Geschoren schapen in de kou; een probleem? Bij het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren zijn verschillende vragen binnen gekomen over geschoren schapen, die met slecht weer op de dijken lopen. Maar ook over schapen, die met warm zonnig weer de dikke winterjas nog aanhebben. Is hier sprake van een welzijnsprobleem? Deze vraag is lastig te beantwoorden. Voor alle duidelijkheid: ideaal zijn dergelijke situaties zeker niet. Enige achtergrondinformatie over de wet- en regelgeving en over de isolerende werking van wol is wellicht op zijn plaats. Wet- en regelgeving Er is een heel scala aan wet- en regelgeving betreffende dieren. De belangrijkste is de raamwet Wet Dieren, waarin een aantal oude wetten bijeen gebracht zijn. De wet telt een beperkt aantal regels en biedt daarnaast de mogelijkheid allerlei zaken te regelen in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB´s) en ministeriële regelingen. In de basis komt het erop neer dat dieren wettelijk gezien ''wezens met gevoel'' zijn. Een belangrijk uitgangspunt voor de wet is de eigenwaarde van dieren, zijnde wezens met gevoel, hetgeen wettelijk erkend is. Bij wet is bepaald dat dieren vrij moeten zijn van: a. dorst, honger en onjuiste voeding b. fysiek en fysiologisch ongerief c. pijn, verwonding en ziektes d. angst en chronische stress e. beperking van hun natuurlijk gedrag; ''voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd'' Wol en bescherming tegen hoge en lage temperaturen Bij de geboorte hebben schapenlammeren al een laagje wol. Deze wol blijft bij niet zelf ruiende rassen levenslang doorgroeien. Daarom moeten schapen met enige regelmaat geschoren worden. Wol heeft een goede isolerende werking bij overdracht van warmte vanaf en naar het lichaam en de vacht van een schaap speelt daarom een belangrijke rol bij de thermoregulatie van het dier. Bij het in stand houden van de lichaamstemperatuur spelen onder andere de volgende factoren een rol: lengte van de vacht, droog of nat zijn van de vacht, soort wol en daarmee het ras, omgevingstemperatuur, windsnelheid, luchtvochtigheid en warmteproductie. Het schaap kan zich snel aanpassen aan verschillende omgevingstemperaturen onder andere door aanpassing van de warmteproductie en daarbij speelt de voeropname een rol. De meeste schapen worden voor de aflamperiode of in het begin van de zomer geschoren. Schapen, die bij of direct na het opstallen zijn geschoren, hebben in de winter, afhankelijk van de omgevingstemperatuur, een hogere ruwvoeropname, maar een duidelijk lagere ademfrequentie. Als de dieren na het scheren in een tochtvrije stal droog kunnen liggen en voldoende ruwvoer op kunnen nemen, is het geen bezwaar om de dieren te scheren, zelfs als het in de stal vriest. Na de geboorte van de lammeren kunnen de ooien met de lammeren naar buiten als de wol voldoende is uitgegroeid. Dit is in de regel zes tot acht weken na het scheren het geval. Schapen, die buiten worden geschoren, moeten de eerste dagen na het scheren tegen extreme weersomstandigheden worden beschermd door ze beschutting te bieden. Zeker in de brandende zon lopen ze het risico op verbranding. De voorzichtige conclusie, die getrokken kan worden, is dat direct na het scheren de zon een grotere vijand voor het schaap is dan de kou. Ook kan nattigheid weerstaan worden, mits er een laagje wol aanwezig is. Lanoline, ofwel door het schaap aangemaakt wolvet, zorgt voor een waterafstotende werking. Geschoren schapen, die bij slechte weersomstandigheden in de wei staan, oogt misschien niet prettig, maar het fysieke ongerief lijkt beperkt. Randvoorwaarde is dat er voldoende (gras)voer aanwezig is om de ‘interne kachel’ op te stoken. Jonge lammeren zoeken het liefst bescherming tegen extreme weersomstandigheden. Op koude, natte dagen liggen ze vaak in de luwte tegen de ooien aan.