Les 2 Kaart en kompas

advertisement
Oriëntatie
Thema: Kaart en Kompas
Oriëntatie
Inhoudsopgave
1. Introductie Kaarten ......................................................................................................... 3
1.1. Inleiding ................................................................................................................... 3
Het vinden van de weg ................................................................................................ 3
Geschiedenis ............................................................................................................... 3
Delfstoffen winning .................................................................................................... 3
Overzichtskaarten ....................................................................................................... 3
Thematische kaarten ................................................................................................... 3
Topografische kaarten ................................................................................................. 3
1.2. Coördinaten Hoe je locaties aan kan geven op de kaart ......................................... 4
Inleiding ...................................................................................................................... 4
De landen om ons heen ............................................................................................... 4
Het geografische net ................................................................................................... 5
UTM ............................................................................................................................ 6
Coördinaten bepalen ................................................................................................... 7
2. Introductie Kompas ......................................................................................................... 8
2.1. Inleiding ................................................................................................................... 8
2.2. Soorten kompassen .................................................................................................. 8
Plaatkompassen ........................................................................................................... 9
Spiegelkompassen ....................................................................................................... 9
Duimkompassen .......................................................................................................... 9
Nood- of horloge-kompassen...................................................................................... 9
Overige kompassen ..................................................................................................... 9
2.3. Het gebruik van het kompas .................................................................................. 10
Richting bepalen ....................................................................................................... 10
Bepalen van je positie ............................................................................................... 11
Het Noorden .............................................................................................................. 12
Geografische noorden ............................................................................................... 12
Magnetische noorden ................................................................................................ 12
Kaart noorden............................................................................................................ 13
Miswijzing ................................................................................................................ 14
Inclinatie ................................................................................................................... 16
Onderhoud................................................................................................................. 17
Verkeerde polariteit .................................................................................................. 17
Luchtbellen ............................................................................................................... 18
Wazig uiterlijk kompashuis ...................................................................................... 18
Statische electriciteit ................................................................................................. 18
3. Global Positioning System (GPS) ................................................................................. 18
3.1. Inleiding ................................................................................................................. 18
4. Alternatieve navigatie ................................................................................................... 19
4.1. De sterren als navigatie-hulp ................................................................................. 19
Noordelijk halfrond ................................................................................................... 20
Zuidelijk halfrond ..................................................................................................... 20
4.2. De zon als navigatie-hulp....................................................................................... 20
1
4.3. Andere alternatieve koersbepalers ......................................................................... 21
Vogelnesten............................................................................................................... 21
Bomen met naalden................................................................................................... 21
Gekapte bomen of boomstronken ............................................................................. 21
Mos ........................................................................................................................... 22
Windrichting ............................................................................................................. 22
5. Kompashandgrepen....................................................................................................... 23
5.1. De basistechnieken voor onderweg ....................................................................... 23
Handgreep 1: Een op de kaart uitgezette richting overnemen op het kompas .......... 23
Handgreep 2: Een op het kompas ingestelde richting uitzetten in het terrein .......... 24
Handgreep 3: Een richting in het terrein op het kompas instellen ............................ 26
Handgreep 4: Een op het kompas ingestelde richting overbrengen op de kaart ....... 27
Handgreep 5: Hindernissen in het terrein omzeilen .................................................. 28
6. Handige links ................................................................................................................ 29
2
1. Introductie Kaarten
1.1. Inleiding
Het vinden van de weg
Al duizenden jaren worden landkaarten gemaakt. De meest bekende toepassing is
het vinden van de weg van en naar een bepaalde plaats. De naam van de kaart zegt
vaak ook iets over waarvoor de kaart dient. Een schatkaart bijvoorbeeld is bedoeld
om een schat terug te vinden. Een stadsplattegrond is ook een kaart. Daarop staan
alle wegen en belangrijke gebouwen zodat je in die stad de weg kan vinden. De
oudste kaart van Nederland is gemaakt in 1556. Hierop staan onder andere de
belangrijkste rivieren, heuvels en steden met natuurlijk hun namen.
Geschiedenis
Een andere toepassing van landkaarten is om de geschiedenis van een plek beter te
leren kennen. Je kunt op een moderne kaart plaatsen aangeven waar vroeger wegen
liepen, hoe de rivier zich vroeger door het landschap baande en hoe een stad er lang
geleden uitzag. Een kaart van een plek zoals die er vroeger uitzag is een historische
kaart.
Delfstoffen winning
Aan de hand van een geologisch kaart kunnen mensen delfstoffen vinden. Op de
kaart kunnen gegevens staan over de diepte van steenkool, zodat deze makkelijker
gedolven kan worden. Maar geologische kaarten zijn ook heel belangrijk om te
voorspellen waar en wanneer een vulkaan uitbarst of een aardbeving gaat
plaatsvinden
Overzichtskaarten
Overzichtskaarten geven een overzicht van een bepaald gebied. Topografische
kaarten zijn ook overzichtskaarten. Ze laten een stad, een gebied, land of zelfs de
hele wereld zien. Afhankelijk van het doel en de schaal van de kaart worden
elementen weggelaten of vereenvoudigd.
Thematische kaarten
Thematische laten niet een overzicht zien van een gebied, maar gaan over een
bepaald thema. Op deze kaarten zijn vaak alleen maar rivieren, oceanen en
landsgrenzen te zien en het kan zelfs voorkomen dat ook de vorm van landen
schematisch weergegeven wordt. Ze zijn alleen geschikt voor dat gene waarvoor ze
zijn gemaakt. Een geologische kaart is ook een thematische kaart.
Topografische kaarten
Op een topografische kaart staat gedetailleerde informatie over het landschap.
Oorspronkelijk werd de topografische kaart ontwikkeld voor militaire doeleinden. Alle
weggetjes, huizen, sloten, bosjes en belangrijke herkenningspunten staan er op.
Door middel van symbolen en het gebruik van kleuren worden landschapselementen
duidelijker gemaakt. Snelwegen geeft men in Nederland aan met paars, zandwegen
wit. Kerken worden symbolen (rood) en zendmasten een soort streepje.
3
Topografische kaarten zijn er in verschillende soorten. Afhankelijk van de toepassing
is de kaart zwart-wit of gekleurd of is de schaal anders.
1.2. Coördinaten Hoe je locaties aan kan geven op de kaart
Inleiding
Ga naar dat ene kruispunt drie dorpen verderop net 100 meter buiten het dorp niet
al te ver van de snelweg...."
Als je de aanwijzing hierboven zou lezen, zou jij dan weten waar je heen moet?
Waarschijnlijk niet. Om elke plaats op de wereld te kunnen aanduiden gebruiken we
coördinaten. Geen lange beschrijvingen, maar gewoon een paar cijfers en je weet
meteen waar je heen moet. Het werkt heel simpel. Op de kaart staan horizontale en
verticale lijnen. Samen vormen ze een vierkantennet. Die kaartvierkanten hebben
niet noodzakelijk iets te maken met het geografische net waar we zo nog op
terugkomen. Elke kaartenmaker kan zijn eigen index bedenken. Op de Nederlandse
topografische kaarten is elk vierkant 1000 meter lang en breed. De verticale lijnen
zijn uitgaand van een bepaald punt genummerd van het westen naar het oosten, de
horizontale lijnen (uitgaande van hetzelfde punt) van het zuiden naar het noorden.
Als we een bepaald vierkant willen aangeven, dan nemen we eerst het nummer van
de lijn die de westelijke grens van het vierkant vormt (westlijn), en vervolgens de
lijn die de zuidgrens vormt (zuidlijn). In het voorbeeld hier linksonder zijn de
coördinaten van het zwarte vakje 2 - 2.
kaart ordnance survey
De landen om ons heen
Zoals gezegd verschillen de getallen langs de rand van de kaart per kaartenmaker.
Op kaarten van de Britse Ordnance Survey (rechtsboven) staan bijvoorbeeld
kaartvierkanten van 100 km x 100 km (national grid). Die vierkanten worden
aangegeven met twee letters. Het beginpunt ligt ergens in de Atlantische Oceaan ten
westen van Cornwall. Posities binnen een grid kunnen in 4 cijfers of in 6 cijfers
worden gegeven. De zwarte stip op het waterkaartje rechts staat in vak 7282 (72 is
zoals je ziet de westlijn van het vak, 82 de zuidlijn), en nog nauwkeuriger 725828
zoals je ziet worden de tiende delen tussen gevoegd.
In Duitsland heeft de kaart vierkanten van 4 x 4 centimeter, ongeacht de schaal. De
nummers bij de horizontale lijnen geven de afstand tot de evenaar aan en de
nummers bij de vericale lijnen komen overeen met de meridianen.
4
Franse kaarten hebben Parijs als uitgangspunt en werken niet altijd met lijnen, maar
met kleine kruisjes op de kaart.
Het geografische net
Zoals beloofd komen we nog terug op het geografische net.
Tegen het einde van de 19e eeuw werd de wereld verdeeld in 24 tijdzones van elk 15
graden breed, deze worden meridianen genoemd. Natuurlijk zie je deze lijnen niet
echt in het landschap, maar zijn het denkbeeldige indelingen. De meridiaan van
Greenwich, UK, is het nulpunt. De zon passeert de meridiaan van Greenwich om 12
uur 's middags. Vanuit Greenwich zijn er 180 meridianen naar het westen
(westerlengtes) en 180 naar het oosten (oosterlengtes). Ze staan allemaal loodrecht
op de evenaar. Hun onderlinge afstand is op de evenaar 111 kilometer. Die afstand
wordt steeds kleiner des te verder je van de evenaar komt. Uiteindelijk komen de
meridianen samen op de noord- en zuidpool.
Naast deze lengtecirkels zijn er ook breedtecirkels (parallellen). Ze heten parallellen
omdat ze parallel lopen aan de evenaar. Er zijn er 90 op het noordelijk halfrond (ten
noorden van de evenaar) en 90 op het zuidelijk halfrond (ten zuiden van de
evenaar). De 90e breedtegraad valt samen met de polen. De telling begint dus aan
de evenaar. De onderlinge afstand is altijd 111 kilometer.
De graden worden onderverdeeld in minuten (') en seconden (''). Elke graad is 60
minuten, elke minuut is 60 seconden. Omdat de afstand tussen de breedtecirkels
overal gelijk is kunnen we als volgt rekenen:
Breedte-minuut = 111km:60 = 1,85km = 1 zeemijl
Breedte seconde = 1,85 km:60 = 31 m
Elk punt op aarde kan worden vastgelegd met de coördinaten, het snijpunt van een
meridiaan en een parallel, een lengte- en een breedtegraad. Amsterdam ligt
bijvoorbeeld op 52°21' NB (noorderbreedte) en 4°55' OL (oosterlengte). Als we een
bepaalde plaats in Amsterdam hadden willen aanduiden, dan hadden we er ook nog
breedte-seconden en lengte-seconden bij gegeven. Op veel kaarten staan de
meridianen en parallellen aangegeven.
Wereldkaart met meridianen en paralellen
5
UTM
Als laatste zullen we hier het UTM coördinatensysteem bespreken. UTM staat voor
Universele Transversale Mercator projectie. Deze kaarten worden veel voor militaire
doeleinden gebruikt. De rede dat er nog een systeem is om de aarde in vakken te
verdelen is eigenlijk heel simpel. Als je op een kaart op een nauwkeurige manier de
meridianen en parallellen tekent, dan zullen dat geen rechte lijnen zijn, maar
gebogen lijnen. Dat is niet handig om coördinaten mee op te zoeken. Daarom is de
wereld opgedeeld in een heleboel rechthoekige vakken. De naam Mercator slaat op
het kaartprojectie waarbij je de hele wereld als een plat vlak ziet. Dit is ook de kaart
die gebruikt is om de wereld in vakken te verdelen. Je ziet hieronder het overzicht
In dit vierkantennet is de wereld verdeeld in 60 zones die van noord naar zuid lopen.
Elk zone heeft een breedte van 6°. Deze zones hebben allemaal een nummer,
beginnend met zone 1, tussen 180° en 174° westerlengte, en lopen op tot zone 60,
tussen 174° en 180° oosterlengte. Er lopen ook stroken oost-west, die duiden we
aan met een letter. Zoals je rechts op het kaartje kan zien lopen die letters van C tot
en met X. Nederland valt in de zones 31U en 32U. De cijfers links zijn die van het
geografische net. Als je goed kijkt zie je dat niet de hele wereld binnen het UTM
systeem valt. De beide polen vallen buiten het netwerk.
Binnen zo'n vak (bijvoorbeeld 31U in Nederland) is er weer een verdeling in
vierkanten van 100 kilometer. Die vakken zijn vervolgens weer codes gegeven van
twee letters. Er zijn verschillende manieren om UTM-coördinaten te noteren. Het ene
systeem gebruikt die twee letters wel, het andere niet. Kijk maar eens naar de
voorbeelden verderop op deze pagina.
In elke zone worden coördinaten gemeten in meters. De waarden naar het noorden
(northings) worden doorlopend gemeten vanaf de evenaar. Op de evenaar is de
waarde 0 en die loopt op naar het noorden. Op het noorderlijk halfrond is die waarde
dus altijd positief. Als de evenaar 0 is dan zouden alle zones op het zuidelijk halfrond
een negatieve waarde krijgen. Omdat men dat niet wilde is er gedaan alsof de
evenaar op 10,000,000 meter noordelijk ligt. Dus voor de duidelijkheid: 1 kilometer
boven de evenaar heeft als noordelijke waarde 1000N en 1 kilometer ten zuiden van
6
de evenaar heeft als waarde 9 999 000N.
De waarden naar het oosten (eastings) binnen een zone noteren we ook in meters.
Om ook daar geen negatieve waarden te krijgen is er ook hier een truukje bedacht.
De centrale meridiaan in een zone heeft de waarde 500.000 meter. Vanaf daar kan
elk punt een waarde worden gegeven. Waarden ten westen van de centrale
meridiaan hebben een waarde kleiner dan 500 000E (de E staat voor East/Oost) en
de waarden ten oosten een waarde groter dan 500 000E. Een oostelijke waarde van
0 komt nooit voor omdat een 6° brede zone nooit breder is dan 674,000 meter.
Een coördinaat volgens het UTM-systeem bestaat dus uit het nummer van de zone
en de coördinaten in meters binnen die zone.
Voorbeelden van UTM coördinaten (volgens verschillende notaties) zijn:
Alleen het nummer van de zone en vervolgens de coördinaten in meters of
kilometers
Zone 24 9079000N 636000E (een plaats in Brazilië, op het zuidelijk halfrond)
Het nummer en de letter van de zone en vervolgens de coördinaten in meters of
kilometers
32U E 534855 N 5425390 (in Duitsland)
Het nummer en de letter van de zone (kan weg worden gelaten als de zone bekend
is) en vervolgens de letters van het vierkant van 100 kilometer en daarna de
coördinaten in meters of kilometers
31U FU 7002 (op de kilometer nauwkeurig)
31U FU 705025 (op 100 meter nauwkeurig)
FU 70500200 (op 10 meter nauwkeurig en als de zone al bekend is)
Coördinaten bepalen
Genoeg theorie, we gaan nu echt aan de slag. Wat voor vierkantennet er ook op de
kaart staat, het is handig om met een kaarthoekmeter om te kunnen gaan om de
coördinaten van een plaats op te zoeken of om na te gaan waar een gegeven
coördinaat zich bevindt. Zonder kaarthoekmeter kun je namelijk wel makkelijk zien
in welk vierkant de plaats ligt, maar niet wat de coördinaten binnen dat vierkant zijn.
Een kaarthoekmeter is een plastic, doorzichtig plaatje dat je op de kaart legt. Op een
kaarthoekmeter staan een aantal zaken zoals een liniaal en een gradenboog. Voor
deze oefening zijn de twee hoeken het belangrijkste. Er is een hoek voor kaarten
met schaal 1:25.000 en een hoek voor 1:50.000. De hoek heeft dezelfde afmetingen
als een vierkant op de kaart en de lijnen zijn verdeeld in 100 stukjes. Er staat een
streepje om de 2 eenheden.
Het vinden van het coördinaat is erg simpel. We laten het je zien aan de hand van
het kaartje hieronder. In het eerste kaartje zie je het eerste vierkant op een kaart,
helemaal links onderaan. We gebruiken dat vak voor dit voorbeeld omdat de getallen
langs de lijn zo duidelijk in beeld zijn. In dit geval zijn de getallen van het nationale,
rechthoekige coördinatensysteem van de Rijksdriehoekmeting (RD) waarvan de
oorsprong in Amersfoort ligt (155000,463000). Dit systeem wordt daarom ook wel
eens het Amersfoort-coördinatensysteem genoemd. De getallen zijn in kilometers,
maar dat had je waarschijnlijk al gezien omdat de nummers met 1 oplopen per
kaartvierkant.
We willen de coördinaten weten van het kruispunt bij de pijl. We kijken eerst naar de
westlijn en zien dat dat hier 200 is. Dan kijken we naar de zuidlijn, die hier 462 is.
We hebben nu al 200 462, maar we willen een nauwkeuriger coördinaat. We pakken
een kaarthoekmeter. We kijken welke hoek we moeten hebben, in dit geval die voor
schaal 1:25.000. We leggen het nulpunt van die hoek op het snijpunt van de westen de zuidlijn en schuiven het nulpunt nu naar ons kruispunt toe. Als je dat hebt
gedaan, dan ziet het er net zo uit als op het tweede kaartje. We lezen nu op de
westlijn af welk getal achter de 200 gaat komen en dat is 46. Op de zuidlijn zien we
7
32 staan en dat komt achter 462.
We hebben het coördinaat gevonden: 20046 46232
2. Introductie Kompas
2.1. Inleiding
Waarschijnlijk waren het de chinezen die als eerste ontdekten dat je stukjes metaal
dusdanig kunt bewerken dat ze altijd dezelfde richting op wijzen. Veel later is dat
stukje metaal steeds geavanceerder geworden tot het kompas van vandaag de dag.
En toch kun je met zekerheid zeggen dat het kompas nog steeds niet is uit
ontwikkeld. Immers ook in de laatste jaren zijn er nog steeds fabrikanten die iets
nieuws of een nieuwe dimensie aan het kompas hebben kunnen toevoegen.
Toch is het kompas voor de meeste mensen niet meer dan een simpel navigatieinstrument dat hen helpt bij het kiezen van hun route en het lezen van een kaart.
Hierbij is men niet altijd op de hoogte van alle zaken waar je rekening mee moet
houden tijdens het gebruik maar dat hindert niet zolang je een goede kaart bij je
hebt en de route vrij duidelijk is aangegeven.
Lastiger wordt het als je bijvoorbeeld op zoek gaat naar een kompas dat je echt
nodig hebt. Bijvoorbeeld voor een trektocht door dichte bebossing of een ver land
waar nauwelijks kaarten van zijn te krijgen. Als je dan echt op zoek gaat naar een
degelijk kompas, kom je er pas achter hoeveel verschillende soorten kompassen er
zijn en dat er wel degelijk zaken zijn waar je rekening mee moet houden als je een
kompas gaat uitkiezen Ook het onderhoud aan een kompas (hoe weinig aandacht
een kompas ook vraagt) komt aan bod.
In deze rubriek lees je daarom meer over kompassen en over hoe je te werk kunt
gaan als je er een wilt kopen.
In Nederland zijn er verschillende merken kompassen te koop, de grootste twee
merken zijn echter RECTA en SILVA
2.2. Soorten kompassen
Als je in een willekeurige buitensportzaak rondkijkt in de afdeling met kompassen,
dan zal het je opvallen dat er behoorlijk veel verschillende kompassen te koop zijn.
8
Elk heeft natuurlijk zijn eigen gebruiksdoel en daarom wil ik je hier verschillende
modellen laten zien en uitleggen waar ze vooral voor worden gebruikt of voor
kunnen worden gebruikt.
Plaatkompassen
Dit zijn waarschijnlijk de bekendste kompassen. Het is ook bijzonder makkelijk in het
gebruik (op korte afstanden) omdat men bij het gebruik van dit kompas vaak geen
rekening houdt met declinatie. Je legt het kompas simpelweg op de kaart en meet in
welke richting je moet lopen (of andersom). Plaatkompassen zijn er in veel
verschillende soorten en prijsklassen.
Spiegelkompassen
Zodra je wat serieuzer te werk gaat met een kompas en dus ook nauwkeuriger
metingen moet verrichten, kom je al snel uit op een spiegelkompas. Omdat je door
gebruik te maken van de spiegel het kompas niet hoeft te kantelen, is er minder
kans op fouten. Daarnaast zijn veel (goede) spiegelkompassen voorzien van de
mogelijkheid om declinatieverschillen aan te passen op het kompas.
Duimkompassen
Als je aan oriëntatiesport doet, dan heb je een simpel kompas nodig dat je snel en
duidelijk kunt aflezen. Een duimkompas is dan het uitgelezen kompas. Je houdt het
kompas namelijk altijd 'in de hand', of beter gezegd: op de hand. Het kompas wordt
namelijk door een stukje elastiek om je duim vastgeklemd, zodat je ook tijdens het
rennen op je kompas kunt kijken.
Nood- of horloge-kompassen
Een nood kompas is altijd makkelijk om bij de hand te hebben. Daarom zijn
dergelijke kompassen vaak zo gemaakt dat je ze om de polsband van je horloge kunt
schuiven. Verwacht echter geen perfecte metingen te kunnen verrichten met een
dergelijk klein kompasje. Ze zijn puur bedoeld om de windstreken uit elkaar te
houden en je globaal in de goede richting te sturen.
Overige kompassen
Naast de bovengenoemde kompassen zijn er uiteraard nog veel meer soorten. Zo
heb je een klipkompas dat je op je kaart kunt schuiven of het bol kompas dat in een
9
plastic bol zit zodat je het kompas ook op een schuine ondergrond kunt monteren als
je dat wilt. En dan zijn er uiteraard ook nog de electronische kompassen zoals deze
in horloges van bijvoorbeeld Casio en Suunto zijn te vinden.
2.3. Het gebruik van het kompas
Het kompas en de werking ervan is voor sommige mensen nog altijd een soort
magie. Het feit dat het kleine naaldje altijd feilloos het noorden weet te vinden is
voor veel mensen dan ook een soort magische kracht.
Als je echter veel met een kompas werkt, dan zul je er al snel achter komen dat als
je met het kompas wilt navigeren niet alleen het naaldje dat naar het noorden wijst
belangrijk is. Er komen immers begrippen als kruispeiling, driehoeksmeting,
declinatie en inclinatiezone om de hoek kijken zodra je echt serieus gebruik wilt
maken van alle mogelijkheden die een kompas je kan bieden.
In de volgende pagina's wordt onder andere uitgelegd hoe je de richting bepaalt naar
je bestemming, hoe je je positie bepaalt als je deze niet weet, wat declinatie is en
wat je er 'tegen' kunt doen en tenslotte wat inclinatie is en wat een sterke inclinatie
kan doen met de werking van je kompas.
In dit stuk over het kompas wil ik je dan ook stap voor stap uitleggen wat je zoal
moet weten om goed overweg te kunnen met een kompas. Na het doorlezen van de
volgende pagina's over kompasgebruik zou een ieder met een kompas (en een
kaart!) dan ook in staat moeten zijn om zijn of haar weg (terug) te vinden. Er zijn
zelfs fabrikanten van kompassen die beweren dat de juiste kennis van een kompas
er voor zal zorgen dat je nooit meer kunt verdwalen. Dat is echter niet helemaal
waar, want soms is het te donker of te mistig om te navigeren met behulp van het
kompas. Een GPS, de sterren of alternatieve navigatiemiddelen kunnen dan zeker
van pas komen.
Richting bepalen
Het bepalen van de richting
Een kompas werkt volgens het principe dat de naald van het kompas altijd naar het
noorden wijst. Daardoor kun je dus uitrekenen in welke richting je loopt. Om dat
rekenen te vergemakkelijken hebben bijna alle kompassen een ring die draaibaar is,
zodat je kunt aflezen in welke richting je gaat.
Om een kompas te kunnen gebruiken moet je beschikken over een goede kaart.
Deze moet minimaal de noord-zuid as vermelden, zodat je zelf kunt bepalen waar
het noorden op de kaart wordt aangegeven.
Heb je dit op de kaart gevonden, dan kun je als volgt te werk gaan om je koers te
bepalen:
10
Plaats het kompas op de kaart op een dusdanige wijze dat
de lange kant ervan over de as ligt van positie (1) naar
bestemming (2). Let er hierbij op dat de pijlen op het
kompas van positie naar bestemming wijzen en niet
andersom.
Druk nu het kompas stevig op de kaart, terwijl je de ring
ronddraait. Deze draai je net zolang totdat de noord-zuid
as van de ring evenwijdig loopt met de noord-zuid as van
de kaart. Ook hier geldt dat de N of 0 graden die naar het
noorden wijst op de ring, tevens naar het noorden op de
kaart moet wijzen.
Neem nu het kompas in de hand en houdt het op ooghoogte. Hierbij moet het kompas horizontaal worden
gehouden en moeten de pijlen op de plaat recht vooruit
wijzen. Draai nu met je lichaam rond totdat de pijl van de
ring in dezelfde richting wijst als de naald van het kompas.
Het (vaak) rode uiteinde van de naald moet nu in dezelfde
richting wijzen als de N of 0 graden op de ring. De pijlen
op de plaat wijzen nu in de richting waar je naartoe moet
lopen.
Zoek nu in de verte een object waar de pijlen naartoe wijzen en loop er naartoe. Ben
je er aangekomen herhaal dan de voorgaande stappen opnieuw en bepaal opnieuw
je richting.
Het bovenstaande klinkt vrij simpel en is dat in feite ook. Het wordt eigenlijk pas
moeilijk als je daadwerkelijk heel nauwkeurig wilt (of moet) meten. Dan komen
namelijk zaken als declinatie en miswijzing aan de orde.
Bepalen van je positie
Niets is zo vervelend als niet te weten waar je je precies bevindt op de kaart. Mocht
dat echter toch het geval zijn, dan kun je met behulp van je kompas en enkele
herkenningspunten in de omgeving uitrekenen waar je ongeveer bent. Je zult nooit
echt precies uit kunnen rekenen waar je bent, maar afhankelijk van de schaal van je
kaart toch met een nauwkeurigheid van enkele tientallen meters kunnen aantekenen
op de kaart waar je staat.
Voor het uitrekenen van je eigen positie kunnen we gebruik maken van twee
verschillende methoden:
kruismeting (het snijpunt van twee verschillende lijnen)
driehoeksmeting (de snijpunten van drie lijnen vormen een klein driehoekje)
11
Kruismeting
Kruismeting is de makkelijkste van de twee, simpelweg
omdat het minder werk en tijd kost. Daarmee is deze
methode vaak ook iets minder nauwkeurig als de
driehoeksmeting. Voor een kruismeting zoek je twee
herkenbare (en op de kaart bekende!) objecten in de
omgeving die dusdanig uit elkaar liggen dat de hoek
tussen hen tussen de 45° en de 135° is. Bij een hoek die
kleiner of groter is wordt de methode namelijk minder
nauwkeurig.
Bepaal nu eerst de richtingshoek naar het eerste object.
Dit doe je door het kompas op het object te richten en
vervolgens de kompasroos dusdanig rond te draaien totdat
het noorden van de roos precies gelijk staat met het
noorden dat je kompasnaald aanwijst. Leg vervolgens het
kompas op de kaart en draai het kompas net zolang rond
totdat de lijnen van de kompasroos parallel lopen met de
lijnen naar het (magnetische) noorden van de kaart. Nu
zorg je ervoor dat je kompashuis of de kompasplaat tegen
het object dat je zojuist hebt gepeild ligt zodat je een
rechte lijn kunt trekken vanaf dat object tot de richting
waar je je bevindt.
Nu doe je hetzelfde met het andere object: peilen en hoek meten, hoek overbrengen
naar de kaart en vervolgens een lijn trekken. Je zult zien dat de twee lijnen elkaar
ergens snijden: dit is de plek waar jij je ongeveer bevindt.
Driehoeksmeting
Bij een driehoeksmeting doe je precies hetzelfde als bij de kruismeting, alleen maak
je nu gebruik van drie objecten en dus drie lijnen. Daar waar de lijnen elkaar snijden
ontstaat vaak een heel klein driehoekje, vandaar de naam driehoeksmeting. Jij
bevindt je in het midden van dat driehoekje.
Het Noorden
Zoals je weet wijst de naald van het kompas altijd naar het noorden. Wat je wellicht
nog niet wist is dat dit niet het echte noorden is. In de realiteit zijn er namelijk drie
verschillende 'noorden':
Geografische noorden
Dit is het echte noorden zoals dat altijd is weergegeven op een wereldbol, namelijk
het topje van de aardbol. Deze plek is een vaste plek en is ooit vastgesteld met
behulp van complexe berekeningen. Nu zou je de geografische noordpool
makkelijker kunnen vinden middels een GPS. Op een kaart wordt het geografische
noorden meestal met een ster (*) aangegeven.
Magnetische noorden
Dit is het noorden waar je kompasnaald altijd naartoe wijst. Het is een plek ergens
ten noorden van Canada waar er een dusdanig magnetisch krachtenveld bestaat dat
het als het ware door de kompasnaald altijd wordt gevonden. In realiteit is het zo dat
12
de kompasnaald met een bepaalde stroming van magnetische krachten meewijst en
deze wijzen altijd in de richting van die plek: het magnetische noorden. Probleem
van dit magnetisch noorden is dat het niet altijd op dezelfde plek is. Doordat de
magnetische krachtenvelden altijd in beweging zijn, verplaatst het magnetisch
noorden zich altijd een beetje. Vandaar dat je kompas dus altijd in een andere
richting wijst (dit verschil is niet met het blote oog te zien omdat de verandering per
jaar vaak slechts minder dan 1 graad bedraagt). Op kaarten wordt het magnetische
noorden meestal met een (halve) pijlpunt aangegeven.
Kaart noorden
Ook dit is een veranderend noorden, namelijk datgene dat de kaartenmaker als
noorden heeft gekozen. Vaak valt dit samen met het geografische noorden, maar om
technische redenen zijn er ook veel cartografen die ervoor kiezen om zelf een
zogenaamd kaartnoorden in te stellen.
Het verschil tussen het geografische noorden (dus dat van de aardbol) en het
magnetische noorden (dat wat het kompas aanwijst) noemen we declinatie. En
omdat de verschillende magnetische krachtenvelden op de aardbol steeds in
beweging zijn verandert dus ook de declinatie elk jaar een beetje. Deze verandering
staat op een kaart altijd aangegeven bij de tekening van declinatie en miswijzing
welke wordt uitgelegd op de pagina over miswijzing.
In de onderstaande tekening kun je zien hoe de declinatievelden er in 1996 uitzagen.
Nederland lag bijna precies op de 5° lijn en daarom was de declinatie in Nederland in
dat jaar ongeveer 5°.
Goede kompassen (zoals de wat duurdere kompassen van Recta, Silva en Suunto)
geven je de mogelijkheid om de declinatie op te heffen door de gradenring aan te
passen aan de grootte van de declinatie. Hierbij moet je dan rekening houden dat
een westelijke declinatie vaak wordt weergegeven met een negatieve waarde, terwijl
een oostelijke declinatie vaak met een positieve waarde wordt weergegeven.
13
Als je geen rekening houdt met de declinatie in een bepaald gebied kan dat tot
gevolg hebben dat je maar liefst 45° uit koers kunt komen als je niet goed op let
waar je kompas naartoe wijst. Het is dus altijd zaak om goed op de kaart te kijken
wat het kaart noorden is, waar het geografische noorden ligt en waar deze beiden
ten opzichte van het magnetische noorden liggen. Dit soort zaken wordt op een kaart
meestal weergegeven met een speciale tekening die wordt uitgelegd in het stuk over
miswijzing.
Miswijzing
Miswijzing is een kreet die vaak (meestal) wordt verwisseld met declinatie. Men zegt
al snel dat de declinatie van een bepaalde kaart x graden of minuten is, maar dan
heeft men het bijna altijd over de miswijzing. Miswijzing en declinatie zijn alleen
hetzelfde op kaarten waar het kaart noorden en het geografische noorden gelijk zijn.
Miswijzing ontstaat doordat er een verschil bestaat tussen de verschillende noorden
zoals wordt uitgelegd op de pagina over declinatie. Omdat een cartograaf zelf een
fictief punt als noorden kiest, ontstaat er een verschil tussen het noorden zoals ons
kompas dat aanwijst en het noorden zoals dat op de kaart staat aangegeven.
Declinatie en miswijzing staan meestal op de kaart aangegeven
middels een tekening die lijkt op de tekening hiernaast. De
verschillende noorden staan aangegeven middels hun
afkortingen en symbolen (ster voor geografische noorden en een
halve pijlpunt voor het magnetische noorden).
Bovendien staat er verschillende hoeken bij de lijnen om aan te
geven in hoeverre de verschillende noorden van elkaar afwijken.
Let er op dat deze tekeningen (zo goed als) nooit
waarheidsgetrouw -dus met de juiste hoek- zijn, maar dat het
puur schematisch is weergegeven hoe de verschillende noorden
zich tot elkaar verhouden. Daarnaast is het zo dat deze
gegevens zijn weergegeven voor het midden van de kaart.
Ten slotte moet er nog bij staan voor wanneer deze gegevens
gelden en wat de jaarlijkse verandering is (dus hoeveel de
declinatie per jaar toeneemt of juist afneemt).
Nemen we nu de bovenstaande tekening als voorbeeld, dan kunnen we 3
verschillende getallen zien:
4°18'
Dit is de miswijzing (ten opzichte van de kaart!), namelijk het verschil tussen het
kaart noorden en het magnetische noorden.
1°27'
Dit is de afwijking tussen het kaart noorden en het geografische noorden.
2°51'
Dit is de declinatie, namelijk het verschil tussen het geografische noorden en het
magnetische noorden.
De snelle rekenaar zal al snel zien dat de miswijzing bestaat uit een optelsom van
declinatie en de afwijking tussen het kaart noorden en het geografische noorden.
Miswijzing omrekenen naar het heden
Stel nu dat er tevens op de kaart staat vermeld dat de declinatie elk jaar vermindert
met 7' (7 minuten), en dat de gegevens op de kaart gelden voor het jaar 1996, dan
kun je uitrekenen dat de cijfers voor nu (2007) respectievelijk: 3°01' (4° 18' - 11
maal 7' ), 1°27' (het verschil tussen het kaart noorden en het geografische noorden
wijzigt namelijk niet) en 1°34' (het verschil tussen de twee voorgaande cijfers).
14
Handig om te weten bij het maken van deze berekening is dat er 60 minuten gaan in
één graad.
Met de bovenstaande kennis kun je dus meer waarheidsgetrouwe hoeken uitrekenen
met je kompas en daardoor nog nauwkeuriger werken. Hoe je dat moet doen wordt
uitgelegd op de pagina over het omrekenen van de miswijzing
Miswijzing omrekenen (naar kaart of terrein)
Miswijzing omrekenen van de kaart naar het kompas/de omgeving
Nu je weet dat er dus een verschil is tussen het noorden dat je eerder gebruikte en
het noorden dat je daadwerkelijk moet gebruiken kun je nauwkeuriger te werk gaan
bij het bepalen van de te lopen richting. Daartoe moet je echter wel de logica
snappen van de correctie die je moet toepassen op de metingen die je op de kaart
verricht. Daarom een gemakkelijk voorbeeld: stel de hoek tusen het kaart noorden
en de plek waar je naartoe wilt is 326° (altijd met de klok mee tellen, dit is dus
richting het noord-westen) ten opzichte van het kaart noorden. Je weet echter dat
het magnetische noorden (dat wat het kompas aanwijst) 3°01' ten westen van het
kaart noorden ligt. Dat wil dus zeggen dat de hoek op je kompas 326° PLUS 3°57'
moet zijn (330°).
Nevenstaande tekening zal dit wellicht duidelijker
maken:
De hoek die je meet op de kaart wordt weergegeven
door het grijze vlak, dit is immers de hoek tussen het
kaart noorden (KN) en de doelrichting (DR) van je
bestemming.
Als je nu echter de miswijzing corrigeert op deze
gemeten hoek, dan krijg je de hoek weergegeven door
het groene vlak (het verschil tussen het magnetische
noorden (MN) en de doelrichting (DR).
Stel deze hoek in op je kompas en draai (met het
kompas in de hand) net zolang rond totdat de rode
punt van de kompasnaald exact dezelfde richting op
wijst als het noorden dat je kompasroos aangeeft. De
pijl op je kompas zal je vervolgens wijzen welke
richting je op moet lopen.
Uit het bovenstaande kun je dus opmaken dat als magnetische noorden ten westen
van het kaart noorden ligt, je de miswijzing moet optellen bij de hoek die je op de
kaart hebt uitgemeten. Ligt het magnetische noorden ten oosten van het kaart
noorden, dan moet de miswijzing er dus worden vanaf getrokken.
Miswijzing omrekenen van het kompas/de omgeving naar de kaart
Voor het omrekenen van de hoek die je meet met je kompas naar de hoek die je op
je kaart moet gebruiken ga je net andersom te werk.
15
Nevenstaande tekening zal dit wellicht duidelijker
maken:
De hoek die je meet met je kompas wordt
weergegeven door het grijze vlak, dit is immers de
hoek tussen het magnetische noorden (MN) en de
doelrichting (DR) van je bestemming.
Als je nu echter de miswijzing corrigeert op deze
gemeten hoek, dan krijg je de hoek weergegeven door
het groene vlak (het verschil tussen het kaart noorden
(KN) en de doelrichting (DR).
Door nu deze nieuw gevonden hoek op je kompas in
te stellen en vervolgens het kompas op de kaart te
leggen (noorden van de kompasroos gelijk met het
noorden van de kaart!), kun je uitrekenen hoe de lijn
van je bestemming tot aan je huidige positie moet
lopen.
Je hebt nu zojuist gezien dat de regel die eerder voor het omrekenen van de
kaarthoek naar de kompas hoek precies andersom is als het gaat om een
kompashoek die je omrekent naar een kaarthoek: als magnetische noorden ten
westen van het kaart noorden ligt, moet je de miswijzing aftrekken van de hoek die
je met je kompas hebt uitgemeten. Ligt het magnetische noorden ten oosten van het
kaart noorden, dan moet de miswijzing worden opgeteld bij de hoek die je met je
kompas het gemeten
Inclinatie
Heb je met alle zaken rekening gehouden (declinatie, miswijzing, etc.) blijkt je
kompas nog niet goed te werken als je 'm wil gebruiken in het Afrika of Australië.
Dat klopt, want er is nog iets waar je maar al te goed rekening mee moet houden:
inclinatie.
Inclinatie is het fenomeen dat er voor zorgt dat je naald nooit helemaal horizontaal
blijft liggen. Dat zou namelijk alleen het geval zijn als de magnetische kracht die de
naald aantrekt op exact dezelfde hoogte ligt. Maar, zoals je begrijpt, is dat niet zo en
dus wordt je naald altijd licht naar beneden getrokken.
Gelukkig is het zo dat dat in Nederland (en vrijwel de gehele rest van Europa) niet of
nauwelijks effect heeft op je metingen. De naald raakt immers niet de boven of
onderkant van het kompashuis en zal dus gewoon vrij rond kunnen draaien. In
andere delen van de wereld is het echter wel degelijk een probleem en kan de naald
niet vrij ronddraaien in het kompashuis en wordt daardoor belemmerd in het
aanwijzen van het noorden. De sterkte van deze kracht (inclinatie dus) is over de
gehele wereld verdeeld in 5 zones met elk een bepaalde sterkte van inclinatie. In de
onderstaande tekening kun je zien hoe deze zones over de wereld zijn verdeeld.
16
Voor Recta gelden andere gebieden, simpelweg omdat Recta slechts gebruik maakt
van twee inclinatie-zones (noordelijk halfrond en zuidelijk halfrond).
Om inclinatie te voorkomen (of het effect ervan te verminderen) kun je verschillende
dingen doen. Zo is een vaak toegepaste oplossing kijken wat de hoek van de
inclinatie is en vervolgens je kompas in dezelfde hoek houden zodat de naald nog
steeds vrij kan ronddraaien. Probleem hierbij is echter dat je dan met een andere
kracht krijgt te maken: de zwaartekracht. Deze zal dan namelijk ook aan de
kompasnaald gaan trekken (aan de kant die het meest naar benden wijst uiteraard)
en daardoor de metingen beïnvloeden. Een andere oplossing is voor elke inclinatiezone die je bezoekt het daarvoor gemaakte kompas aan te schaffen. Maar dit is
echter een vrij dure oplossing, zeker als de bezoekjes slechts eenmalig zijn.
Mijn advies is dan ook een kompas te kopen dat zich niets aantrekt van inclinatie.
Tegenwoordig zijn er kompassen van Recta en Suunto die zich niets aantrekken van
inclinatie. Dat kan door de magneet en de naald van elkaar te scheiden zodat de
naald geen enkel probleem heeft met inclinatie.
Onderhoud
Op zich vraagt een kompas om weinig onderhoud. Vaak is het alleen nodig als je niet
echt zuinig met je navigatie-instrument bent omgegaan. Hieronder daarom enkele
tips over het onderhouden van je kompas en dus het verlengen van de levensduur.
Verkeerde polariteit
Als je je kompas te lang in de buurt van een magneet hebt gehouden (dus ook in de
buurt van een ander kompas!), dan kan de polariteit van de naald veranderen. De
kans bestaat dan dat je kompasnaald niet meer naar het noorden wijst, maar in een
totaal andere richting. Om dit te herstellen kun je opnieuw met een magneet te werk
gaan, maar nu om de polariteit de goede kant op te krijgen. Gebruik hierbij een een
ander kompas om te kijken of je kompas in de goede richting wijst. Met een sterke
magneet kun je de polariteit van de naald weer goed maken door de 'zuidpool'-kant
van de magneet aan de 'noordpool'-kant van de kompasnaald te houden en daarna
hetzelfde te doen, maar dan andersom (dus 'noordpool'-kant van de magneet aan de
'zuidpool'-kant van de naald). Na een paar dit herhaald te hebben zal je
kompasnaald weer in de goede richting wijzen.
17
Luchtbellen
Het kompashuis is gevuld met een vloeistof. Deze vloeistof 'krimpt' zodra je op een
grote hoogte komt. Dit door het verschil in druk en/of het verschil in temperatuur.
Doordat de vloeistof minder ruimte in beslag neemt ontstaan er dus een soort
luchtbel. Deze luchtbel kan de nauwkeurigheid van het kompas behoorlijk
beïnvloeden. Er zijn twee mogelijkheden die je hebt om de luchtbel te laten
verdwijnen. De ene is gewoon weer afdalen zodat de druk weer 'normaal' wordt voor
het kompas en dus de vloeistof weer gaat uitzetten. De andere mogelijkheid (als de
luchtbel niet verdwijnt) is het kompas even in warm water leggen. Hierbij verdwijnt
de luchtbel omdat de vloeistof weer gaat uitzetten.
Wazig uiterlijk kompashuis
Als je kompas tijdens een lange hike hebt gebruikt kan hij behoorlijk smerig worden.
Bij het schoonmaken mag je echter nooit een sterk schoonmaakmiddel gebruiken.
Het kunststof van het kompas is immers gevoelig voor 'invreten' van zuren en
vetten, waardoor een wazig uiterlijk onstaat. Daarnaast kunnen de
gradenverdelingen en schalen worden weggeveegd als je een te sterk
schoonmaakmiddel gebruikt (zoals alcohol, thinner, schuursponsje). Gebruik daarom
liever gewoon zeep of alleen lauw water.
Statische electriciteit
Het kunststof van je kompas is gevoelig voor statische electriciteit. Als je dus je
kompas aan een touwtje om je nek hangt en hij steeds langs je nylon jack schuurt,
dan kun je er zeker van zijn dat je kompas statisch wordt geladen. Is de vloeistof
van je kompas niet anti-statisch, dan kan dit grote gevolgen hebben voor de
nauwkeurigheid van je kompas. De naald wordt dan namelijk aangetrokken door het
kunststof van het kompashuis en zal daardoor gewoon gaan rondraaien in een
willekeurige richting.
3. Global Positioning System (GPS)
3.1. Inleiding
GPS (Global Positioning System) is een positiebepalingsysteem van de Amerikaanse
strijdkrachten. Het systeem bestaat uit een 24-tal satellieten die elk in een vaste
baan om de aarde draaien. Elk van deze satellieten heeft een eigen signaal, dat
wordt opgevangen door het 'hand-held' GPS-systeem, de ontvanger ter grootte van
een zaktelefoon. Deze ontvanger heeft een soort logboek van de banen die elk van
de 24 satellieten beschrijft. Door op een bepaald moment de positie van de
satellieten (die zij door de ruimte zenden) te vergelijken met de tijd op het moment
van aflezen, kan de ontvanger exact bepalen waar hij zich op dat moment bevindt.
Door immers het snijpunt te nemen van minimaal drie satellieten krijg je een
bepaald punt op de aardbol: je positie. Een vierde satelliet is nodig om de positie
nauwkeurig te berekenen, maar hoe meer satellieten des te beter.
18
Wellicht is het bovenstaande een beetje te technisch voor je, maar het enige dat je
dan ook moet onthouden is dat GPS je kan helpen bij het vinden van je lokatie en de
richting die je zou moeten volgen om bij een bepaald doel te komen. Immers, als
een GPS-ontvanger weet waar je bent en waar je naartoe wilt, dan kan hij (mits je
beweegt!) bepalen of je in de goede richting beweegt. Een GPS is dus zeker geen
kompas, maar puur een elektronisch hulpmiddel dat door zijn rekencapaciteit ook
extra informatie kan geven, zoals snelheid, waarschijnlijke aankomsttijd en
afgelegde afstand.
Belangrijk en bijzonder goed nieuws voor gebruikers van een GPS is het feit dat de
Amerikaanse overheid met ingang van 4 mei 2000 de Selective Availability (SA)
heeft afgeschaft. Dit betekent voor mensen die een GPS-ontvanger hebben dat zij
hun positie nog nauwkeuriger kunnen bepalen (tot zelfs tien meter nauwkeurig).
Veiligheid is een aspect dat bij GPS zeer belangrijk is. Veel GPS-ontvangers
waarschuwen je dan ook bij het opstarten dat het geen levensreddend materiaal is.
Batterijen kunnen opraken en elektronica kan beschadigen. Kortom: neem altijd een
kompas en kaart mee, naast je GPS-ontvanger.
Iedere GPS heeft een mark of MOB (Man Over Board) functie om iets te lokaliseren.
Hiermee wordt een waypoint aangemaakt en opgeslagen welke de coördinaten bevat
van de bewuste plek. De go-to functie is vervolgens je feilloze gids er naar toe. Je
kunt, als je de coördinaten weet, ook handmatig een waypoint invoeren zonder er te
zijn. Verbind je een aantal waypoints met elkaar dan is er sprake van een route. Je
moet hierbij de waypoints zien als boeien; de route ernaar toe is helemaal open en
bestaat dus alleen uit een luchtlijn die de richting aangeeft.
De route naar een volgend waypoint kan door de GPS alleen aangegeven worden
wanneer je de GPS beweegt. Anders weet hij niet naar welke kant je kijkt of wilt
bewegen.
Als je tijdens je tocht de GPS continue aanlaat staan zal deze een tracklog
aanmaken. Dit is een elektronisch ‘broodkruimeltjesspoor’ welke je door het instellen
van de tijds en/of afstandsinterval kunt aanpassen. Deze informatie is vervolgens
weer opnieuw te gebruiken. Als saved track geeft je het een naam en sla je het op in
het geheugen van de GPS. Op deze manier kun je een hele verzameling waypoints,
routes en tracks aanleggen. Hoeveel is afhankelijk van de capaciteit van je GPS.
4. Alternatieve navigatie
4.1. De sterren als navigatie-hulp
Ook in de nacht kun je navigeren zonder apparatuur. Namelijk door gebruik te
maken van de sterren. Voorwaarde is natuurlijk wel dat het niet al te bewolkt is en je
dus een goed zicht hebt op de sterrenhemel.
19
Noordelijk halfrond
Wandel je op het noordelijk
halfrond, dan moet je zoeken naar
de Grote Beer. Heb je die gevonden,
trek dan een denkbeeldige lijn
tussen de onderste twee sterren en
verleng deze ongeveer 4 tot 5 keer
tot je een grote heldere ster
tegenkomt: de poolster. Door
vervolgens dezelfde hoek te nemen
als op de afbeelding is aangegeven,
weet je waar het noorden is.
Zuidelijk halfrond
Op het zuidelijk halfrond maak je
gebruik van het zuiderkruis. Trek
een denkbeeldige lijn door de
kruislijn en verleng deze ongeveer 5
keer. Trek vervolgens een
denkbeeldige lijn vanuit twee
heldere sterren die vlakbij het
zuiderkruis staan. Daar waar de
lijnen elkaar kruisen kun je de
richting van het zuiden bepalen
zoals op de afbeelding is
weergegeven.
4.2. De zon als navigatie-hulp
Ook de zon kan gebruikt worden om het noorden te bepalen. Vereenvoudigd komt
het op het volgende neer: op het noordelijk halfrond staat de zon, op drie momenten
van de dag, in één van de vier windstreken. Om 6.00 uur komt de zon op in het
oosten, om 12.00 uur staat zij in het zuiden en om 18.00 gaat ze in het westen
onder.
Hoe raar het ook klinkt, het horloge kan makkelijk worden gebruikt om je koers te
bepalen. Voorwaarde is dan echter wel dat de zon schijnt, want daar maak je in dit
geval namelijk gebruik van.
Allereerst moet je zeker weten dat je horloge op tijd loopt. Een uur verschil met de
werkelijke tijd kan namelijk een behoorlijk verschil in koers opleveren.
Deze methode gaat uit van het principe dat de zon altijd hetzelfde verloop vertoont:
opkomst in het oosten, hoogste punt in het zuiden en ondergang in het westen. Door
dit vervolgens te vergelijken met de tijd die je horloge weergeeft kun je dus bepalen
waar het zuiden (en dus ook de andere windstreken) is.
20
Het werkt als volg:
Zorg dat je je horloge plat voor je hebt en dat de kleine wijzer naar de zon wijst
Neem nu precies het middelste punt tussen de kleine wijzer de twaalf op de
wijzerplaat (in de zomer neem je de elf, omdat er dan zomertijd geldt)
Dit punt geeft je de richting aan naar het zuiden.
Let er op dat deze methode alleen werkt op het noordelijk halfrond van de aarde.
Mocht je het willen toepassen op het zuidelijk halfrond, dan moet je niet de kleine
wijzer, maar de plaats van de twaalf op je wijzerplaat naar de zon richten. Dan geldt
dat het middelste punt tussen de kleine wijzer en de twaalf richting het noorden
wijzen.
Met een horloge (wel een analoog horloge) is hierdoor het volgende mogelijk: houdt het horloge
horizontaal. Richt de kleine wijzer naar de zon. Deel de hoek tussen de kleine wijzer en het
twaalf-uur punt doormidden. Deze denkbeeldige lijn is de noord-zuidlijn. Mocht de zon
onverhoopt niet schijnen dan kan gebruikt worden gemaakt van de schaduw. Ook als het bewolkt
is kan er toch schaduw zijn. M.b.v. een vinger of een stokje kan de stand van de zon dan toch
worden bepaald.
4.3. Andere alternatieve koersbepalers
Ook de natuur kan je een handje helpen als je wilt weten waar het noorden of het
zuiden is. Deze zijn niet zo nauwkeurig als de andere hulpmiddelen, maar kunnen je
in geval van nood toch van dienst zijn.
Vogelnesten
Veel vogels bouwen hun nesten op een plekje dat niet pal in de wind ligt. Als je dus
weet wat de meest voorkomende windrichting in een gebied is, kun je aan de hand
van vogelnestjes bepalen waar het noorden of het zuiden is.
Bomen met naalden
Omdat deze bomen veel zon willen, zullen zij vaak met hun top richting de zon
groeien.
Gekapte bomen of boomstronken
Ligt er een omgekapte boom in de buurt of steekt er nog ergen een boomstronk uit
de grond, dan kun je op de jaarringen zien waar de wind het meest vandaan komt.
De jaarringen van bomen zijn vaak aan een kant dikker dan aan de rest van de
stam. Deze dikkere ringen geven echter niet altijd het noorden aan (je behoort dus
te weten uit welke richting de wind in je wandelgebied meestal komt). De dikkere
jaarringen noemen we reactiehout. Reactiehout word gevormd als een boom
langdurig in een richting belast wordt. Dit kan b.v. komen door de windbelasting in
21
de top van de boom. Om recht te blijven staan gaat de boom als gevolg van de
windbelasting reactiehout vormen. De dikkere ringen geven dus de windrichting aan.
Mos
Op veel bomen en in valleien groeit mos. Mos houdt niet echt van zon en zal dus
vooral gedijen aan de vochtige kant van een boom of aan de schaduwzijde van een
vallei.
Windrichting
In nederland is de voornaamste windrichting tijdens regenbuien NW. Aan deze kant
van de stam van een boom is dan ook het meest bedekt met met groene aanslag
(van micro-organismen en mossen ed.) Zo kun je snel, zei het niet echt nauwkeurig
het noorden bepalen.
22
5. Kompashandgrepen
5.1. De basistechnieken voor onderweg
Handgreep 1: Een op de kaart uitgezette richting overnemen op het
kompas
Leg de kaart voor je neer. Je wilt van de ene
plek op de kaart: punt A, naar de andere:
punt B. Je wilt weten welke koers je moet
aanhouden om daar te komen. Je doet dat
met behulp van het kompas op de kaart.
Leg het kompas langs de denkbeeldige lijn
tussen de twee punten. Als ze erg ver uit
elkaar liggen en je een kopie van de kaart
gebruikt kun je een dunne potloodlijn trekken.
Het kompas ligt nu op de kaart, zodat bij een
vizierkompas de viziergroef met het
afleespunt, of bij een kaartkompas de pijl op
het kompashuis naar punt B wijst. Dit is altijd
de kant van het kompas tegenover het deel,
waar het koordje aan vast zit.
Draai vervolgens de kompasring zo dat de
noord-zuid lijnen op de kompasring in dezelfde
richting wijzen als de noord-zuid lijnen op de
kaart. Het noorden van de kompasroos wijst
dan naar het kaartnoorden.
Bij het afleespunt (het pijltje binnen in de
ring) lees je nu de richting van A naar B af.
Het kompas is klaar om in het terrein gebruikt
te worden.
Het valt je misschien op dat bij deze
handgreep dus niets doet met de naald van
het kompas. Dat komt pas hierna als je met
deze koers wil gaan lopen.
Als je goed kijkt naar het tweede plaatje
rechts zie je dat we de kompasring nog een
klein beetje tegen de klok in moeten draaien
om de lijn op het kompas parallel te kruigen
met die op de kaart.
23
Handgreep 2: Een op het kompas ingestelde richting uitzetten in het
terrein
Deze greep gebruik je als je gaat lopen op een
koers die je net via handgreep 1 hebt
gekregen of die door je leiding in een hike is
verwerkt. Stel je moet van je leiding naar
210°. Je stelt de opgegeven richting in op het
kompas. Hou er daarmee rekening dat op de
ring van een kompas vaak de laatste nul weg
wordt gelaten om ruimte te sparen. 210° is in
dat geval bij de 21. Aangezien je weet dat er
in totaal 360° zijn maak je vast geen
vergissingen.
Daarna hang je het koordje van het kompas
om je nek. Het kompas hou je met gestrekte
arm recht voor je uit, zodat het koordje strak
komt te staan. Je blijft nu op dezelfde plek
staan, maar draait om je as. Je blijft het
kompas strak voor je houden tot de noordkant
van de kompasnaald precies naar het noorden
van de kompasroos wijst (de 0° op de roos).
Bij kompassen waar twee lichtgevende
streepjes bij het noorden van de kompasroos
staan, staat de naald dan precies tussen die
twee streepjes. Dit heet het laten inspelen van
de kompasnaald.
Bij kompassen met een spiegel kun je in die
(uitgeklapte) spiegel het inspelen van de naald
volgen, terwijl je het kompas horizontaal voor
je uit blijft houden. Bij kompassen zonder
spiegel zul je van tijd tot tijd even op het
kompas moeten kijken om te zien of de naald
al ingespeeld is. Je kunt ook iemand anders
dat laten doen, terwijl jij zelf het kompas
horizontaal voor je uit blijft houden. Let er bij
het inspelen op dat je het kompas goed
horizontaal blijft houden. Als je dat niet doet
kan de naald stil komen te staan en kun je
vergissingen maken. Let ook goed op grote
metalen voorwerpen of magneten in de buurt
die je kompasnaald van slag kunnen brengen.
Vergeet daarbij ook vooral niet de
hoogspanningskabels die misschien hoog
boven je hoofd hangen.
Als de naald ingespeeld is, wil dat zeggen dat
het vizier of de pijl op het kompas precies in
de richting wijst die ingesteld staat bij het
afleespunt. Door het vizier of langs de pijl zie
je in de verte het gezochte punt liggen.
24
Wanneer je het punt niet meteen kunt zien,
bijvoorbeeld omdat het ver weg ligt of omdat
je midden in een bos zit, neem je een duidelijk
herkenbaar punt in dezelfde richting in je op
en gaat daar naartoe. Door dit steeds opnieuw
te doen kom je vanzelf bij het punt uit. Je
loopt dan volledig op kompas. Zijn er niet van
zulke herkenbare punten te vinden, stuur dan
iemand vooruit die op jouw aanwijzingen
precies in de goede richting gaat staan. Hij of
zij doet dan dienst als herkenningspunt. Je
moet bij dit alles wel de afstand tot het
gezochte punt weten. Je weet dat door passen
te tellen; een pas is ongeveer 3/4 meter, 100
meter is ongeveer 130 passen. Wanneer je
ongeveer bij punt B moet zijn, ga je dus goed
om je heen kijken.
25
Handgreep 3: Een richting in het terrein op het kompas instellen
Dit is de omgekeerde handgreep van
handgreep 2. Je staat op het punt A en wilt
weten in welke richting je de kerktoren in de
verte ziet liggen. Je gaat daarvoor de richting
van de kerktoren 'schieten'. Hou het kompas
aan het koordje voor je uit en kijk door het
vizier of langs de pijl naar punt de toren.
Draai de kompasring zo, dat de kompasnaald
inspeelt. De noordkant van de naald komt
daardoor bij de 0° (noorden) en, als die op het
kompas zitten, tussen de twee streepjes. Bij
het afleespunt lees je daarna af in welke
richting de kertoren ligt. Het is de
kompaskoers (of kompasstand of vlieglijn) van
jouw positie naar de kerktoren. Deze 3e
handgreep wordt wel het kompasschieten
genoemd.
26
Handgreep 4: Een op het kompas ingestelde richting overbrengen op
de kaart
Deze handgreep is de omgekeerde van de
eerste handgreep. Je wilt een richting die je
op het kompas hebt ingesteld overbrengen of
'uitzetten' op de kaart.
Je legt de kaart voor je en zoekt punt A op.
Het is handig om de kaart eerst te orienteren
(naar het noorden te leggen). Leg het kompas
op de kaart met een van de lange kanten
tegen punt A aan. Bij een Recta kompas schuif
je bovendien het spiegeltje terug in het
doosje, zodat je door de kompasring heen de
kaart kunt zien. Heeft het kompas een deksel,
klap het dan open.
Draai het HELE kompas zo dat de noord-zuid
lijnen op de kompasring in dezelfde richting
wijzen als de noord-zuid lijnen op de kaart.
Het noorden van de kompasroos wijst dan
naar het kaartnoorden. De kant van het
kompas waar bij een vizierkompas het vizier
zit of bij een kaartkompas de pijl op het
kompashuis naar toe wijst, wijst nu precies in
de richting van punt B. Als je bovendien nog
weet hoe ver punt B van punt A ligt, kun je
met behulp van de schaal berekenen hoeveel
centimeter dat op de kaart is. Leg een liniaal
langs het kompas en pas dat aantal
centimeters erop af. Je komt uit bij punt B. De
richting die je op de kaart uitgezet hebt is de
kaarthoek van A naar B.
LET OP: Na het instellen van het kompas kom
je bij deze vierde handgreep dus NIET meer
aan de kompasring. Je hoeft ook NIET op de
kompasnaald te letten.
27
Handgreep 5: Hindernissen in het terrein omzeilen
Het kan voorkomen dat je bij het op kompas
lopen een hindernis in het terrein tegenkomt
waar je niet doorheen kunt. Je moet die
hindernis omzeilen. Voorbeelden zijn vennen,
meertjes, stukken dicht sparrenbos of een
groot industrieterrein. Je wilt én om die
hindernis heen én uiteindelijk toch geen meter
van je kompaskoers afwijken.
Een voorbeeld: Je loopt op kompas een koers
van 90° en je komt een ven tegen waar je
omheen zult moeten lopen. Je staat dan op
punt A. Zonder aan de kompasring te komen
draai je nu het hele kompas zo dat de naald
niet zoals gewoonlijk inspeelt op het noorden
van de kompasroos, maar op een richting daar
precies 45° westelijk van, dus het
noordwesten of 315°. Bij een aantal
kompassen, zoals de Recta vizierkompassen,
staan daar twee lichtgevende puntjes op de
kompasring. Je zorgt dat de naald daar precies
tussen komt te staan.
Deze nieuwe koers volg je totdat je het ven
helemaal links van je hebt en je op punt B
staat. Daarbij tel je nauwkeurig het aantal
passen van A naar B.
Op punt B laat je de naald weer normaal op
het noorden inspelen en volg je de
oorspronkelijke koers totdat je voorbij het ven
bent, op punt C.
Hier draai je opnieuw het hele kompas, maar
nu zo dat de naald inspeelt op het
noordoosten of 45°. Ook hier staan bij een
aantal kompassen twee lichtgevende puntjes
waar nu de naald tussen moet komen te
staan.
Tot slot loop je precies hetzelfde aantal passen
in deze richting van C naar D als je ook deed
van A naar B. Je komt uit bij punt D, dat - als
je alles nauwkeurig hebt gedaan - in het
verlengde van punt A ligt. Je hebt nu het ven
omzeild en kunt verder met je oorspronkelijke
koers, zonder dat je daar door het ven van
afgeweken bent.
28
6. Handige links
http://www.hiking-site.nl/navigatie.php
http://www.dotime.nl/cursus/
http://www.scoutnet.nl/~scouting-loevestein/cwo/orienteren.pdf
29
Download