De betekenis van de Nieuwe Hollandse Waterlinie voor de Nederlandse neutraliteit in de Eerste Wereldoorlog. Inleiding Het in Nederland overvloedige water heeft buitenlandse waarnemers niet altijd in verrukking gebracht. De Romeinse geschiedschrijver Plinius noemt de terpbewoners die hij hier heeft gezien armzalige verkleumde vissers die door het lot slechts in leven worden gehouden , om ze te straffen met barre woon- en leefomstandigheden. Alva, wiens soldaten zich hals over kop voor Leiden moesten terugtrekken door het opkomende water,beklaagt zich erover dat elk gat hier wel omgeven is door een sloot of gracht. De Franse koning Lodewijk XIV noemde de Republiek smalend een aanslibsel van de grote rivieren . Plinius was deelnemer aan een veldtocht tegen de Friezen. Alva kwam hier om met militaire dwang de inwoners tot gehoorzaamheid aan hun koning te brengen. Het Franse leger van Lodewijk was de Republiek binnengevallen om haar macht te breken ( verhinderd door de inundaties van de Hollandse Waterlinie). Kennelijk was het water vooral voor soldaten een bezoeking. Dit beeld wordt in het waterliniemuseum bevestigd door citaten van Engelse diplomaten en Duitse militairen die zeggen dat in stelling gebracht water een aanval nutteloos maakt. Een Duits spionagerapport van 1908 vermeldt : “ inundaties, indien op tijd gesteld, maken de Hollandse verdediging zo goed als onoverwinnelijk”. Daarom oppert een andere museumtekst dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie een preventieve werking had en de Nederlandse neutraliteit in de Eerste Wereldoorlog heeft gewaarborgd. Dat laatste wil dus zeggen dat het Duitse opperbevel in 1914 afgezien heeft van een aanval op Nederland vanwege het bestaan van de waterlinie. Het is deze opvatting die ik verder wil bekijken. Wat heeft de Duitsers ertoe gebracht om bij hun veldtocht in het westen de Nederlandse neutraliteit te eerbiedigen , terwijl zij de Belgische afzijdigheid ( nota bene door henzelf plechtig gegarandeerd in 1839) met voeten traden? Kwam dat door de afschrikkende werking van de waterlinie of speelden andere motieven een rol? De neutraliteitspolitiek Nederland moest na het verlies van de zuidelijke provincies (België) na de Tiendaagse Veldtocht van 1831 erkennen dat het een klein land te midden van grootmachten was geworden. Niet heel klein natuurlijk vanwege zijn koloniale rijk overzee, maar toch. De ons omringende grootmachten waren elkaar sinds de Frans-Duitse oorlog van 1870 in toenemende mate vijandig gezind . Dat kwam vooral door economische concurrentie, de naar “ Weltmacht” strevende keizer Wilhelm II en koloniale wedijver. Wat kon de positie van Nederland in dit krachtenspel zijn? Een realistische inschatting van de militaire mogelijkheden van Nederland en zijn grote handelsbelang maakte een voorzichtige politiek noodzakelijk om het evenwicht in stand te houden en goede relaties met al onze buren te koesteren. Nederland streefde daarbij naar een onbelemmerde internationale handel. Er werd dus gekozen voor een politiek van strikte afzijdigheid. Om deze neutraliteit geloofwaardig voor het buitenland te laten zijn kon vanzelfsprekend niet achterover geleund worden. Dat ons land zijn neutraliteit serieus nam bleek uit de uitgaven voor de defensie. Zo beliepen bijvoorbeeld de kosten voor de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de voortdurende verbeteringen en aanpassingen daaraan in de loop van de negentiende eeuw een enorm bedrag. Maar ook de gunstige ligging van ons land met de monding van de Rijn was een waarborg voor een succesvolle neutraliteit. De gedachte daarbij was dat de ons omringende landen elkaar het bezit van die belangrijke delta niet zouden gunnen en dus de afzijdigheid van Nederland zouden respecteren. Nederland ging er dan ook van uit dat mocht zijn grondgebied toch door de ene buur aangevallen worden dit altijd zou leiden tot ondersteunende militaire bijstand door de ander. Daarom ook hoefden de forten van de waterlinie er niet op ingericht zijn een vijandelijke aanval zeer langdurig te weerstaan (met uitzondering van het nationale reduit van de stelling van Amsterdam) Buitenlandse interventie viel immers te verwachten. Het von Schlieffenplan Het in 1871 ontstane Duitse keizerrijk kreeg door zijn groeiende economie, ambitieuze buitenlandse politiek en vlootbouw te maken met een samenwerking van de tegenstanders Frankrijk, Rusland en op enige afstand Groot-Brittannië. Vooral de combinatie van de eerste twee mogendheden baarde zorgen vanwege het gevaar van een tweefrontenoorlog. Duitsland voelde zich ingesloten , ging vertrouwen op de sterkte van de strijdkrachten, en ontwikkelde een strategie hoe te handelen in het geval van een gelijktijdige oorlog met beide buurlanden Frankrijk en Rusland (Polen was toen Russisch grondgebied). Het door de chef-staf graaf Alfred von Schlieffen (1833-1913) ontwikkelde plan 1 ging uit van het eerst in zes weken verslaan van de Fransen om daarna de Duitse legers over te brengen naar het oosten om het nog maar pas tot vechten in staat zijnde Russische leger aan te pakken. Daartoe moesten de Duitsers het initiatief nemen in een snelle westelijke veldtocht die de Franse fortengordel in Lotharingen ten noorden zou passeren. Dat moest dan gebeuren door met een zeer sterke rechtervleugel door het Nederlandse Zuid-Limburg en België heen met een reuzenzwaai om Parijs heen de Fransen in Oost-Frankrijk op te sluiten en te vernietigen. Dat dit de neutraliteit van Nederland en België zou schenden kon de graaf als vooral technisch denkend militair niet verontrusten. Om de volle kracht van het Duitse leger te kunnen ontplooien achtte hij de ruimte en spoorwegen in die landen noodzakelijk om het hoofddoel, het omsingelen en vernietigen van het Franse leger, te bereiken. Nadat hij in 1905 was afgetreden als hoofd van de Duitse generale staf bleef hij sleutelen aan zijn plan ( waarbij de zwaai steeds westelijker werd uitgevoerd en hij zelfs uiteindelijk een aanval op Naarden en dus de Nieuwe Hollandse Waterlinie noodzakelijk achtte). Van 1 De onder historici ontstane discussie of er wel een echt plan was of dat het ging om een los van de realiteit staande kaartoefening van de chef- staf is voor de vraagstelling hier niet van wezenlijk belang. We volgen hier de traditionele opvatting dat er sprake was van een officieel scenario belang was dat niet meer want zijn positie was overgenomen door graaf Helmuth von Moltke ( de jongere), die de Duitse veldtocht in augustus 1914 zou gaan leiden. Het von Schlieffenplan Von Moltke Helmuth von Moltke paste het plan van zijn voorganger op enkele saillante punten aan. Hij hield een grotere hoeveelheid Duitse soldaten aan tegen de Russen in het oosten, in het westen verzwakte hij de rechtervleugel van het Duitse leger (die de reuzenzwaai moest volvoeren) om de linkervleugel te versterken, en besloot al in 1908 om Nederland als doortochtland niet op te nemen in zijn veldtocht in het westen. Had hij daarvoor militaire redenen? Deze von Moltke had in 1908 een geheim verslag van de Nederlandse en Belgische militaire kracht laten vervaardigen2 . Dit rapport beschrijft de Nederlandse verdediging als volgt . Nederland beschikt over een klein leger, de verschillende versterkingen van de Vesting Holland zijn onlangs deels 2 Zie hiervoor Marc Frey: der Erste Weltkrieg und die Niederlande. Berlijn 1998 pag. 37. Dit spionagerapport wordt in het waterliniemuseum in een wandtekst aangehaald en is ook op de internetsite van het kenniscentrum van de Nieuwe Hollandse Waterlinie gedeeltelijk te lezen. verbeterd maar voldoen vrijwel nergens aan moderne eisen, pantseringen zijn slechts hier en daar aanwezig. De stukken geschut in de linie zijn grotendeels verouderd en sommige zelfs totaal onbruikbaar. De Nieuwe Hollandse Waterlinie heeft weliswaar door voortreffelijke onderwaterzettingen grote weerstandskracht, maar door de schadelijkheid voor het land wordt daar niet snel toe besloten zodat de kans bestaat dat het juiste moment gemist wordt. Daar komt bij dat inundaties pas na enige tijd werkzaam zijn . Dat betekent dat een aanval succes kan hebben mits die verrassend is en snel wordt uitgevoerd. Een aanvaller moet voor de versterkingen staan liefst nog voor het besluit tot inunderen is gevallen. Dat zal dan ook de beste manier zijn om het weinig gedisciplineerde Nederlandse leger de lust tot vechten te ontnemen. Kortom: onderwaterzettingen zijn slechts dan onoverkomelijk als zij “rechtzeitig”3 zijn gesteld . Het lijkt onwaarschijnlijk dat de Duitse opperbevelhebber zich door deze analyse zou hebben laten weerhouden van een aanval op een land als hij dat van plan was geweest. Maar dat laatste was niet het geval. In 1909 zei hij hierover: “ een vijandelijk Holland kan bij de opmars van het Duitse leger naar het westen noodlottige gevolgen hebben, vooral als Engeland de schending van de Belgische neutraliteit zou aangrijpen om aan de oorlog tegen ons te gaan deelnemen. Als Holland neutraal blijft, dan beschermt het ons daarmee in de rug, want Engeland zal van haar kant de Hollandse neutraliteit niet kunnen schenden, als het ons de oorlog verklaart vanwege onze schending van de Belgische neutraliteit. Verder zal het voor ons van groot belang zijn in Holland een land te hebben waarvan de neutraliteit ons de invoer en uitvoer mogelijk maakt. Het moet onze luchtpijp blijven, waardoor we kunnen ademen “4 . De aanwezigheid van Britse soldaten die achter de waterlinie in bijvoorbeeld Rotterdam werden ontscheept zou voor het Duitse leger natuurlijk dreiging hebben opgeleverd , maar zou een aanval over de accessen door de inundaties heen tegen een Duitse verdediging enige kans van slagen hebben? Maar zo’n aanval zou er in het geheel niet zijn als het Duitse leger Nederland zou ontzien. Het economische effect van het verlies van de luchttoevoer vanuit Rotterdam vormde een veel acuter gevaar. Juist omdat von Moltke in tegenstelling tot zijn voorganger von Schlieffen rekening hield met een langduriger oorlog in het westen en uitging van een Engelse blokkade van de Duitse havens, was een neutraal Nederland met vrije Rijnvaart van levensbelang 5 Dat is de zwaarwegende reden waarom de Duitsers de Nederlandse neutraliteit ontzagen. Von Moltke zadelde zich wel met een probleem op door de grens van Zuid-Limburg te ontzien bij zijn aanval op België. Zijn grootste leger met de zwaarste taak ( het eerste leger onder leiding van von Kluck) diende hij zo snel mogelijk in een nauwe ruimte over de Maas zien te krijgen en dat behelsde een aanval op de sterke fortengordel rond Luik. Tijdverlies hier zou de hele operatie in gevaar kunnen brengen. Daarom is het tekenend dat in de marsorders van dat leger opgenomen was dat als op de 3 Cursivering van mij. Deze toevoeging is daarom zo belangrijk omdat zij het onoverwinnelijke karakter van de inundaties niet onderstreept maar inperkt. Wat wellicht ook een rol speelt is dat het Pruisische leger al eens eerder bij de inval van 1787 die tegen de patriotten was gericht met inundaties in Utrecht en Holland te maken had gehad. Die waren toen over het algemeen te ondiep door de lage waterstand in de rivieren, en er werd niet of nauwelijks tegenstand geboden. Zo had de aangevallen vesting Gorkum ter verdediging slechts een kanonschot gelost. 4 Geciteerd in “Buiten Schot” Paul Moeyes 2001, pag. 81. 5 Zie hiervoor Marc Frey: der Erste Weltkrieg und die Niederlande. Berlijn 1998 pag. 37 twaalfde dag van de opmars Luik nog niet gevallen zou zijn, toch nog een doortocht door ZuidLimburg moest worden ondernomen6 , waarmee een oorlog met Nederland een feit zou zijn geworden. Alles overziend kunnen we dus stellen dat het uitblijven van een Duitse schending van de Nederlandse afzijdigheid niet verklaard kan worden door een vermeende afschrikwekkende werking van de Nieuwe Hollandse Waterlinie maar gebaseerd was op het grote belang van die Nederlandse neutraliteit voor het in stand houden van de Duitse oorlogsvoering. Peter van Walstijn 6 Zie hiervoor: der Schlieffenplan, Analysen, Dokumente, Ehlert Epkenhaus, Gross. Paderborn 2007, pag. 472