijkheid is het model van het multilinguisme par juxtaposition, waarbij de talen op basis van afgebakende territoria naast elkaar worden geplaatst. De Vlamingen opteerden in de beginperiode van de taalstrijd voor het eerste model, een algehele tweetaligheid in heel België. De Franstaligen niet, zij hechtten veel waarde aan de taalhomogeniteit in Wallonië. 11 § 1.3 De taalgrens Vanaf het vastleggen van de taalwet van 1921 werd het territorialiteitsbeginsel toegepast op bestuursniveau. De gemeenten mochten zelf bepalen hoe en in hoeverre ze taalfaciliteiten zouden bieden. Dit resulteerde in de praktijk in een asymmetrie tussen een eentalig Wallonië en een tweetalig Vlaanderen. De Franstalige bestuurlijke elite voerde de regel niet voldoende door. Daarbij lag de taalgrens niet vast en was er dus sprake van continue onduidelijkheid over de status van verschillende gemeenten. Met de bestuurstaalwet van 28 juni 1932 werd het territorialiteitsbeginsel verder uitgebreid. Bij de gebruikelijke tienjarige volkstelling werd een taalvraag in de enquête opgenomen. Men wilde bij benadering uitzoeken hoeveel mensen in bepaalde gemeenten 11 werkelijk Frans, Nederlands of een derde taal bezigden in hun dagelijks leven. Zo kon worden bepaald welke grensgevallen tot welk territorium behoren. De taaltelling groeide in de volgende jaren uit tot een politiek drukmiddel, een referendum waarbij de vraagstelling en de organisatie volgens de Vlamingen vaak in het nadeel van de Vlamingen in de gemengde gemeenten bleek te zijn. ‘Welke taal spreekt u uitsluitend of meestal’ 12 was voor Vlamingen die op het werk en met hun lokale overheid gedwongen werden in het Frans te communiceren een strikvraag: Zij spaken meestal buitenshuis Frans omdat hen geen andere keuze gelaten werd. In 1948 werd het Harmelcentrum opgericht, een centrum van onderzoek voor nationale oplossingen van de maatschappelijke, politieke en rechtskundige vraagstukken in de Vlaamse en Waalse Gewesten. De - Franstalige - initiatiefnemer Pierre Harmel wilde oplossingen voor het Belgische taalprobleem verzinnen die de eenheid van de Belgische staat niet zouden aantasten. De adviezen van het Harmelcentrum stonden aan de basis van de latere taalwet van 1962, waarbij de taalgrens definitief getrokken werd en tegelijkertijd 27 faciliteitengemeenten aan beide zijden van de taalgrens en in de Brusselse Rand faciliteiten moesten gaan bieden aan hun taalminderheid. België is vanaf dan opgedeeld in vier taalgebieden: het Franstalige, het Nederlandstalige, het Duitstalige en het officieel tweetalige Brussel Hoofdstad. 12 Hoofdstuk 2: Staatshervorming en federalisering België is in 1830 als unitaire staat opgericht. De toenmalige politieke en bestuurlijke elite nam het centralistische Frankrijk als voorbeeld. Ze verkeek zich hierbij op de kracht van een taal- en cultuurkloof die niet gedicht wilde worden met wetten en regels. Optimisten hoopten dat het vastleggen van de taalgrens in de jaren 1960 een einde zou maken aan de taaldisputen en dat de afspraak als het ware de redding van de Belgische eenheidsstaat zou worden. Dat hadden zij mis. De onenigheden gingen niet enkel over taal. De scheiding tussen Wallonië en Vlaanderen zat altijd al dieper. De Germaans-Romaanse breuklijn is behalve een taalkundige ook een culturele, traditionele en emotionele scheiding, waarbij Franstalig België zich overwegend laat beïnvloeden door grote broer Frankrijk en Vlaanderen meer op zichzelf staat en een grote affiniteit heeft met Nederland. Naast taal, cultuur en politiek kwam in het naoorlogse België ook de economie om de hoek kijken. De onhoudbaarheid van België als eenheidsstaat werd in die periode steeds navranter. België stond aan het begin van een lang en gecompliceerd staatshervormingsproces waarbij zij stapje voor stapje transformeerde van een unitaire naar een federale staat. De gewesten en gemeenschappen trokken steeds meer bevoegdheden naar zich toe ten koste van de centrale overheid. Zijn het vandaag de dag meestentijds Vlamingen die hun wens tot afsplitsing van Wallonië hardop uitspreken, liefst omlijst met het nodige patriottische vaandelgezwaai, het waren de Walen die als eerste met het idee kwamen, naar aanleiding van de Gelijkheidswet in 1898. De Walen vreesden tweetaligheid in geheel België en het einde van de voorrechten waar het Frans als elitetaal eeuwenlang over beschikte. De Waalse Beweging tegen dit scenario ontstond begin 20e eeuw. 13 Terwijl de Vlamingen vooral bezig waren met het beschermen van de eigen taal en bijbehorende cultuur binnen de bestaande staat, keken veel Walen naar mogelijkheden tot een hervorming van de gehele staatsstructuur. In 1970 deelt de eerste staatshervorming België op in drie cultuurgemeenschappen: de Nederlandstalige, Franstalige en Duitstalige. Tegelijkertijd wordt België ingedeeld in het Waals, Vlaams en Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ten derde worden ook de vier verschillende taalgebieden opnieuw erkend, het Franse, Duitse en Nederlandse (eentalige) gebieden en het tweetalige Brussel. 14 Het is een compromis zoals dat alleen in België kan worden gevonden: De gemeenschappen komen tegemoet aan de Vlaamse wens voor culturele autonomie, de gewesten zijn in lijn met de Waalse wens voor meer economische onafhankelijkheid. 13 De opeenvolgende staatshervormingen vonden plaats in 1980, 1988-89, 1993 en als laatste in 2001. Het lijkt erop dat voortschrijdend inzicht aan beide kanten steeds meer helderheid verschafte over de onmogelijkheid van samenleven in een eenheidsstaat. In eerste instantie, in 1970, was complete federalisering niet het doel. Men wilde vooral een aantal bestuurlijke problemen oplossen. Pariteit in de ministerraad en een paar communautaire remblokken werden geïnstalleerd. Na de tweede staathervorming kregen beide gewesten hun eigen regering. De derde staatshervorming concentreerde zich op de invulling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het tweetalige gebied. Aangezien de Nederlandse taal hier in de minderheid was – de omgekeerde situatie van de landelijke verhouding – waren het hier de Vlamingen die bestuurlijke bescherming afdwingen door bestuurlijke pariteit en verschillende mogelijkheden tot het blokkeren van eenzijdige besluitvorming. Pas met de vierde staatshervorming in 1993, ook wel het Sint Michielsakkoord genoemd, werd België officieel een federale staat. Er werden nog meer bevoegdheden overgeheveld van federaal naar gewestelijk niveau. Ten slotte bepaalde de vijfde staatshervorming, samengevat in het Lambermont- en Lombardakkoord,onder andere dat de gewesten verregaande bevoegdheden zouden krijgen op het gebied van internationale betrekkingen. Op deze bevoegdheden is het principe ‘in foro interno, in foro externo’ van toepassing: Vlaanderen en Wallonië zijn in relatie tot het buitenland bevoegd voor alle zaken waarvoor ze binnenlands bevoegd zijn. In wezen heeft dus elke Waalse en Vlaamse minister ook buitenlandse bevoegdheden. 15 In België heeft het gelijkheidsideaal in bestuurlijke zin een ongekend niveau bereikt. België beschikt over maarliefst zes regeringen, allen met volwaardige volksvertegenwoordiging, ministers en minister-president. Er is uiteraard de federale regering met de premier. In Nederland worden de termen premier en minister-president door elkaar gebruikt. In België is alleen de federale eerste minister ‘premier’, de leiders van de andere regeringen dragen de titel minister-president. In Vlaanderen zijn gewest en gemeenschap bestuurlijk samengegaan, deze Vlaamse regering maakt dus twee. De regering van Wallonië en die van de Franstalige gemeenschap zijn, in tegenstelling tot hun Vlaamse tegenhanger, niet samengegaan. Hoewel de huidige minister-president Rudy Demotte voor het eerst beide Franstalige regeringen vertegenwoordigd in een personele unie zijn ze vooralsnog twee aparte bestuurlijke entiteiten - regeringen nummer drie en vier. De regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt vijf en tenslotte is er de zesde regering, die van de ongeveer 70.000 zielen tellende Duitstalige gemeenschap in de Oostkantons (de plaatsen Eupen, Malmedy en Sankt Vith). De federale overheid vaardigt wetten uit. De overheden op gewest- en gemeenschapsniveau doet dat ook, maar zij noemen ze decreten. De decreten zijn niet 14 ondergeschikt aan de wetten. Met andere woorden, de federale regering is niet bij machte om de deelregeringen te overtroeven aangaande hun bevoegdheden. Dit geldt overigens niet voor het officieel tweetalige Brusselse Gewest, dat een status aparte heeft binnen het geheel. De bevoegdheden van alle partijen probeert men zo helder mogelijk af te bakenen om conflicten te voorkomen. Dit lukt uiteraard niet altijd en hiervoor is dan weer een Arbitragehof opgericht dat toezicht moet houden op de uitvoer van de bevoegdheidsverdeling. § 2.1 De Brusselse Rand:De faciliteiten onder de loep Hoofdstad van België, hoofdstad van Wallonië, hoofdstad van Vlaanderen, hoofdstad van Europa. Brussel heeft heel wat meesters te dienen en die liggen nogal eens met elkaar overhoop in het gevecht om de gunsten van hun oogappel. Rondom Brussel spelen zich de heftigste communautaire kwesties af. Niet in de laatste plaats omdat het gebied institutioneel zo ingewikkeld in elkaar steekt. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is een enclave op Vlaams grondgebied waarbinnen officiële tweetaligheid geldt. In de Brusselse Rand, het gebied rondom de stad dat valt onder het kiesdistrict Brussel-Halle-Vilvoorde, woedt de taalstrijd hevig. Het gebied wordt ook wel aangeduid als de Vlaamse Rand, maar telt een groot en almaar stijgend aantal Franstalige inwoners. In de Brusselse Rand hebben zes gemeenten een status aparte met zogenaamde taalfaciliteiten voor Franstaligen. Dit zijn de gemeenten Wezenbeek-Oppem, SintGenesius-Rode, Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel. In deze gemeenten kunnen Franstalige inwoners in hun eigen taal communiceren met de lokale overheidsdiensten en ook hebben de kinderen recht op onderwijs in de eigen - Franse taal. Volgens de wet mag sinds 1962 de taalgrens dan wel definitief gebetonneerd zijn, de taalgebieden bepaald en de faciliteitengemeenten aangewezen, de demografie dicteert aan het begin van de 21e eeuw een andere werkelijkheid. In het officieel tweetalige Brussel spreekt volgens de Taalbarometer van de Vrije Universiteit Brussel in 2008 95,55 procent van de inwoners van de Belgische hoofdstad goed tot zeer goed Frans tegenover 28,23 procent Nederlands. 16 Gemeenten in de Brusselse Rand verfransen door de simpele demografische realiteit dat welvarende jonge Brusselaars op een dag een huisje met een tuintje in de periferie gaan zoeken. Vlaanderen wil deze verfransing een halt toeroepen door de taalwetten strikter te maken en de faciliteiten op termijn te beëindigen. Die waren ooit immers bedoeld als een gebaar om de Franstaligen die gedupeerd werden door de vastlegging van de taalgrens in de jaren 1960 een handreiking te doen. De faciliteiten hadden van meet af aan een ‘uitdovend karakter’ , aldus Vlaanderen. 17 Inmiddels zouden de Franstalige inwoners van de Brusselse Rand 15 wel eens behoorlijk Nederlands mogen gaan leren spreken, is de teneur. De Franstaligen menen op hun beurt dat het nu wel lang genoeg geduurd heeft met de bekrompen Vlaamse houding en dat men de realiteit onder ogen moet zien: De Vlaamse faciliteitengemeenten in de Brusselse Rand zijn de facto Franstalig. Om de Gordiaanse knoop van de taalstrijd in de 21e eeuw te begrijpen, is de historie van belang. Er zijn regels waaraan de uitvoering van de taalfaciliteiten moet voldoen, regels die al lang geleden zijn bepaald. Eén van de belangrijkste wapens die beide partijen hebben in hun strijd om het gelijk, is de interpretatie van de taalwetgeving uit heden en verleden en die hieruit voortgekomen jurisprudentie. In 1856, zo’n kwarteeuw na de oprichting van de Belgische staat, riep de toenmalige minister van Binnenlandse zaken Pierre Dedecker een Grievencommissie in het leven die opkomt voor de belangen van de Vlaams sprekende bevolking. Het zou het begin zijn van het precedent dat stelde dat er met de burger wordt gecommuniceerd in de taal ‘welke bekend is de heerschende te wezen in het gewest’, 18 tenzij de burger expliciet vraagt om communicatie in een andere taal. Dit gegeven speelt tot op de dag van vandaag een sleutelrol in de discussie. Een ander 19e eeuws precedent met betrekking tot de omgang met taal was dat een taalminderheid niet automatisch het recht verwerft om met zijn bestuurders in zijn eigen taal te communiceren nadat dit één maal is voorgekomen. De burger zal telkens opnieuw expliciet om die uitzondering moeten vragen bij communicatie met de lokale overheidsdiensten. Deze omstreden regel werd aangenomen in de wet van 1878, de moeder aller Belgische taalwetten, en bleef in de daaropvolgende wetswijzigingen intact. 19 130 jaar later zou de gewraakte regel herhaaldelijk leiden tot gefrustreerde Franstaligen, verbolgen Vlamingen en ernstige regeringscrises. De taalwetgeving is een federale aangelegenheid. Wijziging van de regeling is in de Grondwet gekoppeld aan de bijzondere meerderheidswet. De taalwetgeving kan alleen wijzigen als er sprake is van een bijzondere meerderheid. Dit houdt in dat niet alleen de gebruikelijke helft plus één van het federale parlement akkoord moet gaan met een voorstel, maar dat er tevens een meerderheid binnen de separate groepen van Franstalige en Vlaamse parlementsleden moet zijn. Er zijn een aantal van dit soort ‘veiligheidssystemen’ in de Belgische wetgeving gebouwd. Ze moeten ervoor zorgen dat de Walen en Vlamingen inzake hervormingen en wetswijzigingen niet eenzijdig drastische veranderingen doorvoeren en zo in het uiterste geval het land opblazen. Het initiatief voor deze institutionele remblokken kwam altijd vanuit Franstalige hoek. 16 § 2.2 Beleidsinterpretatie: De Omzendbrief Peeters versus taalaanhorigheid Op 16 december 1997 werd de Omzendbrief-Peeters uitgevaardigd. Het document was bedoeld als verduidelijking van de interpretatie en invulling van de taalwetgeving. Het werd vernoemd naar de toenmalige Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Leo Peeters. Omdat de faciliteiten in de praktijk steeds meer een permanent karakter leken te krijgen en de gemeenten in de Brusselse Rand langzaamaan tweetalig dreigden te worden, vond Vlaanderen het tijd om piketpaaltjes te slaan. De brief legde de nadruk op het feit dat de faciliteitengemeenten zich bevinden in eentalig Vlaanderen en dat ook hier dus de Nederlandse taal voorrang krijgt. De inhoud van de omzendbrief is helder. De faciliteiten vormen een uitzondering en moeten strikt geïmplementeerd worden. In geen geval mogen zij tot een tweetaligheid in het bestuur van de gemeente leiden. De faciliteiten zijn een integratiebevorderende maatregel. Er moet volgens de Vlaamse overheid altijd rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat een Franstalige inwoner, die voorheen een beroep heeft gedaan op deze faciliteiten, ‘inmiddels de taal van het gebied voldoende kent en bijgevolg zich niet meer op de faciliteiten wenst te beroepen.’ 20 De omzendbrief haalt ook aan dat de talentelling door de wet van 8 november 1962 afgeschaft werd en er officieel geen inventaris van de Franstaligen in het Nederlandse taalgebied bestaat. Het is dus, met andere woorden, niet de bedoeling dat gemeenten bijhouden wie van hun burgers Frans- dan wel Nederlandstalig is. Het is al helemaal niet de bedoeling dat zij hierop anticiperen in de communicatie met die burger. De burger past zich aan aan het taalgebied waarin hij of zij zich bevindt, niet andersom. Er kwam veel protest op de omzendbrief van Franstalige kant. Maar hij werd gesteund tot aan de Raad van State, het hoogste gerechtsorgaan binnen de Belgische staat. Dat bepaalde in 2004 en wederom in 2008 dat de omzendbrief de correcte interpretatie van de taalwet weergeeft en dat alleen de Vlaamse regering bevoegd is de taalwet in dit gebied te interpreteren en uitvoeren. 21 Hebben de Franstaligen iets in te brengen tegen deze redenering? Ja, dat hebben ze. Hierbij gebruiken zij de op 18 juli 1966 ingevoerde wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Federale overheidsdiensten maken volgens deze taalwet bestuurszaken gebruik van het taalaanhorigheidsprincipe. 22 Als de burger bij een centrale overheidsdienst (bijvoorbeeld de verkeerspolitie of de belastingdienst) aangeeft een bepaalde taal te prefereren, dan zal de communicatie met deze burger in de toekomst verlopen in de opgegeven taal. 23 Hierbij wordt dus uitgegaan van het individu in plaats van het taalgebied. De taalwetgeving is een federale aangelegenheid en dus, zo luidt de argumentatie, is het werken met taalaanhorigheid niet in strijd met de wet als 17 het toegepast wordt in een faciliteitengemeente, want die vallen ook onder federale regelgeving inzake de taalbepalingen. Als een burger in zo’n gemeente eenmaal te kennen heeft gegeven de contacten in het Frans te willen onderhouden, dan staat het de gemeente dus vrij om deze burger tot in lengten van dagen direct en zonder omhaal als Franstalige te benaderen. De Franstaligen vinden wat betreft deze redenering een welkome medestander in de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, destijds opgericht om de uitvoering van de taalwet bestuurszaken uit 1966 te monitoren. De Commissie heeft zich in de loop der jaren opgesteld als een voorstander van het taalaanhorigheidsprincipe. De Commissie zou het uit praktisch oogpunt een goede zaak achten als faciliteitengemeenten de taalaanhorigheid van al hun burgers kennen en registeren. 24 25 De drie burgemeesters: Damien Thiery (Linkebeek), Arnold d'Oreye de Lantremange (Kraainem) en Francois Van Hoobrouck (Wezembeek-Oppem) op een FDF-congres in november 2008. § 2.3 De drie burgemeesters II Drie van de zes faciliteitengemeenten in de Brusselse Rand volgen principieel deze Franstalige logica. In 2003 verstuurde Wezembeek-Oppem bij de federale verkiezingen Franstalige oproepbrieven naar de Franstalige burgers en Nederlandse brieven naar 18 Vlaamse burgers. Deze beslissing werd aangevochten door de Vlaamse overheid. Op 13 augustus 2003 werd het besluit van de gemeente door de Vlaamse regering nietig verklaard: ‘De keuze van de gemeenten om brieven gepersonaliseerd in het Frans en het Nederlands te drukken en versturen berust op een eigen – foutieve – interpretatie van de taalwetgeving en is niet terug te vinden – druist zelfs in tegen – de federale onderrichtingen.’ 26 Deze visie werd niet gedeeld door het bestuur van Wezembeek- Oppem. In 2006 handelde de dwarse gemeente wederom hetzelfde bij de gemeenteraadsverkiezingen, en ook verstuurden Sint-Genesius-Rode, Kraainem en Linkebeek direct Franstalige brieven binnen hun gemeenten. Ze handelden dus naar het principe van taalaanhorigheid. In 2007 herhaalden zij dit in aanloop naar de federale verkiezingen, met uitzondering van spijtoptant Sint-Genesius-Rode. Daarbij overtraden de gemeenten de taalwet door toe te staan dat er op verschillende gelegenheden tijdens raadsvergaderingen Frans werd gesproken. In de faciliteitengemeenten is de verplichte bestuurstaal het Nederlands. Een dapper politiek statement tegen het pesterige en discriminerende Vlaamse taalbeleid, aldus de Franstaligen. Een illegale daad en het moedwillig overtreden van de taalwet om de Vlaamse overheid te schofferen, meende Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden Marino Keulen. 27 De gemeenten hadden conform de taalwet eerst alle bewoners een Nederlandse brief moeten sturen. Enkel diegenen die expliciet zouden vragen om een Franse vertaling zouden die kunnen krijgen. De liberale politicus Keulen is de laatste jaren uitgeroeid tot de grootste nemesis van de drie Franstalige burgemeesters door zijn herhaaldelijke weigering om hen te benoemen op de posten waar zij volgens eigen zeggen recht op hebben. Keulen meent dat de drie de wet hebben overtreden en acht ze door hun houding ongeschikt voor de rol van bruggenbouwer die hij van burgemeesters in de volatiele faciliteitengemeenten verwacht. Op 24 november 2008 wees Keulen voor de tweede keer voordracht van de kandidaatburgemeesters af. Tot op heden duurt de kwestie voort. De burgemeesters weigeren de herhaaldelijke nietbenoeming aan te vechten bij de Raad van State – die zou partijdig zijn in het Vlaamse voordeel. Keulen heeft een machtig wapen verkregen met de uitspraken van de Raad van State en die gebruikt hij dan ook veelvuldig en met verve. Keulen hamert continu op het feit dat hij de wet volgt en niets anders dan dat. ‘Het is alleszins ontoelaatbaar dat een burgemeester voorop loopt bij of prat gaat op het systematisch overtreden van de wet.’ 28 Damien Thiéry, François Van Hoobrouck en Arnold d'Oreye de Lantremange oefenen tot op heden hun functie officieel uit onder de noemer waarnemend burgemeester of eerste schepen. 19 ‘La non-nomination des trois bourgmestres était, de mon point de vue, une rupture d’égalité, du type ‘deux poids deux mesures ’. Meten met twee maten, zo beoordeeld Thiéry van Linkebeek het feit dat de Vlaamse regering hem en zijn twee collega’s niet benoemen wil. Ze zijn legaal verkozen en hun wordt een fundamenteel politiek en democratisch recht ontzegd. Weigerde niet in 2007 een dertiental Vlaamse gemeenten om oproepbrieven te versturen als protest tegen het achterwege blijven van de door Vlaanderen gewenste splitsing van het kiesdistrict Brussel-Halle-Vilvoorde? 29 Was dat geen moedwillige overtreding van de wet, geen politiek signaal? Deze Vlaamse burgemeesters zijn desalniettemin zonder problemen benoemd door Keulen, sterker nog, de minister zei over hun actie indertijd: ‘Ik ben niet van plan tuchtsancties op te leggen tegen de burgemeesters die naar aanleiding van de verkiezingen van 10 juni actievoeren voor de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde.’ 30 Hoe kunnen de Franstalige burgemeesters zo’n openlijk partijdige minister nog respecteren in zijn besluitvorming? 31 20 § 2.4 De gepolitiseerde samenleving De burgemeesterskwestie zou erbuiten gehouden worden, gegarandeerd. Dat was de boodschap die Vlaams minister-president Kris Peeters in de zomer van 2008 meekreeg van zijn Franstalige partners bij aanvang van de communautaire dialoog. 32 Dit was dan ook Peeters’ geruststelling richting zijn wantrouwige achterban. De dialoog van gewest tot gewest was een nieuwe stap in de communautaire onderhandelingen, verlegd van federaal naar regionaal niveau, omdat men de hoop koesterde dat er op deze wijze meer vorderingen gemaakt zouden worden. Op federaal niveau was de communautaire dialoog na een rampzalige en eindeloze formatieperiode aansluitend op de federale verkiezingen van 2007 niet meer te redden. Het moest een zaak worden van de gewesten zelf, samen moesten ze eruit gaan komen. Peeters en zijn christendemocratische partij CD&V hadden er duidelijk meer fiducie in dan hun centrum-rechtse politieke kartelpartner de NieuwVlaamse Alliantie (N-V A). Het is een illusie om te denken dat de burgemeesterskwestie aan de zijlijn had kunnen blijven. Daarvoor is de zaak te emotioneel en politiek beladen. De drie burgemeesters staan wat Vlaanderen betreft symbool voor alles wat mis is met de houding van de Franstaligen. Zoals gewezen minister Geert Bourgeois, kopstuk van de N-V A, het omschrijft: ‘De Franstaligen zijn ontzettend imperialistisch en dat zorgt tijdens de onderhandelingen telkens weer voor blokkeringen. Ze leggen zich gewoon niet neer bij het territorialiteitsprincipe. (…) Ze gaan van de suprematie van hun taal uit. Kijk maar hoe de Franstalige bourgeoisie zich in de Rand rond Brussel gedraagt. Daar blijven de Franstaligen, die de taalgrens in de jaren dertig van de vorige eeuw nota bene zelf hebben gevraagd, Frans praten en leggen ze zich niet bij de taalwetten neer.’ 33 Teleurgesteld door het gebrek aan resultaten en gefrustreerd over de in hun ogen te toegeeflijke houding van het CD&V blies de N-VA het kartel op in september van 2008. Het CD&V ploeterde zelfstandig door, de politieke pitbulls van de N-V A weigerden nog langer met de Franstaligen te onderhandelen. Het equivalent van de politieke pitbull aan Franstalige zijde is ongetwijfeld Olivier Maingain. Deze voorzitter van de Waalse partij Le Front Democratique des Francophones (FDF), staat in België bekend als respectievelijk hoeder van de belangen van de Franstalige Belgen óf extremistische francofone Vlamingenhater. Die mening is vooral afhankelijk van taalvoorkeur en woonplaats. De FDF verhoudt zich tot de liberale partij MR (Mouvement Réformateur) als de N-V A tot het CD&V: De grote regeringspartijen moeten besturen en compromissen sluiten, de kleinere oppositiepartijen dwingen hen steeds hardere standpunten in te nemen om hun geloofwaardigheid te behouden. Maingain is al jaren de drijvende kracht achter de nationale en internationale lobby van 21 de Franstalige Belgen. De koppeling van de voortgang van de communautaire dialoog aan de niet-benoeming van de drie burgemeesters wordt voornamelijk door Maingain fanatiek bepleit. Het territorialiteitsbeginsel, volgens Marino Keulen ‘de hoeksteen van de Belgische samenleving’, is volgens de FDF en haar achterban een achterhaald concept dat dringend plaats moet maken voor een vorm van federalisme die gebaseerd is op personen of groepen van personen, en niet op een grondgebied. ‘Het succes of het falen van het federalisme hangt af van het lot van de minderheden in België. Eén grondgebied met één volk en één taal, dat is aan het verdwijnen in de meeste Europese samenlevingen. Alleen in België bestaat dat nog’, aldus Maingain 34 De drie burgemeesters zijn een politieke hefboom van jewelste voor de Franstalige lobby. De niet-benoeming wordt gekoppeld aan de voortgang van de gehele communautaire dialoog. De MR loopt hierin voorop, met Maingain als politieke partner. De Franstalige partijen gaven in december 2008 al aan dat ze alleen willen blijven meewerken aan de communautaire dialoog ‘als er ook gepraat wordt over Brussel, de periferie en het respecteren van de democratie ten aanzien van onze drie burgemeesters’.35 Beide taalgroepen houden elkaar in een ongemakkelijk evenwicht: De Franstaligen weten dat minister Keulen de benoeming nooit zal fiatteren, omdat hij dan onvoorstelbaar gezichtsverlies lijdt. Zolang de Franstaligen de benoeming als ultieme voorwaarde stellen, zullen ze dus geen onderhandelingen hoeven voeren. En dat komt hen niet verkeerd uit. Bij een financiële herverdeling - de inzet van de communautaire dialoog zou Wallonië aan het kortste eind trekken. Franstalig België bestaat voor het grootste deel uit voormalig mijngebied met afgedankte zware industrie en een bevolking me t traditionele socialistische inslag. Het gebied is in de postindustriële 21e eeuw goed voor slechts zo’n 20 procent van de federale inkomsten. Wallonië kan in de onderhandelingen ook niet toegeven aan het Vlaamse taalbeleid. Dat zou direct zijn weerslag hebben op de positie van Franstaligen binnen de faciliteitengemeenten en Wallonie wil de Franstaligen in de Brusselse Rand niet laten vallen. En dan is er nog Brussel. Wallonië ijvert al jaren voor een stevigere greep op de hoofdstad, de de facto Franstalige enclave in Vlaanderen. Er is de wens tot de aanleg van de Franstalige corridor, het voorstel tot een federatie Brussel-Wallonië 36 en kritiek op de verplichte tweetaligheid van de Brusselse ambtenaren. Geen van de politieke partijen aan beide zijden van de taalgrens wil de communautaire kastanjes uit het vuur halen en de impasse doorbreken uit angst voor electorale consequenties. Liberalen en christendemocraten, socialisten en sociaaldemocraten, rattachisten 37 en nationalisten, ze houden elkaar beet in een eindeloze rondedans, angstvallig hete hangijzers ontwijkend. 22 De Brusselse Rand Hoofdstuk 3: Mensenrechten in Europa Was de 19e eeuw de Gouden Eeuw van het statenstelsel, de 20e eeuw liet op verbijsterende wijze de keerzijde van deze ordening zien door de uitbraak van twee verwoestende wereldoorlogen. De gruwelen van de Eerste Wereldoorlog fungeerden als aanleiding voor het initiatief tot oprichting van een Volkenbond in 1919. Alle goede intenties van dit plan voor een Verenigde Naties avant la lettre en de illusie van een systeem van collectieve veiligheid werden naar de achtergrond gedrongen door de harde politieke werkelijkheid van die tijd. Tijdens het interbellum bleek meermaals dat de Volkenbond over te weinig macht en eensgezindheid beschikte om werkelijk een verschil te maken bij het oplossen van internationale conflicten. 38 Wat de idee van de Volkenbond wel realiseerde, is dat er een psychologische horde werd genomen en staten wenden aan een supranationale entiteit die de spelers op het wereldtoneel regels kon opleggen. Het trauma van de Tweede Wereldoorlog bleek 23 vervolgens voldoende impuls om opnieuw een intergouvernementeel systeem op te tuigen. In 1945 werden de Verenigde Naties opgericht met als hoofddoel het bevorderen van vrede en veiligheid en het promoten van internationaal recht. Europa raakte overtuigd van het keep your enemies close-principe. Economische samenwerking en het creëren van gedeelde belangen moesten een garantie gaan vormen voor het uitblijven van een volgende oorlog op het oude continent. Hiervoor werden in 1948 de West-Europese Unie en later, in 1951, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in het leven geroepen. Het nieuw te ordenen Europa moest naast een praktische ook een ideologische grondslag krijgen. Oorlogsmoe en met de desastreuze consequenties van Europees totalitarisme nog op het netvlies lonkte het Amerikaanse ideaal van individuele vrijheid met de nadruk op moraliteit. Op 4 november 1950 werd in Rome het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) gesloten. Met dit verdrag was het voor het eerst in de geschiedenis mogelijk dat een individu een klacht kon indienen tegen een staat bij een internationale instantie, te weten de Raad van Europa (RvE) in Straatsburg. De RvE werd een jaar eerder, op 5 mei 1949, opgericht door tien Europese landen, waaronder België. De RvE valt niet binnen het raamwerk van de Europese Unie. 39 Doel van de organisatie was en is het bevorderen van de Europese eenheid en het naleven en beschermen van de rechten van de mens. De RvE bestaat uit het Comité van Ministers, het uitvoerende orgaan, en de Parlementaire Assemblee, het adviserende orgaan. In die laatste zijn alle lidstaten vertegenwoordigd naar grootte van het land en rekening houdend met de nationale politieke verhoudingen. Bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kunnen klachten worden ingediend tegen alle lidstaten van de RvE. Op dit moment zijn er 47 staten lid van de RvE. § 3.1 De drie burgemeesters III Vlaams minister Marino Keulen van Binnenlandse Aangelegenheden was niet van plan om op 2 december 2008 persoonlijk op te komen draven voor het Congres van Lokale en Regionale besturen van de Raad van Europa. Hij was uitgenodigd om het Vlaamse standpunt te komen verdedigen inzake de niet-benoeming. Hoe dan ook, de uitkomst van de discussie was volgens hem toch al van tevoren zonneklaar. Of zoals een Vlaamse afgevaardigde in het Congres het bij aanvang verwoordde: 'We hoeven ons geen illusies te maken. We gaan hier geen applaus krijgen.' 40 De drie burgemeesters reisden overigens wel persoonlijk naar Straatsburg af om de vergadering bij te wonen. Het 24 Congres werd gevormd door afgevaardigden uit de RvE-lidstaten, allen provinciale en gemeentelijke bestuurders. De kwestie van de burgemeesters en hun niet-benoeming was reeds in 2007 aangekaart binnen het Congres door een aantal Belgische - Franstalige - afgevaardigden. In mei 2008 togen twee waarnemers van de RvE hierop naar de Brusselse Rand om de situatie eens van dichtbij te bekijken. Op verzoek van een aantal Franstalige wethouders begon men aan een fact finding mission. De RvE-delegatie bestond uit een Fransman en een Serviër. Dit alleen was reden genoeg voor de Vlaamse publieke opinie om de bevindingen bij voorbaat niet serieus te nemen. De Fransman was ongetwijfeld enorm partijdig, de Serviër moest maar eens orde op zaken gaan stellen in zijn eigen land voor hij zich met een oerdemocratie als België ging ‘moeien’. 'Olivier Maingain is zeker nog enkele tekstwijzigingen aan het aanbrengen’, grapte een Vlaamse liberaal van de federale volksvertegenwoordiging tijdens het wachten op de persconferentie van RvE-rapporteurs Michel Guégan en Dobrica Milovanovic. Aan Vlaamse zijde liepen de meningen over de inhoud van het rapport uiteen van ‘bedenkelijk’ tot ‘absurd’. Minister Keulen schaarde zich achter die laatste typering. 'De waarnemers hebben compleet geen rekening gehouden met de taalwetgeving. Dat is hetzelfde als een voetbalwedstrijd analyseren zonder rekening te houden met de buitenspelregel.'41 Hoe luidden de bevindingen van Guégan en Milovanovic aangaande de burgemeesterskwestie? Zij concludeerden dat de gang van zaken in meerdere opzichten strijdig was met het Europese Charter voor Lokale Besturen, een verdrag dat Vlaanderen mede ondertekende. Het feit dat een gekozen burgemeester moet worden benoemd door een minister die over een vetorecht beschikt, is niet te rijmen met de democratische ideeën over lokaal bestuur, aldus de waarnemers. De burgemeesters zouden direct gekozen moeten kunnen worden. (in een venijnig terzijde haalde het rapport aan dat in Wallonië wél maatregelen zijn genomen om een directere democratie op lokaal niveau te realiseren.) Het niet benoemen van de kandidaat-burgemeesters naar aanleiding van hun taalwetovertredingen zou volgens de twee rapporteurs bovendien een buitenproportionele sanctie zijn. De zaak sleept daarbij al veel te lang voort, er had redelijkerwijs inmiddels wel een oplossing mogen komen. De drie gemeenten hebben in de tussentijd één schepen (wethouder) te weinig omdat de onofficiële burgemeesters die plek nu bezet houden. De RvE-waarnemers trokken in hun rapport ook het standpunt van 25 de Vlaamse overheid in twijfel door uitspraken van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State aangaande het gebruik van de Franse taal in de faciliteitengemeenten als tegenstrijdig te bestempelen. Bovenal vonden zij dat het Vlaamse taalbeleid het openbare leven belemmert. ‘Als Nederlands spreken tijdens openbare raadsvergaderingenverplicht is, dan is het lastig voor Franstalige burgers om de discussie te volgen en dus om actief deel te nemen aan het politieke openbare leven. Het verplicht herhaaldelijk aanvragen van documenten in de eigen taal is ook niet bevorderlijk voor het betrekken van de Franssprekende burger.’42 De rapporteurs meenden wel dat het verstandig zou zijn van de drie burgemeesters om in beroep te gaan bij de Raad van State. Dat weigeren zij tot op heden, omdat taalkwesties binnen de Raad van State worden behandeld door een eentalig Nederlandssprekende Kamer. De burgemeesters verwachten partijdigheid. Guégan en Milovanovic sloten dat ook niet uit. Maar, zo stelden zij, door alle juridische mogelijkheden tot beroep in eigen land eerst uit te putten, hebben de burgemeesters een beter pleidooi voor een eventuele klacht bij een internationaal orgaan als het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Wellicht zou daar dan in één moeite door de vermeende partijdigheid van de Belgische Raad van State eens aan de kaak kunnen worden gesteld. 43 Het rapport van Guégan en Milovanovic werd goedgekeurd door de Institutionele Commissie van de RvE. Aan het Congres van Lokale en Regionale Overheden de taak om zich uit te spreken over de resolutie die werd opgesteld naar aanleiding van de bevindingen. De vergadering hierover stond gepland op 2 december 2008. Omdat minister Keulen als gezegd zelf weigerde acte de presence te geven, moest er een vervanger komen die uit naam van de Vlaamse overheid het Vlaamse taalbeleid zou verdedigen. Jurist en liberale politicus Fons Borginon werd hiervoor aangewezen door Keulen. Voordat hij een woord had geuit over de kwestie werd Borginons optreden door de Franstaligen al als schandalig bestempeld. Hij bekleedde op het moment van de congresbijeenkomst namelijk een hoge positie binnen het kabinet van de federale minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht. Een politicus in dienst van de federale overheid die de Vlaamse zaak gaat bepleiten in Straatsburg, dat was incompréhensible, embarrassant et tout a fait déplacé (onbegrijpelijk, gênant en misplaatst). 44 Borginon ging naar Straatsburg en sprak tegen de leden van het Congres. 'Ik maak vandaag gebruik van mijn democratisch recht op politiek verlof', luidde zijn reactie op de commotie rond zijn omstreden dubbelrol. Hij verwoordde de standpunten van de minister in een speech. Net als de opstellers van het rapport zou ook Keulen erg graag zien dat de 26 drie burgemeesters alsnog de stap naar de Raad van State zetten. Zolang die juridische optie nog open is, vindt Keulen het niet geoorloofd om politieke uitspraken over de zaak te doen. In februari 2008 had de minister wel op verzoek een brief naar de RvE gestuurd met uitleg over zijn besluit de burgemeesters niet te benoemen. In zijn pleidooi stelde Borginon opnieuw de vraag die de Vlaamse overheid eerder al stelde in Straatsburg en aan de drie burgemeesters:´Waarom worden deze discussie en de stemming niet uitgesteld totdat de kwestie binnen België alle denkbare juridische stappen heeft doorlopen?´ Het Congres had er geen boodschap aan. De opkomst was beperkt, maar de uitkomst niet minder geldig. 16 van de 46 stemgerechtigde leden van het Congres namen deel aan de stemming. Veertien stemden voor de tekst. De enige Vlaming in het gezelschap stemde tegen en het enige Nederlandse lid onthield zich van stemming. Het Congres concludeerde hiermee dat Vlaanderen zich niet houdt aan de internationale verdragen inzake lokaal bestuur. De burgemeesters zouden alsnog benoemd moeten worden en ook moest de werking van de faciliteiten nader bekeken worden. Raadsvergaderingen zouden niet meer verplicht in louter Nederlands gevoerd moeten worden, omdat dit ten koste lijkt te gaan van de openbaarheid van het bestuur. ‘Une sévère condamnation.’ 45 Olivier Maingain was duidelijk in zijn nopjes met de uitkomst van de stemming. Hij voelde zich hierdoor gesterkt in zijn standpunt om elke institutionele onderhandeling te weigeren zolang de Vlaamse regering niet tegemoet zou komen aan de conclusies en de burgemeesters alsnog benoemd. Dat laatste was en is minister Keulen absoluut niet van plan. Het enige orgaan dat wat hem betreft de benoeming af kan dwingen, is de Belgische Raad van State. De Vlaamse minister zag direct na de vergadering ook de positieve kant in van de zaak: 'Ik ben er zeker van dat vandaag heel wat meer leden van het Congres weten dat er in België een taalgrens loopt dan gisteren.' 46 § 3.2 Vlaanderen versus de Raad van Europa De ‘bolwassing’ 47 door de RvE inzake de burgemeesterskwestie staat niet op zichzelf. De ‘carrière’ van Vlaanderen bij de RvE dateert al vanaf de jaren 1960, vlak nadat de taalgrens definitief was bepaald. Franstalige ouders dienden in die tijd klachten in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Ze vonden het discriminerend dat de Vlaamse overheid weigerde Franstalig onderwijs de subsidiëren. Franstalig onderwijs was alleen beschikbaar in de zes aangewezen faciliteitengemeenten, en deze scholen waren slechts toegankelijk voor de inwoners van die gemeenten. 27 Op 23 juli 1968 werd België door het EHRM veroordeeld wegens het schenden van het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot het recht op onderwijs. Dit werd bepaald aan de hand van Artikel 14 uit het Europees Verdrag voor de Rechten van Mens. Hierin staat dat ieder mens ‘het fundamentele recht heeft om gevrijwaard te blijven van discriminatie op basis van ras, geslacht, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst’. Er bestond in die tijd nog onduidelijkheid over de status van de faciliteitengemeenten. Het EHRM ging er vanuit dat de faciliteitengemeenten officieel tweetalig waren, net als het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, terwijl ze in feite Vlaamse gemeenten waren met een uitzonderingsregeling. Het Hof besloot dat de Franstalige scholen toegankelijk moesten zijn voor alle kinderen, ongeacht hun woonplaats. Met de staatshervorming van 1970 pakte Vlaanderen dit in hun ogen louter juridische probleem aan door de zes gemeenten expliciet in het Nederlandse taalgebied op te nemen, zodat over hun status geen onduidelijkheid meer kon bestaan. Van discriminatie kon volgens Vlaanderen sowieso absoluut geen sprake zijn. Integendeel, het was een gunst dat Franstalige kinderen de mogelijkheid kregen om Franstalig onderwijs te volgen binnen de grenzen van het Nederlandse taalgebied. Althans, dat was de visie van toenmalig premier Gaston Eyskens. 48 Daar dachten de Franstalige Belgen toch anders over. De Franstalige politicus Georges Clerfayt (FDF) diende in 1997 samen met zijn collega Armand Dedecker (MR) een klacht in bij de RvE aangaande de ‘discriminatoire status die de Belgische staat oplegt aan de ongeveer 120.000 Franstaligen in Vlaanderen, waardoor zij beroofd worden van hun elementaire culturele, taalkundige en politieke grondrechten.’ 49 De klacht was een directe reactie op de ook in 1997 verschenen Omzendbrief-Peeters die, zoals gezegd, een striktere uitvoering van de bestaande taalwetgeving oplegde en de taalfaciliteiten als zodanig een ‘uitdovend karakter’ toedichtte. Vanaf die tijd kaartte Clerfayt de vermeende discriminatie van de Franstaligen in Vlaanderen onophoudelijk aan in Straatsburg. Naar aanleiding van de klacht zond de RvE een waarnemer naar België om de situatie te onderzoeken. De Zwitserse RvE-rapporteur Dumeni Columberg was zeer kritisch over het Belgische taalbeleid. De reactie van Vlaanderen was er één van hoongelach en scepsis. Columberg had er niks van begrepen. Het hele rapport was ‘utopisch-surrealistisch’ 50 en verdiende niet eens een serieus debat. Columbergs visie was er één in de trant van ‘why can’t we all just get along?’. Hij ijverde voor meer tolerantie en goodwill, pragmatisme en flexibiliteit. Hij stelde dat de Belgen van al hun problemen af zouden zijn op het moment dat de faciliteitengemeenten in de Brusselse Rand simpelweg bij Brussel Hoofdstad zouden worden gevoegd. Volgens Columberg twee vliegen in één klap: De Franstalige inwoners van de Brusselse Rand hebben dan niet langer te maken met ‘taalpesterijen’ en Brussel Hoofdstad krijgt er 28 ineens een contingent Vlaamse inwoners bij, zodat de papieren tweetaligheid van dit gewest in de praktijk meer realiteit kan worden. Het was wat betreft de Vlamingen een onrealistisch voorstel, waarbij geen rekening werd gehouden met de ingewikkelde geschiedenis en gevoeligheden van het gebied. Columbergs visie zou de facto beteken dat het gewest Vlaanderen grondgebied zou moeten afstaan aan het gewest Brussel, een onbespreekbaar scenario. Beter nog was het volgens Columberg als er algehele tweetaligheid zou worden ingesteld in heel België. Wat betreft dit advies bracht hij in ieder geval de Franstaligen en Vlamingen dichter bij elkaar: Ze hebben allebei altijd even hard gegeruwd van de idee van volledige tweetaligheid. Tevens was Columberg van mening dat de Franstaligen in Vlaanderen de status van officiële minderheid zouden moeten verkrijgen en op grond hiervan zouden hun rechten beschermd moeten worden. 51 De parlementaire vergadering van de Raad van Europa keurde op 25 september 1998 het rapport-Columberg goed – weliswaar enorm afgezwakt door een aantal amendementen van de Vlaamse parlementsleden. Het rapport werd grotendeels van zijn beladen inhoud ontdaan door deze amendementen. Wat er wel in bleef, was dat Columberg de Vlaamse overheid opriep zich te houden aan de uitspraak van het EHRM van 1968 die stelde dat Franstalige kinderen buiten de faciliteitengemeenten het recht hebben om naar de Franstalige scholen in die gemeenten te gaan. 52 Georges Clerfayt legde de schuld voor het afzwakken van Columbergs conclusies bij toenmalig federaal premier Jean-Luc Dehaene. Clerfayt: ‘De premier belde Columberg aan de vooravond van de stemming, met de mededeling dat hij verantwoordelijk zou zijn voor het uiteenvallen van België als de Vlaamse amendementen niet aanvaard werden. De arme Columberg trilde als een espenblad’. 53 Dehaene ontkende uiteraard dat dergelijk onoirbaar contact had plaatsgevonden. Hoe dan ook, met het castreren van het rapport-Columberg zou de kwestie niet van de tafel in Straatsburg verdwijnen. § 3.3 Minderheden in Europa De Armeniërs in Turkije, de Joodse diaspora, de Sudeten-Duitsers in Tsjechië, het afwijzen van etnische minderheden heeft in de moderne geschiedenis van Europa constant aan de bron gestaan van enorme sociale en militaire conflicten. De periode van de Koude Oorlog heeft veel broeiende conflicten tussen bevolkingsgroepen in multietnische gebieden in met name Centraal- en Oost-Europa als het ware tijdelijk bevroren. Na de val van de Sovjet-Unie kwamen veel van deze sentimenten weer naar boven, met als triest dieptepunt uiteraard het conflict op de Balkan van 1992 tot 1995, tussen 29 Bosnische moslims en Serviërs. Maar ook grote aantallen Russen, die overal waren gestreken in de decennia dat de macht van Moskou reikte van Praag tot Vladivostok, kregen na 1990 te maken met openlijke vijandigheid in bijvoorbeeld de Baltische Staten. Door schade en schande wijzer ging de bescherming van minderheden in de 20e eeuw een steeds prominentere rol spelen in de internationale gemeenschap en bij de evolutie van mensenrechten. De Raad van Europa opgericht om na de gruwelijke mensenrechtenschendingen tijdens de Tweede Wereldoorlog een nieuw moreel kader te schetsen voor Europa. In de initiële verklaring, Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, werden minderheden als doelgroep niet specifiek genoemd. In jaren na de totstandkoming van het verdrag werd meermaals gesproken over toevoegingen aan dit verdrag om de rechten van minderheden beter te kunnen waarborgen. De lidstaten liepen hierbij aan tegen de problematische definiëring van het begrip ‘minderheden’. 54 § 3.4 Het Kaderverdrag en het 12e protocol In 1994 kwam het Kaderverdrag inzake de Bescherming van Nationale Minderheden tot stand. Het doel van het Kaderverdrag is de erkenning van nationale minderheden en het beschermen van hun rechten. Vorm en inhoud van het verdrag zijn exemplarisch voor de worsteling van de RvE om tot een heldere consensus te komen wat betreft het begrip minderheden. Het verdrag is buiten het basisdocument van het EVRM gehouden. De titel ‘kaderverdrag’ slaat op het feit dat het verdrag een kader (raamwerk) biedt aan lidstaten om hun minderhedenbeleid aan op te hangen. Door de grote verschillen in binnenlandse omstandigheden bleek het onmogelijk om een algemeen geldend beleid te verwoorden. Bij gebrek aan consensus besloot met te kiezen voor een ‘pragmatische benadering, gebaseerd op het gegeven dat het op dit moment onmogelijk is om tot een definitie te komen die ondersteund wordt door alle lidstaten.’55 Wat het Kaderverdrag tamelijk vleugellam maakt, is het ontbreken van een definitie van het begrip minderheden. Als gevolg van het algemene karakter van het Kaderverdrag is er ook geen juridische procedure aan gekoppeld. Individuen kunnen niet binnen een aan het verdrag gelieerde procedure een klacht indienen bij het EHRM – in tegenstelling tot bij het EVRM. De lidstaten worden wel door waarnemers gecontroleerd op naleving en invulling van het Kaderverdrag. De conclusies die hieruit getrokken worden hebben een niet-juridisch karakter. Leden van de RvE moeten middels hun afgevaardigden periodiek verslag uitbrengen van hun vorderingen op het gebied van de implementatie van 30 minderhedenbescherming. Niet een juridisch systeem maar een politiek systeem is in feite verantwoordelijk voor de uitvoering en controle van het Kaderverdrag. Het is aan elke RvE-lidstaat zelf om te bepalen op welke bevolkingsgroepen binnen hun grondgebied het verdrag van toepassing is, uiteraard in overeenstemming met de uitgangspunten van bestaande internationale wetgeving en de bepalingen in het verdrag zelf. Allochtone minderheden vallen niet onder de bescherming van het verdrag. Het gaat specifiek om erkende, nationale, etnische, taalkundige en/of culturele minderheden met een langere historie binnen een staat (bijvoorbeeld de Friezen in Nederland of de Russen in Georgië of de Baltische Staten). Het Kaderverdrag kent aan leden van erkende minderheidsgroepen bepaalde rechten toe, onder andere met betrekking tot onderwijs in eigen taal en het taalgebruik in bestuurszaken.56 Het Kaderverdrag verwijst hiervoor ook nog naar een ander RvEdocument, namelijk het Europees Handvest voor Streektalen of Talen van Minderheden uit 1992. Dit handvest is ingesteld ter promotie en bescherming van minderheidstalen in Europa. Het zijn dus niet zozeer minderheden an sich waar dit handvest zich om bekommerd, maar meer de algemene culturele en linguïstische diversiteit van Europa die moet worden gekoesterd. Het gaat niet om immigrantentalen en ook niet om dialecten maar om specifieke eigen talen die worden gesproken door grote groepen minderheden in een bepaalde staat. Denk bijvoorbeeld aan het Jiddisch, Fries of Romani (zigeunertaal) in Nederland of het Baskisch en Catalaans in Spanje. België heeft dit handvest overigens niet geratificeerd. De inhoud van het Kaderverdrag raakt direct aan de hete hangijzers van de taalstrijd in de Brusselse Rand. Het rapport-Columberg geeft in punt 47 aan dat als de Franstaligen in het Vlaams Gewest - en quid pro quo de Nederlandstaligen in het Waals Gewest - als nationale minderheid zouden worden aangemerkt, de Belgische taalwetgeving ingrijpend zou moeten worden gewijzigd. Op 31 juli 2001 ondertekende Belgisch federaal minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel het Kaderverdrag. Schoorvoetend en onder druk van de Franstalige Belgen, als onderdeel van een politiek compromis bij het sluiten van het Lambermontakkoord . Maar het Kaderverdrag is tot op heden nog niet door België 57 geratificeerd, omdat de gewesten en gemeenschappen hiervoor afzonderlijk het verdrag moeten goedkeuren. Het Vlaamse parlement weigert dit vooralsnog. Zonder ratificatie is België op geen enkele wijze verplicht zich aan de inhoud van het verdrag te houden. Voor de Vlamingen is de grote vraag met betrekking tot het Kaderverdrag of de Franstalige Belgen in Vlaanderen een officiële minderheid zijn en ook die erkenning kunnen krijgen – met alle eventuele gevolgen van dien. 31 ‘Als de Franstaligen als officiële minderheid willen worden erkend naar aanleiding van het Kaderverdrag, dan moeten de faciliteitengemeenten vervallen en alle nu nog federale bevoegdheden inzake taalbeleid, naar de Vlaamse regering worden overgeheveld. Alleen dan kan er draagvlak voor toezeggingen aan de Fransen worden gevonden’, meent Fons Borginon. Volgens de liberale politicus willen de Franstaligen het beste van twee werelden, dat wil zeggen: faciliteiten in de Brusselse Rand én minderhedenbescherming onder het Kaderverdrag. Uitgesloten, aldus Borginon. De toepassing van het verdrag kan wat hem betreft alleen geschieden in het geval van volledige bevoegdheid van de Vlaamse regering. ‘De bevoegdheidsoverdracht van de federale naar de gewestelijke regering is nog niet volledig, want de faciliteitengemeenten in de Brusselse Rand vallen onder de federale overheid door hun uitzonderingspositie met betrekking tot de taalwetgeving.’ Het Kaderverdrag inzake minderheden is niet de enige bepaling vanuit de RvE waardoor België mensenrechtelijk in de knoei raakt met betrekking tot haar binnenlandse taalbeleid. Het 12e protocol bij het EVRM is een aanvulling op het oorspronkelijke Artikel 14 dat handelt over discriminatie. In dit protocol uit 2000 wordt bepaald dat ieder individu ‘het fundamentele recht heeft om gevrijwaard te blijven van discriminatie op basis van ras, geslacht, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.’ 58 België heeft het protocol uiteindelijk in oktober 2008 ondertekend, maar dit had heel wat voeten in de aarde. Van tevoren is uitgebreid gekeken naar de mogelijke implicaties van de inhoud en de betrekking ervan op de Belgische situatie. Een expertenraad werd ingesteld om de Interministeriële Commissie Buitenlandse Zaken – een ministerraad met zowel federale als gewestelijke leden – te adviseren over het in te nemen standpunt ten aanzien van het begrip minderheden. Vlaanderen vreesde dat instemming met het 12 e protocol problemen zou gaan opleveren ten aanzien van de uitvoering van het territorialiteitsbeginsel. De veronderstelde ongelijkheid die ontstaat door het uitvoeren van de Belgische taalwetten – de facto de beperking van de Franse taal op Vlaamse grondgebied – zou op grond van het 12e protocol kunnen worden aangevochten. Immers, onderscheid maken op basis van taal of het behoren tot een nationale minderheid is niet conform het verdrag. Het Vlaamse parlement wilde in eerste instantie voorwaarden stellen aan ratificering van het 12e protocol, zodat het territorialiteitsbeginsel zou worden veiliggesteld. Hierover werd advies gevraagd aan de Raad van State. Die bepaalde dat Vlaanderen geen voorbehouden kan maken aangaande kwesties die raken aan de taalwetgeving, omdat dit een federale aangelegenheid is. Vlaanderen bezit wel de bevoegdheid om te weigeren in 32 te stemmen met ondertekening van een internationaal verdrag. In het federale België moeten alle partijen instemmen alvorens kan worden overgegaan tot een akkoord. Vlaanderen heeft uiteindelijk ingestemd met 12 e protocol. De redenering was dat men bij weigering teveel politieke averij op zou lopen door impliciet te erkennen dat er een probleem is met het naleven van mensenrechten inzake discriminatie. Na advies van de Raad van State bepaalde de Vlaamse regering dat er wat hen betreft geen onrechtmatig onderscheid wordt maakt ten aanzien van de Franstaligen in Vlaanderen en er dus geen voorbehoud hoefde te komen. De genoemde expertenraad adviseerde de volgende zienswijze ten aanzien van minderheden te hanteren: Men kan niet tegelijk als gemeenschap co-dominant zijn in het geheel én een minderheid in één van de gebieden. 59 Volgens de Vlaamse visie is er maar één erkende taalkundige minderheid in België, namelijk de Duitstalige gemeenschap. Tevens stelde de expertenraad dat Franstaligen die na 1963 - het jaar van de invoering van de taalgrens - naar Vlaanderen zijn verhuisd geen recht hebben op eventuele bescherming op basis van het Kaderverdrag. Want volgens het verdrag richt de bescherming zich alleen op etnische, culturele en/of taalkundige groepen die een lange historie hebben binnen een gebied en is die niet bedoeld voor migranten. Franstalige Belgen die na 1963 naar de andere kant van de taalgrens ‘migreerden’, moeten dus buiten beschouwing worden gelaten. § 3.5 De Nabholz-folie Sinds de aftrap van Dumeni Columberg is de situatie van de Franstaligen in Vlaanderen meermaals opnieuw beoordeeld door waarnemers van de RvE. Het proces heeft de partijen niet nader tot elkaar gebracht en ook geen duidelijkheid geschapen rondom de vraag wat minderheden precies zijn. Wat dat betreft staan Vlaanderen en de RvE lijnrecht tegenover elkaar: Vlaanderen erkent één minderheid (de Duitstalige), maar de RvE bepaalde in 2002 dat er drie groepen minderheden in België bestaan: De Duitstalige, de Franstalige in Vlaanderen en de Nederlandstalige in Brussel en Wallonië. Dat was in ieder geval de conclusie van het onderzoek door de Zwitserse RvE-waarnemer Lili Nabholz-Haidegger. In september 2001 bracht zij een bezoek aan België, op verzoek van wederom Georges Clerfayt. Volgens Nabholz-Haidegger is de Duitstalige gemeenschap de best beschermde minderheidsgroep van heel Europa. Dit was althans een van haar bevindingen na een vier dagen durende gespreksronde tijdens haar bezoek aan België. Ook verklaarde de rapporteur dat het niet haar rol was om te bepalen wie er wel en niet in aanmerking 33 komen voor de status van erkende minderheid, dat was aan België zelf om over te beslissen. Ten slotte zwakte ze ook de mogelijke implicaties van het Kaderverdrag af. ‘ Ik heb de indruk dat van dit Raamverdrag, en van de ondertekening daarvan door België, veel meer wordt verwacht dan het verdrag mogelijk maakt’ . 60 Na deze geruststellende woorden liet de Zwitserse tóch nog een bom vallen die haar verdere betoog volledig ondersneeuwde en de Vlaamse media de gelegenheid gaf om haar bevindingen direct af te serveren onder de noemer ‘een tweede rapport-Columberg’. Ze was namelijk ‘persoonlijk van mening dat de Franstaligen in Vlaanderen de status van minderheid zouden moeten krijgen’. 61 Dit initiële terzijde werd, tot woede en teleurstelling van de Vlamingen, uiteindelijk de sleutelpassage van Nabholz-Haideggers rapport dat verscheen in maart van 2002: ‘The Committee on Legal Affairs and Human Rights fully agrees with the analysis and the conclusions of the Venice Commission , that the following groups are to be considered 62 as minorities in Belgium within the context of the Framework Convention: at state level, the German-speaking community; at local and regional level, the French-speakers in the Dutch-language Region and in the German-language Region, and the Dutch-speakers and German-speakers in the French-language Region.’ 63 Op 18 maart werd het rapport goedgekeurd door de Commissie Juridische Vraagstukken en Mensenrechten van de RvE. De maand erop zou de parlementaire vergadering erover gaan stemmen, maar op 24 april, stuurde dat gezelschap - met 35 tegen 26 stemmen - het werk van NabholzHaidegger terug naar de mensenrechtencommissie. De Franstalige Belgen waren verbijsterd. De Vlamingen reageerden blijverrast. Raadsleden uit onder andere Rusland, Letland en Roemenië stemden in met de motie van de Italiaanse Lilli Gruber. Zij wilde dat het rapport zou worden herzien door de commissie. Het onderwerp van nationale minderheden ligt in al deze landen gevoelig en men was bang voor negatieve precedentwerking. Maar het rapport boemerangde vervolgens weer in volle vaart terug. Vijf maanden later was het de beurt van de Franstaligen om te juichen in Straatsburg. Nabholz-Haideggers werk was wederom door de Commissie Juridische Vraagstukken en Mensenrechten doorgevlooid, maar een nagenoeg ongewijzigde versie van het rapport belandde uiteindelijk bij de parlementaire vergadering. Het sleutelelement, de erkenning van regionale minderheden en hun rechten, bleef intact. Het rapport werd alsnog goedgekeurd (het is overigens usance in de RvE om rapporten in principe altijd goed te keuren, terugsturen voor herziening was al hoogst uitzonderlijk). Volgens NabholzHaidegger is het helder: Als een regio zoveel bevoegdheden overneemt van het nationale gezag als het geval is bij de gewesten in België, dan hebben ze ook zorg te dragen voor hun minderheden. Dat laatste is niet enkel voorbehouden aan staten. En dat betekent in 34 de praktijk dat de Waalse en Vlaamse overheid de plicht hebben om hun respectievelijke taalminderheden rechten te bieden. Daarbij moet België ophouden met dralen en het Kaderverdrag ratificeren. 64 De interpretatie van het rapport en de consequenties ervan bleken voer voor juristen. Het Vlaamse standpunt ten aanzien van minderheden verhardde aanzienlijk na de beslissing van Straatsburg. De interministeriële commissie moest nog steeds met een definitie komen, maar de Vlaamse houding was er inmiddels één van: ‘We willen alleen over de definitie van erkende minderheden in België praten als die definitie luidt: Er zijn er geen.’ 65 De idee van regionale minderheden is volgens Vlaanderen een ‘Nabholz-folie’, een onrealistisch scenario wat bij navolging zou resulteren in dwaze praktijken in alle Europese landen. Vlaamse parlementsleden van de RvE spreken van waanzin. ‘Als zij [Nabholz-Haidegger] gelijk krijgt, moet Duitsland, dat een Deense minderheid erkent in het noorden, morgen in München ook Deense scholen openen, en moet Italië met een Duitssprekende minderheid in het noorden, morgen tot in Sicilië Duitstalige schooltjes oprichten.’ 66 Het zijn niet alleen de Franstalige Belgen die offensieven inzetten op het internationale podium van Straatsburg. Als tegenreactie op Columberg en Nabholz startte Vlaams RvEparlementariër Stef Goris een actie met als inzet het onrecht dat in de ziekenhuizen in het tweetalige Brussel bijna louter Frans wordt gesproken. Onwettig, oneerlijk en zelfs potentieel gevaarlijk was het volgen Goris als patiënten zich niet verstaanbaar kunnen maken richting artsen en verplegend personeel. Indianenverhalen over mensen die aan hun buik werden geopereerd na klachten over kiespijn en sterfgevallen met als oorzaak Babylonische spraakverwarring doken op in de Vlaamse media. In 2003 kwam de Let Boris Cilevics vanuit de RvE poolshoogte nemen. Zijn conclusie: Ja, er is een probleem met de taal in Brusselse ziekenhuizen. 67 Het is echter louter een praktisch probleem dat vooral moet worden opgelost door een mentaliteitsverandering. Juridisch is er niks aan te doen, Brussel is immers al tweetalig. Hierop verschoof de verantwoordelijkheid bij de RvE van de Commissie Juridische Zaken en Mensenrechten naar de Commissie Sociale Zaken, Gezondheid en Gezin. Die stuurde op 13 en 14 april 2005 een eigen waarnemer, de Roemeense Minodora Cliveti, om de situatie nogmaals te bekijken. Dat pakte niet onaardig uit voor Vlaanderen. Cliveti gaf in haar rapport aan dat de taalwetgeving niet hoeft te worden aangepast, maar wel beter moet worden nageleefd met betrekking tot de zorg en spoedeisende hulp-diensten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Winst voor Vlaanderen was ook het afzwakken van de door de RvE gepropageerde erkenning van regionale minderheden. Dit alles weerhield Olivier Maingain en Georges Clerfayt er overigens niet van om de 35 resolutie uit te leggen als ‘extreem positief’ 68 voor de Franstalige Belgen. Cliveti adviseerde België immers, net als Cilevics eerder, om toch eindelijk eens het Kaderverdrag te ratificeren. Voorts grossierde de tekst van Cliveti in termen als ‘tolerantie’, ‘flexibiliteit’ en ‘goodwill’ om aan te geven dat dit de voornaamste ingrediënten zijn voor het eventueel oplossen van de problemen. 69 Resolutie 1469, op basis van de bevindingen van Cilevics en Cliveti, werd in oktober 2005 aangenomen in de parlementaire vergadering van de Raad van Europa. § 3.6 De paradox van het internationaal recht Al dit werk van de Raad van Europa in ogenschouw nemend luidt de hamvraag vervolgens uiteraard: Wat betekenen deze conclusies en resoluties nu eigenlijk voor de praktijk? Vooralsnog zijn er geen bij wet verordonneerde Deenstalige scholen in München en Hamburg geopend en ook in de Brusselse Rand wordt nog steeds als vanouds de Omzendbrief-Peeters nageleefd door het openbaar bestuur. De blijdschap van de Franstaligen over de uitspraken in Straatsburg behelst vooral politieke winst, niet zozeer juridische of maatschappelijke. 36 ‘Wetgeving wordt vaak gepercipieerd als een stenen muur waarin geen gaten mogen of kunnen vallen. Maar eigenlijk moet men het meer beschouwen als een cel met een kern en eromheen zwevende massa met een boel leegte en hiaten. De Belgische wetgeving inzake taal en staat is een work in progress. We zijn steeds bezig om een nieuwe status quo te vinden.’ 70 Dit citaat van Fons Borginon diende ter illustratie bij het voortdurende Belgische staatsvormingsproces. Wat geldt voor de Belgische wetgeving inzake taal geldt in wezen ook voor het internationaal recht. In beide gevallen wordt door politici, rechtsorganen en publieke opinie de werkelijkheid steeds opnieuw uitgevonden door middel van het stellen van normen en standaarden, die vervolgens hun waarde moeten bewijzen in de praktijk. Beide zijn een continu bewegend geheel. Het grootste verschil tussen nationaal en internationaal recht is de juridische afdwingbaarheid ervan. Binnen de kaders van een goed functionerende rechtsstaat is de samenleving geordend naar de grondwet, het civiel recht en het strafrecht. Bij diefstal of doodslag hoort een bepaalde strafmaat. Rechters en openbaar ministeries voeren hun werk objectief uit, los van politieke inmenging. Of dat zouden ze althans moeten doen. Internationale wetgeving daarentegen is neutraal noch gebaseerd op afdwingbare afspraken. Ontwikkelingen in internationaal recht zijn vooral gebaseerd op voortschrijdend inzicht (oorlog kost geld en levens, diplomatie is beter voor alle partijen) en zeer afhankelijk van politieke stromingen en veranderende mensbeelden (alle volkeren hebben recht op zelfbeschikking). Internationale mensenrechten zijn bij uitstek gevoelig voor tijdvak en omstandigheden. Morele grenzen worden doorlopend opnieuw gedefinieerd. De mensenrechten zoals die zijn uitgeklaard door met name de VN en Europese organen zijn van liberale, Westerse snit. Er wordt nadruk gelegd op de rechten van het individu terwijl in veel culturen het collectief als uitgangspunt geldt. Bepaalde socio-economische mensenrechten (recht op huisvesting, recht op onderwijs) zijn in armere landen simpelweg niet haalbaar voor een groot deel van de bevolking. In die zin zijn mensenrecht ook utopisch: ze stellen de zaken voor zoals we ze willen nastreven. De werkelijkheid zoals hij zou moeten zijn en niet zoals hij is. Uniek aan het Europese mensenrechtensysteem in vergelijk met de verdragen en organen binnen de VN, is dat binnen Europa de mogelijkheid bestaat om als individu of rechtspersoon (bedrijf, ngo) een klacht in te dienen bij het EHRM tegen een staat. Deze mogelijkheid werd gegarandeerd in 1988 middels het 11e protocol. 71 Het is hiermee het meest afdwingbare internationale verdrag ter wereld. De uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn bindend, zo hebben de lidstaten dat afgesproken. 37 Het toezicht op de uitvoer van de door het EHRM gedane uitspraken wordt gedaan door de RvE. Maar het blijft uiteraard de vraag wat de internationale gemeenschap kan doen in het geval van overtreding van de gemaakte afspraken. Internationale wetgeving staat altijd op gespannen voet met de soevereiniteit van staten. Ook al leveren staten vrijwillig een deel van hun soevereiniteit in door verdragen aan te gaan, dan nog is de autoriteit van een internationaal orgaan binnen de grenzen van een staat beperkt. Internationale afspraken worden met de regelmaat van de klok niet of onvoldoende nagekomen. Om lidstaten te overtuigen van het naleven van uitspraken van bijvoorbeeld het EHRM, maar ook het uitvoeren van minder bindende afspraken en verdragen, zijn vooral politieke druk en negatieve publiciteit effectieve middelen. Gezichtsverlies lijden en in een moeilijke onderhandelingspositie komen met andere staten zijn meestal zaken die een regering wil vermijden. Er is binnen de RvE nog gesproken over het invoeren van een boetesysteem om extra druk te kunnen zetten, maar hier werd uiteindelijk van afgezien. Naast politieke en diplomatieke pressie zijn een economische boycot en militair ingrijpen de enige werkelijk overgebleven middelen om een internationaal conflict op te lossen. Dit zijn uiteraard last resorts, omdat een staat (of coalitie van staten) zelden veel belang heeft bij het aangaan van een militair conflict en het respecteren van staatssoevereiniteit toch altijd het hoogste goed blijft binnen de internationale betrekkingen. § 3.7 Consequenties in de praktijk Het is niet waarschijnlijk dat een gezamenlijke Europese troepenmacht eerdaags een inval zal doen op Vlaams grondgebied om af te dwingen dat Franstalige kindertjes Frans onderwijs kunnen krijgen. Wat kunnen de Belgen dan wel verwachten aan fall out naar aanleiding van de RvE-resoluties en bevindingen? De Franstaligen kunnen met de resolutie-Nabholz in de hand naar een Belgische rechter stappen om meer rechten te eisen. Bij een dergelijke procedure blijft hoe dan ook de grondwettelijke orde intact, dat hebben de Vlamingen kunnen bedingen tijdens de onderhandelingen over de tekst van de resolutie. Maar of de taalwetgeving daar in zijn geheel onder valt, is nog de vraag. In ieder geval geeft de resolutie Franstaligen een wapen om uitbreiding van de taalfaciliteiten te eisen. Vooralsnog is er door de Franstalige lobby nog geen zaak aangespannen bij het EHRM. Maar het is niet ondenkbaar dat dit wel gaat gebeuren. In 1968 is er reeds de eerder al aangehaalde uitspraak geweest van het Hof aangaande de Belgische taalwet, die bepaalde dat onderwijs in de faciliteitengemeenten voor iedereen toegankelijk moest 38 zijn. Door aan de faciliteitengemeenten een andere status toe kennen - de gemeenten werden expliciet in het Nederlands taalgebied opgenomen - heeft Vlaanderen gemeend dit arrest naast zich neer te kunnen leggen met als argument dat hij niet meer rechtsgeldig is op de nieuwe situatie. Deze interpretatie is niet algemeen aanvaard of op zijn minst onduidelijk voor buitenstaanders. In de resoluties van Columberg en NabholzHaidegger wordt gesuggereerd dat de Vlamingen het arrest van 1968 niet hebben uitgevoerd en dit alsnog zouden moeten overwegen. 72 § 3.8 De Vlaamse Wooncode Kritiek op het Vlaamse taalbeleid beperkt zich niet tot de Raad van Europa. Een voorbeeld van Vlaams taalbeleid dat kon rekenen op veel aandacht in de internationale gemeenschap was de Vlaamse Wooncode. Een Vlaams decreet uit 2006 bepaalde dat de toegang tot sociale huurwoningen zou worden beperkt tot mensen die het Nederlands machtig zijn of bereidheid tonen om de taal te leren. 73 Het leidde tot conflicten tussen Vlamingen en Franstaligen die werden uitgevochten tot aan het Grondwettelijk Hof en de Raad van State. Beide rechtsorganen oordeelden dat het decreet niet in strijd is met de grondrechten van de Belgische burgers. Het Grondwettelijk Hof bepaalde in 2008 dat het decreet niet in strijd is met Artikel 30 uit de Grondwet die vrijheid van taalgebruik voorschrijft, omdat de Wooncode enkel de bereidheid tot leren van het Nederlands vraagt en mensen niet verplicht de taal te gebruiken.74 De Franse lobby liet het er niet bij zitten. Er werd aan de bel getrokken bij de Europese Commissie en bij het VN-comité tegen rassendiscriminatie (CERD). De procedure bij de EC loopt nog, maar de CERD zette alvast in haar evaluatierapport in 2008 over discriminatie in België vraagtekens bij het besluit van Vlaanderen om dergelijke regels toe te passen bij de verwerving van sociale woningen en kavels. 75 De Vlaamse regering bleef vierkant achter de regel staan, en ook de Belgische federale regering bij monde van premier Yves Leterme, die Vlaams minister-president was ten tijde van de invoering van de Wooncode in 2006, verdedigde het beleid tot in de internationale media. De Wooncode was volgens Leterme bedoeld als middel tot sociale emancipatie en voor vergroting van de leefbaarheid in de wijken. 76 Maar alle goede intenties ten spijt werd er door de negatieve aandacht weer een beeld gecreëerd als zou het xenofobe Vlaanderen zijn minderheden discrimineren. 39 Zij zullen hem niet temmen, de fiere Vlaamse Leeuw, Al dreigen zij zijn vrijheid met kluisters en geschreeuw. Zij zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de Leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.77 Hoofdstuk 4 : Vlaanderen - Nationalisme en internationale ambities Het is slechts 0,1 procent van de totale Vlaamse bevolking, maar de ruim 5.000 mensen die op 24 augustus 2008 op de IJzerwake afkwamen, kunnen worden beschouwd als de radicale uitvergroting van een bredere emancipatoire stroming onder de zes miljoen Vlamingen. Nationalisme leeft breed in Vlaanderen en een kleine dosis is goed voor de collectieve identiteit en saamhorigheid van een volk. Teveel ervan kan uitmonden in xenofobie en een misplaatst superioriteitsgevoel. De neiging tot een overdaad aan nationalisme en navelstaren is de achilleshiel van Vlaanderen en haar buitenlands beleid. Hoe manifesteert de regio zich desondanks in de internationale arena? 40 § 4.1 De erfenis van het flamingantisme De IJzerwake is een jaarlijks terugkerende radicale Vlaamsgezinde manifestatie, in 2003 ontstaan als rechtse afsplitsing van de traditionalistische IJzerbedevaart. Die laatste diende oorspronkelijk als herdenking voor de gesneuvelde soldaten uit de Eerste Wereldoorlog en had als motto: Nooit meer oorlog, Zelfbestuur (of ‘Ontvoogding’) en Godsvrede. De IJzerbedevaart, een manifestatie die plaatsvindt in de schaduw van het oorlogsmonument de IJzertoren in Diksmuide, heeft van oudsher een zeer flamingantisch 78 karakter. Ook was het altijd een trekker voor rechts-radicalen en aanhangers van neonazistische groeperingen. De organisatie wilde in de loop van de jaren 1990 een meer algemene vorm aan de bedevaart geven, zodat de manifestatie ook toegankelijk zou worden voor gematigde Vlaamsgezinde stromingen. Het moest een evenement worden van popconcerten en naastenliefde in plaats van vaandelgezwaai en vreemdelingenhaat. Men besloot de leus te veranderen in Vrede, Vrijheid en Verdraagzaamheid. Hierop ontstaken rechtse flaminganten gelieerd aan de radicale politieke partij Vlaams Blok, en met hen vele andere Vlaams-patriottische maatschappelijke organisaties, in woede. Zij richtten in 2003 de IJzerwake op, een eigen manifestatie die in hun ogen wel trouw bleef aan de oorspronkelijke waarden en symboliek van de herdenking. Het moest, in de woorden van de IJzerwake-organisatie, een ‘hoogmis voor de bewuste Vlaming’ worden. 79 Hoewel de IJzerbedevaart ook niet kinderachtig doet over separatistische zienswijzen de organisatie pleit hardop voor een soeverein Vlaanderen – is ze inmiddels in populariteit en bezoekersaantal voorbijgestreefd door de extreem-rechtse IJzerwake. De politieke partij Vlaams Belang (de opvolger van het door de rechter in 2004 wegens racisme verboden Vlaams Blok) drukt nog steeds de grootste stempel op de organisatie van de wake. Maar ook prominente leden van de Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-V A), tot voorkort nog kartelpartner van de christendemocraten CD&V, laten er de laatste jaren hun gezicht zien. De wake wordt een week eerder gehouden dan de bedevaart, bij het monument voor de gebroeders Van Raemdonck, Vlaamse oorlogshelden die sneuvelden bij Ieper. De organisatoren kozen deze plek omdat de historie ervan ‘echte broederliefde symboliseert’. Tijdens de wake marcheert men met vlaggen (de Vlaamse leeuw maar ook OranjeBlanje-Bleu als symbool voor de groot-Nederlandse gedachte) en de bezoekers dragen veel zwarte hemden en Keltische kruizen. Er is een katholieke mis en er worden nationalistische liederen gezongen. De in uniformpjes gehesen kinderen van het Vlaams Nationaal Jeugdverbond slaan op hun trommels. Deze club afficheert zich als een soort padvinderij waarbij, naast sport en spel, tijdens de ‘vormingsmomenten’ de nadruk wordt gelegd op ‘ons rijk Vlaams verleden’. 80 Men herdenkt op de IJzerwake dikwijls bekende 41 collaborateurs uit de Tweede Wereldoorlog, zoals Staf de Clerq, een leider van het Vlaams Nationaal Verbond (de Vlaamse versie van de NSB). Het omarmen van de natuur (en tegelijkertijd het verstoten van andere mensen), het vormen van de jeugd in de eigen, geheroïseerde historie, het racistische sausje waarmee alles is bedekt, onwillekeurig ontstaan er ongemakkelijke associaties. De IJzerwake is een verschijningsvorm van het ‘ouderwetse’ volksnationalisme waar de NSDAP in de jaren 1920-30 ook zo prat op ging. De filosofie is gestoeld op zogenaamde oerwaarden die altijd zouden hebben bestaan, onvervreemdbaar en exclusief voor de - blanke - Vlamingen. De manier waarop de IJzerwake-aanhang zijn ‘Vlaamsheid’ beleeft en uitdraagt is natuurlijk niet exemplarisch voor de voltallige Vlaamse bevolking. Maar een bepaalde mate van nationalisme is wel eigen aan de Vlaamse cultuur. Dit flamingantisme is ooit ontstaan als tegenwicht tegen de overheersing van de Franse elite na de oprichting van de Belgische staat. Maatschappijbreed schaart men dit sentiment in al zijn facetten en uitingsvormen onder de noemer de Vlaamse Beweging. Alle Vlaamse organisaties, groepen en individuen, gematigd of radicaal, die affiniteit hebben met of actief zijn in de Vlaamse Beweging hebben in wezen hetzelfde doel: de totale onafhankelijkheid en soevereiniteit van Vlaanderen met annexatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Men is overwegend anti-Belgisch en de federale regering wordt alom geminacht om haar gebrek aan daadkracht. De Vlaamse minderheid in die regering laat zich ringeloren door de Franstaligen en toont zich zwak in het oplossen van de communautaire crisis. Volgens de organisatoren van de IJzerwake is de vervlakking van de oorspronkelijke IJzerbedevaart vooral ontstaan onder invloed van internationalisering en de wens van België tot internationale erkenning van het vredesmuseum (opgericht bij de IJzertoren) en bijbehorende financiering.81 Met andere woorden: de ware Vlaamse gedachte wordt te grabbel gegooid omwille van buitenlands geld en huichelachtige belangen van de Belgische staat. Deze visie demonstreert dat fervent nationalisme vaak moeilijk samengaat met een kosmopolitisch wereldbeeld. Achterdocht tegenover alles voorbij de eigen lands- (of gewests-)grenzen vertroebelt de blik op de realiteit. Toch werkt de Vlaamse politieke voorhoede al jaren aan de opbouw van een eigen buitenlands beleid, los van federale inmenging. 42 § 4.2 Vlaanderen als substatelijke speler op het wereldtoneel De Belgische tweedeling in Frans- en Nederlandstalig is ook op het gebied van buitenlandse representatie inmiddels op verregaande wijze geïnstitutionaliseerd. Tijdens het proces van de geleidelijke overheveling van bevoegdheden van federaal naar gewestelijk niveau vielen op een zeker moment ook de buitenlandse bevoegdheden van de staat ten prooi aan de hervormingswoede van de Belgen. In foro interno, in foro externo werd de modus operandi vanaf het sluiten van de Sint Michielsakkoorden in 1993. De gewesten zijn bevoegd voor het buitenlandse beleid met betrekking tot de zaken waarvoor ze tevens binnenlands bevoegd zijn. Daardoor heeft in wezen elke Vlaamse (en Waalse, Brusselse en Duitstalige) minister buitenlandse bevoegdheden binnen zijn of haar werkveld. Het mag duidelijk zijn dat een dergelijk horizontaal bevoegdheidsmodel niet altijd even bevorderlijk is voor de coördinatie en afstemming van beleid. Dat België er naar buiten toe vaak wonderwel in slaagt zich te representeren als zijnde een eenheid binnen internationale fora en als betrouwbare partner in militaire (vredes)missies binnen NAVO- en VN-verband is met name te danken aan de uitzonderingspositie van het federale departement Buitenlandse Zaken. Het is opvallend dat binnen de om haar inefficiëntie en gebrek aan slagkracht verguisde federale regering juist dit ministerie, met in zijn kielzog Defensie, nog het enige departement is dat een stabiel beleid lijkt te voeren. Het ministerie van Financiën bijvoorbeeld is het equivalent van een bureaucratische nachtmerrie, federale ambtenaren raken al hun bevoegdheden kwijt aan de gewesten en de federale ministers lijken zich vaak meer om partijpolitieke disputen te bekommeren dan dat ze zich bezighouden met dagelijks bestuur. Buitenlandse Zaken lijkt de laatste jaren echter, en dat is een opvallend gegeven, bezig met een vorm van herfederalisering. 82 Sinds het aantreden in 2004 van de liberaal Karel De Gucht als minister van Buitenlandse Zaken in België voert het departement een opvallend assertief beleid. De Gucht is de mening toegedaan dat het verleggen van bevoegdheden misschien voor binnenlandse zaken in België wenselijk is, maar dat het buitenlands beleid alleen maar te lijden heeft onder alle decentralisatie. Het is niet bevorderlijk voor de coherentie van het beleid en het gezicht naar buiten toe om meerdere kapiteins op een schip te hebben. Helemaal niet als er geen hiërarchie bestaat tussen de verschillende partijen, zoals in België het geval is. Het is een afwijkende koers van De Gucht die ingaat tegen de niet te stuiten federaliseringdrift van de Belgen op alle andere bestuurlijke vlakken. Dat de federale minister vaak botst met zijn gewestelijke collega’s is dus ook niet verwonderlijk. 43 Volgens de Vlaamse partij N-V A, tot aan de breuk met kartelpartner CD&V leverancier van de Vlaamse minister van Buitenlands Beleid in de persoon van Geert Bourgeois, moet het Belgische buitenlands beleid, in afwachting van de onafhankelijkheid van Vlaanderen, aangestuurd worden door de gewesten. De federale regering moet louter ‘optimaal ten dienste staan van de deelstaten’. Vlaanderen vaart zijn eigen koers en de staat België moet alleen daar waar het niet anders kan (in internationale fora waar alleen staten worden toegelaten en geen regio’s) het vehikel zijn waarmee Vlaanderen zijn doelstellingen kan bereiken. 83 Karel De Gucht daarentegen meent dat continuïteit in beleid, en daarmee de geloofwaardigheid van België in het buitenland, alleen nagestreefd kan worden door middel van centrale vertegenwoordiging. Lichtelijk geërgerd ziet hij aan hoe Vlaanderen zich probeert te profileren als zelfstandige entiteit op het wereldtoneel. ‘Kan een land als België het zich veroorloven om vier diplomatieën naast elkaar te hebben? De vraag stellen is ze beantwoorden. Daarmee leid je alleen maar de aandacht af. Langs vier verschillende kanalen naar investeerders trekken, is zelfs contraproductief’ , aldus De Gucht in reactie op de opening van het Vlaams Huis in Manhattan in maart 84 van 2009. De minister meent dat economische belangen van Vlaanderen alleen maar te lijden hebben onder de versnippering van de Belgische representatie. De Vlamingen, trots op het prestigeproject in New York, voelden zich gekrenkt door het wegwerpgebaar van de federale bewindsman. ‘Met die denigrerende uitspraken toont De Gucht net de noodzaak van een Vlaamse diplomatie aan. […] Dat we op De Gucht niet moeten rekenen om de Vlaamse belangen toekomstgericht veilig te stellen is niets nieuws!’, aldus Vlaams Kamerlid Jurgen Verstrepen van de populistisch-liberale partij Lijst Dedecker. Vlaams minister-president Kris Peeters (CD&V) betreurde de ‘conservatieve reflex’ van zijn federale collega. 85 De reacties van de Vlaamse politici laten zien dat over het volledige politieke spectrum in Vlaanderen het nastreven van een eigen buitenlands beleid een vanzelfsprekendheid is. Ondanks de bezwaren van De Gucht wordt hier dan ook al jaren werk van gemaakt. Er zijn inmiddels tien Vlaams Huizen geopend in de wereld en verschillende beleidsnota’s geformuleerd. Maar de bestuurders hebben tegelijkertijd rekening te houden met de nukken van het electoraat. De Vlaamse kiezer is behoudend en heeft last van een Calimero-complex. De Vlaamse overheid heeft wel één groot voordeel: substatelijke spelers op het wereldtoneel hebben vandaag de dag een stuk meer armslag dan ooit eerder in de moderne geschiedenis. 44 § 4.3 De nieuwe diplomatie Waardoor hebben substatelijke spelers zoals bijvoorbeeld de regio Vlaanderen meer ruimte om te manoeuvreren in de internationale arena? Dat is te verklaren door de evolutie van de internationale betrekkingen. Buitenlands beleid wordt van oudsher primair gevoerd op het niveau van de staat en is met name gekoppeld aan basale staatszaken als veiligheid en soevereiniteit. De laatste decennia is er echter een duidelijke beweging te zien waarbij de internationale betrekkingen veel meer gelaagd zijn geworden. Er is niet langer één enkel autoriteitsniveau waarop deze contacten zich afspelen, maar er heeft zich een complex, multilateraal netwerk gevormd. Ook het bedrijfsleven, ngo’s, de media, lobbyisten, et cetera eisen hun rol op. Representatie in het buitenland is wereldwijd een onderdeel van de totale politieke omgeving geworden en niet langer alleen een zaak van ministeries van Buitenlandse Zaken. Diplomaten zijn in deze omgeving steeds meer managers van complexe, multi-departementale operaties. 86 Ook de ambitie van regio’s om, los van de staat, een onafhankelijke representatie in het buitenland na te streven past in deze meer diffuse omgeving van de internationale betrekkingen. Daarbij speelt nog een relevante ontwikkeling mee: Als tegenreactie op de voortschrijdende expansie van de Europese Unie en de ‘macht van Brussel’ als Europese hoofdstad is een decentralistische beweging waarneembaar waarbij juist wordt gestreefd naar het versterken van bilaterale contacten en kleine coalities. Zeker voor kleinere landen - of regio’s - is dat laatste van levensbelang om tegenwicht te kunnen bieden aan de grotere lidstaten en zo een wezenlijke stem te behouden in de EU. Sinds het verkrijgen van bevoegdheden voor het voeren van een eigen buitenlands beleid in 1993 is Vlaanderen een zoektocht gestart naar de juiste koers en invulling hiervan. Vlaanderen is zich zeer bewust van de positie van kleine spelers binnen de EU, getuige de inhoud van de beleidsnota Buitenlands Beleid 1999 - 2004, een tekst van de Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme van het Vlaams parlement. ‘Aan de ene kant worden zij [staten] geconfronteerd met het fenomeen dat een groot deel van hun beleid wordt bepaald en gestuurd door hetgeen op internationaal niveau beslist wordt. Dit wordt regelmatig aangevoeld als een democratisch deficit en een inbreuk op de culturele diversiteit. Aan de andere kant is er een verdergaande opsplitsing van de macht door het ontstaan van nieuwe staten of door het toenemend aantal federale staatsstructuren. Deze fragmentering is wellicht een antwoord op de roep naar meer subsidiariteit (de beslissingen dichter bij de burger nemen als antwoord op een democratisch deficit) en eerbied voor de culturele diversiteit.’ 87 45 Decentralisatie als tegemoetkoming aan de wens voor meer directe democratie, als schoolvoorbeeld ook van ‘luisteren naar het volk’. De financiën spelen zwaar mee, aangezien de Vlaamse kiezer zich benadeeld voelt door de Belgische wafelijzerpolitiek . 88 Hoe meer beleid in Vlaamse handen gehouden wordt, hoe beter en voordeliger dat is, pretendeert de Vlaamse overheid. Met deze boodschappen geeft Vlaanderen haar eigen regionale ambities binnenlandse legitimiteit. Dat is belangrijk, aangezien politici in België geen stap zetten zonder aan de electorale consequenties te denken. Het nastreven van een actief en onafhankelijk buitenlands beleid moet dus voldoende worden ingebed in de bestaande belangen. De communautaire crisis besmet niet alleen het imago van de Belgen, maar beïnvloedt ook buitenlandse betrekkingen en het vormen van beleid. Soms wordt de taalstrijd gewoonweg geëxtrapoleerd naar een ander land, zoals gebeurde in de voormalige Belgische kolonie Congo. Doordat de elite in de koloniale periode ook in Congo het Frans de leidende taal maakte, is er tot op heden een verschil waarneembaar in de relatie tussen Congolezen en Franstalige Belgen en Congolezen en Vlamingen. 89 Minister van Buitenlandse Zaken De Gucht, een Vlaming, werd begin 2009 tijdelijk tot persona non grata verklaard door Joseph Kabila, terwijl de Franstalige minister van Ontwikkelingssamenwerking Charles Michel openlijk goede relaties onderhoudt met het regime in Kinshasa. Regelmatig worden internationale onderhandelingen bemoeilijkt door de ingewikkelde, horizontale structuur in België, waarbij alle bestuurlijke lagen evenveel zeggenschap hebben, maar vaak verschillende belangen behartigen. In de praktijk gebeurt het dan dat de Belgische delegatie bij een onderhandeling bestaat uit vertegenwoordigers van federale, Franstalige én Vlaamse zijde. De ingewikkelde Belgo-Belgische coördinatie compliceert daarnaast vaak de afstemming en strategische samenwerking met partners binnen de EU, omdat het Belgische standpunt niet tijdig helder is of omdat in geval van onenigheid een dooddoenerige compromishouding wordt aangenomen. Daar tegenover staat wel dat in bilaterale contacten de Vlaamse overheid steeds meer op het netvlies is komen te staan van belangrijke partners. Nederland bijvoorbeeld klopt tegenwoordig vaker direct op gewestelijk niveau aan en erkent hiermee dat een regio een volwaardige gesprekspartner kan zijn voor een staat.90 46 § 4.4 Buitenlandse ambities versus binnenlands beleid In de beleidsnota Buitenlands Beleid wordt de missie van Vlaanderen op het wereldtoneel als volgt geformuleerd: ‘[Het Vlaams buitenlands beleid wil] Vlaanderen een gezicht geven in de wereld door een maximale behartiging van haar belangen en de verdediging van fundamentele humane waarden. Vlaanderen zet zich binnen zijn bevoegdheden in voor een beter Europa en geeft mee gestalte aan een internationaal beleid gericht op een duurzame ecologische en economische welvaart en sociale rechtvaardigheid in Noord en Zuid. Bovendien wil Vlaanderen zich profileren met zijn eigen culturele identiteit en getuigen van een grote openheid naar culturele diversiteit. Vlaanderen hecht ook het grootste belang aan eerbied voor een reeks fundamentele waarden zoals: democratie, respect voor de mensenrechten, internationale solidariteit, tolerantie, rechtvaardigheid, vrijheid en vrede.’ 91 Kleinschalige Europese democratieën als Nederland en de Scandinavische landen hebben de mensenrechtenagenda geclaimd als iets waarmee zij als voortrekker een verschil kunnen maken. Omdat deze landen geen spierballenpolitiek hoeven bedrijven - vanwege hun geringe omvang hebben ze individueel weinig tot niks in te brengen in de wezenlijke power struggles- kunnen ze glimmend en onbevlekt achter hun utopische waarden blijven staan. Vuile handen worden in de regel door de grootmachten gemaakt. Het is een comfortabele rol die goed aansluit bij de Noord-West-Europese diplomatieke houding. De Vlaamse overheid meet hem zich ook graag aan, getuige bijvoorbeeld de termen ‘respect voor mensenrechten’ en ‘rechtvaardigheid’ in de Vlaamse mission statement en recent nog hun steun aan een vredesmissie naar Congo. De vele berispingen van internationale organen inzake mensenrechtenschendingen op Belgisch grondgebied veroorzaken voor hen in dit licht een serieus imagoprobleem. § 4.5 Imagoschade Vlaanderen ‘Belgium teeters on a linguistic edge’, kopte de International Herald Tribune op 13 mei 2008 boven een artikel waarin het Vlaamse dorpje Liedekerke als casus werd aangehaald om de taalstrijd te illustreren. In Liedekerke was door het gemeentebestuur bepaald dat kinderen die het Nederlands niet beheersten, niet mochten meedoen met schooluitjes en georganiseerde speelmiddagen. De teneur van het stuk? Nationalistische Vlaamse dorpelingen weren allochtone, Franssprekende Brusselaars. De houding in Liedekerke wordt door de journalist omschreven als rechts, conservatief en zelfs als ‘a kind of non violent fascism’. 92 47 ‘La décision du Comité des pouvoirs locaux du Conseil de l’Europe constitue une sévère condamnation du gouvernement flamand […] qui ne peut pas continuer à ternir l’image de la Belgique à l’étranger par ses décisions arbitraires concernant les droits des populations francophones de la périphérie.’ 93 Dit zei FDF-leider Olivier Maingain na afloop van de bijeenkomst van het Congres van Lokale en Regionale Overheden van de RvE. Door dit orgaan werd de niet-benoeming van de drie burgemeesters beoordeeld als een onwenselijke breuk met de internationale verdragen en een belemmering van de lokale democratie. Vlaanderen zou volgens Maingain met haar beleid niet alleen het eigen Vlaamse, maar het volledige Belgische imago bezoedelen en zo ook Wallonië schaden. De Franstalige Belgen zouden op deze wijze dubbel slachtoffer zijn. Volgens de Vlamingen maken de Franstaligen een hier fundamentele denkfout in hun benadering van de kwestie. Maingain en de zijnen zijn degenen die de zaak aanhangig hebben gemaakt bij internationale instanties en zo ‘de vuile was buiten hangen’. De Franstaligen spelen een binnenlands probleem onnodig uit op een internationaal podium. Desinformatie en misvattingen vormen volgens toenmalig Vlaams parlementariër Etienne Van Vaerenbergh de basis van het probleem. Al in 1998, naar aanleiding van de komst van RvE-rapporteur Columberg, stelde hij Kamervragen over de kwestie. ‘Welke initiatieven zullen worden genomen om de desinformatie en misvattingen die in een groot deel van Europa blijven bestaan, van antwoord te dienen? […] We moeten alert blijven opdat we niet in een verkeerd daglicht worden gesteld. Het feit zelf dat men twijfelt aan de democratische aard van Vlaanderen doet me huiveren.’ 94 Drie jaar later, bij het bezoek van Lili Nabholz-Haidegger, werden er door Vlaamse parlementariërs wederom zorgen geuit over de mogelijke imagoschade. Liberaal volksvertegenwoordiger Sven Gatz: ‘De les die we uit het rapport-Columberg moeten trekken, is dat Vlaanderen vrij laks heeft gereageerd. We hebben ermee gelachen en het effect ervan op het Europese vlak onderschat. Dat mag geen tweemaal gebeuren. […] We moeten ons in dit dossier volwassen opstellen of het zou ons zuur kunnen opbreken.’ 95 Wat doet Vlaanderen concreet om de beeldvorming te beïnvloeden? Naar aanleiding van het eerder geciteerde artikel uit de International Herald Tribune initieerde de Vlaamse regering een reeks acties die direct invloed moesten gaan hebben op het Vlaams imago. Toenmalig minister van Buitenlands Beleid Geert Bourgeois (N-V A) gooide er een charmeoffensief richting buitenlandse correspondenten tegenaan. Naast het wekelijkse PR-krantje Flanders Today, een uitgave van het departement Internationaal Vlaanderen en officieel een ‘independent weekly newsmagazine on Flanders’, ontvingen zij ook een persoverzicht vanuit het departement en werden zij regelmatig door de Vlaamse overheid gefêteerd op bijeenkomsten waar Bourgeois zelf de journalisten te woord stond. 96 De 48 Vlaamse Huizen vertegenwoordigen Vlaanderen zowel politiek als economisch en cultureel in het buitenland en kunnen in deze rol ook een steentje bijdragen aan het oppoetsen van het imago en het verduidelijken van de complexe communautaire dilemma’s. § 4.6 De drie burgemeesters IV ‘Marino Keulen heeft ongelijk’. Deze opvallend on-Vlaamse stelling poneerde journalist Douglas De Coninck in dagblad De Morgen op 4 december 2008. Onder deze kop pleit De Coninck voor een andere kijk op de burgemeesterskwestie. Hij meent dat minister Keulen met twee maten meet door zijn steun aan de Vlaamse activistische burgemeesters te geven die verkiezingen boycotten als signaal voor het nog niet gesplitst zijn van het kiesdistrict Brussel-Halle-Vilvoorde. Daarbij is wat hem betreft vasthouden aan de Rondzendbrief-Peeters niet realistisch, gezien de bevolkingssamenstelling van de faciliteitengemeenten in de Brusselse Rand. De Coninck: ‘In deze faciliteitengemeenten is een zeer ruime meerderheid der mensen Franstalig. Niet sinds gisteren, dat is zo sinds de komst van de auto. [W]e kunnen collectief op onze kop gaan staan, onszelf ervan overtuigen dat hier een duivels complot van Olivier Maingain achter zit en we kunnen het proberen met taalgebonden huisvestingspremies. We kunnen een heel bataljon pesterige decreetjes uitvaardigen: niks helpt. Dit heet gewoon demografie.’ 97 49 De drie waarnemend burgemeesters van Kraainem, Wezembeek-Oppem en Linkebeek stelden zich in maart 2009 voor de derde keer kandidaat, ditmaal onderbouwd door de uitspraak van het Congres voor Lokale en Regionale Overheden van de Raad van Europa. De burgemeesters hebben één laatste kans om alsnog door Marino Keulen benoemd te worden. 'Als ze de verkiezingen correct organiseren, dan zal ik alles evalueren', gaf de minister aan naar aanleiding van hun kandidaatstelling. 98 Hij doelde hiermee op de regionale en Europese verkiezingen op 7 juni 2009. Keulen verwacht overigens niet dat de drie burgemeesters hun gedrag gaan verbeteren. De Vlaamse burgemeesters die protesteren tegen het niet opgesplitst zijn van kiesdistrict Brussel-Halle-Vilvoorde doen dat in ieder geval ook niet. Zij kondigden begin 2009 actie rondom de verkiezingen aan. Geen volledige boycot, want ze willen vermijden ‘dat men de Vlaamse burgemeesters van Halle-Vilvoorde in een zelfde zak steekt als de drie omstreden Franstalige collega's die de wet overtreden'.99 Keulen gaf hierop aan hoe dan ook geen tuchtsancties op te zullen leggen aan de Vlaamse burgemeesters, aangezien zij volgens hem ‘gewoon vragen wat voor de hand ligt’. 100 De hele affaire legt het drietal Thiery, d'Oreye de Lantremange en Van Hoobrouck ondertussen politiek gezien geen windeieren. De heren varen wel bij hun rol als martelaren van het onmenselijke Vlaamse taalbeleid. Thiery heeft zich kandidaat gesteld voor de Europese parlementsverkiezingen. Gedrieën zijn ze sinds april 2009 lijstduwer voor de Union des Francophones (UF) in Vlaams-Brabant voor de verkiezingen in juni 2009. De UF is een kartellijst waarbinnen wordt samengewerkt door de grootste Franstalige partijen cdH (christendemocraten), MR (liberalen), FDF en PS (socialisten). Samen willen zij de belangen van de Franstalige bewoners van Vlaams-Brabant behartigen. Deze politieke beweging heeft kunnen ontstaan doordat BHV, onderdeel van Vlaams-Brabant, nog niet is gesplitst. Het systeem laat in dit gebied dus toe dat burgers op Franstalige partijen stemmen terwijl ze zich aan de Vlaamse kant van de taalgrens bevinden. Dit is in de rest van België niet mogelijk. De drie burgemeesters staan intussen aan de zuidelijke zijde van de taalgrens symbool voor de strijd tegen het in Franstalige ogen schandalig ondemocratische Vlaamse taalbeleid. Aan Vlaamse kant zijn ze de personificatie van het gevaar van de oprukkende verfransing. Breed uitgemeten in de pers worden de vaak roerige gemeenteraadsvergaderingen in de faciliteitengemeente Linkebeek. De dwarse burgemeester Damien Thiéry en zijn medestanders worden vaak uitgedaagd door het radicaal-Vlaamse Taalaktiekomitee (TAK). Deze activisten verstoren regelmatig vergaderingen in Linkebeek op het moment dat een raadslid Frans dreigt te spreken of 50 plannen ludieke acties rondom vergaderingen over gevoelige onderwerpen als Franstalig onderwijs of De Gordel. 101 § 4.7 De volgende stap De burgemeesters zullen hooguit nog benoemd raken mits de benoeming als wisselgeld kan fungeren voor Vlaams politiek gewin. De benoeming in ruil voor een nieuwe, ingrijpende staatshervorming met financiële en fiscale autonomie voor Vlaanderen bijvoorbeeld. De burgemeesters zullen door de Franstaligen alleen worden ‘opgegeven’ als dat leidt tot politieke winst. Bijvoorbeeld de erkenning van een corridor WalloniëBrussel of het intact houden van kiesdistrict Brussel-Halle-Vilvoorde. Beide scenario’s zijn zeer onwaarschijnlijk. De drie burgemeesters kunnen in beroep tegen de niet-benoeming bij de Raad van State, maar ze hebben al meermaals aangegeven dit niet te zullen doen, aangezien ze dit rechtsorgaan van partijdigheid verdenken. Een volgende stap zou kunnen liggen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg. De rapporteurs van de RvE zinspeelden er al op. 102 Het is de vraag of dit orgaan de zaak in overweging zou willen nemen, maar mocht het tot een uitspraak komen, dan is deze bindend en in potentie in staat om het Vlaamse beleid te ondergraven. 51 Conclusie Dat de communautaire kwestie muurvast zit, komt niet in de laatste plaats doordat er maarliefst twee heilige huisjes aan elkaar gekoppeld werden: het Vlaamse taalbeleid en de bescherming van mensenrechten. Beide boordevol emotie en historie. Een oplossing in de vorm van een compromis zoals de Belgen gewend zijn te doen, is hierop niet van toepassing. Op deze zaken valt niets af te dingen. Het Vlaamse taalprotectionisme is de weerspiegeling van een eeuwenlange emancipatiestrijd van het Vlaamse volk tegen de Franstalige elite. Mensenrechten zijn de weerspiegeling van de emancipatie van de burger in het algemeen, van het individu ten opzichte van de staat en machthebber. Welke ideologie is meer waard? Is de aantasting van het recht van de individu om zijn eigen taal te mogen spreken kwalijker dan de verdringing van het taalkundig en cultureel erfgoed van een bevolkingsgroep? Zo beschouwd is het onmogelijk om een rationele oplossing voor het conflict te realiseren. België zal voorlopig niet ophouden te bestaan. Daar is de Belgische constructie simpelweg te ingewikkeld voor. Daarvoor zijn de gedeelde belangen te groot en te veel met elkaar verweven. Dit betekent dat België voorlopig zal moeten blijven omgaan met de taaie communautaire problematiek. Die draait heden ten dage vooral om twee belangen: taalgerelateerde en financieel-economische. De communautaire dialoog van gewest tot gewest was, na het mislukken van de pogingen tot staatshervorming op 52 federaal niveau, de laatste hoop van Vlaanderen om meer financiële en fiscale autonomie te verkrijgen. De Franstaligen, die economisch zo veel te verliezen hebben, willen niet. Ze hebben hun ultieme wapen gevonden in de achilleshiel van de Vlamingen: de taalstrijd. Het is zeer waarschijnlijk dat Vlaanderen met haar huidige koers internationaal aan het kortste eind zal blijven trekken in dit dossier. Of zoals journalist De Coninck het verwoordt: ‘We kunnen onszelf wijsmaken dat de dames en heren bij de Raad van Europa het allemaal niet goed snappen, dat de Belgische situatie voor hen te complex is. Ik denk dat iedere buitenstaander het juist zeer goed snapt. De situatie is zelfs glashelder. Weze het nu de Raad van Europa of welke internationale instantie ook, Vlaanderen zal met de niet-benoeming van de drie burgemeesters altijd, overal en net zo consequent in het ongelijk worden gesteld.’ 103 Of het terecht is dat Vlaanderen - op instigatie van de Franstalige lobby - in de internationale beklaagdenbank wordt gezet, doet met betrekking tot de buitenlandse belangen van de ambitieuze regio minder ter zake. De imagoschade is even groot, ongeacht de aanleiding. De nuances van de materie vallen weg in het mediageweld en de honger naar hapklare quotes en meningen. Tel daarbij op het toch al problematische Vlaamse imago dat te wijten is aan de populariteit van het Vlaams Belang, in het verleden het Vlaams Blok, en mediagenieke manifestaties als de radicale IJzerwake en het wordt helder dat niets doen op termijn de positie van Vlaanderen binnen de internationale gemeenschap kan beschadigen. Met het inzetten van deze PR-middelen gaat Vlaanderen er vanuit dat na een heldere uitleg van de complexe materie de buitenstaander een verlicht ‘aha!’ zal slaken en zonder aarzeling het Vlaamse standpunt zal omarmen. Maar dat is niet zo aannemelijk als het lijkt. Heeft het charmeoffensief niet pas werkelijk kans van slagen als Vlaanderen tegelijkertijd aansluit bij ‘de onomkeerbare internationale tendens met betrekking tot de bescherming van minderheden binnen het internationale recht’ ? 104 Volgens Fons Borginon, kabinetschef van Karel de Gucht, is het ‘intellectueel wenselijk om beweging te krijgen in het communautaire dossier. ‘Het zou goed zijn als Vlaanderen beweegt richting een meer internationale dimensie en zich minder laat leiden door de radicale Vlaamse visie. We moeten proberen de logica van de argumenten van de tegenpartij in te zien.’ Borginon verwoordt hier de mening van de voorhoede van liberale denkers in Vlaanderen. Naar Vlamingen met een gelijkaardige kijk op de zaak is het in de regel zoeken met een lampje. De Vlaamse publieke opinie staat afkeurend tegen over elke vorm van toeschietelijkheid richting de Franstaligen. En de binnenlandse en electorale belangen wegen nochtans bij de Vlaamse overheid veel zwaarder met betrekking tot deze kwestie dan het internationale belang. 53 ‘Het Vlaamse taalbeleid is niet ondemocratisch, maar hooguit lastig uit te leggen’, aldus Borginon. 105 Een meer open houding richting het standpunt van Franstalig België alsmede een effectievere diplomatieke lobby in Straatsburg om de raad van Europa beter voor te lichten over de bijzondere Belgische situatie zijn wat hem betreft de middelen tot schadebeperking. Stilstand is achteruitgang en ook dit in dossier moet beweging blijven. Maar het is met name de politisering van de Belgische samenleving die de partijen verhindert om de nodige stappen te nemen. Nakende verkiezingen, of het nu de gewestelijke in juni 2009 of de federale in 2011 zijn, houden het land in een constante wurggreep. Mogelijke afstraffingen van het electoraat en de onderlinge strijd tussen de politieke partijen aan beide zijden van de taalgrens zorgen er voor dat de discussie louter handelt over mediagenieke en polariserende kwesties en niet over lange termijn-visies of nieuwe perspectieven voor de toekomst van België. 54 106 55 Afbeelding titelpagina: http://www.flickr.com/photos/24624094@N07/2520644740/ 1 ‘Communautaire begrafenis zonder volk’, De Standaard, 20 februari 2009 Marc Peeperkorn, ‘De politieke toestand in België’, De Volkskrant, 21 maart 2009 3 Ibidem 4 Dumeni Columberg, ‘Report Situation of the French-speaking population living in the Brussels periphery’, Committee on Legal Affairs and Human Rights, Council of Europe, Doc. 8182 (4 september 1998) 5 Het agentschap voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie (BLOSO), ‘Zondag 7 september, de Gordel’, website http://www.degordel.be/startpagina_deGordel.asp (laatste raadpleging: 4 september 2008) 6 Website van De Bretel, het initiatief van Yvan de Beauffort, ‘Routeblad van de Bretel van Brussel’, op http://www.de-bretel.be/nl/routeblad.php (laatste raadpleging: 7 mei 2009) 7 Bart Dirks, België bestaat (Amsterdam 2008) p. 7 8 Geert Van Istendael, Het Belgisch labyrint (Amsterdam/Antwerpen 200516 [1989]) p. 22 9 Ibidem, p. 20 10 Ibidem, p. 24 11 Jan Clement, Bestuurstaal, faciliteiten en de resolutie-Nabholz van de Raad van Europa. Geen taal, geen vrijheid?, Academiae Analecta/Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, (Brussel 2003) p. 12 12 Clement, Bestuurstaal, p. 15 13 Jan Clement e.a., Het Sint Michielsakkoord en zijn achtergronden (Brussel 1993) p. 10 14 Ibidem 15 Sabine Poleyn, namens de Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme, Beleidsnota buitenlands beleid 2004-2009, Kamer van Volksvertegenwoordigers, zittingsjaar 2004-2005, 15 december 2004, Stuk 88, Nr. 7, p. 5 16 Dirks, België bestaat, p. 72 17 Omzendbrief BA 97/22 betreffende het taalgebruik in gemeentebesturen van het Nederlandse taalgebied, ‘Omzendbrief Peeters’, 16 december 1997, http://binnenland.vlaanderen.be/regelgeving/omzendbrieven/omz16.12.1997.htm (laatste raadpleging: 15 mei 2009) 18 Clement, Bestuurstaal, p. 17 19 Ibidem, p. 18 20 Ibidem 21 Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, 19 juni 2008, arrest nr. 184.353 in de zaken A. 142.651/XII-3958. (I) A. 144.504/XII-3992.(II) 22 Wetten van 2 augustus 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken, dossiernummer 1966 - 0718/31, Art. 41 § 1: ‘ De centrale diensten maken voor hun betrekkingen met de particulieren gebruik van die van de drie talen waarvan de betrokkenen zich hebben bediend.’ 23 Website Taalwetwijzer Vlaams Communicatiehuis Brussel, www.vhcb.nl (2 december 2009) 24 Clement, Bestuurstaal, p. 20 25 Beeld De Morgen/Belga, 31 maart 2009 26 Raad van State arrest 184.353 27 Marino Keulen, Waarom de drie burgemeesters niet benoemd kunnen worden, http://www.marinokeulen.be/gallery/documents/opinie/ds-160508-benoeming-burgemeesters.pdf (16 mei 2008) 28 Ibidem 29 Brussel-Halle-Vilvoorde (BHV) is een kieskring die het Brusselse Gewest en de helft van VlaamsBrabant omvat. Het is de enige grensoverschrijdende kieskring in België en de enige waar zowel 2 56 Franstalige als Nederlandse politieke partijen actief zijn. Hierdoor nemen de Franstalige, Brusselse partijen automatisch ook in het Vlaamse gebied rond Brussel deel aan de verkiezingen. Er zijn geen Vlaamse partijen die een vorm van invloed hebben aan Franse zijde van de taalgrens en dus is er sprake van een principiële ongelijkheid. Het Grondwettelijk Hof oordeelde in 2003 dat de indeling van BHV ongrondwettelijk en onhoudbaar is en dat volgende verkiezingen met de huidige indeling illegaal zijn. Toenmalig premier Verhofstadt vervroegde de verkiezingen van 2007 met 14 dagen zodat ze nog binnen de aangegeven termijn zouden vallen, maar volgende verkiezingen krijgen te maken met de consequenties van de uitspraak. Franstalige Belgen willen geen splitsing van BHV omdat ze veel stemmen uit de Brusselse Rand halen en de band met de faciliteitengemeenten niet willen kwijtraken. De kwestie is inmiddels een muurvast symbooldossier geworden. 30 ‘Geen tuchtsancties tegen actievoerende burgemeesters’, Gazet van Antwerpen (14 april 2007) 31 Jos Collignon, De Volkskrant (18 juli 2008) 32 ‘De N-VA heeft gelijk gekregen’, De Standaard, 17 februari 2009 33 Ann Peuteman, ‘Ik beweer niet dat ik een separatist ben’, interview met Geert Bourgeois op http://www.knack.be/nieuws/belgie/bourgeois--ik-beweer-niet-dat-ik-een-separatist-ben-/site72section24-article27597.html# (laatste raadpleging: 6 januari 2009) 34 Pierre Bouillon, Michelle Lamens, ‘Un pact qui protège les minorités’, Le Soir , 5 maart 2007 35 ‘Burgemeesters sterren in Brusselse campagne MR’, De Standaard, 14 december 2008 36 In Vlaanderen vallen (taal)gemeenschap en gewest sinds de jaren ’80 bestuurlijk samen, maar aan Franstalige zijde zijn het nog steeds twee aparte entiteiten. Het opgeven van de Franse taalgemeenschap ten behoeve van het Waalse gewest zou namelijk betekenen dat de Franstalige bevolking van Brussel - immers een apart gewest - moet worden losgelaten. De Brusselse burgemeester Charles Picqué en de Waalse minister-president Rudy Demotte opperden in het voorjaar van 2008 nauwere samenwerking tussen de beide gewesten, tot verontwaardiging van Vlaanderen. 37 Rattachisme is een stroming in de Waalse samenleving die ernaar streeft om Wallonië terug te laten keren bij ‘het moederland’ Frankrijk 38 Henry Kissinger, Diplomacy (New York 1994) p. 253 39 Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met de ministeries van Justitie, Sociale zaken en Werkgelegenheid, Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Veertig jaar mensenrechten in de Raad van Europa (Nijmegen 1990) p. 9 40 Wim Winckelmans, ‘Bolwassing Raad van Europa lijkt niet te vermijden’, De Standaard (2 december 2008) 41 Peter de Lobel, ‘Vlaanderen lacht morele tik weg’, De Standaard (15 mei 2008) 42 Michel Guégan en Dobrica Milovanovic, ‘Local democracy in Belgium: non-appointment by the Flemish authorities of three mayors - CPL(15)8REP’, Kamer van Regionale en lokale besturen van de Raad van Europa (31 oktober 2008) 43 Ibidem 44 David Coppi, ‘Borginon à Strasbourg: le choix de Keulen discuté’, Le Soir (2 december 2008) ‘Une sévère condamnation’ [‘Een ernstige veroordeling’], Le Soir, (2 december 2008) 46 ‘Reactie Keulen: Niet van plan beslissing ongedaan te maken’, De Standaard (2 december 2008) 47 Bolwassing: Vlaams synoniem voor berisping, reprimande, waarschuwing. 48 Gaston Eyskens (auteur Jozef Smits), De Memoires (Brussel 1994) p. 855 49 Clement, Bestuurstaal, faciliteiten en de resolutie Nabholz, p. 24 50 Manu Ruys, ‘Gevraagd: Vlaamse staatslieden’, De Standaard, 10 september 1998 51 Dumeni Columberg, Rapport 8182, ‘Situation of the French speaking population living in the Brussels Periphery’, Commissie van Juridische Zaken en Mensenrechten van de Raad van Europa (4 september 1998) 45 57 52 Dumeni Columberg, Resolutie 1172, Parlementaire vergadering van de Raad van Europa, 25 september 1998 (paragraaf 7: ‘The Assembly reminds all parties concerned that the decisions of the different conflict resolving mechanisms (for example, the Permanent Linguistic Control Commission, the Deputy Governor of the Province of Flemish Brabant) and the courts (for example, the Court of Arbitration, the Council of State, the European Court of Human Rights) should be respected. This also applies to the decision of the European Court of Human Rights of 23 July 1968, inter alia stipulating that children of parents not resident in the six communes with linguistic facilities in the Brussels periphery should nevertheless be allowed to attend the French-speaking schools in these communes.’ 53 Franstaligen rekenen op Oost-Europeanen’, De Standaard, 24 april 2002 54 Malte Brosig e.a., Human Rights in Europe – A fragmented regime? (Frankfurt am Main 2006) p. 124 55 Ibidem, p. 126 56 Clement, Bestuurstaal, faciliteiten en de resolutie-Nabholz, p. 27 57 Het Lambermontakkoord is onderdeel van de staatshervorming uit 2000. Vlaanderen wilde en kreeg een verruiming van de zelfstandige gewestelijke fiscaliteit. 58 Artikel 1 van het 12e protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens: 1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status. 2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op één van de in het eerste lid vermelde gronden. 59 Peter De Ridder, Stuk 1300 (2001-2002) – Nr. 1, ‘Gedachtewisseling met Paul van Grembergen, minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Buitenlands beleid over de actuele stand van zaken in het dossier van de Raamovereenkomst van de RvE ter bescherming van nationale minderheden’, Commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden van het Vlaams parlement (15 juli 2002) 60 Guido Fonteyn, ‘Lili Nabholz-Haidegger vindt Franstaligen in Rand een minderheid’, De Standaard (8 september 2001) 61 Ibidem 62 Naam van de Europese Commissie voor de Ontwikkeling van Democratie door Recht 63 Lili Nabholz-Haidegger, ‘Protection of Minorities in Belgium, doc. 9536’, Commissie van Juridische Zaken en Mensenrechten van de Raad van Europa (5 september 2002) 64 Ibidem 65 Bart Dobbelaere, ‘Vlaamse houding verscherpt na Nabholz-resolutie’, De Standaard, 3 oktober 2002 66 ‘Nabholz-rapport II bepleit gehele tweetaligheid België’, De Standaard, 2 september 2002 67 Resolutie 1469 , ‘Language problems in access to public health care in the Brussels-Capital region in Belgium’, Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa (7 oktober 2005) 68 ‘Resolutie-Cliveti over Brusselse ziekenhuizen goedgekeurd’, De Standaard (7 oktober 2005) 69 Resolutie 1469 , ‘Language problems in access to public health care in the Brussels-Capital region in Belgium’, Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa (7 oktober 2005) 70 Fons Borginon in gesprek met Ambassaderaad Nederlandse ambassade te Brussel ( 27 januari 2009) 71 John Charvet en Elisa Kaczynska, The liberal project and human rights – The theory and practice of a new World order (Cambridge 2008) p. 235 72 Arrest Grondwettelijk Hof, nr. 101/2008, rolnummers 4199 en 4274 (10 juli 2008) 73 Vlaamse wooncode Art. 92. § 3 6° ‘ Voor zover de huurder een sociale woning betrekt, die niet gelegen is in een rand- of taalgrensgemeente zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, de bereidheid tonen om Nederlands aan te leren. 58 (Als wel gelegen in rand- of taalgrensgemeente, dan gelden dezelfde regels, maar ‘zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten’) Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen. Diegenen die kunnen aantonen reeds aan die richtwaarde voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van die verplichting. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde A.1. blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die verplichting.’ 74 Grondwettelijk Hof arrest nr. 101/2008 kaderbesluit sociale huur, ‘Het Grondwettelijk Hof meent dat het recht op behoorlijke huisvesting in de Vlaamse Wooncode niet wordt geschonden. De grote vernieuwingen van de wooncode waarmee het lokaal woonbeleid meer armslag werd gegeven om de leefbaarheid in de sociale woonwijken te kunnen garanderen, blijven overeind. Dit geldt ook voor de maatregelen inzake taalbereidheid.’ 75 Concluding observations of the Committee on the elimination of racial discrimination: Belgium, Distr. General, CERD/C/BEL/CO/15 16. ‘The Committee is concerned that the Flemish Community adopted a decree on 15 December 2006 restricting access to social housing to persons who speak or make the commitment to learn Dutch, as well as by the fact that the decree was endorsed by the State Council. The Committee is further concerned that the Municipality of Zaventem, near Brussels, adopted a regulation restricting the acquisition of public lands to Dutch speakers or to persons committing themselves to learn it (article 5 (e) (iii)).’ 76 ‘Leterme verdedigt Vlaamse Wooncode op Euronews’, De Standaard, 13 april 2008 77 Hippoliet J. van Peene, De Vlaamse Leeuw, volkslied, Gent 1847 78 Flamingantisme: Aanduiding voor een culturele en/of politieke stroming ontstaan als reactie op de Franstalige overheersing in de 19e eeuw waarbij Vlaamse emancipatie voorop staat. Heeft tegenwoordig een tamelijk radicale connotatie. 79 http://ijzerwake.org/archief/manifest.html 19 maart 2009) 80 www.vnj.be (25 maart) 81 http://ijzerwake.org/archief/manifest.html (19 maart 2009) 82 Rik Coolsaet, ‘Perspectieven op het buitenlands beleid in België anno 2006’, uit Studia Diplomatica 2007,http://www.rikcoolsaet.be/files/art_bf_wz/Buitenlands%20beleid%20in%20Belgie%202006.pdf (4 maart 2009) 83 Website N-VA buitenlands beleid, http://www.nva.be/programma/standpunten/Dossiers_detail.asp?ID=127 (12 maart 2009) 84 ‘Flanders is niet alleen de buurman van The Simpsons’, Het Belang van Limburg, 2 maart 2009 85 ‘De Gucht zou best zijn eigen diensten eens controleren’, Het Belang van Limburg, 2 maart 2009 86 Brian Hocking, lezing op colloquium ‘15 jaar Vlaams buitenlands beleid, terugblik en toekomstperspectief’ in Vlaams parlement (20 oktober 2008) 87 Patrick Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, Johan Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport en Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Stedelijk Beleid, Huisvesting en Brusselse Aangelegenheden, Beleidsnota het Vlaams Buitenlands beleid 1999-2004, Stuk 163 (1999-2000) – Nr. 1 (12 januari 1999) 88 Wafelijzerpolitiek: Het gegeven dat de belastinginkomsten van de federale overheid in gelijke delen worden verdeeld over de gewesten. Omdat in het welvarende Vlaanderen meer belasting wordt betaald dan in het armlastige Wallonië voelt Vlaanderen zich hierdoor financieel achtergesteld. 89 Ine Roox, ‘Waarom openen we geen Vlaams Huis in Kinshasa?’, De Standaard, 23 maart 2009 90 Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, Strategienota Nederland 2005-2009, Stuk 610 (2005-2006) – Nr. 1 (1 december 2005) 59 91 Patrick Dewael, Johan Sauwens en Bert Anciaux, Beleidsnota het Vlaams Buitenlands beleid 19992004 (12 januari 1999) 92 Steven Erlanger, ‘Belgium teeters on a linguistic edge’, International Herald Tribune, 13 mei 2008 93 ‘Périphérie: la démocratie Belge sous monitoring’, Le Soir, 3 december 2008 (‘De Vlaamse regering kan en mag het imago van België in het buitenland niet blijven beschadigen door haar arbitraire beslissingen in verband met de rechten van de Franstalige inwoners van de Brusselse Rand.’) 94 Etienne Van Vaerenbergh, verbatim interpellatie in plenaire vergadering naar aanleiding van komst rapporteur Columberg van de Raad van Europa, 13 mei 1998, www.vlaamsparlement.be (15 januari 2009) 95 Sven Gatz, verbatim Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Ambtenarenzaken, 12 juni 2001, www.vlaamsparlement.be (15 januari 2009) 96 ‘Vlaanderen plant acties tegen slecht imago’, De Standaard (15 mei 2008) 97 Douglas De Coninck, ‘Marino Keulen heeft ongelijk’, De Morgen, 4 december 2008 98 ‘Drie niet-benoemde burgemeesters voor de derde keer kandidaat’, De Standaard, 31 maart 2009 99 Franstaligen razend omdat Keulen Vlaamse burgervaders niet aanpakt’, De Standaard, 15 januari 2009 100 Ibidem 101 ‘Veel agenten door vraag over Gordel’, De Standaard, 1 oktober 2008 ‘Frans televisiestation volgt gemeenteraad in Linkebeek’, De Standaard, 3 december 2008) 102 Michel Guégan en Dobrica Milovanovic, ‘Local democracy in Belgium: non-appointment by the Flemish authorities of three mayors - CPL(15)8REP’, Kamer van Regionale en lokale besturen van de Raad van Europa, 31 oktober 2008. (‘The rapporteurs believe that the mayors should appeal to the Council of State in order to obtain a legal response to their dispute with the Minister of the Interior. They would thereby have exhausted domestic remedies and could, if they judge it necessary, assert their right before the international courts, such as the European Court of Human Rights.’) 103 De Coninck, ‘Marino Keulen heeft ongelijk’, De Morgen (4 december 2008) 104 Jan Velaers tijdens werkgroep Vlaanderen en de mensenrechten op colloquium ‘15 jaar Vlaams buitenlands beleid, terugblik en toekomstperspectief’ in Vlaams parlement (20 oktober 2008) 105 Fons Borginon in gesprek met Ambassaderaad Nederlandse ambassade te Brussel (27 januari 2009) 106 Cartoon Raymond Hendriks, winnaar Inktspotprijs 2007 60