Geluk en jouw ziel 7 april 2015 John Hacking Wat is Geluk vind ik vaak in: liefde en een liefdesrelatie Vriendschap zinvol werk of studie inzet voor de wereld/de ander vrije tijd en vakantie WORLD HAPPINESS REPORT 2015 Geluk als: Fortuna Tyché Een definitie van geluk? Gr. Týche, Lat. Fortuna: toevalsgeluk Gr. Makariótes, Lat. Felicitas, Eng. Happiness, Fr. Bonheur: welgevallen Gr. Eudamonía, Lat. Beatitudo: geluk met de polariteiten in een mensenleven. Mensen die dit geluk mogen ervaren heten gezegend (Lat. Beatus). Geluk is voor een deel gebouwd op comfort Geluk veronderstelt een zekere mate van comfortabiliteit. Is de vraag naar geluk dan alleen een luxe-vraag? Rijkdom is niet per definitie gelijk aan geluk Rijkdom beschermt niet tegen ziekte en dood, niet tegen ongeval. Als je rijk bent heb je ook een hele hoop andere zorgen, bijvoorbeeld: hoe blijf je rijk! Geluk als relationele categorie: Geluk in de spanning tussen individu en samenleving (gemeenschap) Geluk in de tijdsdimensie van het hier en nu en later (na de dood). Geluk als zielehouding Geluk als eudamonie, als goede demon, als zielehouding Geluk binnen de relatie van lichaam - geest - ziel Wat is de Geest? Wat is bewustzijn? Wat is de Ziel? Wat is het lichaam? Plato Athene, ca. 427– 347 v.Chr Geluk bij Plato Wie goed is, is gelukkig. Goedheid is gebaseerd op de idee van het Goede (alleen begrepen door de filosoof). Het absoluut goede komt alleen aan God toe, de wereld zal altijd het kwade in zich dragen en kan dus niet het volle geluk voortbrengen. Er is slechts een gedeeltelijke homoiosis (assimilatie door purificatie) aan de godheid mogelijk. Geluk heeft een religieuze dimensie, aangezien het een eigenschap is van de godheid. Het lichaam wordt gezien als bron van alle kwaad en de ziel als bron van geluk. Assimilatie aan de godheid is de ziel ver houden van het lichaam. Gedeeltelijk geluk (materieel) kan alleen in de samenleving (polis) worden gerealiseerd met filosofen aan de leiding. De gemeenschap is bepalend voor het individueel geluk. Aristoteles 384 – 322 v Chr. Geluk bij Aristoteles Geluk ligt niet in de platonische hemel maar is deel van het menselijk leven en dient in het handelen zelf gezocht te worden, de praxis. Eudamonisme wordt als doel van het zedelijk handelen zelf gezien; goed handelen om het geluk te bereiken ook al weten we niet precies wat geluk is. De deugd, respectievelijk het geluk, ligt in de volledige ontplooiing van de mens. Geluk is slechts bereikbaar in de maatschappij, de rede is het goddelijke in de mens. De filosoof moet zich dus door de rede laten leiden en is dus de meest goddelijke en gelukkigste mens. Geluk als hedonisme Epicurus staat voor een beheerst hedonisme. De natuurlijke emotionaliteit heeft een ego-intentioneel karakter en daarom van belang bij overleven. Lust en onlust spelen een rol en lust wordt als positief ervaren (hèdonè). In de praktijk streeft ieder naar ataraxie, onverstoorbaarheid en vrijheid van lijden. Aldus blijft de ziel vrij en kan ze zich ontplooien. Ataraxie is dus ook vermijding van onlust. Onlust kan ook ontstaan door overdreven najagen van lust. Alleen natuurlijke behoeftes geven echte lust, meestal eenvoudig te voldoen. Seneca 4 v.Chr. – 65 n.Chr Geluk in de Stoa Het geluk ligt niet in de maatschappij maar in de mens, in het innerlijk evenwicht, in harmonie met zichzelf. Harmonie met de natuur die gedragen wordt door de logos. De natuur is in harmonie, aanpassing hieraan brengt harmonie en dus geluk. Seneca: gelukkig leven en volgens de natuur leven is hetzelfde. Deugdzaam leven staat centraal, dwz overeenkomstig een redelijke innerlijke houding. Seneca: geluk ligt in de duurzame stabiliteit van het eigen gemoedsleven. Dit kan enkel door de rede. Emotionaliteit moet door apathie worden uitgeschakeld. Geluk in het (vroege) christendom Gelukzaligheid bestaat in het hiernamaals – op aarde niet realiseerbaar. De christelijke leer vervangt geluk door het theologische concept van gelukzaligheid (beatitudo). Augustinus probeert de eudaimonia (lat: felicitas) te verbinden met de evangelische zaligsprekingen. Beatitudo na de dood behoort tot de leer van de eschatalogie. Vroegscholastiek: de mens zal gelukkig zijn (beatus) in het genieten (fruitio) van God. Hoogscholastiek: op aarde is slechts onvolmaakt geluk te vinden. Volmaakt geluk pas de dood, dat door God als genade geschonken wordt. Descartes 1596 - 1650 Geluk bij Descartes Geluk is geen wereldvreemde toestand (Seneca). Geluk is relatief mogelijk op aarde. Het redelijke deugdzame leven geeft een zekere tevredenheid. Stoa (leven vlgs. natuur) en Epicurisme (bevredigen van natuurlijke lust) worden verzoend: geluk, béatitude, is afhankelijk van innerlijke toestand (niet van uiterlijke omstandigheden = bonheur of fortuna). De aristotelische eudamonie is niet langer afhankelijk van het ethisch handelen of van de maatschappij waarin men leeft (polis). Eudamonie wordt een utopisch universeel principe van de menselijke welvaart (bevorderd door de wetenschap). Geluk op verschillende assen Geluk op de religieuze en op de rationele as Hobbes 1588 - 1679 Geluk bij Hobbes Geluk behoort niet alleen tot de religieuze as, maar ook tot de rationele as. Geluk is immanent. De transcendent-emotionele idee van de tranquillitas animi (zielerust) en in dit perspectief de visio beatifica (zaligmakende schouwen van God) wordt verworpen. Geluk (felicitas) is binnen de immanente emotionaliteit de ononderbroken voortgang van de ene begeerte naar de andere. Geluk bij Pascal De transcendent-emotionaliteit van geluk wordt niet los gelaten: het geluk is te vinden in het religieuze leven gericht op God (binnen het Christendom). 1622 -1662 Spinoza 1632-1677 Geluk bij Spinoza Via de weg van de filosofische contemplatie is het geluk te vinden in de rust van de ziel. Deze ontstaat uit het directe schouwende erkennen van God. Dit erkennen is niets anders dan liefde. Gelukzaligheid volgt hier niet zomaar uit. De reden moet onze affecten afremmen. Niet het onderdrukken van de immanente emotionaliteit (b.v. sex) doet de transcendente emotionaliteit ontstaan maar het is omgekeerd, het is een effect ervan. Locke 1632-1704 Geluk bij Locke Geluk is een maximum aan pleasure, en dit laatste bepaalt of iets goed is of niet. Leibniz 1646-1716 Geluk bij Leibniz Een oneindige reeks van pleasures kan nooit tot geluk leiden, hoewel ze ons wel dichter bij geluk brengt. Geluk zelf is een bestendige toestand. Er is een onderscheid tussen gevoelens gericht op het ik en op de ander. Dat laatste is kenmerk van de liefde, die als vreugde in het geluk van de ander bepaald wordt. Voltaire 1694-1778 Geluk bij Voltaire Geluk is het plezier van het genieten en beperkt zich tot het subject en de emotie van het subject. Dit blijft in grote mate het geluksconcept dat de moderne consumptie-maatschappij beheerst: een keten van pleziertjes. Hume 1711-1776 Geluk bij Hume Geluk is een relatief begrip, los van een absolute waarheid. Men is gelukkig als men zich gelukkig voelt, ook al is dit geluk gebaseerd op schijnwaarden of op roesmiddelen. Het geluk kan steeds vermeerderd worden (commercie). Geluk is zinnelijke lust, pure immanentie. Rousseau 1712-1778 Geluk bij Rousseau De geluksidee wordt weer verinnerlijkt: als de mens in eenheid is met zichzelf bereikt hij tevredenheid. Uit deze tevredenheid groeit een broos geluk dat niet afhankelijk is van vluchtige emoties, maar dat een blijvende ondertoon wordt van het leven. Kant 1724-1804 Geluk bij Kant “Glückseligkeit” is niet zin van het menselijk handelen. Het geluk is streefdoel van onze immanentie, als laatste “Naturzweck”. Maar geluk is niet het uiteindelijke doel van het transcendent vermogen, (vrije energie). Alle energie in immanent geluk levert geen tevredenheid op. Daarom is het geluk geen basis voor het goede handelen (eudamonia-leer) Doel is niet tevredenheid maar volmaaktheid. “Glückseligkeit” moet vervangen worden door “Glückswürdigkeit”. Fichte 1762-1814 Geluk bij Fichte Niet goed is wat gelukkig maakt, maar wat goed is maakt gelukkig. Geluk bestaat niet uit aangename gevoelens. Geluk ligt weer in het hiernamaals, niet als persoonlijke realisatie, maar als beloning voor hen die gelukwaardig zijn door hun redelijk handelen. Hegel 1770 - 1831 Geluk bij Hegel Gelukzaligheid komt alleen God toe, voor een eindig wezen moet zij het karakter van genade aannemen. Daarmee wordt geluk weer afgestaan aan de religie, als concept van de theologie. 1e Voorlopige conclusie Deze filosofen zijn van mening dat geluk helemaal niet bereikt kan worden als het niet door de rede kan worden bereikt. De transcendente vreugde van de mystiek blijft buiten hun blikveld. Schopenhauer 1788-1860 Geluk volgens Schopenhauer Geluk is en negatief begrip: het bestaat enkel in de afwezigheid van iets, de opheffing van een tekort. Zonder dit contrast ontstaat verveling. Nietzsche 1844 - 1900 Geluk volgens Nietzsche Geluk is volheid van het gevoel: de toename van levensintensiteit in relatie tot de scheppende kracht van de mens. Doel is het leven in al zijn mogelijkheden genieten, want het leven is de enige waarde (dit is echter geen ongebreideld hedonisme). Scheler 1874 - 1929 Geluk volgens Scheler Het hemelse geluk in de vorm van heiligheid is de hoogste waarde. Zaligheid als meest intens geluksgevoel. Geluk is een transcendente limietwaarde. Eudamonisme komt overeen met hedonisme. Freud 1856 - 1939 Geluk volgens Freud Geluk is de vervulling van libidineuze begeerte. Dit is tijdelijk. De cultuur vraagt om sublimering van de libido, om een persoonlijke libidoeconomie. Hiermee doet de idee van het immanent geluk weer haar intrede. Geluk volgens Marcuse Geluk hangt samen met de polis, de maatschappij. Het is onderdeel van de zelfbepaling in de strijd tegen de natuur. 1898-1979 Geluksidealen Geluk lijkt afhankelijk van wat men nastreeft. CH Wright schetst drie geluksidealen: 1. epicurisme, streven naar dingen die lust brengen en dat passief ondergaan 2. ascetisme, een evenwicht tussen verlangen en bevrediging nastreven met inperking van de verlangens 3. het activisme, dat vreugde vindt in het realiseren van de dingen waarvoor men talent heeft. Model met 3 dimensies Immanent geluk (Nietzsche/ Freud) Mystiek geluk in de mystieke transcendentie (Scheler) Geluk in de rationele transcendentie: het bestaan comforteren, (negatieve aspecten uitschakelen – positief: talenten verdubbelen) waardoor gecomforteerde maatschappij draagvalk wordt voor persoonlijk geluk (Aristoteles tot Marcuse) Marquard 1928 2e voorlopige conclusie Sinds Kant is het thema geluk grotendeels als centraal thema uit de filosofie verdwenen sinds zijn Eudamonismekritiek. Odo Marquard stelt dat dit komt omdat de filosofie thema ongeluk wil vermijden of ontkennen. De filosofie heeft altijd geprobeerd het thema ongeluk te relativeren. Stap 1 De antieke filosofie relativeert het ongeluk door de ontologische ontkenning: deze wereld waarin we leven met het ongeluk kan niet de ware wereld zijn, maar is een onechte wereld. Zo wordt het ongeluk niet in maar met onze leefwereld gerelativeerd. Stap 2 De christelijke filosofie relativeert het ongeluk door de eschatalogische negatie: deze wereld waarin we leven met ongeluk is niet de absolute en laatste wereld, maar ze is voorlopig. Als God ons verlost komen wij in een nieuwe definitieve wereld terecht. Ook hier wordt het ongeluk niet in maar met de onze leefwereld gerelativeerd. Stap 3 De moderne filosofie die zich betrekt op deze ontologische wereld heeft niet meer de mogelijkheid om het ongeluk met onze leefwereld te relativeren want er is geen andere wereld. Zij relativeert het ongeluk in onze leefwereld. Leibniz probeert in zijn theodicee met zijn systeem van het optimisme het ongeluk te functionaliseren: het ongeluk is de best mogelijke situatie in de wereld die daardoor de best mogelijke wereld is. Er blijft dus niks anders over dan het geluk met het ongeluk accepteren of beiden vergeten. Bij Kant wordt het probleem van het geluk vervangen door het probleem van de plicht. Zijn ethiek is geluk-ongelukneutraal. Geluk vanuit een andere optiek Niet handelen (wu wei) als authentiek geluk. Volmaakt geluk is het in leven houden van het lichaam. Alleen niet-handelen kan dit in grote mate realiseren. De Hemel handelt niet en daarom is hij sereen, de aarde handelt niet en daarom is ze in rust. Zhuangzi ca. 369 - 286 v.Chr Taoïsme Chuang-Tzu beweert dat het ware geluk alleen in de natuur ligt, de natuur die niet handelt, die zichzelf niet transcendeert. Het geluk ligt in de immanentie en niet in al de dingen die de mensen nastreven, daarom zal de wijze mens niet-handelen (wu-wei) als principe nemen. De gelukkigste mens is daarom de eenvoudige mens die dicht bij de natuur leeft. Het ware geluk ligt in de eenwording met het Tao, daarin wordt volmaakt geluk en volmaakte schoonheid bereikt. Chung en Ho Maar het begrip geluk (Fu) is minder belangrijk dan de begrippen het midden (chung) en de harmonie (ho). Het midden is in dit denken de fundamentele grondslag (wortel) van de wereld en harmonie is de allesdoordringende Tao van de wereld. In chung is geen emotie, geen vrije energie, chung is de wereld van de immanentie. In het model is chung het immanente evenwicht dat de basisvoorwaarde is om het persoonlijk evenwicht te realiseren: verstoort men de natuur dan verdwijnt de kans op levensgeluk. Harmonie en realiteitsbewustzijn Dit begrijpen en ernaar leven is basisvoorwaarde voor geluk. De natuurlijke gang van onze levensritmes mogen we niet verstoren. Het begrip harmonie, cirkelbeweging rond een as, leidt ertoe dat geluk als evenwicht kan worden gezien in het kader van de eeuwige verandering die alle wezens onophoudelijk ondergaan. Ook bij de mens die bewust is van zijn situatie verandert het realiteitsbewustzijn mee. We kunnen deze interpretatie van de realiteit beschouwen als een spanning tussen actie (werkelijkheid proberen te wijzigen) en contemplatie (de beschouwende benadering van die werkelijkheid). Actie en contemplatie Actie: de golven, de fenomenaliteit wordt als de realiteit beschouwd, (een grijpbare werkelijkheid met onze rationaliteit en aanpasbaar) Contemplatie: het bewustzijn van de oceaan, van het mysterie dat de fenomenaliteit draagt. Dat vraagt om stille contemplatie, terugdringen van de rationaliteit. Ritmes en dominantie In de levensloop van de mens kan men een verschuiving vaststellen in de dominantie tussen de actieve en contemplatieve realiteitservaringen Kleine Yang-fase In de Yang-fase is de actie dominant. Kleine Yang (0-20 jaar) wordt gekenmerkt door overheersende actieve interpretatie van de werkelijkheid, nodig voor de ontdekking van de eigen subjectiviteit, exploratie van de wereld en oriëntatie in de menselijke leefwereld. Dat slorpt alle energie op. Ook het lichaam ontwikkelt zich tot zijn volheid. Vandaar dat het kind weinig contemplatief is ingesteld. Grote Yang-fase In de periode van het grote yang (20-40 jaar) ontwikkelt zich het contemplatieve realiteitsbewustzijn maar de gerichtheid op actie blijft dominant omdat realisme geïnterpreteerd wordt als iets doen, ingrijpen in de fenomenaliteit. Kleine Yin-fase In de kleine yin (40-60 jaar) treedt geleidelijk een verandering op in het realiteitsbewustzijn: meer nadruk op de oceaan dan op de golven. Inkeer in zichzelf waar geen rationele referentiepunten meer zijn, begin van een eenzaamheid, gekenmerkt door het ontbreken van relaties. Voetnoot ter lering Wie de contemplativiteit niet heeft gecultiveerd in de zomer van zijn leven kan die niet plots toevoegen aan zijn mogelijkheden. In de bocht van het leven begint het grote sterven. Groot omdat het om een bewust proces gaat en niet om een vlucht voor het noodlot. Grote Yin-fase Dat proces wordt voltooid in het grote yin (60-80 jaar). Ruusbroeck zegt dan ook dat je voor je 50e niet teveel op de hoogste mystieke ervaring moet rekenen. (Bij Zen geldt: pas na 30 jaar levert de meditatie wat op). 1293-1381 Conclusie Een lineaire opgaande levensfilosofie kan de dood alleen maar als zinloos ervaren. Het geluk is geen statisch concept, in de jeugd is het volslagen anders dan in de ouderdom. Poëzie als vorm van waarheid Die Worte am Feuer sparsam gesetzt und wenn nachts mit dem Regen das Pflaster aufsingt einem Winterpsalm der Gassen klingt am Tag noch entferntes Echo aus Wind und aus Worten und Licht Thomas Krämer, Formloser Antrag auf Schnee. Gedichte, 2005 Berlin De ziel Hoe zit het nou met de ziel? Doet ze nog mee of is zij uit ons wereldbeeld verdwenen? Voorgoed onvindbaar? Maar wat moeten we dan met al die poëzie en spreekwoorden waarin de ziel een hoofdrol speelt? Wegdoen? Of bezitten ze toch een kern van waarheid? Geluk-ervaring Wat kan geluk ervaren in een mens? Vindt dat plaats in het lichaam, in de geest (als vorm van bewustzijn), (of een combinatie van beiden) of speelt ook de ziel nog een rol? Aristoteles en de ziel De ziel is de beweger van het lichaam: 1. vegetatieve ziel, anima vegetativa 2. animale ziel, anima animalis 3. rationele ziel, anima rationalis. Telos en wortel Allen hebben een aangeboren streefrichting (telos) en ze streven op een natuurlijke manier naar datgene wat hun het meest verwant is en wat goed voor hen is (hun oorsprong). De wortel van dit streefvermogen, van deze natuurlijk aantrekking tussen verwante zielen noemt Aristoteles liefde. Doel van deze liefde is veredeling, transformatie in een meer volmaakte vorm van de eigen natuur. De liefde als kracht Liefde is hier meer een wezenlijke kracht (onzichtbaar) dan een gevoel, een kracht die de hele schepping beheerst. Neoplatonisme De verdeling van de rationele ziel in een: 1. ratio-deel (rede) 2. intellectus-deel dat ze deelt met de onstoffelijke, onlichamelijke geestelijke wezens: God, engelen en zielen in de hemel. Intellectusdeel van de ziel Deze hoogste capaciteit van de ziel maakt het mogelijk dat de mens intuïtief de waarheid kan kennen zonder dat hij door zijn lichaam wordt begrensd. De mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis zeggen christelijke theologen. De menselijke ziel is een imago Dei, een beeld van God. De intellectus is drager van Gods beeld in de mens. Wabi Kersenbloesem, misvormd aardewerk aangeharkt grind, mos, regen die op bladeren valt, herfstlucht, dakpannen en ongelakt hout. Het wordt gebruikt voor de schoonheid van pretentieloze, eenvoudige, onbewerkte, vergankelijke dingen. Bronnen Ulrich Libbrecht, Inleiding comparatieve filosofie IIIB. Wetenschap, Zen en Theologie, Assen 2005 (Van Gorcum) Odo Marquard, Betrachtungen zum Thema “Philosophie und Weiosheit“, in Individuum und Gewaltenteilung. Philosophische Studien, Stuttgart 2004 pag. 103-104 Hadewijch Liederen, uitgegeven,ingeleid, vertaald en toegelicht door Veerle Fraeters en Frank Willaert, met een reconstructie van de melodieën door Louis Peter Grijp, Groningen 2009 (Historische uitgeverij) pag. 25-27 Alain de Botton, De architectuur van het geluk