De Barmhartige Europeaan Over de relatie tussen ontwikkelingshulp en westers imperialisme Amber van Geerestein & Bram Mulder Bachelorscriptie Liberal Arts&Sciences Begeleider: Herman Hendriks Herziene Versie - Juni 2012 1 De noodzaak van hervorming ................................................................................................ 5 2 Democratie als antwoord ...................................................................................................... 7 2.1 Kolonialisme en imperialisme ............................................................................................. 7 2.2 Ontwikkelingshulp ............................................................................................................. 10 2.3 De Kritiek ........................................................................................................................... 17 2.4 De vergelijking ................................................................................................................... 20 3 Genderstudies – De Underdogpositie van derdewereldlanden .......................................... 21 3.1 Ongelijke machtsverhouding in ontwikkelingshulp .......................................................... 21 3.2 Postkoloniale theorie ........................................................................................................ 21 3.3 Kolonialisme ...................................................................................................................... 23 3.4 Westers superioriteits-denken.......................................................................................... 24 3.5 Hiërarchie .......................................................................................................................... 25 3.6 Verspreiden Westerse idealen; bekeren en civiliseren..................................................... 26 3.7 Informatie en kennis ......................................................................................................... 28 3.8 Imperialisme vanuit het Westen ....................................................................................... 30 4 De interdisciplinaire benadering .......................................................................................... 31 4.1 Machtsrelaties/ongelijkheid ............................................................................................. 31 4.2 Negatieve effecten ............................................................................................................ 32 4.3 Eenrichtingsverkeer van informatie .................................................................................. 32 4.4 Civilisatie en verspreiden van westerse idealen ............................................................... 33 4.5 Integratie ........................................................................................................................... 34 5 A more comprehensive understanding ............................................................................... 36 6 Bronnen................................................................................................................................ 38 4 1 De noodzaak van hervorming Ontwikkelingshulp is putten graven en scholen bouwen in derdewereldlanden, het is overgehaald worden door afbeeldingen van hongerende kinderen en 2 euro in een collectebus stoppen. Maar dit is alleen zoals wij ontwikkelingshulp kennen: vanaf de kant van de gever. De positie van de ontvanger van de hulp wordt vrijwel nooit belicht. Ontwikkelingshulp is een ingewikkeld systeem van verschillende belangen, motieven en betrekkingen tussen de gever en de ontvanger van hulp. Uit hedendaags onderzoek naar ontwikkelingshulpbeleid komt duidelijk naar voren dat dit een samenspel is van verschillende factoren. Economische inzichten, politieke voordelen en culturele houdingen hebben allemaal invloed op hoe en waar ontwikkelingshulp wordt geboden. Critici van ontwikkelingshulp herkennen het gedrag van donorlanden uit de periode van kolonisatie. ‘Kolonisatie’ is een flexibel begrip gebleken wat onder andere het stichten van overzeese kolonies, het veroveren van grondgebied, het bijbehorende beleid of het gehele gedachtegoed betekenen. Er wordt in ieder geval verwezen naar de superieure positie die ‘de blanke’ inneemt en het proces dat plaats vindt waarbij de kleurling eenzelfde mate van welvaart wordt opgedrongen. Liberalisme, kapitalisme, democratie… Europa zou in de herhaling van kolonisatie gevallen zijn door de overdracht van denkbeelden aangepast te hebben aan het veranderde karakter van onze samenleving. Het gaat in deze tijd niet meer om het daadwerkelijk veroveren van grondgebied; controle zou tegenwoordig uitgeoefend worden via andere methoden. Hoewel we de invulling van de term ‘kolonisatie’ nog zullen behandelen, is het nu vooral van belang te begrijpen dat de focus ligt op het vermeende superioriteitsdenken van Westerlingen: ‘onze weg is de juiste en de ander heeft deze weg maar te volgen’. In de discussie rondom dit onderwerp worden ‘imperialisme’ en ‘kolonialisme’ als zijnde vrijwel identiek behandeld. Voor onze meningsvorming is het essentieel te begrijpen in hoeverre er onderscheid bestaat, wat de onderlinge relatie is en wat de relatie van beide termen is met ontwikkelingshulp. Wat wij in deze scriptie willen onderzoeken is de precieze relatie tussen ontwikkelingshulp en imperialisme: in hoeverre en hoe beïnvloeden imperialistische denkbeelden het ontwikkelingshulpbeleid van het Westen? Het belang van het beantwoorden van deze vraag ligt in de omvang van de discussie over de functionaliteit van ontwikkelingshulp en de bijbehorende intenties. Wij denken dat het werken aan onze probleemstelling meer inzicht kan verschaffen in eventuele verbeterpunten van beleid. Door het koppelen van de begrippen ‘imperialisme’ en ‘ontwikkelingshulp’ kan duidelijk worden wat de moeilijkheden zijn bij het geven, en ook het ontvangen, van hulp. Om deze complexe kwestie te verhelderen beschouwen we haar vanuit verschillende disciplinaire perspectieven. De complexiteit van het probleem manifesteert zich in de discrepantie 5 tussen het negatief beladen concept ‘imperialisme’ en het juist positieve concept ontwikkelingshulp. Het is daarom nodig om de zaak niet alleen van de dominante kant van Westerse samenleving te bekijken, maar zeker ook van de kant van de ontvanger van die ontwikkelingshulp. Vanuit de geschiedkundige discipline wordt vanuit het standaard westerse perspectief gekeken naar hoe het probleem zich heeft ontwikkeld. Geschiedenis houdt zich bezig met concrete voorbeelden en onderzoekt de ontwikkelingen en veranderingen die invloed hebben gehad op het onderwerp. Deze discipline benadert het thema ontwikkelingshulp vanuit de gangbare politieke en economische visie. Voor de beeldvorming zijn economische en politieke achtergronden essentieel bij het vinden van een oplossing voor problemen zoals ineffectiviteit of ongewenstheid. Vanuit een economische en politieke positie zal worden gekeken naar de koloniale houding van het Westen en naar concrete voorbeelden van hedendaags ontwikkelingshulpbeleid. Hier zullen we antwoord proberen te geven op vragen als ‘wat is kolonisatie?’ en ‘wat is ontwikkelingshulp?’, maar we zullen bovenal ingaan op de evolutie van ontwikkelingshulp en de tot dusver opgestelde doelen en behaalde resultaten. Voor een evenwichtige kijk op ons probleem wordt ook de andere kant van ontwikkelingshulp belicht, namelijk de ‘underdog’-positie van de ontvangers van deze hulpverlening. Het betreft hier een tegenwicht voor de dominantie van het Westen. Met de kritische blik van de postkoloniale theorie en een aantal uit de genderstudies afkomstige ideeën zal worden gekeken naar de minderheden en de kritiek die van hun kant op ontwikkelingshulp wordt geleverd. Het gaat om concepten als superioriteitsdenken, de ‘savior attitude’ en ongelijkheid. Het is van belang te kijken naar de ongelijke relatie tussen de gever en de ontvanger van hulp. Die ongelijkheid brengt allerlei problemen met zich mee, zoals machtsmisbruik, corruptie en afhankelijkheid, die een rol spelen in de relatie tussen imperialistische denkbeelden en het geven van ontwikkelingshulp. De combinatie van enerzijds een sociaalwetenschappelijke op theorieën gebaseerde benadering en anderzijds een ‘metabenadering’ die in staat is patronen te herkennen en terug te grijpen op voorbeelden zal hopelijk leiden tot een meeromvattend inzicht in ons probleem. We zullen dan ook betogen dat hervorming van het huidige systeem het meest voor de hand ligt. 6 2 Democratie als antwoord Als Nederlander kijken we terug op een geschiedenis waarin onze voorouders kolonies stichtten, beschavingen onderwierpen en geld in Hollandse handen dwongen. De tijd is verder getrokken en inmiddels hebben we dusdanig inzicht in wat we hebben gedaan, dat we ons nu richten op het ondersteunen van hulpbehoevenden. Maar toch lijkt het soms een beetje teveel eenrichtingsverkeer: de rijke Europeaan zal wel eens even komen helpen. Hoe waarheidsgetrouw is dit beeld? In de politiek-economische benadering van deze situatie is de individuele intentie niet zo van belang. Onderzoekers zijn het er over eens dat motivaties uiteenlopen van eigenbelang tot altruïsme en van schuldgevoel tot medeleven. (Brodin 28-9; Frumkin 257) Wat echter van belang is in deze kwestie is het helder krijgen van het ontstaan van de helpende ‘Europese hand’ en de gevolgen ervan. Onze eerste vraag is daarom wat ontwikkelingshulp is en hoe ontwikkelingshulp door de tijd heen is veranderd. Hierdoor krijgen we inzicht in de evolutie van ontwikkelingshulp en het beleid waar het uit volgde. De tweede centrale vraag beslaat de ontwikkeling van het kolonialisme. Er wordt gesuggereerd dat er een verband zou bestaan tussen kolonialisme en ontwikkelingshulp, maar dan moet eerst duidelijk worden wat kolonialisme precies inhoudt. Daartoe zullen we bekijken welke rol imperialisme en kolonialisme hebben gespeeld in de geschiedenis, of deze woorden als equivalent te behandelen zijn, wat de effecten ervan zijn geweest en welke rol dit vandaag eventueel nog vervult in de internationale politiek. 2.1 Kolonialisme en imperialisme Antieke mythen leren ons al over slavernij, het stichten van steden en het financieel gewin wat hier vaak bij komt kijken. Toch wordt ‘kolonialisme’ eigenlijk altijd als moderne uitvinding beschouwd. (Ashcroft 111) Wat is dan het verschil? Omdat de termen kolonialisme en imperialisme nogal dicht bij elkaar blijken te liggen qua betekenis volgt hier eerst een definiëring van de betekenis van deze termen om het verschil met antieke machtsuitbreiding vast te stellen. De econoom John Hobson, kritisch als hij was op het imperialistische karakter van zijn vaderland, zag dat er gediscussieerd werd over de betekenis van het woord ‘imperialisme’ zonder dat daar een concluderend antwoord uit voort kwam. Hij presenteerde cijfermatig de gegevens over Europese kolonies, waarmee hij bedoelde een definitieve invulling te geven aan de term ‘imperialisme’. (Hobson, 23) Hij vond dat de gegevens voor zich spraken. In onderstaande tabel is te zien welke omvang het kolonisatieproces in sommige gevallen aannam. De gegevens zijn ontleend aan het Statesman Yearbook for 1900 van H.C. Morris en deze werden in deze tabel twee jaar later gepubliceerd door Hobson. 7 (Bron:Hobson, 23) Het meest opvallende hierbij is dat hij de term ‘imperialisme’ definieert aan de hand van deze cijfers van kolonies. Wat is dan het verschil tussen kolonialisme en imperialisme? Er is al het nodige geschreven over imperialisme en kolonialisme en het lijkt er soms op dat beide woorden onderling verwisselbaar zijn doordat ze praktisch hetzelfde betekenen. Helemaal terecht is dit niet. (Carey, 15) Schrijver en criticus van Amerikaans buitenlandbeleid Edward Said maakte het volgende onderscheid: “Colonialism, which is almost always a consequence of imperialism, is the implanting of settlements on distant territory.” (Said, 8) Het lijkt er dus op dat imperialisme en kolonialisme niet hetzelfde betekenen. Said definieert kolonialisme als: “the practice, the theory, and the attitudes of a dominating metropolitan center ruling a distant territory” (Ibid.) Hilary Carey, een historica met een expertise op het gebied van kolonialisme, sluit zich bij Said aan. Zij ziet kolonisatie als onderdeel van een totaal imperiaal beleid. Een regering kan een naar buiten gericht beleid voeren en zich op nieuwe gebieden richten, maar ‘kolonialisme’ is het beleid dat gevoerd wordt in deze nieuwe gebieden. (Carey 17) Binnen het kolonialisme bestaan weer subcategorieën, waardoor de definitie van kolonialisme niet altijd eenduidig te geven is. (Carey 20) Omdat dit onderscheid niet van fundamenteel belang is in dit onderzoek behandelen we deze hier niet verder. 8 Het woord imperialisme komt voort uit het Latijnse woord imperium. Imperium was het beschikkingsrecht die aan Romeinse bevelhebbers werd toegekend, waarvan de invulling door de tijd heen wisselde. (Pina Polo, 5) Dit militaire leiderschap werd beperkt tot het pomerium, de religieuze stadsgrens, zodat oorlogszaken zich buiten de stad afspeelden. De enige manier om invloed en macht te krijgen was door het vergroten van het imperium, dus het vergroten van het gebied waarover je wel iets te zeggen hebt. Omdat Romeinse legeraanvoerders slechts voor één jaar werden benoemd, werd het een concurrentiestrijd om binnen dat jaar het imperium zo ver mogelijk uit te breiden (Ibid.). Door overzeese nederzettingen op te richten, vergrootte je de actieradius van het leger, maar hield je de oorlog ook ver weg van de hoofdstad. Imperialisme is in de breedste zin van het woord dan ook niets anders dan rijksuitbreiding. (Ashcroft 111) Het verschil wat daarom wordt gemaakt is die tussen deze brede invulling en de term ‘klassiek imperialisme’. Klassiek imperialisme duidt op een vanaf 1880 herkenbare trend in de internationale politiek welke Ashcroft omschrijft als het ‘dobbelen om Afrika’ (Ibid.), waarin de agressieve expansiepolitiek van Europa centraal staat. Wat in bovenstaande tabel is te zien is dat het overzeese ‘bezit’ van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Nederland en Portugal meer inwoners kende dan het eigen thuisland en dat de omvang van deze gebieden zelden kleiner was dan het thuisland. Deze uitbreiding van grenzen en rijkdom in de periode tot aan de Eerste Wereldoorlog wordt gezien als die van het klassiek imperialisme. (Ibid. 112) “it was the control of the means of representation rather than the means of production that confirmed the hegemony of the European powers in their respective empires. Economic, political and military dominance enabled the dissemination of European ideas through the powerful agencies of education and publishing. But it was the power of imperial discourse rather than military or economic might that confirmed the hegemony of imperialism in the late nineteenth century” (Ashcroft 115) In tegenstelling tot Said en Carey duidt Ashcroft op imperialisme juist als onderdeel van kolonisatie – precies andersom, dus! Hij ziet 3 stadia van kolonisatie: ontdekking van nieuwe gebieden, het drijven van handel met het ontdekte gebied en tenslotte het imperialistische karakter van plaatselijk beleid. Ashcroft stemt in principe in met Said’s definitie van beide termen, maar ziet dat de betekenis is veranderd door de tijd heen door de wijze waarop de woorden zijn gebruikt. (Ashcroft 114) De meeste praktische invulling aan de woorden is wellicht gegeven door de Imperial Conferences. Bij deze bijeenkomsten waren alle zelfbesturende onderdelen van het Britse Rijk vertegenwoordigd. Tot in 1911 werden dit nog Colonial Conferences genoemd waarbij afgezanten van koloniën ter gelegenheid van feestelijkheden naar Engeland kwamen, maar de naam werd vanaf dat jaar in Imperial Conferences gewijzigd waarbij de banden formeler werden aangehaald en de belangen van het rijk werden besproken (Columbia Electronic Encyclopedia, ‘Imperial Conference’). Vanaf 1917 zou het aantal deelnemers met India, een niet zelfbesturend onderdeel, worden 9 uitgebreid en zouden de conferenties tot aan de Tweede Wereldoorlog gehouden worden. In dit praktische gebruik van de termen zie ik terug hoe de koloniale opstelling van Engeland, waarbij de koloniën vooral in het belang van Engeland kwamen, veranderde in soort samenwerkingsverband waarbij wederzijdse verwachtingen en benodigdheden aan bod kwamen. Vanaf dit laatste moment worden de besprekingen niet meer ‘koloniaal’ maar ‘imperiaal’ van aard. Aan de basis zijn het antiek imperialisme en het klassiek imperialisme dus identiek, maar deze laatste wordt alleen gebruikt in de context van Europese expansie gedurende het eind van de negentiende eeuw. In het verleden zijn ‘imperialisme’ en ‘kolonialisme’ wellicht niet als equivalent gebruikt, maar in recente studies wordt dit onderscheid niet of nauwelijks meer herkend wanneer het deze recente vorm van imperialisme betreft. Voor ons onderzoek is het voornamelijk van belang te onderkennen dat het klassiek imperialisme – datgene wat wij onderzoeken – plaats vond tussen 1880 en 1914 en zich wezenlijk onderscheid van antiek imperialisme wat vooral herinneringen aan het Romeinse Rijk oproept. (Ashcroft ) 2.2 Ontwikkelingshulp Net als voor het vorige hoofdstuk, geldt voor ontwikkelingshulp dat het vrijwel altijd als moderne uitvinding wordt beschouwd. Het feit dat ons onderzoek op een zinvolle, complexe vraag gebaseerd kan zijn geeft ook al aan dat er discussie over bestaat over ontwikkelingshulp als modern concept. ‘Hulp’ is echter iets van alle tijden en is een onderdeel van menselijkheid. Waarom associëren we ontwikkelingshulp dan zo met de laatste decennia en wat is het verschil met gewone, andere vormen van hulp? DEFINITIE Een vluchtige blik op bibliografieën over ontwikkelingshulp leert al dat er de nodige kritiek bestaat op het functioneren ervan. Titels als Aid as imperialism (Hayter 1971), The road to hell, the ravaging effects of foreign aid and international charity (Maren 1997) en The European Union as a “global civilian power (Freres 2000) geven duidelijk aan dat ontwikkelingshulp niet onomstreden is. Wanneer we onderzoeken in hoeverre deze kritiek terecht is, moeten we begrijpen waarop ze kritiek hebben: wat verstaan ze onder ontwikkelingshulp? Teresa Hayter is een activiste die onder andere strijd tegen racisme en ongelijkheid. Zij werkte voor het Amerikaanse Institue for Overseas Development toen zij onderzoek deed naar ‘foreign aid’. In haar boek uit de jaren ’70 uitte ze voornamelijk felle kritiek op politieke instituties die achter ontwikkelingshulp schuil gaan. Met name de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en het Agency for International Development krijgen het zwaar te verduren in haar boek. In haar onderzoek richt ze zich op het falen van deze organisaties en zij ziet ontwikkelingshulp primair als iets wat 10 landen zou moeten ‘hervormen’. (Hayter, 11) Zij kijkt niet zozeer naar het functioneren van de hulp, welke ze daarom ook niet letterlijk definieert, maar naar het functioneren van bovenstaande instituties. De tweede titel staat op naam van Michael Maren. Michael Maren is voormalig ontwikkelingswerker en schrijft dan ook vooral uit eigen ervaring. Net als Hayter loopt Maren niet over van nuance en hakt hij vrijwel ononderbroken in op het functioneren van ontwikkelingshulp. Een groot verschil is dat hij zich onder de ontvangers van hulp bevond en met eigen ogen heeft gezien hoe ontwikkelingshulp zijn omgeving verwoestte. Echter, hij maakt geen onderscheid tussen verschillende types van hulp en definieert überhaupt niet waar hij kritiek op heeft. Nergens blijkt uit wat het kader van zijn kritiek is. We kunnen uit zijn boek opmaken wat er allemaal mis gaat, maar we kunnen er geen definitie van ontwikkelingshulp aan ontlenen. De derde in het oog springende titel komt van de hand van Christian Freres. Hij kijkt naar Europese ontwikkelingshulp in Latijns Amerika en ziet vooral een uitbreiding van macht in Europese politiek. (Freres 63) In tegenstelling tot Hayter en Maren baseert Freres zijn verhaal niet zozeer op ervaringen en verhalen, maar op geldstromen, economische groei en beleidsprogramma’s. Zijn studie kent daardoor meer nuance en ziet de beperkingen van het eigen onderzoek. (Freres 64) Opvallend genoeg richt hij zich niet op de term ontwikkelingshulp maar op development cooperation, dus samenwerking. Zijn definitie van hulp blijkt uit zijn visie op de noodzaak van hulp voor Latijns Amerika. Hij vindt dat niet per se de armste landen geholpen moet worden, maar dat er ook voor andere problematiek aandacht moet zijn. Hij stelt dat men geneigd is te denken dat landen met een gemiddelde economie automatisch minder hulp verdienen dan arme landen, maar dat problemen als ongelijkheid en beperkte mensenrechten hierin niet worden meegenomen. Daar komt ook nog eens bij dat de economische situatie wordt vastgesteld op basis van economic output, de totale waarde van de geproduceerde goederen en diensten van het hele land (Bakare, 24), maar volgens Freres wordt hiermee tekort gedaan aan de beperkte inkomensdistributie en de grote ongelijkheid. (Freres 65-6) Op deze kritiek van Freres sluit de visie van Sarah Tisch en Michael Wallace feilloos aan. In hun studie Dilemmas of development assistance (1994) stellen ze dat het gebruikelijk was om de welvaart van een land te duiden in een enkel statistisch gegeven, zoals het inkomen per capita waar Freres kritiek op uit. (Tisch & Wallace 18) Tisch en Wallace verzetten zich tegen een dergelijke eendimensionale benadering van socio-economische ontwikkelingen, omdat er geen rekening wordt gehouden met de natuurlijke, sociale en politieke situatie van een land. Hoewel Tisch en Wallace beiden werkzaam zijn in de beleidsvorming rondom ontwikkelingshulp en hierdoor niet de gepaste afstand hebben (Ibid. 171) is hun definitie van ontwikkelingshulp wel degelijk verhelderend in dit onderzoek. Zij stellen namelijk dat dergelijke hulp alle middelen omvat die rijke landen ter 11 beschikking stellen aan arme landen om hun levensstandaard te verhogen (Tisch & Wallace 23). De definitie van het Development Assistance Committee (DAC), een coalitie van landen die gezamenlijk ontwikkelingshulp willen verzorgen, is echter specifieker en sluit humanitaire hulp (bij natuurrampen en dergelijke) en de hulp door NGO’s (Non Governmental Organizations) uit van haar definitie van ‘foreign aid’. (OECD 2006) Een laatste interessante aanvulling op een dergelijke definitie van ontwikkelingshulp wordt gegeven door nationale beleidsstukken over hulp. Zo hanteert Zweden, een vooruitstrevend land op het gebied van ontwikkelingshulp en een land zonder koloniaal verleden, in haar beleid een definitie die in zes kerndoelen gevat wordt: 1 Economische groei 2 Economische en sociale gelijkheid 3 Economische en politieke onafhankelijkheid 4 Bevorderen van de democratie 5 Milieubescherming 6 Sexegelijkheid (World Bank Group) Er komt uit naar voren dat er een streven bestaat naar economische en sociale welvaart, met een zo groot mogelijke vrijheid en gelijkheid. Deze liberale waarden zijn ook in de geschiedenis van de ontwikkelingshulp steeds terug te vinden, wat hieronder aan de orde zal komen. We zullen daarom nu bekijken waarom er überhaupt ontwikkelingshulp bestaat en hoe de visies op deze hulp door de jaren zijn veranderd. DE GESCHIEDENIS Een korte zoektocht naar de geschiedenis van de ontwikkelingshulp laat al zien dat de ontwikkelingshulp in haar huidige vorm pas vanaf halverwege vorige eeuw voorkomt. Het is ook pas in 1945 dat internationale samenwerking werd geïnstitutionaliseerd in de Verneigde Naties met als de doel het ‘streven naar economische en sociale vooruitgang van alle volken’. (Tisch, Wallace 165) Toch zijn de liberale waarden van vrijheid en gelijkheid, de basis die ons aanzet tot ontwikkelingshulp (Brodin, 28) al een erfenis van de Verlichting. In de Verlichting ontstond de gedachte van menselijke vooruitgang. Westelijk Europa ontwikkelde een unilineair wereldbeeld waarin de mensheid een progressieve ontwikkeling doormaakte. Naarmate de tijd vorderde boekte de mens vooruitgang. Het was op basis van deze gedachte dat de filosoof Adam Smith halverwege de achttiende eeuw een kleine ‘evolutietheorie’ 12 ontwikkelde waarin de mens vier stadia doormaakte: van jager-verzamelaar beschaafde de mens zich tot barbaar; vervolgens ontwikkelde de mens een boerensamenleving waarna de hoogste stand – de commerciële economie – werd bereikt. (Koditschek 3) Deze vier stadia waren nogal statisch omschreven en nog niet direct uitgebreid toegepast. Toch gaf Smith’ theorie aan hoe er gedacht werd over menselijke vooruitgang. Het paste dan ook perfect in deze visie dat de jagerverzamelaarsamenlevingen simpelweg minder ontwikkeld waren dan de kapitalistische economie van West Europa. De historicus Theodore Koditschek omschrijft de gevolgen van een dergelijk mensbeeld als volgt: “Under conditions of uneven development, it was widely believed that more advanced societies would dominate those at lower stages of development, and that a liberal, commercial capitalist society like Britain had a right (perhaps even a duty) to exercise formal or informal control over various far-flung primitives, either for their own benefit, to spread market freedom, or to save them from being exploited by some other powerful, autocratic state.” (Koditschek 3) Het was daarmee geen filosofie meer, maar een rechtvaardiging van machtsuitbreiding. Koditschek ziet het liberalisme dat in deze periode opkwam dan ook niet zozeer als een stroming van emancipatie maar juist van uitsluiting, omdat iedereen die niet aan de liberale waarden voldeed inferieur werd geacht. (Koditschek 5) De ontwikkelingen in politiek, filosofie, sociologie en biologie gingen in deze roerige achttiende eeuw hand in hand. Er was inmiddels een besef van ‘rassen’ ontstaan, maar een dergelijk concept was moeilijk definieerbaar en een ‘ras’ was geen afgebakende groep mensen (Fredrickson, 5). De bewustwording van mensenrassen zou daarom gezocht zijn in de biologische evolutieleer, gecombineerd met Smith’ visie op progressie: de rassen waren niet zomaar groepen mensen, maar samenlevingen die ieder hun eigen evolutie doormaakten. De ene samenleving was verder ontwikkeld dan de andere en zou onvermijdelijk heersen over de andere. Het idee van ‘rassen’ werd daarmee losgekoppeld van afkomst of verwantschap en gekoppeld aan een mate van beschaving. (Koditschek 211) De kleurling kon net zo worden als de blanke en zelfs binnen de gelederen van de Europeanen zelf bestonden achtergestelden. Dit brengt een grote nuance aan in de gangbare visie op kolonies: de blanken vormden geen gezamenlijk blok en er was niet per se een polemiek tussen blank versus zwart, maar wel tussen beschaafde en wilde. (Carey 26) Het werd hier een deugd deze minder ontwikkelden een helpende hand te bieden. De negentiende-eeuwse John Lubbock publiceerde een artikel waarin hij betoogde dat de natives gescheiden moesten worden en beschermd tegen een overmacht van beschaafde volken. We kennen de verhalen van de strikte segregatie in Zuid Afrika, maar het lijkt erop dat het begon met 13 een oprechte intentie goed te doen. Het was zelfzuchtig om achterover te leunen en te genieten van onze rijkdom: we moesten er op uit trekken en delen van onze welvaart. (Koditschek 314) Deze aangepaste evolutieleer noemt Koditschek een ‘artificial selection that would guide development in the right direction’. (Koditschek 219) We hielpen de evolutie dus een klein beetje en stelden zo de wilde ook in staat zich tot beschaving op te werken. De gedachte van een superieur Europees bewustzijn kwam in Zuid Afrika op een pijnlijk hoogtepunt, wat een dieptepunt voor de mensheid was. In een brief aan de Britse Minister van Koloniën schreef James Froude, de Britse gezant in Zuid Afrika: “Break up the tribes at arms. Let each Kaffir family have its own adequate freehold. Some will keep this land and cultivate it. They will learn industry. They will cease to be dangerous, and it would be neither necessary nor just to interfere with them or their children. But the few good will be rapidly sorted out from the many worthless – In two or three years the majority, living in idleness and drunkenness, will have sold their portions. They must become vagrants. They must not be allowed to squat on the waste lands. They must work for wages until they have earned their independence. Or they must leave the country and their children under such circumstances may be equitably taken hold of and apprenticed...As it will be with the Kaffirs, as with wild animals and with every inferior race of man with whom a stronger race has come in contact...They will become domesticated and must conform to the usages of civilized society, or they will cease to be...This is a law of nature with which it as idle to quarrel as with the law of gravity.” (Froude to Carnarvon 1875) “De wilde moet geciviliseerd worden”, moeten ze gedacht hebben. Zo simpel steekt de natuur in elkaar. Een klein beetje hulp heeft ze dan bij haar ontwikkeling echter wel nodig. Maar, civilisatiedrang doet geen recht aan de opzet van ontwikkelingshulp. Hoewel het misschien begon met het overdragen van Europese normen, en door de kerken het overdragen van het Christendom, het streven naar verbetering deed ook een beroep op menselijkheid. Want niet alleen ‘de wilde’ moest geciviliseerd worden, maar ook barbaarse gewoonten zoals slavernij hoorden niet meer thuis in Europese beschaving. (Marshall 276) Op veel gebieden ontstond er aandacht voor menselijkheid en gelijkheid, maar het werd al te vaak gekoppeld aan religieuze of politieke ideologieën in de eigen kringen. Om die reden werd een zo neutraal mogelijk Save the Children International Union in Genève opgericht in de jaren ’20 van vorige eeuw. Niet verbonden aan een kerkelijke missie en onafhankelijk van koloniale instituties bracht het de hulp voor het eerst dicht bij de ‘natives’. (Marshall 275) Vanuit deze organisatie werd een Conference on the African Child opgezet met als doel de focus van de helpende hand naar buiten te richten, naar Afrika. Er kwam aandacht voor wetenschappelijk onderzoek naar de noodzaak van ontwikkelingshulp, zodat de nood van de wereld overtuigend overgebracht kon worden. (Marshall 282) De organisatie was zich bewust van het gevaar van intellectual arrogance en zag in missionarissen de meest geschikte kandidaten om 14 kennis over te dragen en informatie over bestaande hulpvragen te verzamelen. Deze arrogantie jegens de Afrikanen benoemde Alice Conklin in haar studie naar Frans beleid in deze periode als het ‘dilemma van kolonisatie’, waarin we evenwicht zoeken tussen het politiek onderwerpen van de ander en de promotie van onze waarden. (Marshall 288, Conklin 436) Een wijze man die de aanleiding van ons onderzoek al voorzag was Henri Junod, een missionaris die fel tegen slavernij streed. Hij maakte al duidelijk dat we ervoor moesten waken de kleurling geen tweederangs blanke te maken, maar een eersteklas kleurling. (Marshall 291) Zoals gezegd duurde het echter nog tot 1945 voordat er op het niveau van internationale politiek een verdrag getekend zou worden waarin werd vastgelegd welke menselijke rechten er precies verdedigd moesten worden. Tot die tijd was de internationale hulp vooral gericht op specifieke groepen of situaties, maar er was een roep om globalisering van het hulpaanbod waardoor dit door sommigen als het begin van de ontwikkelingshulp wordt gekenmerkt. (Marshall 140) Toch wordt er vaak gerefereerd aan het Marshallplan als begin van ontwikkelingshulp: een meerjarenplan waarin concreet werd vastgelegd hoe de V.S. de verschillende Europese landen zouden helpen die hulp nodig hadden bij de wederopbouw na de oorlog. (Kunz 231) Anderen nemen weer de inauguratie van Harry Truman in 1949 als startpunt, waarbij de Expanded Programme of Technical Assistance in het leven werd geroepen. (Malcontent & Nekkers 11) Afhankelijk van je focus zijn er verschillende startpunten aan te wijzen, maar het wordt duidelijk dat de ontwikkelingshulp zoals we dat vandaag de dag kennen hoe dan ook haar oorsprong heeft halverwege de vorige eeuw. RUIM ZESTIG JAAR HULP: DE RESULTATEN ‘De’ gevolgen van ontwikkelingshulp zijn niet te beschrijven. Politieke programma’s hebben een ander karakter dan religieuze programma’s en iedere politieke stroming kent vervolgens weer een andere invulling van ontwikkelingshulp. Om ‘de’ gevolgen te bekijken moeten we dus enigszins arbitrair een keuze maken uit de definities die besproken zijn of alleen hun gemeenschappelijke deler behandelen. Omdat juist de Europese ontwikkelingen sinds halverwege de vorige eeuw voor ons van belang zijn, houden we de liberaal-kapitalistische invulling aan. Zowel de World Bank Group als het DAC en de verschillende wetenschappelijke onderzoeken zien hierin de grote lijnen redelijk hetzelfde: een streven naar economische groei, onafhankelijkheid en democratie. Dat deze niet samen gaan en er enige morele verwerpelijkheid te verwijten is zullen we later ondervinden, maar deze drie speerpunten geven aan waar we op kunnen letten bij het onderzoeken van de gevolgen van ontwikkelingshulp. 15 Een interessante studie naar het functioneren van foreign aid is het onderzoek van Steve Bakare, The Macroeconomic Impact of Foreign Aid in Sub-Sahara Africa: the Case of Nigeria. (Bakare 2011) In dit artikel presenteert hij zijn studie naar de gevolgen van foreign aid voor de Nigeriaanse economie. Zijn belangrijkste conclusie is dat ondanks de sterke groei van ontwikkelingshulp aan Nigeria noch de economic output – de totale waarde van de geproduceerde goederen en diensten van het hele land - noch de omvang van kapitaalinvesteringen is gegroeid. Nog sterker: “The study found a negative relationship between foreign aid and output growth, which imply that foreign aid tend to worsen output growth in Nigeria rather than improving it.” (Bakare 24) Er bestaat echter een groot verschil tussen de Afrikaanse en Aziatische ontwikkelingen. (De Jong, 292) De oosterse landen volgden het voorbeeld van de Sovjet-Unie en hielden vast aan gecentraliseerde, staatsgeplande ontwikkeling. Niet het kapitalistisch ondernemerschap van het Westen bracht verbetering, maar communistisch geïnspireerde en vanuit de staat georganiseerde ontwikkeling van agricultuur en industrie. (Ibid.) In de jaren ’80 groeide dan ook de kritiek op Westerse ontwikkelingshulp, zeker toen bleek dat tweederde van ruim 180 onderzochte ontwikkelingsprogramma’s bleek te hebben gefaald. (Ibid. 295) In een casestudy van de Nederlandse politiek laat J. de Jong dan ook zien dat dit de aanleiding was om in 1990 het roer om te gooien en ‘ontwikkelingshulp’ breder te trekken dan welvaart. In de richting van politieke hervorming, mensenrechten en natuurbescherming. (Ibid. 296-7) Maar zelfs op die tijd ervoor kunnen we Bakare’s inzichten niet als maatstaf nemen. Badri Bhattarai bestudeerde in Nepal op eenzelfde wijze als Bakare economische groei, namelijk gebaseerd op het bruto nationaal product, en kwam tot een tegenovergestelde conclusie: op de lange termijn is ontwikkelingshulp een positieve stimulans voor economische groei. (Bhattarai 2009) Een studie van Thangamani et. al. naar de aantrekkingskracht van Zuid Azië voor investeerders ondersteunt deze bevindingen, want zij stellen dat ontwikkelingshulp buitenlandse investeerders heeft aangetrokken en de economische ontwikkeling daarmee bespoedigd. (Thangamani et. al. 2011) Dus ook hier zien we een groot verschil tussen ontwikkelingen in Azië en Afrika. Hoewel er studies zijn die claimen dat ontwikkelingshulp gewapend conflict kan ontketenen stellen Joseph Young en Michael Findley dat ontwikkelingshulp in het verleden terrorisme in ieder geval sterk terugdrong. (Young & Findley 2011) En ook op het gebied van volksgezondheid zijn er grote slagen gewonnen. Hoewel er veel geld is gaan zitten in het institutionaliseren van allerlei vormen van hulp,worden er successen geboekt en wordt de volksgezondheid gestimuleerd. (Cooley, Murray et. al. 2009) Omdat er talloze studies zijn en te bestuderen factoren om successen te onderzoek, gaat het buiten het bereik van ons onderzoek om de successen vast te stellen. Wat we hier hebben laten zien is dat ontwikkelingshulp niet zonder meer is af te schrijven en dat het functioneel is en de voorspoed 16 van andere landen en volken ten goede kan komen. Het is daarom van belang dit af te zetten tegen de heftige kritieken. 2.3 De Kritiek Het doel van ontwikkelingshulp is nauw verbonden met de intentie waarmee het wordt opgezet. Zoals de verschillende auteurs verschillende uitleggingen geven aan het woord ‘ontwikkeling’, zo bestaan er diverse vormen van ontwikkeling. Het is van belang te erkennen dat het doel van de politiek compleet anders kan zijn dan die van het individu. Waar voor de politiek veel duiding op eigenbelang zijn, hebben veel individuen ongetwijfeld gedacht oprecht iets voor de andere te willen betekenen. (Hobson 207) Als we de politieke definitie aanhouden zien we dat bevordering van democratie en verhoging van levensstandaard voorop staan. Deze ‘gelijkheidsidealen’ kwamen misschien voort uit de achtergestelde kolonies, maar werden uitgebreid naar gebieden waar de donorlanden tot dan toe nog geen stem hadden. In de jaren ’60 werd het Development Assistance Committee in het leven geroepen. Ontwikkelingshulp raakte geïnstitutionaliseerd en gedefinieerd met concrete doelen. De Europese strategie in ontwikkelingshulp is meermaals herformuleerd en bestaat momenteel uit drie kernpunten: “(1) Institutional support and consolidation of the democratic process, (2) Combating poverty and social exclusion, (3) Support for economic reforms and improving international competitiveness.” (Freres 73) Hieruit blijkt hoe ontwikkelingshulp voor een groot deel bestaat uit implementatie van kapitalistisch en democratisch gedachtegoed. Het zal iedereen opvallen dat de eerdergenoemde punten van ‘economische en politieke onafhankelijkheid’ en ‘bevorderen van democratie’ ook helemaal niet samengaan. Want het spreekt voor zich dat wanneer het donorland uitgesproken politieke visie heeft en deze door ‘hulp’ wil bewerkstelligen, politieke onafhankelijkheid van de ontvanger niet mogelijk is. (Brodin, 40-1) De kritiek richt zich daarom op het vermeende opleggen van Westers gedachtegoed door misbruik te maken van de afhankelijkheid van andere landen. VOORWAARDEN VOOR HULP Een belangrijk punt van kritiek op ontwikkelingshulp komt voort uit de selectie van landen die al dan niet in aanmerking zouden komen voor steun. Deze selectiecriteria zijn de belangrijkste impuls voor critici om zich tegen de huidige methoden van ontwikkelingssamenwerking te verzetten omdat ze politieke en economische vorming zouden bewerkstelligen. De criteria zouden landen dwingen zich naar het donorland te vormen om voor steun in aanmerking te komen. De heer Bowles van de Alliance for Progress, een ontwikkelingssamenwerkingsprogramma uit de twintigste eeuw, stelde dat economie en politiek met elkaar verweven zijn en dat als je de 17 economie omgooit, je de politiek om moet gooien om de verschillen tussen arm en rijk niet te vergroten en de spanningen daarmee evenzo. (Streeter 59) Deze Alliance for Progress liet in 1961 in Uruguay een contract ondertekenen door de Zuid-Amerikaanse landen waarin ze verklaarden aan eisen vanuit Washington te voldoen om steun te behouden. Stephen Streeter schrijft: “For example, economic growth was set at a minimum of 2.5% per capita per year, adult illiteracy was to be eliminated within 10 years, and life expectancy at birth would be increased by a minimum of five years”. (Streeter 58) ‘Onze’ waarden van economische groei, geletterdheid en gezondheid waren voorwaarden om in aanmerking te komen voor hulp. De afhankelijkheid van deze landen van steun maakt de relatie ongelijkwaardig. Ook Amy Wilson doet een duit in het zakje. Zij richt zich niet zozeer op het economische effect van de hulp, maar op de vormgeving van beleid en de wenselijkheid onder de hulpontvangers. Zij onderzocht de effectiviteit van Amerikaanse hulp aan de emancipatie van dove mensen in Jamaica. Haar voornaamste conclusie was dat de dovengemeenschap in Jamaica geen inspraak had in Amerikaans beleid en zich moest conformeren aan Amerikaanse normen. Ze benadrukt de goede intenties van de hulpverleningsinstanties, maar moet helaas stellen dat hun hulp momenteel tekort schiet. De gemeenschap wilde met Jamaicaanse doveninstanties werken, en niet met “hearing people "helping" the Deaf community”. (Wilson 299) Er bestond daarbij nog altijd de selectie waar we eerder al tegenaan liepen: “In order to receive social services, deaf people sometimes have no choice but to accept what American missionaries have to offer, even if it compromises their integrity and disrespects their language.” (Wilson 302) Teresa Hayter behandelt dergelijke criteria in haar studie en zij laat zien hoe landen in aanmerking komen voor ondersteuning door zich te voegen naar de wensen van drie grote organisaties: de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en het Agency for International Development. (Hayter 1971) Hayter maakt duidelijk dat deze drie organisaties vooral economische vooruitgang willen boeken en dat het welzijn van de mensen nauwelijks bij het proces wordt betrokken. (Hayter 20,30-1,45) Ze stelt dat de Amerikaanse ontwikkelingshulp “can be explained only in terms of an attempt to preserve the capitalist system in the Third World”. (Hayter, 9) Ze mikt vooral op de onderlinge tegenstrijdigheden in beleid van de verschillende organisaties: ze zouden allemaal andere belangen hebben. Anna Brodin benadrukt eveneens het eigenbelang dat in politiek beleid doorschemert. Zo is ‘returnflow’ een essentieel onderdeel volgens haar, waarbij het donorland economische voordelen in het ontvangende land wil krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van lagere prijzen voor grondstoffen. (Brodin 30; Hayter 107) Op dit punt past Koditschek’s uitspraak over het Britse imperialisme eigenlijk minstens zo goed: “British imperialism could be conceived as a kind of artificial selection that would guide 18 development in the right direction and speed the process up in a manner that was still calibrated and controlled." (Koditschek 219) Net als bij de kolonies proberen we ‘de ander’ te beschaven. NEGATIEVE GEVOLGEN Het is niet nieuw om ontwikkelingshulp in verband te brengen met imperialisme. Er zijn talloze studies waarin een mogelijk verband wordt onderzocht, waarbij ook wordt gekeken naar hoe wenselijk deze Westerse hulp eigenlijk is in het ontvangende land. Er wordt continu gekeken naar de hulpvraag vanuit het ontwikkelingsland en wat men daar nodig acht. Uit dergelijke onderzoeken blijken de ontvangers over het algemeen blij te zijn met onze hulp. Waar maken we ons dan druk om? Ze geven toch zelf aan dat ze hulp willen bij democratisering en een het ontwikkelen van een sterkere economie? Dit blijkt niet altijd het geval en ontstaat door enkele blinde vlekken in de terugkoppeling van informatie. Het meest duidelijke voorbeeld wat aanduidt hoe subjectief de uitkomsten van dergelijke onderzoeken vaak zijn is een onderzoek van Joel Barkan, emeritus professor in politicologie. In zijn artikel Democracy Assistance: what recipients think is zijn eerste conclusie dat “[Democracy Assistance], particularly financial assistance, is highly valued and often crucial for democratization to succeed”. (Barkan 135) Inderdaad…de ontvangers lijken blij te zijn met hulp bij het proces van democratisering. Maar een kleine blik op zijn onderzoeksmethoden doet zelfs de beginnende onderzoeker verbazen: “Nearly all respondents were heads or senior staff members of civil society organizations or state institutions that had received either financial or technical assistance from one or more governmental or nongovernmental donors” (Barkan 130), waarbij Barkan later nog eens toelicht dat driekwart van de respondenten zichzelf omschreef als: “leaders of civil society organizations (CSOs) dedicated to advancing the process of democratization or human rights” . (Barkan 131) Dat wil dus zeggen dat wij geld geven aan organisaties om ze vervolgens vragen of ze blij waren met dat geld. Wie zou dat ontkennen? Moeten we deze vraag niet leggen bij de doorsnee inwoner van het betreffende land? Barkan erkent dat zijn steekproef geen representatie is van de bevolking, maar gooit het alleen op herkomst, geslacht en leeftijd (Barkan 2012) terwijl de nadruk hier veel meer zou moeten liggen op de positie die de respondenten in hun samenleving innemen. Michael Maren ervoer wel van dichtbij hoe er over ontwikkelingshulp werd gedacht. Hij schreef wellicht een ongenuanceerd en niet-wetenschappelijk boek, maar veel onderzoekers delen niet in zijn ervaringen. Maren windt zich vooral op over de ongelijkheid die de steun teweeg brengt: er worden geld en goederen in omloop gebracht, maar die gooien de hele sociale verhoudingen door de war. Hij geeft hierbij het voorbeeld van voedselvoorzieningen vanuit de VN in Somalië, waarbij inheemsen werden geronseld als bodyguards. Deze bodyguards waren de gewapende bandieten van de regio die achter de schermen de bevolking manipuleerde en dwong het eten weer af te staan. 19 Deze voedselvoorziening trok volgens Maren allerlei vormen van misdaad aan. Hij stelt: “As in colonial times, the foreigners employ an elite cadre of locals to carry out their work. This elite tells that the system works.” (Maren 13) Dat het systeem niet altijd goed werkt, lijkt uit talloze studies naar voren te komen. Of het nu gaat om economie (bv. Bakare), sociale verhoudingen (bv. Maren; Nekkers, Streeter) of het rechtssysteem (Erbeznik), de ontwikkelingshulp vanuit de Westerse wereld heeft het nodige kapotgemaakt. 2.4 De vergelijking In dit hoofdstuk hebben we gezien waarom er ontwikkelingshulp bestaat. Het is voortgekomen uit de noden in onze koloniën en uitgebreid naar buiten. Deze uitbreiding gebeurde niet uit imperiale overwegingen, maar juist uit staat- en religieus onafhankelijke intenties. Waar de landen eerst uit eigen naam handelden en hier veel eigenbelang bij kwam kijken, heeft de internationale politiek zich meer gericht op gezamenlijk, landonafhankelijke hulp. Daarbij wordt deze hulp onderzocht en geëvalueerd, maar helaas bleek wel dat deze onderzoeken zeker geen garantie vormen voor succes. Helaas kunnen we alleen maar concluderen dat ontwikkelingshulp veel te wensen overlaat. Er wordt wel degelijk wat bereikt, maar vooral over de motieven zijn veel onderzoekers niet te spreken. Op het niveau van de internationale politiek lijkt de ontwikkelingshulp de plek van kolonialisme ingenomen te hebben. In plaats van een militaire overmacht is er een streven ontstaan dat wel binnen onze liberale waarden past: het streven naar Europa als ’non-military superpower’ (Freres 63) Hoewel dit geen recht doet aan een groot deel van de intenties welke wellicht uit oprecht altruïsme bestaat, benadrukken de meeste studies de noodzaak van hervorming. Met name het bestaan van selectiecriteria om voor hulp in aanmerking te komen stuit bij betrokkenen tegen de borst, omdat dit de hulpbehoevende dwingt zich aan onze idealen te conformeren. Zoals Mitchell stelt: “[N]ational political purposes are furthered and development patterns are shaped by the granting or refusal of aid.” (Mitchell, 320) Is ontwikkelingshulp dan nodig? Ja. Zelfs de meest ongenuanceerde critici ontkennen de noodzaak van hulp niet en ook niet de verantwoordelijkheid die het westen daar momenteel in heeft. Waar de kritiek zich keer op keer opnieuw op richt is het beleid: er is een roep om hervorming! De vraag in dit hoofdstuk was in hoeverre de vergelijking tussen imperialisme dan wel kolonialisme met ontwikkelingshulp terecht temaken is. Het antwoord is niet eenduidig te geven, maar dat er aspecten van superioriteitsgevoel in het beleid van ontwikkelingshulp zitten wordt meermaals aangewezen. In de huidige uitvoering is ontwikkelingshulp voornamelijk voer voor critici, want het imperialisme is nog duidelijk aanwezig in onze democratische welvaartsstaat. Ontwikkelingshulp moet niet worden geschrapt, maar verdient een zeer kritische reflectie. 20 3 Genderstudies – De Underdogpositie van derdewereldlanden 3.1 Ongelijke machtsverhouding in ontwikkelingshulp De Engelsen gebruiken de term ‘partnership’ als ze het over ontwikkelingshulp hebben en ook de Nederlanders hebben het over ‘samenwerking’. Er is echter sprake van een relatie van grote ongelijkheid in macht en kennis. De reden dat wij in deze scriptie nog steeds gebruik maken van de term ontwikkelingshulp in plaats van de tegenwoordig meer gebruikelijke term ontwikkelingssamenwerking is dat het daar in werkelijkheid nog steeds op neerkomt. De vorm en richting van die ontwikkelingshulp worden grotendeels bepaald vanuit de positie van de gever, en nauwelijks in samenwerking met de ontvanger van deze hulp. Een van de kenmerken van imperialisme en kolonialisme is een sterke ongelijkheid die in stand word gehouden door de dominante partij. Er is een machthebber, en een zwakkere partij die overheerst wordt. Een ander kenmerk is de Westerse neiging om andere culturen als minder beschaafd en ontwikkeld te zien. Het bekeren en civiliseren van de inheemse cultuur wordt goedgepraat met het idee dat een lagere cultuur naar een hoger niveau wordt getild. Bij het onderzoeken van de relatie tussen imperialisme en ontwikkelingshulp zijn deze twee kenmerken van belang: het willen bekeren en beschaven en het geloof in de Europese superioriteit – kortom: imperialisme. Daarnaast speelt de waarde van de informatie waarop ontwikkelingshulp gebaseerd is een grote rol. Vanuit het perspectief van de postkoloniale theorie zal ik bekijken of, en zo ja: hoe deze factoren van belang zijn bij het verstrekken van ontwikkelingshulp. 3.2 Postkoloniale theorie Postkoloniale theorie behelst een heel breed scala aan onderwerpen. Het is een theorie die aandacht geeft aan gemarginaliseerde groepen en minderheden. De kritische theorie wil koloniale houdingen onderuithalen en aandacht schenken aan de andere kant van het verhaal. Daarbij wordt het perspectief van gekoloniseerde groepen serieus genomen en het verhaal van de slachtoffers verteld. Postkoloniale critici laten bovendien vooral zien hoe alomtegenwoordig het Westerse wereldbeeld is en hoe superieur het wordt geacht: als de norm waar andere culturen naar toe moeten werken. Het gaat ook over zaken als ‘agency’, weerstand, ongelijkheid, subjectiviteit en ‘hybridity’. (Slater 339) David Slater, professor in de geografie, definieert de relatie tussen exkoloniën en ex-kolonisten als een ongelijke relatie van dominantie en gedomineerde, waarbij de een in het centrum staat en de ander aan de periferie, zodat de laatste wordt gemarginaliseerd. Hij ziet 21 deze relatie echter niet als een eenzijdige relatie, maar als een betrekking die voortdurend verandert en beide partijen beïnvloedt. [T]he post-colonial can be deployed to bring into play the mutually constitutive role played by colonizer and colonized, center and periphery, or globalizers and the globalized. In other words, rather than remain within a frame that only sees a oneway power relation between the dominant and the dominated, the post-colonial turn recognizes that in these dynamic interactions both entities in the relation are inevitably affected, albeit in quite different ways. (Slater 339) Deze visie op de relatie tussen twee culturen als een relatie die dynamisch is en van beide kanten komt toont een manier om de verhouding tussen de gever van hulp en de ontvanger ervan te beschouwen. Er zijn echter ook andere manieren om die relatie te bekijken. Een tweede theorie die bij het onderwerp ontwikkelingshulp een rol speelt is die van het neokolonialisme, die betrekking heeft op nieuwe vormen van kolonialisme. Het gaat om landen die nu politiek onafhankelijk zijn maar toch economisch afhankelijk blijven van rijke westerse landen. (Huggan 242) In deze gevallen blijven machtsstructuren en beïnvloeding vanuit het Westen op een vergelijkbare manier een rol spelen als tijdens de periode van politieke afhankelijkheid. Het concept is grotendeels tegenovergesteld aan dat van het postkolonialisme, aangezien het juist denkbeelden omsluit die postkolonialisten trachten weg te nemen. Denk bijvoorbeeld aan sommige campagnes van ontwikkelingsorganisaties waarin de blanke man als redder wordt neergezet en alle donkere mensen slachtoffers zijn of in een andere mindere positie worden weergegeven: “[...] the way the campaign is presented – led by a white man’s voice, with groups of predominantly white American activists juxtaposed with survivors/victims who are African – paints a picture of neo-colonialism.” (Richardson) Die blijvende ongelijke relatie tussen gever en nemer lijkt een neokolonialistische versie van de relatie tussen de kolonisator en kolonie. Wijlen prins Claus noemde ontwikkelingshulp ’neokolonialisme met de beste intenties’(van Twillert) Ontwikkelingshulp bevat elementen van neokolonialisme; denkbeelden uit het tijdperk van grootschalige kolonisatie zijn terug te vinden in de manier waarop ontwikkelingshulp is opgezet. Het idee van hulp bieden aan mensen die het nodig hebben is natuurlijk niet slecht; het is echter in de uitvoering van dat idee dat zaken vaak misgaan. Motivaties als politieke invloed, economisch gewin en het verspreiden van westerse idealen gaan soms hand in hand met het geven van hulp. Ik zal hieronder verder uitwerken wat precies de achterliggende gedachten kunnen zijn die het geven van ontwikkelingshulp beïnvloeden. Hierbij gaat het tevens om het idee van Europese superioriteit, waar andere onderwerpen als culturele hiërarchie, de ‘savior’-houding en de ideologie dat Westerse 22 idealen moeten worden verspreid onder vallen. Ook wil ik het uitgebreider hebben over de koloniale houdingen die nog doorspelen in het idee van een superieur Westen. Ik zal daarom eerst teruggrijpen op de koloniale tijd en denkbeelden uit die tijd bespreken. 3.3 Kolonialisme Achille Mbembe, een belangrijke theoreticus en historicus die veel over Afrika schrijft, beschreef de kolonisatie als “ingrijpend genoeg om diepe breuklijnen in de samenlevingen na te laten, zelfs al kon ze deze nooit geheel onderwerpen.” (Mbembe 1989, 5) Kolonialisme beïnvloedde koloniën op verschillende manieren, de drie grootste transformaties waren de overgang tot kapitalisme, de introductie van grootschalige wreedheden en dwang, en de invoering van een domein-, denken- en gunstenstelsel. (Mbembe 1989, 3) Die veranderingen hebben een ingrijpend effect gehad op de machtsstructuur van ex-koloniën. Er heerst een systeem van voortrekkers; machthebbers geven posities weg aan favorieten en niet aan echt gekwalificeerde mensen; het is een stelsel van beloning en straf. Mensen die tegen het systeem ingaan worden gestraft met onnodige wreedheden en moord. Dit soort machtsverdeling zorgt er ook voor dat er geen echte arbeidsmentaliteit ontstaat en geen trots op eigen kwaliteiten. Dit heeft gevolgen voor de effectiviteit waarmee een economie opgebouwd kan worden en voor de kapitaalvorming. Dit zijn beide elementen die nodig zijn voor een geslaagde invoering van het kapitalistische systeem. Het resultaat van deze grootschalige veranderingen is een situatie die ontwikkelingshulp nodig maakt. Om te kunnen legitimeren dat hele volken door kolonialisme en imperialisme werden onderdrukt en tot slaven gemaakt moest er voor het grote publiek een soort verantwoording komen. Die verantwoording heeft de vorm gekregen van het idee van het brengen van beschaving, christendom en ontwikkeling naar landen die daar in Westerse ogen niet over beschikten. Zoals: “Indians seem to lack everything the English identified as civilized – cities, letters, clothing and swords” (Takaki 33). Andere culturen werden gedefinieerd door wat ze niet hadden, en niet door wat ze wel hadden. De Westerse veroveringen werden zo goedgepraat doordat ze zogenaamd beschaving brachten aan onderontwikkelde culturen; iets waarbij hiërarchie, superioriteit en topdown-verspreiding van informatie een grote rol speelden, ideeën die later bij ontwikkelingshulp ook zouden terugkeren. Dit ‘brengen van beschaving’ kwam voort uit een soort idealisme waarin het nodig en juist werd geacht om andere culturen te onderwerpen en te verheffen (Aerts 237), voornamelijk op een godsdienstige inslag: “Het betrekkelijke idealisme werd, zoals gezegd, gedragen door een vanzelfsprekend Europees en christelijk superioriteitsbesef: geen duurzame vooruitgang in Indië zonder verbreiding van ‘het christendom, den grondslag en hoofdfactor der Europeesche beschaving’.” (Aerts 233). Daarnaast waren ook andere Westerse idealen onderdeel van deze civilisatie. De ideologie van bekering maakte het bovendien noodzakelijk dat er een duidelijke 23 scheidslijn bestond tussen rassen, tussen het blanke ras en de donkere rassen die ‘de Ander’ vormden, dit was nodig om een duidelijke ideologie te behouden en te verantwoorden. (Huggan 243) Vanuit de koloniaal dominante partij werd bepaald wat de koloniën nodig hadden en hoe ze moesten functioneren: “the colonizer’s’ privilege to decide the true, the just and the culturally valuable” (Alcoff 206) Deze instelling is de voorloper van de eerder besproken neokolonialistische houding die bij het geven van ontwikkelingshulp bepaalt hoe er hulp wordt geboden (vanuit Westerse ideeën en idealen) en aan wie er hulp wordt geboden (aan degenen die Westerse idealen met de meeste ijver nastreven). 3.4 Westers superioriteits-denken Het heersende beeld van Westerse superioriteit was tijdens de periode van kolonisatie sterk aanwezig, maar is in de huidige maatschappij zeker ook nog terug te zien. Het Westen is het ideaalbeeld waar andere culturen alleen maar naar kunnen streven: een ideaalbeeld van democratie, kapitalisme, persoonlijke vrijheid en de mogelijkheid om jezelf omhoog te werken in de wereld. Het Westen is de norm en de standaard van waaruit alles wat anders is wordt beoordeeld, een standaard die wordt aangenomen zonder het besef realisatie dat het misschien ook anders kan. (Barry 193) What Denys Hay called the idea of Europe, [is] a collective notion identifying “us” Europeans as against all “those” non-Europeans, and indeed it can be argued that the major component in European culture is precisely what made that culture hegemonic both in and outside Europe: the idea of European identity as a superior one in comparison with all the non-European peoples and cultures. (Said 7) De notie van superioriteit zoals Said deze beschrijft is niet alleen een mening over die cultuur, maar ook een groot deel van de cultuur zelf. De Europese cultuur is ook buiten Europa een hegemonie. Het is de norm om een Westerse blanke man te zijn en dat heeft een groot voordeel voor de mensen die bij die groep horen. Het is ook de man waar het om gaat in dit paternalistische wereldbeeld, als vrouw heb je zelfs in de meest verlichte culturen vaak een lagere positie in de sociale rangorde. Huidskleur is eveneens een duidelijk herkenbare marker van identiteit, waarbij een blanke huid als ‘normaal’ wordt gezien. ‘Blank’ zijn is een eigenschap die onzichtbaar is en daardoor niet opvalt, en dat heeft bepaalde voordelen: White identity poses almost unique problems for an account of social identity. Given its simultaneous invisibility and universality whiteness has until recently enjoyed the 24 unchallenged hegemony that any invisible contender in a ring full of visible bodies would experience..(Alcoff 205) Blanken vormen de groep die automatisch voordeel heeft van zijn huidskleur omdat die niet anders is, maar normaal. Waar identiteit vaak wordt gedefinieerd door elementen van ‘anders’ zijn, werkt dat niet als men deel uitmaakt van de norm. Volgens de econoom William Easterly is het zo dat: ‘iedere keer dat je een westerse activist „wij” hoort zeggen, bedoelen ze „wij als blanken”.’(van Twillert) Blanke activisten scheiden zich zo af van de mensen die ze proberen te helpen en doen dat waarschijnlijk niet eens bewust. De gevolgen van dit diep ingebedde idee van superioriteit van de Europese (en tegenwoordig ook Amerikaanse) cultuur zijn een duidelijk gesloten manier van denken en een onbegrip tegenover alles wat anders is: "het vertrouwen in de superioriteit van de eigen beschaving impliceerde doorgaans weinig begrip voor de oosterse verhoudingen, religie en kunstuitingen” (Aerts 233) Vanuit de overtuiging dat het Westen superieur is aan andere culturen werd en wordt er een raamwerk gecreëerd van manieren om andere culturen in te plaatsen. Een voorbeeld hiervan is het Oriëntalisme, een raamwerk dat de Oriënt behandelt door er bepaalde ideeën over te verspreiden, een beeld ervan te creëren en er macht over uit te oefenen. Het is een Westers construct, dat ervoor zorgt dat de Oriënt gedomineerd kan worden en dat het een lagere status wordt toebedeeld. (Said 3) Het lijkt mij dat dit soort raamwerken niet alleen bestaan voor de Oriënt, maar ook voor andere culturen. Iedereen groeit op in zijn eigen cultuur en maakt vanuit die cultuur kennis met een vaststaand raamwerk van vooroordelen en stereotypen over andere culturen. Het is vrijwel onmogelijk om uit de eigen cultuur te stappen om met een objectieve blik naar andere culturen te kijken. 3.5 Hiërarchie Vanuit de westerse aanname dat culturen onderling ongelijk zijn, wordt eigenlijk geïmpliceerd dat er een hiërarchie bestaan waarin de een beter is dan de andere. Het idee van hiërarchie werd zelfs in het blad Kennis en Kunst uit 1870 neergezet als feit: de laagste soort mens waren de Australiërs (hiermee werden de Aboriginals bedoeld) en de hoogste ontwikkelde soort waren de Europeanen. De ‘laagste’ soort werd genoemd “gelijk het dier” en had “dierlijke instincten”, ook zijn ziel was niet zo volledig als bij een Europees mens die “bijna het evenbeeld van God” is.(Müller 179) Het Westen heeft hierin de hoogste positie: een positie waar andere culturen naar zouden moeten streven, althans zo ziet men dat vanuit het superioriteitsgevoel waarvan de Westerse cultuur doordrongen is. 25 Dit idee van een hiërarchie ontleent zijn argumenten onder andere aan het sociaal darwinisme; culturen evolueren of ontwikkelen zich naar een hogere en betere vorm. Voor Herbert Spencer, een tijdgenoot van Darwin, betekende sociale evolutie een ontwikkeling van gedetermineerde vooruitgang. Dit houdt in dat de samenleving van simpel naar ingewikkeld is gegaan en dat het volgens Spencer zijn hoogtepunt heeft bereikt in de rijke, vreedzame westerse samenleving. (Wilterdink 445) Hieruit volgt dat culturen in Afrika of Azië zich bijvoorbeeld nog niet zo ver hebben ontwikkeld als de Westerse beschaving, en hulp nodig hebben om op het hetzelfde niveau te kunnen komen. Alcoff zegt dat de Europese landen vaak worden gezien als "the progressive vanguard of the human race”. (Alcoff 206) Het zijn landen met westerse en Europese waarden die de rest van de wereld met zich mee trekken en het leidend voorbeeld vormen: een duidelijk geval van superioriteitsdenken, dat heel sterk leeft in de dominante cultuur van dit moment. Als je gelooft in deze hiërarchie, versterkt dit het gevoel dat de Westerse cultuur ongelijk is aan andere culturen, hoger staat en belangrijker is. Dit heeft gevolgen voor de benadering van ontwikkelingshulp: die wordt nooit op een gelijkwaardige basis gegeven, maar vanuit het principe dat een minder ontwikkelde cultuur op hoger niveau moet worden getrokken. Deze hiërarchie is een neokoloniaal idee; postkolonialisten hebben een meer dynamisch beeld van de relatie tussen culturen. Er bestaat volgens hen een proces van wederzijdse beïnvloeding, waarin ook de dominante partij verandert onder invloed van de onderdrukte partij. Deze wederzijdse beïnvloeding zou alleen meer aandacht moeten krijgen, ook als het gaat om ontwikkelingshulp. Ook binnen culturen is er in hoge mate sprake van hiërarchieën. Er is een sociale hiërarchie waarbinnen mensen hogere of lagere posities innemen; een onofficieel klassensysteem. Daarnaast is de relatie tussen de posities van mannen en vrouwen is ook hiërarchisch te noemen. In het Westen verdienen vrouwen ondanks hun officiële gelijke status nog vaak minder dan mannen in vergelijkbare posities en worden belangrijke posities sneller aan mannen gegeven: het beeld van de vrouw als het ‘zwakkere’ geslacht is niet helemaal verdwenen. Vooral in derdewereldlanden speelt deze sekseongelijkheid een grote rol. Het is vaak deel van de cultuur en de plaatselijke religie dat vrouwen in een ondergeschikte positie worden gedrukt. Vrouwen hebben daardoor een nog zwakkere positie en komen dan ook sneller in aanmerking voor hulp. 3.6 Verspreiden Westerse idealen; bekeren en civiliseren Wat duidelijk naar voren komt bij verschillende critici van ontwikkelingshulp is dat het geven van hulp vaak wordt beïnvloed en/of bepaald door bepaalde westerse waarden. Ontwikkelingshulp had aanvankelijk vaak een politieke motivatie; er heerste angst voor communisme in het Westen, en dat stimuleerde de ontwikkelingshulp aan landen die het ‘gevaar’ liepen onder communistische 26 invloed te komen. Op deze manier werd ontwikkelingshulp gebruikt, niet om mensen te helpen, maar om onze westerse liberale politiek te beveiligen tegen een dreiging van het communisme. Daarop doelde David Slater toen hij beweerde dat het einde van de Koude Oorlog ook het einde betekende van een van de belangrijkste redenen voor het verdelen van hulp. (Slater 336) Een ‘partnership’ in ontwikkelingshulp klinkt op het eerste gehoor gelijkwaardig, maar wordt in de praktijk uitgewerkt als een relatie waarbij de dominante partij bepaalt wie hulp krijgt, en op welke manier. “[I]f you do not accept our view of development, then we will not provide you with aid” (Slater 345), en: “either you accept the approaches which we think are right for you or you will not qualify for a long-term partnership with us [...]” (Slater 345). Dit doet onmiddellijk denken aan de houding van kolonisten die voor hun kolonie bepaalden wat waar, juist en waardevol is. (Alcoff 206) Het maakt duidelijk dat men het belangrijk vindt de eigen idealen te verspreiden. De ontwikkelingslanden hebben vanuit hun positie van afhankelijkheid en noodzaak geen macht om hier tegen in te gaan, zodat het erop neerkomt dat landen die meegaan in de westerse idealen en manieren van denken meer hulp krijgen dan andere landen. Het was de plicht van de beschaafde Europeaan om overal waar hij ging het christendom te verspreiden en dan vooral onder ‘wilden’ als Indianen en Afrikanen: een imperialistisch ideaal dat tegelijk ter legitimatie dient van het veroveren en onderdrukken van koloniën. (Takaki 33) In de ontwikkelingshulp is deze drang tot bekeren terug te zien. Hulp gaat soms hand in hand met het opzetten van christelijk onderwijs, of wordt onthouden aan groepen die niet overeenstemmen met wat er in de Bijbel staat. Een voorbeeld daarvan is het weigeren van hulp aan aidsslachtoffers omdat homoseksualiteit volgens de christelijke zedenleer een zonde is. Er wordt ontwikkelingshulp geboden vanuit een westers perspectief, met een aandrang op culturele verwesterlijking en adoptie van het christelijk geloof. De neiging om de ‘redder’ te spelen – ‘the savior attitude’ - is een westers en waarschijnlijk ook christelijk ideaal, maar heeft deze wel het beoogde effect? Hebben mensen er wel behoefte aan om gered te worden als ze daarvoor allerlei westerse denkbeelden moeten accepteren? Ontwikkelingshulp “subtly reinforces an idea that has been one of Africa’s biggest disasters: that well-meaning Westerners need to come in and fix it” (Richardson). Het is een feit dat 25% van de gevallen van interventies door de VN resulteerde in vrede, tegen 50% van de gevallen waar de VN zich afzijdig hield.(Koops 18) Westerlingen zien het westerse leven vaak als een ideaalbeeld dat ze maar wat graag ook aan andere mensen gunnen – of willen opdringen. Ze willen zwakkere mensen en samenlevingen redden door democratie en consumptiegoederen aan te bieden; het probleem is vaak dat we helemaal niet weten of deze ideeën en zaken in een totaal andere cultuur en maatschappij hetzelfde effect hebben als ze dat in het Westen hadden. Er wordt simpelweg aangenomen dat ze in elke situatie het beste zijn. Dit heeft meerdere oorzaken, waarvan ik er één 27 later zal behandelen, namelijk de combinatie van gebrekkige kennis van derdewereldlanden en een top-down flow van communicatie. Het ‘redder spelen’ is een sterk paternalistische houding, vergelijkbaar met het motto ‘vrouwen en kinderen eerst’ dat al heel lang bestaat. Vrouwen en kinderen worden gezien als de zwakkere groep die beschermd moet worden door de sterke man die beter geschikt is om beslissingen te nemen en de dominante partij te vormen. Deze geslachtsgebonden rolverdeling vormt een vast onderdeel van de westerse mentaliteit; er is de laatste honderd jaar wel steeds meer verandering in gekomen, maar ten opzichte van andere culturen is daar nog nauwelijks sprake van. Bij ontwikkelingshulp ligt er meer nadruk op het ondersteunen en helpen van vrouwen; zij worden gezien als extra ‘behoeftig’. Mannen worden eerder geacht voor zichzelf te zorgen, maar ook gezien als risicofactor voor corrupt gedrag en misbruik van fondsen. Er worden over het algemeen echter weinig fondsen beschikbaar gesteld voor het bevorderen van gendergelijkheid in ontwikkelingslanden. (Ali 2006) Door de grote ongelijkheid worden vrouwen vaker het slachtoffer van ziektes als aids, omdat zij niet voor zichzelf hebben leren opkomen. Het niet laten meedraaien van vrouwen in de economie kan een culturele barrière veroorzaken die ontwikkeling in de weg zit.(Koops 11) Beslissingen in de Amerikaanse en Europese politiek hebben invloed op de manier waarop ontwikkelingshulp wordt gegeven. Een voorbeeld is de ‘Global Gag Rule’ die maakt dat de Amerikaanse overheid geen geld geeft aan NGO’s die abortus ondersteunen in ontwikkelingslanden. “NGO’s die in aanmerking willen komen voor financiering uit het Amerikaanse budget voor gezinsplanning moeten officieel verklaren dat zij ‘geen abortus uitvoeren en dit ook niet actief propageren als een manier van geboortebeperking’.” (Ali 2006) Ontwikkelingshulp wordt dus aangepast aan de normen en waarden van de gever, niet van de ontvanger. 3.7 Informatie en kennis Hulp, kennis en technologie gaan vaak in één richting, van de rijkste landen naar de armste landen. Er wordt doorgaans niet gekeken naar wat we van arme, of zelfs maar van andere, landen kunnen leren en naar hoe zij de zaken aanpakken. Deze houding zorgt ervoor dat een bron van kennis die niet vanuit het westen komt vaak wordt genegeerd of waardeloos wordt geacht. In het Westen hebben we niets nodig uit die niet-Westerse landen, maar omgekeerd hebben zij wel onze ideeën nodig – een eenrichtingsverkeer dat in de hand wordt gewerkt door de toenemende globalisering. (Slater 350) [there exists] a belief in the relevance of a one-way flow; that the poor have to wait for the benefits of access to Western knowledge and technology, as if (a) this is an 28 immanently positive process, and (b) the developing countries have no independent sources of knowledge and ideas relevant not only to their own societies but to the world as a whole. (Slater 351) Een ander probleem is dat kennis over de situatie in arme landen wel de andere kant op moet, maar dat gaat vaak moeizaam. De beschikbare informatie over de realiteit van ontwikkelingslanden komt vaak uit de tweede hand of heeft helemaal geen duidelijke bron, maar wordt als algemene kennis aangenomen. In de woorden van Mbembe: “representations possessed and accumulated without anyone’s knowing how, notions that everyone uses but of origin quite unknown” (Mbembe 8). Binnen de ontwikkelingssector ligt de nadruk op beleid en het tevredenstellen van donors; niet op het ter plekke kijken hoe het zit en wat het effect is van de hulp. Veel kennis is door vele handen gegaan en daardoor noodzakelijk vervormd. Ook zeggen de mensen die hulp krijgen wat de donors willen horen, en dat geeft lang niet altijd een realistisch beeld van wat zich werkelijk afspeelt. (Mbembe 3) Dit lijkt op wat Aerts opmerkt over de koloniën: er is geen vrije pers in koloniën, alle informatie komt van de dominante kant en is daarom gekleurd. (Aerts 224) Dit geldt nu eigenlijk nog steeds: de informatie die wij hier krijgen wordt verzameld door Westerse mensen die voor Westerse organisaties werken. Hoe weet je dan hoe vertekend die informatie is? Er is volgens sociaal antropoloog Rosalind Eyben te weinig interesse bij hulpverleners om ontwikkelingsgebieden zelf te bezoeken; zij zijn meer bezig met het tevredenstellen van donors en creëren van een positief plaatje voor de buitenwereld. Er is weinig animo om uit de eerste hand informatie te verkrijgen over de effecten van ontwikkelingshulp; “[...] the level of interest in getting closer to ‘development realities’ remains low.” (Eyben 139) Theorie en goedbedoelde hulp worden daarom te weinig gekoppeld aan een realistisch beeld van de situatie. Dit veroorzaakt misplaatste hulp en werkt de effectiviteit van de hulp ook heel erg tegen. Volgens econoom William Easterly is het noodzakelijk om een bottum-up aanpak in te voeren; hulporganisaties zouden per situatie een specifieke oplossing voor specifieke problemen moeten zoeken.(van Twillert) Er is al met al een stroom van onbetrouwbare informatie die vaak niet serieus wordt genomen bij gebrek aan een betrouwbare bron of als gevolg van de gesloten houding van het Westen. Er wordt te weinig moeite gedaan om goede informatie te verkrijgen en de beschikbare informatie is gekleurd. Dit werkt de effectiviteit van ontwikkelingshulp flink tegen. Zonder duidelijke informatie die gebaseerd is op betrouwbare bronnen is het niet mogelijk om passende plannen te maken voor een bepaalde situatie. Dat de informatie niet realistisch is heeft twee oorzaken. Enerzijds is er aan de kant van de gever een gebrek aan wil om ter plekke kennis te verzamelen, en anderzijds is er aan de kant van de ontvanger naast corruptie het doelbewust verstrekken van onjuiste informatie om de geldstroom in gaande te houden. 29 3.8 Imperialisme vanuit het Westen De dominerende partij schrijft de geschiedenis; en omdat het Westen al heel lang een dominante cultuur vormt, is het beeld dat wij hier in het Westen van de wereld hebben vanuit ons eigen perspectief gegroeid. Er wordt pas sinds kort, onder andere door postkoloniale theoretici, naar de gemarginaliseerden en onderdrukten gekeken. Het is moeilijk om door het dominante perspectief heen te breken, vooral als je daar zelf deel van uitmaakt. Het feit dat de norm onzichtbaar is, zorgt ervoor dat het moeilijk is om te zien hoe groot de invloed van die norm is. Het hierboven in enig detail beschreven Westerse perspectief beïnvloedt veel facetten van onze eigen maatschappij en is op globaal niveau sterk aanwezig in de mondiale politiek en economie. Daarbinnen valt ook een groot deel van de ontwikkelingshulp die in overgrote meerderheid afkomstig is van regeringen en wereldwijde organisaties die ook binnen dat dominante perspectief vallen en erdoor beïnvloed worden. Dat feit zorgt ervoor dat de hulp vaak gepaard gaat met andere motieven, en dat de vorm en hoeveelheid ervan ook bepaald worden door andere factoren, dan de behoefte van de ontvangers van die hulp. Europese dominantie, ongelijkheid, vooroordelen en het gebrek aan eerstehands kennis: al deze factoren bepalen hoe hulp wordt gegeven, en aan wie. Deze aspecten verwijzen duidelijk terug naar de imperialistische houding die de Europese cultuur kenmerkte in koloniale tijden. In het Westen bestaat een bepaald idee van wat rijkdom is. Terwijl arm en rijk relative begrippen zijn; in Afrika kan een persoon die van het land kan leven en zijn familie eten geven zich ook rijk voelen. Met dit verschil in wat mensen zien als rijkdom wordt ook geen rekening gehouden, materiele rijkdom is niet altijd het belangrijkst. Ontwikkelingshulp is een zeer materiele vorm van invloed uit oefenen op de cultuur, economie en politiek van ontwikkelingslanden. Zo blijft een afhankelijkheidsrelatie bestaan die machtsverschillen in stand houdt. Westerse ideeën worden verspreid, en soms zelfs opgelegd, in samenspel met het verstrekken van fondsen en andere vormen van ondersteuning. 30 4 De interdisciplinaire benadering In deze studie is het niet nodig gebleken een gemeenschappelijke basis te creëren. Deze ‘common ground’ is er al doordat de disciplinaire inzichten feilloos op elkaar aansluiten en elkaar juist aanvullen. In dit hoofdstuk zetten we daarom de reeds aanwezige common ground uiteen, waarin we laten zien hoe de inzichten met elkaar verweven zijn. 4.1 Machtsrelaties/ongelijkheid Een relatie tussen iemand in nood en een hulpverlener is per definitie afhankelijk. Daar hoeft ook niets mis mee te zijn. Echter, de laatste 50 jaar is gebleken dat deze afhankelijkheid juist is gestimuleerd. Het is het Westen niet te doen om het verlenen van hulp en gehoor geven aan de behoeften van mensen die een minder goed leven zouden hebben, maar het creëren van een machtsbasis op relationele gronden. Door de hulpverlening te koppelen aan strikte criteria worden hulpbehoevenden gedwongen zich naar het beeld van de hulpverlener te voegen. Uit de doelstellingen van Europese ontwikkelingshulp blijkt dan ook de tegenstrijdigheid van enerzijds een stimulering van autonomie, onafhankelijkheid, maar tegelijkertijd stimulering van Westerse waarden. Daar komt bij dat de ontwikkelingslanden geld willen ontvangen, dus onafhankelijkheid onbereikbaar is zolang een financieel eenzijdige relatie blijft bestaan. West-Europa heeft de touwtjes in handen en beslist over de aangeboden hulp. Vanuit het perspectief van postkoloniale theorie en gendertheorie komt duidelijk terug hoe ongelijk de machtssituatie tegenwoordig nog is tussen de ontvangers van ontwikkelingshulp en de zenders daarvan. Postkoloniale theorie probeert die ongelijkheid aan het licht te brengen en het dominante wereldbeeld te doorbreken. Het maakt duidelijk hoe diepgeworteld ideeën van westerse superioriteit in onze maatschappij aanwezig zijn. Door die aanwezigheid van dit superioriteitsgevoel gaat het ondanks de term ontwikkelingssamenwerking toch nog steeds om ontwikkelingshulp. Deze ongelijkheid is terug te zien in de voorbeelden die de geschiedenis bijvoorbeeld de studie onder de hulpverlening aan doven in Jamaica, waar pijnlijk duidelijk werd hoe ‘de dove’ zich als zielig en minderwaardig behandeld voelde doordat hij geholpen werd doormensen die precies datgene hadden wat hij miste. Dit betekent dat de manier van hulp geven en aan wie de hulp precies wordt gegeven wordt bepaald door de dominante partij. De partij die hulp krijgt staat laag in de hiërarchie en heeft zelf niet de kans om op een gelijkwaardig niveau mee te denken over de eigen situatie Het blijkt dus dat vanuit beide perspectieven een verglijkbaar beeld van dominantie terug komt. Vanuit de praktische kant blijkt dat afhankelijkheid een grote rol speelt in de machtsverhoudingen en vanuit de postkoloniale kijk blijkt dat de ongelijkheid tussen ontvanger en gever nog sterk aanwezig is. Ontwikkelingslanden zijn afhankelijk van Westerse landen voor geld en ondersteuning en dat werkt een blijvende situatie van ongelijkheid in de hand. Het zijn 31 dus twee termen die beide het machtsverschil aanduiden die aanwezig is tussen de dominante Westerse landen en de ontwikkelingslanden waarmee ze een relatie hebben. 4.2 Negatieve effecten In tegenstelling tot wat je zou denken blijkt ontwikkelingshulp lang niet altijd goed uit te pakken. We hebben gezien hoe interne relaties veranderen door het bevoordelen van een plaatselijke elite. Deze en andere gevolgen van verkeerde hulpverlening hebben gezamenlijk een negatieve invloed op de economie. In de case study van Nigeria kwam bijvoorbeeld naar voren hoe de nationale productie zakte, terwijl de ontwikkelingshulp aan dat land juist behoorlijk toenam. Het geven van ontwikkelingshulp gebeurt op dit moment nog op een manier die dergelijke misstappen niet weet te ontwijken. Het geven van hulp zorgt voor een aanhoudende afhankelijkheidssituatie die tegenwerkt dat een land als Nigeria zich zelfstandig kan ontwikkelen tot een sterkere economie. We zagen hier weliswaar een essentieel verschil tussen Azië en Afrika, maar kunnen de negatieve gevolgen niet ontkennen. Vaak mengt het Westen zich te veel in de lokale politiek en economie. Het westerse hulpsysteem gaat hand in hand met westerse denkbeelden die de inheemse cultuur veranderen en andere manieren van denken de kop in drukken zonder te kijken naar gevolgen daarvan op de lange termijn. Het is een probleem dat het Westen andere culturen (onbewust) niet als gelijkwaardig lijkt te beschouwen en daardoor de waarde ervan niet inziet. Ons liberalisme streeft naar voor ons hoge normen, maar sluit iedereen die niet zich niet aan deze normen conformeert uit. Hierdoor gaan allerlei tradities en culturen verloren. Beide perspectieven laten zien dat er verschillende negatieve effecten zijn bij het geven van hulp. Waarbij er bij het eerste stuk vooral gaat over effecten op de economie en politiek, komen de negatieve gevolgen op de lokale cultuur terug bij het underdog-perspectief. Beide geven inzicht in de aanhoudende afhankelijkheid van ontwikkelingslanden die slecht is voor de lokale economie. Ook de blijvende aanwezigheid van dominante Westerse landen die willen bepalen hoe het eraan toe gaat heeft negatieve gevolgen volgens beide perspectieven. 4.3 Eenrichtingsverkeer van informatie Informatie verspreid zich vaak maar één kant op: top-down. Informatie vanuit de westerse dominante cultuur wordt gezien als waardevol en iets waar ze in ontwikkelingslanden behoefte aan hebben. Andersom wordt kennis vanuit die ontwikkelingslanden niet zo serieus genomen en vaak als minder waardevol gezien. Daar komt bij dat de ontwikkelingshulp maar een selecte groep mensen bevoordeelt welke altijd zal roepen hoe goed het systeem werkt. Het bleek al hoe eenzijdig het verhaal belicht kan worden door teveel met de eigen ogen te kijken. Dit maakt de evaluatie van de ontwikkelingshulp problematisch. Zo gaat ontwikkelingshulp in de vorm van het opzetten van 32 onderwijs bijvoorbeeld vaak op een Westerse manier, zonder te bekijken hoe dat vanuit de lokale cultuur misschien op een beter passende manier kan. De realiteit van de situatie in ontwikkelingslanden wordt vaak niet herkend. Er een gebrek aan reality-checks, waarbij de praktijksituatie onder de loep wordt genomen, iets waar antropologen op blijven hameren. Dit is een probleem omdat veel informatie door westerse mensen wordt verzameld en daarna ook door westerse mensen geanalyseerd. In de eerder beschreven evaluatie van ontwikkelingshulp werden alleen de visies meegenomen van hooggeplaatste personen uit organisaties die het ontwikkelingsgeld ontvangen. De uitkomst van het onderzoek was dan ook niet verassend. Bij evaluaties wordt er zo een westerse filter overheen geplaatst die in de weg staat van een eerlijk beeld op de effectiviteit van hulp. 4.4 Civilisatie en verspreiden van westerse idealen Het geven van ontwikkelingshulp gaat heel vaak samen met het verspreiden van westerse idealen. In allerlei vormen wordt getracht de West-Europese idealen van een kapitalistische democratie en in sommige gevallen het christendom op te leggen aan de ontwikkelingslanden. Vanuit het idee dat de westerse cultuur superieur is wordt aangenomen dat het voor iedereen de beste manier van leven is. We houden vast aan ons eeuwenoude stokpaardje van de Verlichting, waarin we tot de verheffing van ons mens-zijn kwamen. Zowel uit de selectie van hulpvragers en uit het Europese hulpverleningsbeleid blijkt hoe bevordering van westerse systemen vooraan lijkt te staan. Hulp kan worden onthouden aan landen die geen democratie hebben bijvoorbeeld. Ook is het verspreiden van het christendom nog vaak een doel bij het geven van hulp. Westerse mensen hebben de neiging om redder te spelen en willen daarbij andere culturen ‘beschaven’, maar alleen op de manier zoals zij die zelf kennen. Wellicht in oprecht mededogen, maar met grote egocentrische oogkleppen op, dwingt het Westen deze ‘volmaakte’ systemen af. Wederom komen beide perspectieven met hetzelfde resultaat: dat van gedwongen westers civiliseren. De eerste heeft het echter voornamelijk over het invoeren kapitalisme en democratie uit het idee dat iedereen gelijk is en gelijk moet kunnen leven. Bij het genderperspectief komt het meer vanuit een idee van ongelijkheid, waarbij culturen van een laag niveau naar een hoog niveau worden getild. Neokolonialisme Al deze zaken samen geven een beeld van een neokolonialistische situatie: het beeld van een blanke superioriteit, het creëren van afhankelijke relaties om een machtsbasis te verwerven en het afdwingen van culturele, politieke en economische aanpassing. Vanuit geschiedkundig perspectief maakten we de vergelijking tussen kolonialisme dan wel imperialisme en de ontwikkelingshulp door een brug te slaan van de Verlichte geest die gelijkheid navecht naar het overdragen – lees: vaak opleggen - van deze zelfde waarden. De tegenstelling kan niet groter. Hoewel benadrukt moet blijven 33 dat de intenties van het individu ongetwijfeld anders waren ten aanzien van kolonisatie dan die van de politiek, moeten we evenzo erkennen dat hoe oprecht we nu ook de hulpbehoevende willen helpen uit mededogen, we op politiek niveau vooral onze normen gerealiseerd zien. Ondanks alle kritiek uit de hoek van de post-koloniale studies, is dit niet fundamenteel veranderd – sterker nog, we zagen in de case study van Nederland naar aanleiding van het falende beleid zelfs een uitbreiding van het aantal criteria! Zoals hierboven al een keer vermeld is zag men ontwikkelingshulp al als ‘neokolonialisme met de beste intenties’. 4.5 Integratie Hoewel het creëren van een common ground niet nodig is gebleken, blijft het vraagstuk complex met inzichten van twee uiteenlopende disciplines. We kunnen deze inzichten niet simpelweg samenvoegen, want dat zou het interdisciplinaire karakter tekort doen. Voor de integratie van de verschillende inzichten hebben we gekozen voor de organisatietechniek. We hadden in eerste instantie verwacht in de geschiedenis een metabenadering aan te treffen welke het algemene verhaal vertelde, waarvan de genderstudies een specifieke aspect belichtte. Het is echter gebleken dat deze twee disciplines zich op hetzelfde niveau bewegen en veel vergelijkbare aannames en concepten kennen. De verschillen zijn al kort benoemd, maar verdienen enige toelichting. Zoals gezegd richt de genderstudies zich op de ‘underdog’, de onderbelichte. De politieke geschiedenis richt zich, zoals dat door historici wordt genoemd, op de ‘Great Men’, of wel de gangbare namen en gebeurtenissen waar veel over is geschreven. Maar de verschillen gaan veel verder dan dit studieobject. De genderstudies hanteert namelijk voornamelijk theorieën om gebeurtenissen te verklaren, vaak met actuele relevantie, waar de geschiedenis zich meer bezighoudt met concrete gebeurtenissen en het zo mogelijk beschrijven van het verloop. Een belangrijk verschil dat we in dit onderzoek zijn tegengekomen is een verschil dat een onbedoelde hiërarchische bijklank heeft. Doordat de genderstudies zich richt op een specifieke groep en vooraf opgestelde aannames hanteert, wordt een groot stuk van het verhaal overgeslagen. Dit stuk, wat we ‘de nuance’ zouden willen noemen, wordt door de geschiedenis als discipline gebracht. Hierbij willen we benadrukken dat ‘de nuance’ niets zegt over de waarde van de discipline, maar meerover de beperkte kaders van het onderzoek. We zouden het dan ook precies omgekeerd kunnen stellen: dat de geschiedenis een groot verhaal vertelt, maar dat de beperkingen van gangbaar historisch onderzoek opgevangen dienen te worden door de genderstudies, waarin deze laatste in dit voorbeeld ‘de nuance’ brengt. Met theorieën en verklaringen enerzijds en gebeurtenissen en beschrijvingen anderzijds kan de organisatietechniek duidelijk maken dat we met twee verschillende disciplines te maken hebben en dus met twee verschillende typen inzichten. Normaal gesproken wordt geschiedenis bij deze 34 techniek op metaniveau beschreven, omdat het meestal de andere disciplines niet weerlegt maar juist ondersteunt met grotere verhaallijnen, maar in dit onderzoek begeven geschiedenis en genderstudies zich op hetzelfde niveau. In plaats van de gebruikelijke organisatie in hiërarchische verhoudingen plaatsen we de twee disciplines op één lijn waarbij ze zich bezig houden met een wezenlijk ander doel. Niet alleen in dit onderzoek, maar in alle onderzoeken waarin sociale verhoudingen aan bod komen zouden deze disciplines gezamenlijk aan bod moeten komen. 35 5 A more comprehensive understanding Hoe goedbedoeld we soms ook de helpende hand aan derdewereldlanden reiken, het is meer dan puur altruïsme. Het lijkt zo mooi??(mooi is misschien niet het goede woord:p): de foto’s van breed lachende kindjes zonder benen, of zesjarige meisjes die vijftien liter water moeten dragen; we voelen medeleven, schaamte, schuld; we besluiten geld te geven aan de organisaties die weten hoe ze moeten helpen. En de roep om hulp blijft komen… Maar weten deze organisaties wel hoe de ander geholpen moet worden? Het is duidelijk gebleken dat het geld lang niet altijd wordt besteed zoals het zou moeten. Natuurlijk blijft er geld aan de strijkstok hangen door de bureaucratie en de omvang van organisaties. Natuurlijk zijn mensen niet altijd eerlijk en weten we niet waar het terecht komt. Maar zelfs wanneer we van een keurige overdracht van geld en diensten uitgaan, moeten we ons afvragen of het wenselijk is in haar huidige vorm. Het is niet voor het eerst dat de westerse wereld haar grenzen verlegt onder het mom van ‘goed nabuurskap’. In deze scriptie werd duidelijk dat de theorieën die imperialisme met ontwikkelingshulp verbinden ondersteund worden door historische voorbeelden. In de geschiedenis zijn vaker koloniën uitgebreid om de inheemse bevolking te civiliseren, om te ‘delen’ in ons rijke, westerse leven. In onze bureaucratische samenleving zijn het echter de beleidstukken die de motieven verraden: de doelstellingen maken duidelijk dat ‘onbaatzuchtige’ hulp alleen wordt gegeven aan diegenen die voldoen aan vooraf gestelde voorwaarden. Daarbij blijkt dat er niet alleen welzijn wordt nagestreefd, maar welzijn volgens westerse normen: democratie, kapitalistische economie en gelijkheid. Welzijn wordt ook gemeten in materiele zaken, hoeveel geld en spullen je hebt. Men kan echter ook op een andere manier gelukkig zijn, wie zegt dat mensen niet gelukkig kunnen zijn zonder een telefoon en een computer? Deze normen zijn het fundament van de westerse samenlevingen, dus moet deze rijkdom verspreid worden: de negatieve effecten van Europese interventie lieten echter zien dat onze systemen niet per se even goed functioneren in een ander soort samenleving, in een andere cultuur, tussen andere mensen. De reden dat dit moeizaam onder de aandacht gebracht kon worden, lijkt vooral te wijten aan de eenzijdige informatie die wordt overgebracht. De informatiestromen gaan top-down, van ‘boven naar beneden’, van de hulpgever naar de -ontvanger en niet andersom. Evaluaties gaan daardoor vooral over het praktisch functioneren van organisatiestructuren, maar niet over de hulpvraag van de ontvanger. Niemand weet beter wat je nodig hebt dan jijzelf, dus de evaluatie moet onder de ontvangers in persoon plaats hebben. De westerse wereld moet leren begrijpen dat onze systemen niet heilig zijn en zeker geen voorwaarde mogen zijn voor hulpverlening. De financiële macht van het westen zorgt voor 36 wenselijke reacties uit de ontvangende landen, uit angst om gekort te worden op giften. Er moet kritischer gekeken worden naar de noodzaak van hulp, vanuit de positie van de ontvanger. Hulp moet worden losgekoppeld van politieke hervormingen (in ieder geval van de specifiek westerse politieke hervorming) en zou uiteindelijk direct bij de ontvanger terecht moeten komen. Uiteraard blijven de culturele verschillen bestaan en zijn blinde vlekken niet te voorkomen, maar er is wel de ruimte om kritischer te kijken naar onze visie op andersdenkenden en andere culturen in het algemeen. Dé oplossing wordt wellicht niet gevonden, maar er blijft veel winst te behalen. Ons voorstel zou daarom zijn te beginnen met onderzoek down-up, of wel vanuit het perspectief van de ontvangers. Het is gebleken dat de tussenkomst van plaatselijke elites de hulpverlening ernstig bemoeilijkt. Veel wetenschappers die op dit gevaar hameren hebben een antropologische achtergrond, omdat in de culturele antropologie van binnenuit wordt ervaren wat de invloed van ontwikkelingshulp op lokaal niveau is en welke hulp er nodig is. Er zouden daarom meer investeringen moeten komen in evaluaties vanuit de antropologie. Momenteel wordt de discussie omtrent ontwikkelingshulp grotendeels gevoerd door de politiek versus ervaringsdeskundigen. Als deze twee partijen samenwerken zijn wij er van overtuigd dat een more comprehensive understanding in deze complexe situatie bereikt kan worden. 37 6 Bronnen Afbeeldingen Cover: Foreign Poliocy, Foreign Aid, (25-05-2012) http://shadow.foreignpolicy.com/category/topic/foreign_aid Literatuur Aerts, R., De Letterheren: Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids, Meulenhoff, Amsterdam, 1997 Alcoff, L.M., The Whiteness Question, in: Visible Identities, race, gender and the self (2006) pp. 205-223 Ali, E.S. & J. Bushee, ‘Focus op vrouwen bij Internationale Aids Conferentie- veel woorden, (nog) weinig daden’, SoAids Magazine 3(4) (2006) Ashcroft, B., G. Griffiths & H. Tiffin, Post-Colonial studies: the key concepts, tweede editie (Londen 2007) Bakare, A.S., ‘The macroeconomic impact of foreign aid in sub-sahara Africa: the case of Nigeria’, Business Management Review 1 (5) (2011) pp. 24-32 Barkan, J.D., ‘Development Assistance: What recipients think’, Journal of Democracy, 23 (1) (2012) pp. 129-137 Barry, P., Postcolonial Criticism, in: Beginning Theory: An Introduction to Literary and Cultural Theory, 2002, p. 192 Bhattarai, B.P., ‘Foreign Aid and Growth in Nepal: An Empirical Analysis’, The Journal of Developing Areas 42 (2) (2009) pp. 283-302 Brodin, A., Getting politics right : democracy promotion as a new conflict issue in foreign aid policy, Proefschrift aan Göteborgs Universitet (2000) Carey, H.M., God's Empire Religion and Colonialism in the British World, c.1801–1908, Cambridge University Press (2011) Columbia Electronic Encyclopedia, Imperial Conference, zesde editie, Columbia University Press (2000) Conklin, A.L., ‘Colonialism and Human Rights, A Contradiction in Terms? The Case of France and West Africa, 1895-1914’, American Historical Review 103 (2) (1998) pp. 419-443 38 Cooley, R.J., C.J.L. Murray et. al.,’Financing of global health: tracking development assistance for health from 1990 to 2007’, The Lancet 373 (9681) (2009) pp. 2113–2124 Erbeznik, K., ‘Money Can't Buy You Law: The Effects of Foreign Aid on the Rule of Law in Developing Countries’, Indiana Journal of Global Legal Studies 18 (2) (2011) Eyben, R., The Sociality of International Aid and Policy Convergence, in: D. Mosse, Adventures in Aidland, The Anthropology of Professionals in International Development (2011) p. 140 Fredrickson, G.M., Racism, A Short History (Princeton 2003) Freres, C., ‘The European Union as a “Global Civilian Power”: Development Cooperation in EU-Latin American Relations’, Journal of Interamerican Studies and World Affairs 42 (2) (2000) pp. 63–85 Frumkin P., Strategic Giving: The Art and Science of Philanthropy (2006) Hayter, T., Aid as Imperialism, A Pelican Original, Penguin Books (Harmondsworth 1971) Hobson, J.A., Imperialism - A Study, Cambridge University Press (1902) Huggan, G., Perspectives on Postcolonial Europe, Journal of Postcolonial Writing, 44 (3) (2008) pp. 241-249 Jong, J.J.P. de, ‘A Challenge Ignored, The Netherlands and the Asian Tigers, 1985-1993’, in: J.A. Nekkers & P.A.M. Malcontent (eds.), Fifty years of Dutch development cooperation, 1949-1999 (Den Haag 2000) pp. 289-306 Koditschek, T., Liberalism, Imperialism, and the Historical Imagination; Nineteenth-Century Visions of a Greater Britain, Cambridge University Press (2011) Koops, M.R.H., Nederlandse ontwikkelingshulp, wat is de toekomst? Een vergelijking met Collier, Sachs en Easterly (2011) Kunz, D.B., ‘The Marshall Plan reconsidered’, Foreign Affairs 76 (3) (Mei, 1997) pp. 162-171 Maren, M., The Road to Hell: The Ravaging Effectsof Foreign Aid International Charity, The Free Press (New York 1997) Marshall, D., ‘Children’s Rights in Imperial Political Cultures: Missionary and Humanitarian Contributions to the Conference on the African Child of 1931’, International Journal of Children's Rights 12 (3) (September, 2004) pp. 273-319 Mbembe, A., On the Postcolony, University of California Press (California 2001) Mbembe, A., A guilty secret, in: E. Boehmer & S. Morton, Terror and the Postcolonial, Blackwell Publishing (2001) pp. 27-54 39 Mbembe, A., Staat, Geweld en Kapitaalvorming, Afrikaanse Opinie, (1989) Mitchell, C. (Review), ‘Aid and imperialism’ by Teresa Hayter, Latin Research Review 13 (2) (1978) pp. 319-324 Müller, F., ‘De Voornaamste Menschenrassen’, in: T.C. Winkler, Kennis en Kunst, Haarlem (1870) Nekkers, J.A. & P.A.M. Malcontent, ‘Introduction, Do something and don’t look back’, in: J.A. Nekkers & P.A.M. Malcontent (eds.), Fifty years of Dutch development cooperation, 1949-1999 (Den Haag 2000) pp. 11-56 OECD, DAC in Dates, The History of OECD’s Development Assistance Committee (2006) (2505-2012) http://www.oecd.org/dataoecd/3/38/1896808.pdf Richardson, C., Joseph Kony 2012 Video: ‘Stop Kony’ Campaign draws criticism, Huffington Post, 2012 Said, E.W., Introduction, Orientalism (1978) Streeter, S.M., ‘Nation-building in the Land of Eternal Counterinsurgency: Guatemala and the Contradictions of the Alliance for Progress’, Third World Quarterly 27 (1) (2006) pp. 5768 Slater, D., Bell, M., Aid and the Geopolitics of the Post-Colonial: Critical Reflections on New Labour’s Overseas Development Strategies, Development and Change 33(2) (2002) 335-360 Takaki, R., The Tempest in the Wilderness, in: A different Mirror: A History of Multicultural i (2008) pp. 24-50 Thangamani, B., C. Xu & C. Zhong, ‘The Relationship between Foreign aid and FDI in South Asian Economies’, International Journal of Economics and Finance 3 (2) (2011) Twillert, van, M., Klein is beter, Mission: Missie- en Ontwikkelingswerk - Informatiebulletin van het Missieburo Roermond, jaargang 7(5) (2007) Wilson, A.T., ‘The Effectiveness of International Development Assistance From American Organizations to Deaf Communities in Jamaica’, American Annals of the Deaf 150 (3) (2005) pp. 292-304 Wilterdink, N., Darwinisme in de sociale wetenschappen, in: De Gids, Darwins levende erfenis: verlichte kritiek op de evolutieleer, Amsterdam (2009) World Bank Group, Upgrading Urban Communities, Swedish International Development Cooperation Agency (25-05-2012) 40 http://web.mit.edu/urbanupgrading/upgrading/resources/organizations/Sida.html 41