Radiologie in de Oncologie Jaap Borstlap Arts-assistent radiologie Antonius ziekenhuis Nieuwegein Inhoud 1. CT 2. MRI 3. PET 4. PET-CT 5. Indicaties voor beeldvorming 6. Radiologisch oncologische interventies 7. Discussie 1. CT • CT: computed tomography • Gebruikt Röntgenstraling (zelfde als bijv een thoraxfoto) • Maakt meerdere plakjes, en zet deze achter elkaar. • Verschil in densiteit van het weefsel: denser weefsel (bv bot) laat minder Röntgenstraling door. • Soms verschil in densiteit niet groot genoeg: contrast (oraal/IV) 1. CT 1. CT 1. CT: I.V. contrast 1. CT: oraal contrast 1. CT • Ziekten die een anatomische afwijking veroorzaken kunnen zo zichtbaar gemaakt worden, bv kanker. • Ook: ontstekingen, fracturen/traumata, vasculaire ziekten, etc. 1. CT • Voordelen CT: – – – – Snel Zo goed als overal verkrijgbaar Relatief goedkoop Pijnloos • Nadelen CT: – Ioniserende straling (kans op kanker, zwangeren) – Contrast: nierfunctiestoornis, allergie – Stil liggen soms moeilijk 1. CT 1. CT 2. MRI • MRI= Magnetic Resonance Imaging • Heette vroeger NMR= Nuclear Magnetic Resonance • Gebruikt magnetisme om weefsels zichtbaar te maken • Theorie zeer ingewikkeld 2. MRI • Beknopte uitleg werking: – Elk weefsel bestaat uit combinatie van stoffen (o.a. water) – Elke stof bestaat uit verschillende moleculen – In een molecuul zitten electronen, neutronen en protonen – Protonen hebben een min en een plus pool – Stop deze in een permanent magnetisch veld: protonen gaan vrijwel allemaal zelfde kant uit wijzen. 2. MRI • Beknopte uitleg werking: – Die kan je weer omduwen met een radiogolf (puls) – Door het magnetisch veld gaan ze weer in de richting wijzen als voor de radiogolf. – De snelheid waarmee ze dat doen verschilt voor verschillende weefsels (door verschillen in hoeveelheid en samenstelling van de stoffen en dus protonen in het weefsel) – Dat kan zichtbaar gemaakt worden op een scherm 2. MRI 2. MRI 2. MRI 2. MRI • Verschil in beelden met CT: – Meer detail – Beter contrast tussen verschillende soorten weefsels – Meer “trucs”: T1, T2, STIR, diffusie, in/uit fase, etc. 2. MRI • Toepassingen: – Nauwkeuriger karakterisering wat betreft afwijkingen in weke delen, bijv rectumtumor, hersentumor, hersenstam, ruggemerg, lever/pancreastumoren – Ingroei of niet? – Maar ook: knieletsel, schouderletsel, spierziekten, hersenziekten anders dan kanker, hernia’s, (hart en)vaatziekten. 2. MRI • Voordelen MRI: – Geen ioniserende straling, dus veilig voor zwangeren, jonge kinderen. – Geen nefrotoxisch jodiumhoudend contrast (wel: gadolinium) – Betere weefselkarakterisering – pijnloos • Nadelen MRI – – – – Duurder Onderzoek duurt langer (tijd=geld, stilliggen) Niet fijn voor claustrofoben Niet overal aanwezig 2. MRI 2. MRI 2. MRI 3. PET • PET= Positron Emitted Tomography • Maakt gebruik van radioactiviteit • Radioactief deeltje wordt gekoppeld aan een tracer • Tracer= FDG (fluorodeoxyglucose) • FDG wordt geinjecteerd in de patient 3. PET • FDG wordt opgenomen door cellen die energie nodig hebben. • Door de radioactiviteit te meten kan de plaats van die cellen zichtbaar gemaakt worden. • Kanker: groeit meestal snel, dus veel energie nodig: veel FDG uptake, • dus ophoping van radioactiviteit op een gelokaliseerde plek. 3. PET • Lastig te interpreteren: niet heel agressieve tumoren, gebruiken niet heel veel energie (dus FDG). • Ontsteking: ook meer energie nodig. • Belangrijkste positieve eigenschap: – Bij twijfel over bij bv CT of MRI gevonden laesie: activiteit meten. – Veel activiteit: kanker waarschijnlijker. 3. PET • Andere toepassingen PET: – Dexascan: botdensiteit (osteoporose) – Localisatie bepaalde belangrijke gebieden in de hersenen voor OK – Diagnose hersenziekten: Parkinson, Alzheimer, etc – Evaluatie hartspier viabiliteit na infarct 3. PET 3. PET 3. PET 3. PET 3. PET 4. PET-CT • PET-CT: combinatie van PET-scan en CT-scan • De exacte locatie van een actieve laesie is op een PET alleen moeilijk exact te bepalen. • Op een CT wel: dus combinatie logisch • PET scanner: PET-machine en CT machine staan tegen elkaar aan. 3. PET • Voordelen PET-CT: – Activiteit van weefsel kan zichtbaar gemaakt worden, betere lokalisatie tov alleen PET. • Nadelen PET-CT: – Radioactiviteit (en ioniserende straling!) – Onderzoek duurt heel lang – Patientbelasting: die moet nog geruime tijd in een afgesloten kamer blijven totdat radioactiviteit is vervallen. 4. PET-CT 4. PET-CT 4. PET-CT 4. PET-CT 4. PET-CT 5. Indicaties voor beeldvorming • Oncologie: workup. – – – – Is er iets dat op kanker lijkt? Waar zit het? Meerdere lokalisaties/uitzaaiingen? Nevenbevindingen? • Dan kan er een uitspraak worden gedaan over: – Kan er behandeld worden?, en zo ja, hoe? 5. Indicaties voor beeldvorming • Oncologie: responsevaluatie. – Is er nog kanker? – Groter/kleiner geworden? – Complicaties van de behandeling? • Dan kan er een uitspraak worden gedaan over: – Moet/kan er nog doorbehandeld worden? – Zo ja, hoe? 5. Indicaties voor beeldvorming • Wanneer een CT, MRI of PET-CT? • CT: – Als er geen noodzaak is voor veel detail (bv het al dan niet aanwezig zijn van wervelmetastasen kan prima met CT) – Meestal sneller beschikbaar – Claustrofobie in MRI 5. Indicaties voor beeldvorming • Wanneer een CT, MRI of PET-CT? • MRI: – Soms meer detail nodig voor diagnose • • • • • onderscheid herseninfarct/tumor Rectumcarcinoom stadiering Hersentumoren Weke delentumoren: sarcomen Bottumoren – Weke delen trauma (bv ruggemergletsel, of ligamentair letsel wervelkolom, knie/schouderletsel). – Ioniserende straling niet wenselijk: zwangeren, kinderen. 5. Indicaties voor beeldvorming • Wanneer een CT, MRI of PET-CT? • PET-CT: – Nauwkeuriger uitspraak over maligniteit laesie (bv nieuw bolletje in de long bij patient met longkanker in de VG: litteken? ontsteking? kanker?) – Verandering in activiteit bij al bekende kanker 5. Indicaties voor beeldvorming • Wanneer is (aanvullende) beeldvorming niet nodig? – Als er al b.v. een CT is gedaan die afdoende informatie geeft (het heeft geen zin om een MRI te doen bij iemand die op een CT vol met hersenmetastasen zit) – Als er a priori al niet (verder) behandeld gaat worden (hoge leeftijd, co-morbiditeit, ongeneeslijkheid) – Soms is beeldvorming wel geruststellend, al is het niet nodig (maar dat moet geen gewoonte worden, dus alleen in “lastige” gevallen) 6. Radiologische oncologische interventies • Radio Frequentie Ablatie (RFA): – Doormiddel van trillingen uitschakelen tumoren – Door hoogfrequente trillingen wordt tumorweefsel heel heet – Lever, long, nier, prostaat • Cryoablatie: – Doormiddel van bevriezing uitschakelen tumoren – Prostaat, mamma, nier, long, lever 6. Radiologische oncologische interventies 6. Radiologische oncologische interventies • Transarteriële embolisatie: – Met catheter selectief arterie naar metastase aanhaken • Arterie dichtmaken (emboliseren) • Lokaal chemotherapie toedienen • Lokaal radioactieve bolletjes toedienen (plaatselijke radiotherapie) – Levermetastasen (meestal colorectale CA). 6. Radiologische oncologische interventies 6. Radiologische oncologische interventies • Palliatieve ingrepen: – Percutane gastrostomie – Ascitesdrainage (ook: dagnostiek: maligne cellen?) 6. Radiologisch oncologische interventies 7. Discussie • Waar lopen jullie tegenaan in de praktijk? • Voorbeelden?