SLEUTEL - AIOS KENNISTOETS MEDISCHE MICROBIOLOGIE 13 April 2015 Bacteriologie 1. Een 43-jarige vrouw met destructieve reumatoïde artritis, waarvoor TNF-remmers en prednison worden gegeven met recent een cyclofosfamide-kuur, presenteert zich met een acuut ontstaan beeld van de rechter pols. Het betreft een flegmoneuze ontsteking van de pols en een septische artritis. Ze heeft thuis vijf honden. In het grampreparaat van het gewrichtsvocht worden gramnegatieve lange, slanke staven gezien. De kweek is na één dag positief voor een oxidase- en katalase-positieve staaf (zie figuren). Welke bacterie is als verwekker de meest waarschijnlijke? b. Capnocytophaga cynodegmi 2. Een 45-jarige stewardess ontwikkelt op de dag van vertrek uit Ghana koorts, bloederige diarree en buikpijn. Ze is bekend met proctocolitis ulcerosa dat rustig is met dieet. De diarree neemt toe en leidt tot ziekenhuisopname twee dagen later. Uit de feceskweken wordt geen enteropathogene bacterie gekweekt. Maar het cystine lactose electrolyte deficient (CLED) medium laat veel groei zien van een gramnegatieve bacterie die met conventionele technieken als een Escherichia coli wordt geïdentificeerd (zie figuur). Deze stam is positief voor het ipaH (invasive plasmid antigenH)-gen. Welke verwekker is de meest waarschijnlijke? b. enteroinvasieve Escherichia coli 3. Het is vrijdagmiddag 17.00 uur en u wordt als dienstdoende AIOS medische microbiologie op het laboratorium geroepen omdat uit de bloedkweken een gramnegatieve bacterie wordt geïdentificeerd als Yersinia pestis. De bloedkweek is afkomstig van een IC-patiënt met respiratoire insufficiëntie en sepsis die behandeld wordt voor idiopathische trombocytopenische purpura (ITP) met immunosuppressieve therapie. De kolonievorm van de gramnegatieve staaf is met MALDI-TOF viermaal onderzocht waarbij Y. pestis als eerste uitslag wordt gegeven met een uitslag van 2.1. Welke van de volgende stappen is het eerst aangewezen? a. Bevestigen van de identificatie met een moleculaire test voor Y. pestis. 4. De foto is van een ‘directe gevoeligheidsbepaling’ uit een bloedkweekfles met een Serratia marcescens. Welk mechanisme is verantwoordelijk voor de afplatting van de cefotaxim-disk (CTX) aan de kant van de cefoxitin-disk (FOX)? a. inductie van chromosomaal ampC 5. Je bent AIOS medische microbiologie en je kweekt een Haemophilus influenzae. Deze is lactamase positief, amoxicilline-clavulaanzuur resistent. Welk antibioticum is zinvol om te testen? c. ceftriaxon 6. U kweekt een Streptococcus mutans en bij de gevoeligheidsbepaling is deze voor penicilline: R (MIC = 4). Het is zinvol om cefuroxim te testen omdat: a. de resistentie voor penicilline berust op aanwezigheid van mozaïek PBP 7. Als AIOS Medische Microbiologie krijgt U onderstaande kweekuitslag van een patiënt met verdenking ‘hospital acquired pneumonia’ (HAP) op een verpleegafdeling. Antibiotica Isolaat 1. Isolaat 2. Pseudomonas aeruginosa Pseudomonas aeruginosa Colistine R R Ciprofloxacine S S Cotrimoxazol S S Ceftazidim S S 1 Gentamicine Imipenem Meropenem Tobramycine R S S S S S S S Welke handeling is nu aangewezen? c. U laat de identificatie en gevoeligheidsbepaling herhalen omdat beide isolaten voor cotrimoxazol gevoelig zijn. 8. U krijgt onderstaand antibiogram van een Klebsiella ter autorisatie. Uit aanvullend onderzoek blijkt het hier om een carbapenemase-producerende Klebsiella pneumoniae (KPC) te gaan. Waarom is de ESBL-productie niet fenotypisch te beoordelen? c. KPC-activiteit kan ook geremd worden door clavulaanzuur. 9. Een man van 35 jaar presenteert zich op de eerste hulp, met sinds een dag bestaande koorts, spierpijn en hoofdpijn, 5 dagen nadat hij een sport-en-spel buitendag heeft gehad, onder meer in de weilanden. U verdenkt hem van leptospirose. Welke diagnostische test geeft nu de meest nauwkeurige diagnostische informatie? a. PCR/kweek op bloed 10. Op de afdeling neonatologie van uw ziekenhuis, blijken o.b.v. inventarisatie meerdere kinderen gekoloniseerd te zijn met een Enterobacter aerogenes. Welke van onderstaande methoden is het meest aangewezen om te onderzoeken of het hier om dezelfde stam gaat? d. Amplified Fragment Length Polymorphism (AFLP). 11. Een voorheen gezonde 41-jarige handelsreiziger ligt opgenomen met een community acquired pneumonie. Voor welke verwekker is het minder zinvol om een PCR in te zetten op serum of plasma? c. Bordetella pertussis 12. Een huisarts in uw regio vraagt U als AIOS medische microbiologie wanneer serologisch onderzoek op Helicobacter pylori nog is geïndiceerd. Welke van onderstaande indicaties is correct? d. Bij patiënten zonder klachten met chronisch PPI-gebruik waarbij dit gebruik niet kan worden gestopt. 13. De pneumokokken-antigeentest is gevalideerd voor: a. urine en liquor 14. Honderd jaar geleden woedde de Eerste Wereldoorlog. Veel soldaten werden slachtoffer van vector-gemedieerde infectieziekten. Welke combinatie van ‘ziektebeeld / vector / verwekker’ is NIET correct? a. vlektyfus / wants / Rickettsia typhi Virologie 15. Cidofovir is een virale polymerase-remmer die, al dan niet als eerste keus, regelmatig wordt ingezet tegen infecties door een DNA-virus. Bij welk van onderstaande DNA-virussen is de werking van cidofovir onbegrepen? b. Polyomavirus 16. Een Roemeen met chronische HBV infectie (HBsAg, HBeAg en anti-HBcore positief) wordt al jaren succesvol behandeld met entecavir. Onder therapie is HBV-DNA niet aantoonbaar. De MDL-arts zette screening op hepatitis delta in. IgG anti-delta blijkt positief te zijn. Zij vraagt: is het in deze situatie aangewezen om HDV-PCR te verrichten? 2 c. Ja, want een negatieve HBV-PCR sluit delta-replicatie niet uit. 17. Therapie van CMV-infectie kan bemoeilijkt worden door resistentie van het virus. Welke uitspraak is ONJUIST? a. Mutaties bij foscarnet-resistentie treden op in het virale fosfokinase. 18. Een beruchte complicatie die voorkomt bij de behandeling van multipele sclerose met natalizumab en veroorzaakt wordt door een polyomavirus, is: a. progressieve multifocale leukencefalopathie door JC-virus 19. Mevrouw X is 36 weken zwanger, zij is afkomstig uit Ghana. Zij vertoont sinds twee dagen over het gehele lichaam blaasjes en rode vlekjes, passend bij waterpokken. Bij auscultatie zijn geen afwijkingen te horen. Bij vragen naar mogelijke contacten met waterpokken wordt duidelijk dat twee kinderen van haar buurvrouw recent waterpokken hebben doorgemaakt. Een direct afgenomen schraapsel van een blaarbodem is in de immunofluorescentietest positief voor VZV. Welk beleid is nu aangewezen? a. behandeling met aciclovir i.v. of valaciclovir oraal 20. U loopt stage in de tropen. Bij drie van de volgende virussen is een geïnfecteerde patiënt in het algemeen besmettelijk voor lokale muskieten en is verpleging onder klamboe raadzaam. Bij welk virus is de daarmee geïnfecteerde mens niet besmettelijk voor muskieten? d. West Nile virus. 21. Een zwangere vrouw, 39 weken en 6 dagen, wordt door de gynaecoloog gezien i.v.m. genitale pijn. Bij gynaecologisch onderzoek worden uitgebreide genitale blaasjes en kleine ulcera gezien. Mevrouw vertelt dat zij dit nog nooit eerder gehad heeft. Zij is nog niet in partu, de vliezen zijn intact. Serologie en PCR op herpes simplex worden uitgevoerd en zijn de volgende dag bekend. De PCR is positief voor Herpes simplexvirus type 2. IgM Herpes simplexvirus is positief, IgG tegen Herpes simplexvirus is negatief. Welk advies voor de gynaecoloog is correct? c. primaire sectio caesarea 22. Bij een Chinese man, 85 jaar is hepatitis B-serologie aangevraagd. Het resultaat van deze bepalingen toont: HBsAg negatief, anti-HBcore positief, anti-HBs < 10 IU/l. Welke situatie is GEEN verklaring voor bovenstaande serologische uitslag? d. Er is sprake van een zeer vroege fase van een acute HBV-infectie. 23. U ontvangt serum van een 50-jarige HIV-positieve man, met een niet detecteerbare HIV-load, die sinds de vorige controle, een half jaar geleden, onder andere een sterk oplopend ASAT en ALAT heeft. U bent bang voor een virale hepatitis, maar hij is gevaccineerd tegen hepatitis A en B. Welke diagnostiek is het meest aangewezen om op hepatitis C te testen? b. hepatitis C PCR 24. Bij een 32 jarige zwangere vrouw, AD 35 weken, wordt vastgesteld dat de foetus “small for gestational age” en microcefaal is. Daarnaast zijn er op echo intracerebrale calcificaties te zien. Bij geboorte krijgt u serum van kind. Welke handelswijze is als eerste aangewezen bij deze neonaat? d. urine vragen voor CMV PCR 3 25. Op de poli infectieziekten wordt een 28 jarige Canadese man met HIV gezien. In Canada is in 2008 de diagnose HIV gesteld, waarbij direct therapie is gestart bij CD4 rond de 200. Aldaar is resistentiebepaling gedaan, waarop gestart is met Kivexa en Kaletra. Sindsdien is hij ondetecteerbaar. HIV screening: antilichaam positief, antigeen negatief HIV blot: GP 120 pos, andere bandjes negatief = indeterminate HIV- 1 load: ondetecteerbaar Wat is de meest correcte verklaring voor deze uitslagen? b. HIV seroconversie 26. Wat is het pro-zone effect? c. vals-negatieve uitslag bij hoge antilichaam- of antigeen-concentraties 27. Een Nederlandse jongen van 3 maanden oud, geboren bij AD 41 weken, is opgenomen i.v.m. aplastische anemie t.g.v. een erytropoiese-afwijking en doofheid. Als onderdeel van de screening wordt gevonden: Anti-HBcore: negatief HBsAg: zwak positief confirmatie HBsAg met neutralisatie: positief kwantitatieve HBV-PCR: negatief. Wat is hier de meest waarschijnlijke conclusie? a. HBsAg is positief door recente HBV-vaccinatie Parasitologie 28. Voor een externe kwaliteitsrondzending wordt een gekleurd bloeduitstrijkje ingestuurd met de vraagstelling: onderzoek op bloedparasieten. Er is verder geen casusomschrijving, anders dan “patiënt uit tropen met koorts”. Onderstaand beeld is karakteristiek voor wat in de uitstrijk wordt gezien. Hoe luidt de correcte identificatie? b. Plasmodium falciparum 29. Een Nederlands kind van 12 jaar heeft enkele weken last van buikpijn en algemene malaise zonder verdere specifieke klachten. Bij microscopisch onderzoek worden onderstaande microorganismen gezien. Hoe luidt de correcte identificatie? b. Blastocystis hominis 4 30. Een verder gezond Nederlands meisje van 8 jaar heeft aan het eind van haar zomervakantie 10 dagen last van waterdunne diarree zonder bloedbijmenging of koorts. Vanwege het warme weer heeft ze in haar schoolvakantie praktisch dagelijks het lokale zwembad in Geldermalsen bezocht. Welke van onderstaande parasitaire verwekkers is de meest waarschijnlijke? b. Cryptosporidium hominis 31. Een Nederlandse man van 32 jaar heeft een vakantie van 3 weken doorgebracht in Ghana. Tijdens de laatste dagen van zijn vakantie heeft hij gezwommen in Lake Volta. Nu is hij tien dagen terug in Nederland en voelt zich licht grieperig en opvallend moe. Hij bezoekt zijn huisarts met het verzoek om een Schistosoma-infectie uit te sluiten. Welk diagnostisch beleid is nu het meest aangewezen? e. laboratoriumonderzoek naar Schistosoma uitvoeren over enkele weken. 32. Een asielzoeker van 27 jaar uit de Centraal Afrikaanse Republiek verblijft sinds drie maanden in Nederland. Hij meldt zich bij de arts van het asielzoekerscentrum met het verhaal dat hij die ochtend een worm in zijn oog had gezien. De arts kan bij lichamelijk onderzoek echter niets bijzonders vinden. Welke parasitaire verwekker is de meest waarschijnlijke? b. Loa loa 33. Bij een Nederlandse man van 18 jaar wordt in de ontlasting cysten van Giardia lamblia gezien. De man is net terug van een rondreis van 6 weken door het noordelijke deel van India en voelde zich al enkele weken weinig fit in combinatie met buikpijn en perioden van matige diarree. Welk van de onderstaande adviezen is nu het meest aangewezen? e. behandelen met metronidazol 34. Bij een 44-jarige man afkomstig uit Afghanistan en sinds kort woonachtig in Nederland, worden bij parasitologisch fecesonderzoek de volgende organismen gevonden: Ascaris lumbricoides, Entamoeba coli en Endolimax nana. Welk van de onderstaande adviezen is nu het meest aangewezen? b. behandelen met albendazol Mycologie 35. Van een patiënt die behandeld wordt voor ALL, wordt een Blankophor P preparaat gemaakt van pus uit een laesie in het brein. Dit geeft onderstaand beeld. Welke schimmel/gist is het meest waarschijnlijk? a. Aspergillus fumigatus 36. Een patiënt met een invasieve aspergillose wordt behandeld met intraveneus voriconazol (8 mg/kg/dag). Er wordt een voriconazol-plasmaspiegel gemeten van 4,5 mg/l. Welk van onderstaande adviezen is aangewezen: c. De voriconazol-spiegel is goed en behoeft geen dosisaanpassing. 37. Een patiënt heeft een positieve bloedkweek met Candida krusei. De intensivist vraagt wat de beste therapie is. Welk advies is aangewezen? c. anidulafungine 38. Een 74-jarige man met myelodysplastisch syndroom met neutropene koorts heeft een positieve bloedkweek. Grampreparaat en kweek (na 2 dagen) zijn weergegeven. Welke verwekker is de meest waarschijnlijke? c. Fusarium oxysporum 5 39. De hematoloog vraagt een bèta-D-glucan antigeentest aan voor één van zijn patiënten die hij verdenkt van een invasieve mycose. Voor het aantonen van welke schimmel/gistinfecties is deze test geschikt? b. candidiasis, fusariose en pneumocystose 40. Een schimmel die in de gistfase groeit bij 35°C en als een schimmel bij 30°C wordt genoemd: a. dimorf Antibioticaleer 41. De antibioticumcommissie van het ziekenhuis waar je werkt, doet een voorstel om de empirische therapie voor sepsis e.c.i. te veranderen van cefuroxim met tobramycine naar ceftriaxon met tobramycine. Welke dosering is voor patiënten op de intensive care aanbevolen aangezien de eiwitbinding van antibiotica bij IC-patiënten anders is dan bij non-IC-patiënten? c. Ceftriaxon 2 dd 2 gram, omdat door een lagere eiwitbinding onder andere de klaring hoger is. 42. Het landelijke antibioticaboekje van de SWAB (versie december 2014) schrijft voor dat ceftazidim altijd in de dosering 3 dd 1 gram gegeven dient te worden. De gevoeligheidsbepalingen in het laboratorium worden geïnterpreteerd volgens de EUCAST 2014 uitgaande van een dosering 3 dd 2 gram voor Pseudomonas aeruginosa. In de tabel van de EUCAST staan de volgende breekpunten voor P. aeruginosa: S < 8 en R > 8 mg/l. Welke handelwijze betreffende de rapportage van de Pseudomonas aeruginosa gevoeligheid is correct? d. Je rapporteert alle waarden als R. 43. Een patiënte wordt op de IC opgenomen met een huidbeeld dat in korte tijd ontstaan is. De patiënte heeft hoge koorts en een lage bloeddruk. Op haar rechterarm is een rode plek ontstaan ter hoogte van de pols. Deze plek heeft zich binnen een dag uitgebreid tot op de thorax. Er wordt gestart met penicilline, clindamycine en tobramycine. Welke van onderstaande redenen om tobramycine toe te voegen is correct? b. Door tobramycine toe te voegen wordt het antimicrobiële spectrum significant uitgebreid. 44. Een verminderde affiniteit van penicilline-bindend proteïne 3 is het resistentiemechanisme dat past bij: c. zowel BLNAR als BLPACR Haemophilus influenzae 45. Welke vorm van verworven vancomycine-resistentie bij enterokokken gaat gepaard met gevoeligheid voor teicoplanine? b. vanB resistentie Infectieziekten 46. Een man van 57 is recent positief getest voor HIV en komt op de poli infectiologie. Reden voor de HIV-test was een door de huisarts vastgestelde trombocytopenie. De man wordt al 6 jaar behandeld door een dermatoloog vanwege seborroïsch eczeem. Hij is bekend met hypertensie, waarvoor hij medicijnen neemt. Anderhalf jaar geleden is hij opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis vanwege een psychose. Sindsdien is hij onder behandeling van een psychiater. Bij serologisch onderzoek valt op dat de TPPA positief is met een VDRL van 8. Welke handelwijze is aangewezen? d. Onderzoek met TPPA indexbepaling op liquor cerebrospinalis. 6 47. Een 58-jarige man met sinds enkele maanden bestaande rugpijn blijkt op de MRI een spondylodiscitis te hebben op het niveau L5-S1. Patiënt heeft geen koorts, maakt geen zieke indruk, is wel zeer pijnlijk, met name bij beweging. Patiënt is bekend met prostaathypertrofie en recidiverende urineweginfecties met onder andere Pseudomonas aeruginosa. Er wordt een CTgeleide punctie gedaan uit de infectiehaard, die na 5 dagen nog steriel is. Ook bloedkweken, afgenomen voor en na de punctie, blijven steriel. Welke handelwijze is het meest aangewezen? a. een tweede punctie 48. Een 26-jarige man heeft heftige buikpijn, met name rechts onder in de buik en diarree, ontstaan 24 uur na een barbecue waarbij hij onder andere kip heeft gegeten. Hij dringt aan op onmiddellijke behandeling in afwachting van het fecesonderzoek, omdat hij over twee dagen voor het eerst sinds lange tijd weer eens op vakantie gaat. Als u zich laat overtuigen, welke behandeling is dan aangewezen? b. azitromycine 1 dd 500 mg gedurende 3 dagen 49. Een 34-jarige man meldt zich op de SEH met koorts, hoofdpijn en huidafwijkingen. Hij is sinds enkele dagen terug van een vakantie in Zuid-Afrika, waarbij hij ook in wildparken is geweest. Bij lichamelijk onderzoek maakt de patiënt een niet-zieke indruk, is helder en niet nekstijf. De lichaamstemperatuur is 38,5°C. Er worden huidafwijkingen gezien aan beide onderbenen (zie afbeelding). Het laboratoriumonderzoek laat een milde leukocytose zien en een licht verhoogde CRP. Welke handelwijze is nu het meest aangewezen? c. Start doxycycline 2 dd 100 mg per os in afwachting van diagnostiek. 50. Een 24-jarige vrouw wordt opgenomen met hoge koorts en een forse, rode zwelling rechts in de hals. Er wordt een keelkweek en een echo-geleide punctie verricht waarna er wordt gestart met amoxicilline-clavulaanzuur intraveneus. De patiënt houdt echter hoge koorts. Uit de keel en halspunctie wordt enkel een Streptococcus pyogenes gekweekt. Een CT-scan van de hals laat een necrotiserende lymfadenitis zien met een centraal abces. Welke handelwijze is nu het meest aangewezen? b. versmallen naar penicilline en chirurgische drainage 51. Een 47-jarige man presenteert zich op de SEH met koorts tot 39,4°C en forse dyspnoe. Zijn voorgeschiedenis is blanco. Hij is sinds drie dagen terug van een zomervakantie in een appartement in Spanje alwaar hij drie weken verbleef. De patiënt wordt verdacht van een pneumonie en ook de thoraxfoto past daarbij. Gezien zijn hoge ademhalingsfrequentie (>30/min), zijn lage bloeddruk (<90 systolisch) en zijn hoge polsfrequentie (>125/min) wordt hij ingedeeld in PSI klasse IV. De patiënt wordt opgenomen op de verpleegafdeling. Sputum-, urine- en bloedkweken worden afgenomen en ook een pneumokokken- en Legionella- urine-antigeentest worden ingezet. Als arts-assistent medische microbiologie besluit je de negatieve uitslag van de beide urineantigeentesten door te bellen. Welke behandeling is het meest aangewezen? c. ceftriaxon 1 dd 2 g plus ciprofloxacine 2 dd 400 mg 52. Een 65-jarige vrouw wordt opgenomen onder verdenking van een urosepsis. Welke van de volgende antibiotische therapieën is nu het MINST geschikt? d. trimethoprim-sulfamethoxazol. 53. U moet een behandeladvies geven bij een geïnfecteerde heupprothese waar door middel van een punctie twee weken postoperatief een Staphylococcus aureus is gekweekt. De patiënt komt in 7 aanmerking voor een debridement met behoud van implantaat. Welke behandeling is aangewezen? c. flucloxacilline gecombineerd met rifampicine gedurende 2 weken, gevolgd door ciprofloxacine met rifampicine gedurende 3 maanden Immunologie 54. In het immuunsysteem wordt gebruik gemaakt van een veelvoud aan receptorfamilies. Welke van de volgende receptorfamilies is antigeen-specifiek: c. Gamma-delta T-celreceptoren (-TCR) Statistiek en epidemiologie 55. In een onderzoek in Afrika bij met TBC besmette HIV-positieve personen wordt het effect onderzocht van toevoeging aan het dieet van diverse supplementen. Daartoe worden na randomisatie bij de helft van de patiënten de supplementen aan het eten toegevoegd en bij de andere helft wordt dat niet gedaan. Alle patiënten (n = 94) worden wekelijks gewogen. Na drie weken wordt geanalyseerd of de supplementen een mogelijk positieve bijdrage leveren aan gewichtstoename van de patiënten. De gewichtstoename in de groep die supplementen kreeg was gemiddeld 4,4 kg (95% betrouwbaarheidsinterval van de supplementengroep: 3,8 - 5,0 kg). In de groep die geen supplementen toegevoegd kreeg, was de gemiddelde toename 3,3 kg (95% BI van de groep met standaardvoeding: 2,7 - 3,9 kg). Ook de toename van het BMI werd gemeten: in de supplementengroep was die gemiddeld 3,3 kg/m2 (95% BI van de supplementengroep: 3,0 - 3,7 kg) en in de groep met standaardvoeding 2,6 kg/m2 (95% BI van de groep met standaardvoeding: 2,2 - 2,9 kg). Welke omschrijving past het beste bij dit type onderzoek? d. een prospectief gecontroleerd onderzoek. 56. Zie stam vraag 55. Uit dit onderzoek worden twee conclusies getrokken: 1. Het verschil in gewichtstoename tussen beide groepen was net niet significant (op 5% niveau) omdat de 95% betrouwbaarheidsintervallen overlappen. 2. Het verschil in BMI-toename is wel significant (op 5% niveau) omdat de 95% betrouwbaarheidsintervallen elkaar niet overlappen. Welk van onderstaande antwoorden is juist? d. Conclusie 2 is terecht, maar conclusie 1 niet. 57. Zie vraag 55. Naast gewicht en BMI werd na 3 weken ook het vetvrije lichaamsgewicht berekend van alle patiënten. Gemiddeld was deze “lean body mass” van de patiënten die supplementen kregen 0,8 kg hoger (95% BI: 0,3-1,2 kg) dan van patiënten die geen supplementen in hun eten hadden gekregen. Deze bevinding leidde tot de volgende conclusies: 1. Het verschil in lean body mass tussen beide groepen is significant. 2. Supplementen dragen bij aan verhoging van de lean body mass. Welk van onderstaande antwoorden is juist? c. Conclusie 1 is terecht, maar conclusie 2 niet. 8 Ziekenhuishygiëne en Infectiepreventie 58. In de BRMO WIP-richtlijn staan diverse isolatievormen beschreven, welke verschillen per BRMO. Waar is de keuze van isolatievorm bij incidentele gevallen op gebaseerd? c. de transmissieroute van het BRMO 59. In de surveillance van ziekenhuisinfecties vind je een toenemend aantal diepe postoperatieve wondinfecties (POWI) bij patiënten na het plaatsen van een heupprothese. De incidentie is nu driemaal hoger dan de gemiddelde landelijke incidentie van POWI voor deze ingreep. Een jaar geleden was de incidentie nog lager dan het landelijk gemiddelde. Welke actie is in het kader van uitbraakmanagement op dit moment geprioriteerd om uit te voeren? b. audit op de OK tijdens plaatsen prothese 60. Betreffende handhygiëne is het volgende juist. a. Handhygiëne moet worden toegepast op de 5 zogenaamde ‘handhygiëne-momenten’. 61. Bij BRMO die tegelijkertijd bij in het ziekenhuis opgenomen patiënten worden gezien is er per definitie sprake van een uitbraak. Om te kunnen onderscheiden of er sprake is van een uitbraak met een “common source”, staan verschillende acties/strategieën ter beschikking. Welke van onderstaande opties is het meest correct? d. alle bovengenoemde acties 62. ‘Search and destroy’ is een succesvol preventiebeleid, ingesteld voor MRSA. Het succes van ‘search and destroy’ is NIET gebaseerd op: c. cohortisolatie van dragers 63. Ter preventie van transmissie van Mycobacterium tuberculosis worden de volgende preventieve maatregelen genomen: a. verpleging in een isolatiekamer met bij voorkeur onderdruk in de sluis ten opzichte van de gang en in de kamer onderdruk ten opzichte van de sluis Openbare Gezondheidszorg 64. Bij welke van de volgende melding plichtige infecties behoort ‘gedwongen opname tot isolatie of thuisisolatie’ tot de mogelijke wettelijke maatregelen: b. polio 65. Volgens het Nederlandse Rijksvaccinatieprogramma (RVP) worden kinderen ingeënt tegen een groot aantal infectieziekten. Welke van de onderstaande beweringen is JUIST over het RVP? c. In 2014 is het aantal prikken voor pneumokokken en humaan papillomavirus verminderd. 66. U ziet gramnegatieve diplokokken in de liquor cerebrospinalis van een suf en koortsig kind van 10 jaar. Wanneer meldt U deze patiënt met meningokokkenziekte bij de GGD? c. binnen 1 werkdag 67. Welke transmissieroute van Ebolavirus is aangetoond? c. seksuele transmissie 9