Bekijk online

advertisement
Universiteit Gent
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Blandijnberg 2
Wat is er toch zo kwellend mooi aan dat zingen en vertellen…
Analyse van de vertelkunst in Imme Dros’ Ilios en Odysseus
en onderzoek naar de reactie van lezers.
Sylvie Geerts
Scriptie ingediend tot het behalen van de graad van licentiaat in de taal- en letterkunde: Latijn en Grieks
Academiejaar: 2006-2007
Promotor: Prof. Dr. Kristoffel Demoen
Co-promotor: Dr. Bruno Vanobbergen
1
Dankwoord
De lessen van prof.dr.Kristoffel Demoen waren voor mij gedurende mijn hele opleiding niet alleen een
bron van kennis, maar ook van inspiratie. Ze daagden mij uit persoonlijk en creatief om te gaan met de
literatuur van de Oudheid. Als promotor stelde hij steeds vertrouwen in mij en leidde mijn onderzoek
met zijn inzichten en adviezen in goede banen.
Ik bedank ook mijn co-promotor, dr. Bruno Vanobbergen, omdat ik steeds op hem kon rekenen en
voor zijn begeleiding bij het pedagogisch aspect van dit onderzoek.
Ik bedank mijn ouders, Linda en Maarten, om mij te steunen en te bemoedigen.
Speciale dank gaat uit naar de leerkrachten Roger Stroobandt, Wim Cool en Harry Rogge en hun
leerlingen die meegewerkt hebben aan dit onderzoek.
Mijn zus Sigrid heeft met haar creatieve kijk op onderwijs een belangrijke bijdrage geleverd aan dit
onderzoek. Ik bedank haar voor de tijd en energie die zij daarin heeft geïnvesteerd.
Ik bedank mijn hartsvriendin, Soetkin, om mij onvoorwaardelijk te steunen en voor het uitschrijven van
het interview met Imme Dros.
Ik bedank ook mijn vrienden: Eline, Astrid, Irini,… voor raad, hulp en steun.
Jan-Klaas dank ik voor de lay-out van het voorblad, met prent van Harry Geelen.
Ten slotte wil ik Imme Dros bedanken voor haar medewerking en voor haar prachtige verhalen.
Sylvie Geerts, Deux-Acren, 21 mei 2007
2
Inhoud
Dankwoord
2
Inhoud
3
Inleiding
4
DEEL 1: Literaire analyse
Hoofdstuk 1: Narratologische analyse
12
Hoofdstuk 2: Aanvullende literaire analyse
79
DEEL 2: Receptieonderzoek
Hoofdstuk 3: Beschrijving onderzoeksproces
88
Hoofdstuk 4: Resultaten
99
DEEL 3: Besluit
Hoofdstuk 5: Besluit
128
DEEL 4: Gesprek met Imme Dros
138
Bibliografie
153
Bijlagen
157
3
Inleiding
1. Persoonlijke motivatie
Studenten en leerlingen Latijn en Grieks krijgen geregeld de vraag hun studiekeuze te verantwoorden.
Veel mensen betwijfelen het nut en zelfs de zin van de studie van klassieke talen. In 2003 nam mijn
leerkracht Grieks zijn leerlingen mee naar „Achilleus‟, een productie van de Vlaamse Opera voor een
jong publiek in een regie van Wim Hendrickx. Ik zat toen in het zesde middelbaar en had de Ilias
gelezen in de les. Ik herinner mij nog mijn kritische, zelfs wantrouwende, maar tegelijk ook
nieuwsgierige houding tegenover deze creatie. Wie op 17-jarige leeftijd zijn of haar eerste inzichten
verwerft in „grote‟ literatuur, doet dat nu eenmaal met een zekere trots. Van een bewerking voor
jongeren wordt dan al gauw gevreesd dat die „te kinderachtig en te vereenvoudigd‟ zal zijn. Voor de
voorstelling van „Achilleus‟ kregen we een documentatiepakket waarin een interview stak met de
auteurs, het libretto en een opvallende sticker met de slagzin „In een oorlog zijn nooit winnaars, alleen
verliezers‟. Dit ene zinnetje illustreert mooi hoe auteurs van de jongerenopera op dat moment hun
publiek ervan trachtten te overtuigen dat een werk als de Ilias vandaag nog betekenis heeft. De kracht
van deze herinnering sterkt mijn overtuiging dat het voor jongeren die klassieke talen volgen
motiverend moet zijn wanneer een diversiteit aan actoren en cultuurvormen de actualiteit van de
klassieken tot leven weten te brengen. Zo ook een jeugdbewerking van de klassieke literatuur, het
onderwerp van onderzoek in deze scriptie. Deze kan niet alleen drempelverlagend werken voor wie er
onbekend mee is, maar kan ook van betekenis zijn voor wie de literatuur kent. Dit pedagogisch credo
vormt een belangrijk a priori van het hierna volgend onderzoek.
Van een totaal andere orde, maar eveneens bepalend voor het opzet van deze scriptie, is mijn
1
voorliefde voor jeugdliteratuur en mijn overtuiging van de literaire waarde van bepaalde jeugdboeken.
Jeugdboeken worden vandaag nog steeds stiefmoederlijk behandeld bij de studie van literatuur.
1
Ik sluit mij aan bij Ghesquiere en gebruik de term jeugdliteratuur als overkoepelende term voor zowel kinder- als
adolescentenliteratuur. Zie Ghesquiere (2000) p 9-10.
4
Veelal wordt dit genre per definitie als inferieur aan volwassenenliteratuur beschouwd. Jeugdliteratuur
mag niet beschouwd worden als een minderwaardige vorm van literatuur, maar moet worden
benaderd als literatuur van een andere orde dan volwassenenliteratuur. Helaas is het jeugdboek nog
steeds aan het vechten voor een plaatsje onder de zon, zoals volgend citaat van Imme Dros illustreert:
„Het kinderboek komt pas kijken, het moet zich nog waar maken, maar het hoort wel degelijk
tot het gebied van de literatuur net als het stokoude gedicht, het hoogbejaarde toneelstuk en
de roman van middelbare leeftijd. Een taal zonder kinderboeken is een taal die tenminste één
authentiek literair genre mist.‟
2
In deze scriptie kan ik echter niet diep ingaan op de geschiedenis van het kinder- en jeugdboek en de
plaats ervan binnen de literatuur. Ik wil dit punt enkel aanstippen als iets dat mij nauw aan het hart ligt
en mij drijft om als studente taal- en letterkunde een literaire studie te maken van jeugdromans.
De bekommernissen die ik hierboven heb aangestipt, liggen aan de basis van mijn keuze om een
thesis te schrijven over het werk van Imme Dros. In de eerste plaats nemen de studie van Latijn en
Grieks niet meer dezelfde plaats in als vroeger en moeten leerlingen opboksen tegen een aantal
vooroordelen over nut en zin van klassieke talen. Werk dat jongeren er, ook buiten de schoolmuren,
op wijst dat de literatuur van de oudheid betekenisvol blijft, verdient het niet alleen bewonderd te
worden, maar ook ernstig bestudeerd en onderzocht te worden. Enkel zo kunnen de mogelijkheden en
waarde ervan ten volle benut worden in en buiten het onderwijs. Tegelijkertijd is het voor de
onderzoeker die zich over de klassieken buigt, keer op keer een uitdaging om de confrontatie en de
dialoog aan te gaan met mogelijke andere interpretaties en stijlvormen. Zij scherpen ongetwijfeld het
eigen perspectief.
2
Uit Imme Dros, „Buiten voor de deur‟, in: Raster 56 (1991) p.122-131, waarvan ik een overzicht vond op
www.dbnl.org . Voor de plaats van jeugdliteratuur binnen de literatuur: zie ook Ghesquiere (2000) p26-29 en p.4043. Ghesquiere haalt de polysysteemtheorie van Even-Zohar (1979) aan om de plaats van kinder- en
jeugdliteratuur te beschrijven. Deze historisch-sociologische opvatting ziet de literatuur als een dynamisch geheel
van literaire vormen en systemen die naast elkaar bestaan en mekaar beconcurreren. Binnen dit polysysteem
bestaat een zekere hiërarchie, waarvan de canon het centrum vormt. De jeugdliteratuur bevindt zich in de
periferie, maar beweegt zich sinds de jaren zeventig in de richting van het centrum.
5
2. Probleemstelling en opbouw
Als studieobjecten koos ik de jeugdromans Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog en Odysseus,
een man van verhalen die gebaseerd zijn op Ilias en Odyssee van Homeros. Om de waarde van deze
romans te achterhalen heb ik ze vanuit twee verschillende hoeken benaderd. Enerzijds onderzocht ik
ze vanuit literair- theoretisch oogpunt, anderzijds voerde ik een veldonderzoek naar de reacties van
lezers op het werk. Beide onderzoekmethodes hebben elkaar in de loop van deze studie voortdurend
bevrucht en beïnvloed, zoals verder zal blijken. De vragen waarop ik in dit onderzoek een antwoord
zal trachten te formuleren, hebben immers concreet vorm gekregen vanuit de resultaten die uit beide
onderzoeksbenaderingen gaandeweg naar voor zijn gekomen. Centraal zal de vraag staan in welke
mate Imme Dros er in geslaagd is een eigen versie van Ilias en Odyssee te creëren die zowel
trouw is aan het origineel, als toegankelijk voor een jong en hedendaags publiek. De centrale
onderzoeksvraag laat zich opsplitsen in drie subvragen: (i) In welke mate heeft Imme Dros een eigen
invulling aan het werk gegeven?, (ii) In hoeverre heeft Imme Dros de essentiële kenmerken van Ilias
en Odyssee behouden? en (iii) In welke mate is het werk aangepast aan een jong en hedendaags
publiek?
Door de aandacht te verdelen over tekst en lezer, wordt in dit onderzoek de nadruk gelegd op
literatuur als een vorm van communicatie. Het is in deze relevant kort het verschil tussen jeugd– en
volwassenenliteratuur te duiden. Ghesquiere biedt een verklaring voor het verschil tussen
3
volwassenen- en jeugdliteratuur aan de hand van het communicatiemodel van Jakobson. De status
van de lezer in de jeugdliteratuur is anders dan die van de ontvanger van volwassenenliteratuur.
Aangezien de volwassenen het productie– en consumptieproces in handen hebben, fungeren zij als
bemiddelaars en als tussenstap vooraleer het boek bij de eigenlijke ontvanger, de jonge lezer, terecht
kan komen. De afstand tussen de zender en de ontvanger is bij jeugdliteratuur ook al groter,
aangezien het gaat om een volwassen schrijver en een jonge lezer. Meer nog dan bij
volwassenenliteratuur houdt de zender rekening met (het beeld dat hij of zij heeft van) zijn lezers.
3
Het model van Jakobson (1960) vormt het uitgangspunt waarrond het werk van Ghesquiere is opgebouwd. Zie
in het bijzonder Ghesquiere (2000) p. 24-26.
6
Ghesquiere pleit dan ook voor een combinatie van een empirisch- experimenteel onderzoek met de
4
studie van de tekstelementen om deze afstand te overbruggen. Beide onderzoeksvormen vullen
elkaar aan. Een bespreking van de receptie bevat enerzijds steeds verwijzingen naar teksten en
tekstelementen. Omgekeerd geldt dat een tekstgerichte studie kan worden aangevuld door een
onderzoek naar de reacties van lezers op de tekst.
Deze opvatting sluit aan bij die van de receptietheoretici, een Duitse groep literatuurwetenschappers
die in de jaren zeventig wezen op het belang van de lezer als betekenisvormende instantie in de
literatuur. Binnen de receptietheorie onderscheidt men drie richtingen: het historisch, het
hermeneutisch en het experimenteel-empirisch receptieonderzoek. Hoewel ik in mijn onderzoek de
invloed van tekst op lezer en van lezer op tekst niet gericht heb uitgewerkt met een van deze
theorieën als uitgangspunt, wil ik ze toch kort duiden.
5
Ze bieden immers elk op een andere manier
mogelijkheden voor het onderzoek naar jeugdliteratuur die klassieke verhaalstof als onderwerp heeft.
Bovendien heb ik tijdens mijn project enkele aspecten aangeraakt die in de receptietheorie zijn
beschreven. Gezien de beperkte opzet van dit werk, ben ik er echter niet verder op in gegaan.
Elk van de drie takken van de receptietheorie benadert de lezer vanuit een andere invalshoek. In het
historisch receptieonderzoek tracht men de werking van vroegere teksten op vroegere lezers te
achterhalen. Jauss werkte in dat verband de notie „verwachtingshorizon‟ uit. Interpretatie wordt door
hem gezien als een historisch bepaald gegeven.
Het hermeneutische receptieonderzoek beschrijft de invloed van de tekst op de lezer in een algemene
theorie die ervan uitgaat dat de tekst de lezer in een bepaalde richting stuurt. Als belangrijkste
vertegenwoordiger geldt Iser, die tekst ziet als een open gegeven dat een veelheid aan
betekenisproductie toelaat. Hij gaat uit van wat hij als de onbepaaldheid en negativiteit van de tekst
omschrijft.
Het onderzoek dat ik voor deze scriptie voerde, sluit dichtst aan bij derde stroming binnen de
receptietheorie. Het experimenteel - empirisch receptieonderzoek is gericht op de reacties van
contemporaine lezers op teksten. Viehoff en Groeben ontwikkelden deze benadering van de
receptietheorie gedeeltelijk als reactie op de historische en hermeneutische benadering waar de lezer
4
5
Ghesquiere (2000) p. 150-167, Thacker-Webb (2002) p.7-8
Ik baseer mij op Van Heusden-Jongeneel (1993) p. 176-197 en Van Gorp (1981) die een overzicht bieden van
deze drie stromingen binnen het receptieonderzoek.
7
nog te weinig wordt gezien als een instantie buiten de tekst. Veelal aan de hand van statisch
onderzoek, tracht men met een experimenteel receptieonderzoek dieper in te gaan op het
sociologische aspect van de lezer.
Naast de boodschap en de ontvanger, krijgt ook de zender een plaats in dit werk. Op 10 april 2007
6
voerde ik een gesprek ten huize Dros-Geelen . Het verslag van dit interview zal een en ander duidelijk
maken over de poëtica van de schrijfster van Ilios en Odysseus.
In wat volgt zet kort uiteen hoe dit werk verder zal worden gestructureerd rond de drie luiken; zender,
boodschap en ontvanger.
In het eerste deel van dit onderzoek ga ik uit van de boodschap. Ik onderwerp de romans aan een
literaire analyse. Zoals uit de formulering van de centrale vraagstelling blijkt, zal ik daarbij nagaan
hoe Ilios en Odysseus zich verhouden ten opzichte van hun brontekst en ten opzichte van hun
specifiek publiek. Om inzicht te krijgen in de eigenheid van het werk van Imme Dros enerzijds, en in
de mate waarin er specifieke kenmerken en thema‟s van de Homerische epen in terug zijn te vinden
anderzijds, neem ik de structuralistische narratologische theorie als uitgangspunt. Deze maakt het
mogelijk de verschillende bouwstenen van het literair werk in kaart te zetten. Ik vertrek van de
narratologische analyse van de Homerische epen, zoals die door Irene de Jong werd uitgewerkt.
Voor ik elk narratologisch aspect in het werk van Imme Dros analyseer,
7
beschrijf ik kort welke
invulling het krijgt in Ilias en Odyssee. Na een methodologische inleiding, zal ik achtereenvolgens
volgende aspecten van de romans bespreken: (hoofdstuk 1)
i.
tijd
ii. verteller
iii. toehoorder
iv. spanning
v. personages
Volgende elementen vallen buiten het domein van de narratologie en zullen het voorwerp vormen van
een andere literaire analyse: (hoofdstuk 2)
6
Harry Geelen is de echtgenoot van Imme Dros en illustrator van haar werk.
7
Ik verwijs naar de bibliografie en naar hoofdstuk 1 voor het werk van de Jong.
8
i. taal en stijl
ii. humor
iii. intertekstualiteit
In het tweede deel staat de ontvanger centraal. Voor mijn receptieonderzoek vormde ik twee
leesgroepen van telkens negen leerlingen uit het vijfde en zesde middelbaar Grieks-Latijn. Samen met
hen besprak ik de verschillende elementen die ik ook literair en theoretisch onderzocht. De lezers
gaven hierover hun mening en beoordeelden de waarde van het werk en het leesplezier.
Na een beschrijving van de verschillende stappen en methodologie van mijn onderzoek (hoofdstuk 3),
volgt een bespreking van de belangrijkste onderzoeksresultaten (hoofdstuk 4).
In het derde deel van dit werk (hoofdstuk 5) zet ik uiteen wat uit de literaire analyse en het
receptieonderzoek naar voor is gekomen. In een besluit tracht ik de resultaten van beide onderzoeken
zoveel mogelijk aan elkaar te linken en tegen elkaar af te wegen.
De zender komt als laatste aan het woord. Het vierde deel van deze scriptie zal bestaan uit het
verslag van mijn interview met de auteur. Ik vroeg Imme Dros naar haar intenties en drijfveren bij het
schrijven van jeugdboeken en naar haar interesse voor en omgang met de klassieke literatuur en met
Homeros in het bijzonder. Ik kreeg de gelegenheid vragen te stellen over de verschillende aspecten
die ik in dit werk onderzocht en haar te confronteren met enkele vragen en opmerkingen van de lezers
die ik bevroeg.
9
Het einde van het begin
Toen de eerste mensen verhalen begonnen te maken
om aan elkaar te vertellen, kwam er een eind aan de Chaos
Taal legde vast wat een enkeling ooit bij toeval ontdekte:
dat een stam bleef drijven, dat stenen vuur konden maken.
Taal ontwierp de wapens tegen verscheurende dieren.
Taal onderscheidde donker van licht en aarde van water.
Taal creëerde eenheid en tweestrijd, meesters en slaven.
Taal leerde tellen, meten, wegen. Taal vond het wiel uit.
Mensen bedachten woorden voor al wat ze konden beheersen
en de machten die hun te hoog gingen noemden ze goden
Uit: Imme Dros, Griekse mythen
10
Deel 1:
Literaire analyse
11
Hoofdstuk 1: Narratologische analyse
1.1
Inleiding
De theorie van vertellen en verhalen vormt het theoretische fundament op basis waarvan dit
onderzoek vorm zal krijgen. Ik beperk mij, zowel in mijn onderzoek als in deze methodologische
inleiding, tot de narratologie zoals die werd geformuleerd door de structuralisten. Ter inleiding op dit
werk, raakte ik zeer kort enkele principes van de receptietheorie aan. Als reactie op de strak
tekstgerichte benadering van de structuralisten, vestigden de receptietheoretici veel meer nog dan
hun voorgangers de aandacht op de literaire tekst als vorm van communicatie. De lezer is als factor
buiten de tekst een producent van betekenis (zie p.7). Behalve de korte vermelding van dit aspect –
noodzakelijk, aangezien ik in dit werk het belang van de lezer benadruk – zal ik verder geen aandacht
besteden aan de narratologische theorieën die uitgaan van de lezer.
Uitgangspunt voor de tekstanalyse van Ilios en Odysseus vormt dus de traditionele, klassieke
benadering van de narratologie. In deze inleiding wil ik de basisprincipes van dit model uiteen zetten
en zo wijzen op de mogelijkheden die het biedt voor een tekstanalyse. Daarvoor lijkt het mij
aangewezen de narratologie te situeren binnen het structuralistisch paradigma.
8
De grondslagen voor de structuralistische benadering van de narratologie zoals die in West- Europa
werd ontwikkeld moeten worden gezocht bij het werk van de Saussure en de Russische formalisten.
De structurele linguïstiek van de Saussure benadert de taal voor het eerst als een geheel van
semantische en syntactische structuren. De formalisten zagen de principes uit de structuralistische
taalkunde als toepasbaar op de studie van literatuur. Naar analogie met de visie op taal als een
netwerk van relaties, definieerden zij ook de literatuur als dusdanig. Zowel de afzonderlijke tekst, als
alle literaire teksten samen, werden geïnterpreteerd als een systeem waarbinnen ieder element
bepaald wordt door zijn plaats binnen het geheel. Ook de literaire taal verhoudt zich op dergelijke
8
Als vertrekpunt voor de studie van de narratologie nam ik het overzicht van Herman-Vervaeck (2005).
Vervolgens concentreerde ik mij op de structuralistische narratologische theorie, zoals geformuleerd door Bal
(1990). Zij bleek voort te gaan op Genette (1972) en (1982). Deze basisbibliografie breidde ik uit met Borghart
(2007), Onega-Landa (1996) en Van Heusden-Jongeneel (1993)
12
9
manier binnen het systeem van taal. Uitgaande van deze beginselen, ontwikkelde de Russische
formalistische school een aantal baanbrekende studies en concepten. Als meest directe voorloper van
de structuralistische narratologie, beschouwt men traditioneel Vladimir Propp die in zijn analyse van
het Russische sprookje de dieptestructuur van het literaire werk systematisch in kaart bracht.
10
Door
het onderscheid te maken tussen de logische, chronologische samenhang van de gebeurtenissen
(fabula) en de manier waarop ze door de auteur worden gepresenteerd (suzjet), leggen de formalisten
de basis voor het uitgangspunt van de structuralistische narratologie. De verdeling van de tekst in
oppervlakte- en dieptestructuur wordt door de structuralisten verder verfijnd in een onderverdeling in
drie lagen. Het onderscheid tussen deze lagen vormt het vertrekpunt van de structuralistische
narratologische analyse.
Aangezien er voor de narratologische theorie geen homogeen begrippenapparaat werd ontwikkeld, is
het aangewezen te vermelden dat ik voor mijn onderzoek de terminologie van Mieke Bal (1990) zal
hanteren en dat ik ook haar werk als uitgangspunt neem. Zij baseerde zich rechtstreeks op het werk
van Genette (1972). Ik zal dan ook wijzen op de overeenkomsten en verschillen tussen beide
theorieën.
Met Bal benoem ik dus de drie niveaus van analyse als „geschiedenis‟, „verhaal‟ en „tekst‟. De
geschiedenis komt overeen met de fabula van de formalisten. Het is het meest abstracte van de drie.
Het onderscheid tussen geschiedenis en verhaal definieert Bal als „het verschil tussen de
opeenvolging van gebeurtenissen en de wijze waarop die gebeurtenissen worden voorgesteld.‟
11
Aan
de oppervlakte, een niveau hoger dan het verhaal, situeert zich de tekst. Die kan worden omschreven
als de manier waarop het verhaal aan de lezer gepresenteerd wordt. Deze talige weergave van het
verhaal is het enige concrete object dat de onderzoeker (en de lezer) ter beschikking staat. Vanuit dit
gegeven kan hij of zij het verhaal en de geschiedenis distilleren. De drie lagen vormen samen een
„verhalende tekst‟.
9
12
De Saussure (1916) wordt aangehaald in dit verband door Onega – Landa (1996) p. 4 – 5 en door van Heusden
en Jongeneel (1993) p. 42 – 45. De polysysteemtheorie ik in noot 2 vermeldde sluit aan bij deze visie op
literatuur.
10
Vladimir Propp (1928) wordt vermeld door Onega – Landa (1996) p.23.
11
Bal (1990) p. 18
12
Naast het onderscheid tussen drie lagen, kenmerkt een verhalende tekst zich in de definitie van Bal (1990) p.22
zich ook door de aanwezigheid van twee soorten woordvoerders: één die wel een functie vervult in de
13
In wat volgt beperk ik mij tot een theoretische uiteenzetting van de aspecten die ik in dit hoofdstuk zal
onderzoeken (tijd, spanning, verteller, focalisator, toehoorder, personage). Het is niet mijn bedoeling
een zo volledig mogelijk overzicht van elk aspect te geven, maar wel om de basisprincipes uiteen te
zetten in functie van mijn analyse. Het niveau van het verhaal vormt het uitgangspunt van de analyse.
Naar gelang het aspect zal de relatie verhaal –geschiedenis of de relatie verhaal – tekst centraal
staan.
Het aspect tijd werd voor het eerst door Genette beschreven in „Discours du récit‟ (1972). Sindsdien
gebeurt het narratologisch onderzoek naar de tijd doorgaans volgens de criteria volgorde, ritme en
frequentie.
13
Elk van deze heeft betrekking op de ingrepen op de logisch - chronologische volgorde
van de gebeurtenissen. Om de tijd van beide niveaus te benoemen, zijn de termen „Erzählzeit‟
(verteltijd) en „erzählte Zeit‟ (vertelde tijd) van Müller gebruikelijk.
14
Verschillen tussen de volgorde van
de gebeurtenissen in het verhaal en de chronologische volgorde op het niveau van de geschiedenis,
benoemt Genette met de term anachronieën. Dergelijke afwijkingen van de chronologie kunnen in
twee richtingen plaatsvinden ten opzichte van wat Genette de „récit premier‟ noemt en definieert als „le
niveau temporel de récit par rapport auquel une anachronie se définit comme telle.‟
15
Zo zijn de
retroversie (flash-back) en de anticipatie te onderscheiden. Ten opzichte van het primaire
verhaalmoment kan een anachronie verder of minder ver in het verleden of de toekomst gelegen zijn.
Dit is wat men in de narratologie onder de term „afstand‟ verstaat. Genette onderscheidt de interne,
externe en gemengde anachronie, naargelang ze binnen, buiten of gedeeltelijk buiten de tijd van de
primaire verhaallijn valt. Een anachronie heeft ook een welbepaald „bereik‟, ze beslaat een kortere of
langere duur in de geschiedenis.
geschiedenis (personage) en één die dat niet doet (verteller). Een verhalende tekst gaat over een aantal
samenhangende gebeurtenissen die worden veroorzaakt of ondergaan door acteurs. Een acteur is een algemene
term voor de handelende instantie.
13
De categorie „ritme‟ Bal (1990) werd door Genette in (1972) met de term „durée‟ aangeduid en later (1983) met
de term „vitesse‟. Wat betreft het aspect tijd, volgt Bal de theorie van Genette.
14
Müller (1968) wordt geciteerd door Genette (1972) p. 77. Genette gaat daar ook in op het probleem van de
onmeetbaarheid van de verteltijd, die in feite een pseudo-temps is. Gewoonlijk gebruikt men het aantal pagina‟s
als verteltijd. Ook vertelde tijd is niet altijd meetbaar, zie Herman en Vervaeck (2005) p. 63
15
Genette (1972) p. 90
14
Op vlak van ritme gaat Genette uit van de hypothetische constructie die hij „isochronie‟ noemt. De
vertelde tijd zou in dat geval gelijk zijn aan de verteltijd. Met deze situatie als vergelijkingspunt
onderscheidt Bal volgende vijf verschillende tempo‟s: ellips, samenvatting, scène, vertraging en
pauze. In een ellips is er geen sprake van verteltijd, maar wel van vertelde tijd. In een pauze zien we
de tegenovergestelde situatie. De scène benadert de isochronie. In een samenvatting en een
vertraging hebben respectievelijk vertelde tijd en verteltijd het overwicht. Het ritme kan indiceren waar
de nadruk in het verhaal ligt. Door een verhaal in te delen in eenheden of episodes, kan het globale
ritme worden vastgesteld.
De notie frequentie heeft betrekking op de verhouding tussen het aantal keer dat een gebeurtenis
plaatsvindt in de geschiedenis en het aantal keer dat ze wordt gepresenteerd in het verhaal. Een
gebeurtenis wordt even vaak (singulatief), minder vaak (iteratief) of vaker (herhaald) weergegeven.
Het aspect spanning wordt in de narratologie beschreven als een gevolg van bovengenoemde
ingrepen op vlak van de chronologie, vooral wat betreft de volgorde. Het spel van de auteur die
informatie uit de geschiedenis weerhoudt of loslaat op bewust gekozen momenten is een in de
literatuur veelgebruikt procédé om spanning te creëren.
Spanning kan nog op een andere manier worden teweeg gebracht. Daarvoor dient eerst de notie
focalisatie te worden verklaard. Anders dan bij het aspect tijd, komen de invullingen van Bal en
Genette wat dit begrip betreft niet overeen. Ik vermeld slechts kort de invulling die Genette geeft aan
het begrip „focalisatie‟, aangezien ik mij voor dit onderzoek aansluit bij de focalisatietheorie van Bal.
Vertrekpunt voor beide visies, vormt het inzicht dat de tot dan toe gangbare theorieën geen
onderscheid maken tussen de waarnemende en vertellende instantie.
16
Genette onderscheidt drie
vormen van focalistatie en gaat daarbij uit van focalisatie als „informatieselectie‟. Het verhaal wordt
gepresenteerd vanuit het onbeperkte standpunt van de verteller („zérofocalisation‟), dat van een of
meerdere personages („focalisation interne‟) of vanuit een neutraal standpunt buiten het verhaal
(„focalisation externe‟). Bal merkt op dat deze driedeling eveneens een verwarring inhoudt tussen twee
verschillende
16
instanties.
Zij
onderscheidt
het
focaliserende
subject
(„focalisator‟)
van
het
Genette (1972) p. 203 – 206 formuleert dit pijnpunt in de theorieën van onder andere Friedman (1955), die de
waarnemende en pratende instantie herleidt tot zeven standpunten op een continuüm, gaande van alwetend tot
afwezig en Sranzel (1964), van wie het bekende onderscheid stamt tussen de ik-verteller, de auctoriële en de
personale vertelsituatie. Voor een uitgebreide uiteenzetting van deze theorieën, zie Herman en Vervaeck (2005)
p. 30 – 39.
15
gefocaliseerde object. Beide kunnen een positie binnen of buiten het verhaal innemen, respectievelijk
interne en externe focalisatie. Met name het neutrale camerastandpunt dat Genette onder externe
focalisatie verstaat, verwart deze twee instanties, aangezien het in feite betrekking heeft op het object
dat van buitenaf wordt waargenomen. Borghart pleit voor een functionele benadering van beide
theorieën en benoemt de focalisatietheorie van Genette als „synthetisch‟, die van Bal als „analytisch‟.
Met Berendsen ziet hij de synthetische visie toepasbaar op grote tekstgehelen, terwijl het analytisch
17
model van Bal het mogelijk maakt veranderingen in kleinere tekstfragmenten te beoordelen.
Aangezien mijn onderzoek erop gericht is een origineel en een bewerking tegen mekaar af te wegen,
is de analytische benadering meest aangewezen. (Wanneer ik verder de term „focalisatie‟ hanteer,
doel ik dus op de invulling die Bal aan het concept geeft.) Het verband tussen focalisatie en het
creëren van spanning ligt voor de hand. De verhouding tussen de informatie waarover lezer en
personage beschikken, kan voor verschillende soorten spanning zorgen. Bal maakt onderscheid
tussen het raadsel (geen van beide is op de hoogte), de dreiging (de lezer beschikt over meer
informatie dan het personage) en het geheim (het personage weet meer dan de lezer). Focalisatie
oefent niet alleen een invloed uit op de spanning, maar onder andere ook op het tijdsaspect, het
personagebeeld, de thematiek. Dit zal duidelijk worden bij de concrete toepassing verder in dit
hoofdstuk.
Focalisatie is, net als tijd, een concept dat betrekking heeft op de ordening van de bouwstenen uit de
geschiedenis in het verhaal. Op die manier bleken beide een effect te kunnen uitoefenen op de
spanning. Het onderzoek naar de focalisatie wordt bij een tekstanalyse meestal verbonden met het
onderzoek naar de verteller. Daarmee bevinden we ons in de laag van de tekst. Traditioneel
onderscheidt men twee typen. De homodiëgetische verteller fungeert als personage in het verhaal. De
heterodiëgetische is niet betrokken bij het verhaal. Een verteller die wel optreedt in het verhaal kan
ofwel een getuige zijn (allodiëgetisch), ofwel de protagonist zijn van het verhaal (autodiëgetisch). Een
verteller kan op verschillende niveaus optreden. Hij kan boven het vertelde staan en is dan
extradiëgetisch. Een dergelijke verteller van het eerste niveau kan het woord geven aan een verteller
die wel tot de wereld van het vertelde behoort (intradiëgetisch). Voor de verdere bepaling van de
eigenschappen van de verteller baseert de onderzoeker zich op tekstuele aanwijzingen. Daaruit kan
17
Zie Borghart (2007) p. 54-77
16
informatie over zijn temporele positie ten opzichte van het verhaal en over zijn nadrukkelijkheid (de
verteller is al of niet zichtbaar) worden afgeleid.
18
De tekst kan ook indicaties geven m.b.t. de
betrouwbaarheid van de verteller. Dit aspect houdt verband met de manier waarop de verteller de
narratieve informatie weergeeft. Met de term „distance‟ refereert Genette naar de hoeveelheid
informatie die wordt weergegeven en de directheid waarmee dat gebeurt. Daarbij maakt Genette
gebruik van Plato‟s aloude onderscheid tussen mimesis en diëgesis. Een tekst is meer of minder
diëgetisch naargelang indirecte, verhalende tekstgedeelten het overwicht halen op directe, „tonende‟
tekstgedeelten.
19
De scène en de samenvatting vormen de twee uitersten. Bij de weergave van
speech maakt men grammaticaal onderscheid tussen de indirecte rede, directe rede en de
tussenvorm
vrije
indirecte
bewustzijnsrepresentatie.
20
rede.
Dorrit
Cohn
paste
dit
onderscheid
ook
toe
op
de
Bij indirecte en vrije indirecte is er sprake van tussenkomst van de verteller
in de personagetekst. De vertelniveaus zijn dan niet meer van elkaar te onderscheiden. Bal spreekt in
dat geval van tekstinterferentie.
verhaal
22
21
Wanneer de verteller op het tweede niveau op zijn beurt een
vertelt dat wel duidelijk te onderscheiden valt van de vertellerstekst, dan hebben we te
maken met een ingebed verhaal. De combinatie van verteller en focalisatie bepaalt de presentatie van
het verhaal. De Jong onderscheidt de volgende drie types. Waneer de primaire verteller-focalisator het
verhaal presenteert spreekt ze van simpele vertellerstekst. De primaire verteller kan ook een
personage als focalisator laten optreden. In dat geval is er sprake van complexe vertellerstekst. Een
personage treedt als secundaire verteller en als interne focalisator op in het geval van
personagetekst.
23
De ingebedde geschiedenis kan zich op verschillende manieren verhouden ten
opzichte van de primaire. Hij kan hem verklaren, bepalen of er op lijken. In het laatste geval spreekt
men van „mise en abyme.‟
18
24
Ook dit procédé kan spanning creëren. Door het al of niet verhullen van
Voor een helder overzicht van de soorten vertellers en hun eigenschappen, zie Herman en Vervaeck (2005) p.
80 – 91.
19
Zie Genette (1972) p. 184 – 203.
20
Dorrit Cohn (1978) wordt in dit verband vermeld door Genette (1983) p. 39 – 43 en Herman en Vervaeck (2005)
p.91 – 101.
21
Zie Bal (1990) p. 37 – 42.
22
Met de term „verhaal‟ doel ik hier op een „verhalende tekst,‟ zie noot 8.
23
Nünlist - de Jong (2000)
24
Bal (1990) p.47 gebruikt de term spiegeltekst en merkt op dat de gelijkenis tussen primaire en ingebedde tekst
slechts geldt in een bepaald opzicht, in tegenstelling tot wat de visuele metafoor lijkt te impliceren.
17
zijn gelijkenis met de primaire geschiedenis, kan het ingebedde verhaal vragen oproepen bij de lezer
of hem een kennisvoorsprong geven ten opzichte van het personage.
De indeling zender – boodschap – ontvanger, waar het opzet van deze scriptie op gebaseerd is, kan
worden onderscheiden in elke laag van de verhalende tekst. De verteller richt zich tot de „narratee‟.
Deze toehoorder kan net als de verteller op verschillende niveaus worden onderscheiden. Ik besprak
zonet de functies die een ingebed verhaal kan vervullen voor de lezer. Het verhaal van een
secundaire verteller kan echter ook van betekenis zijn voor de secundaire toehoorder. De reële auteur
en de reële lezer zijn verder nog te onderscheiden van de „implied author‟ en de „implied reader‟. Deze
abstracte concepten zijn uitgewerkt door Booth.
25
De „implied author‟ wordt door hem gedefinieerd als
het virtueel beeld van de opvattingen en meningen van de auteur, zoals die door de tekst worden naar
voor gebracht. De „implied author‟ richt zich tot de „implied reader. Hij of zij houdt een ideale lezer voor
ogen met een bepaalde houding, met bepaalde opvattingen.
Op het niveau van de geschiedenis worden de personages herleid tot abstracte rollen die men
„actanten‟ noemt. In het verhaal krijgen deze rollen een concrete invulling. Met Bal noem ik deze
personages. Een personage is voorzien van een aantal kenmerken die samen zijn karakter uitmaken.
Deze kenmerken kan men afleiden uit de tekst die ze op een bepaalde manier naar voor brengt.
Rimmon-Kenan stelde een typologie van karakterisering op.
26
Een personage kan direct
gekarakteriseerd worden door de verteller, door medepersonages of door zichzelf. Hier dient de lezer
zich de vraag te stellen in hoeverre de informatie betrouwbaar is. Indirecte karakterisering gebeurt op
basis van de metonymische relatie van daden, taal, stijl, uiterlijk en setting van een personage met
diens karakter. Rimmon-Kenan onderscheidt nog een derde manier van karakterisering op basis van
analogie of metafoor. Het is wel duidelijk dat het vaststellen van deze karaktertrekken sterk zal worden
bepaald door de lezer. Het interpreteren van tekstaanwijzingen zal steeds in meerdere of mindere
mate bepaald worden door de buitentekstuele situatie en de ideologie van de onderzoeker. Bal wijst in
dit verband op het aspect voorspelbaarheid.
27
Naargelang de lezer over meer informatie beschikt, kan
hij een karakter beter inschatten. Ook voor de lectuur kan hij al over gegevens beschikken die het
personage determineren. Dit is zeker het geval bij historische of legendarische personages. Op grond
25
De invulling van Booth (1961) van het concept „implied reader‟ wordt duidelijk uiteengezet door Herman en
Vervaeck (2005) p. 16 – 17.
26
Zie Herman en Vervaeck (2005) p. 67 – 69.
27
Bal (1990) p. 95 – 98.
18
van het referentiekader ontstaat een verwachtingspatroon dat bij lectuur wordt doorbroken of
bestendigd.
Verder in dit hoofdstuk zal ik elk van de aspecten die ik hier kort heb uiteengezet toepassen op het
werk van Imme Dros. Ik leid telkens in met een korte bespreking van elk aspect zoals het in Ilias en
Odyssee naar voor komt en baseer mij daarvoor op het werk van Irene de Jong. Ik bespreek zowel
beide romans als beide epen zo veel mogelijk analoog. Het Nederlandstalige boek „In betovering
gevangen‟ (1992) van de Jong toont aan dat een analyse van de verschillende verteltechnische
aspecten die de twee werken gelijktijdig behandelt, verhelderend kan zijn om een globaal beeld van
de vertelkunst van Homeros te verkrijgen en om de verschillen tussen beide epen duidelijk te maken.
Tijdens mijn onderzoek en tijdens de besprekingen in de leesgroep merkte ik dat Ilios en Oysseus zich
uitstekend lenen tot dergelijke analoge bespreking, zoals verder zal blijken. Ik illustreer en verduidelijk
elk aspect met fragmenten uit beide romans en met een zeer beperkt aantal fragmenten uit Ilias en
Odysse, waarvan ik de Griekse tekst geef en de vertaling. Voor de Ilias maak ik gebruik van de
vertaling van Schwartz (1998), voor de Odyssee van de poëtische vertaling van Imme Dros (2006).
28
Tot slot van deze inleiding op mijn narratologisch onderzoek, wil ik kort ingaan op het werk van Irene
de Jong dat aan de basis van dit onderzoek ligt. Haar toepassing van de structuralistische narratologie
op het werk van Homeros, is een van de belangrijkste recente bijdragen tot de studie en begrip van
Ilias en Odyssee. „In betovering gevangen‟ zet op een toegankelijke manier de narratieve techniek van
Homeros uiteen. De structuur van dit onderzoek is er, zoals gezegd op gestoeld en door geïnspireerd.
Ik breidde deze eerste lectuur vanzelfsprekend uit. Tot de belangrijkste publicaties van de Jong
behoren: „Narrators and focalisers: The presentation of the story in the Iliad‟ (1987) en A narratological
commentary on the Odyssee (2001). Enkel het tweede wended ik als instrument aan bij mijn analyse.
Een aantal belangrijke aspecten die in het eerste genoemde werk aan bod komen, zijn overzichtelijk
weergegeven in „Homer and narratology‟ (1997). Benevens deze basisbibliografie maak ik ook gebruik
van een aantal kleinere publicaties. Ik verwijs daarvoor naar de bibliografie.
28
Hoewel het voor een literaire analyse eerder aangewezen is gebruikt te maken van een prozavertaling, geef ik
toch de vertaling van Imme Dros weer. Deze heeft immers een belangrijke invloed op haar verwerking van de
tekst en illustreert haar poëtica (zie 2.1)
19
Met behulp van dit werk heb ik mij geleidelijk aan een beeld gevormd van de narratieve techniek in de
Homerische epen. Deze legt in de eerste plaats de structuur bloot en verschaft aan de hand daarvan
ook inzicht in de verschillende thema‟s en motieven waarrond Ilias en Odyssee zijn opgebouwd.
20
1.2
Tijd
1.2.1
Tijd in Ilias en Odyssee: aanpassingen in functie van de
thema’s wrok en thuiskomst.
i.
29
Variatie in het ritme
Om het globale ritme weer te geven, deel ik de tijd van de geschiedenis op in een aantal episoden. De
Ilias is ingedeeld in 24 zangen. Daarin wordt een periode van 51 dagen verhaald, waarin drie grote
eenheden kunnen worden onderscheiden. De eerste 21 dagen (de aanvang) komen ongeveer
overeen met de lengte van zang 1. Daarin wordt verhaald hoe in het tiende oorlogsjaar de wrok van
Achilleus (κ῅ληο Αρηι῅νο Il. 1,1) tot stand komt door de ruzie met Agamemnon en hoe Zeus zich,
bewogen door de bede van Thetis laat overhalen de Grieken de strijd te laten verliezen om Achilleus
in zijn eer te herstellen (Διὸο βνπιή Il. 1,5). De vertelling van de volgende 6 dagen (de kern) neemt
aanvang in zang 2 en eindigt in zang 22. De meeste aandacht gaat daarbij uit naar de 4 zogenaamde
vechtdagen, waarin de wil van Zeus zich voltrekt. De eerste twee dagen lijden de Grieken inderdaad
nederlagen. De derde dag beschrijft hoe Hektor Patroklos, de boezemvriend van Achilleus, doodt.
Daarop laat Achilleus zijn wrok varen en doodt op zijn beurt Hektor (dag 4). De laatste 24 dagen (het
slot) vormen het onderwerp van de laatste twee zangen. Achilleus mishandelt het lijk van Hektor, dat
tenslotte door Priamos wordt vrijgekocht en begraven. Dit overzicht maakt duidelijk dat het ritme
aanzienlijk vertraagt in de kernepisode ten opzichte van wat ik aanvang en slot heb genoemd, die
eerder samenvattend zijn.
De Odyssee vertelt 40 dagen en is eveneens ingedeeld in 24 zangen. Deze 40 dagen zijn de laatste
van Odysseus‟ 10 jaar durende zwerftocht. De Odyssee begint wanneer de goden hebben besloten
dat Odysseus naar huis mag keren (νόζηνο Od. 1, 5). Aan de hand van een indeling in vijf eenheden,
kan opnieuw het globale ritme worden vastgesteld. Zang 1 en 2 tonen 2 dagen in Ithaka voor de
terugkeer van Odysseus. In zang 3 en 4 volgen we gedurende 4 dagen zijn zoon Telemachos die op
aanstoken van Athene een reis naar Pylos en Sparta onderneemt om informatie in te winnen over zijn
29
Ik baseer mij hiervoor voornamelijk op de Jong (1992) p. 41 – 59 en Cancik-Schneider (1996) bd. 9, 688-696.
21
vader (reis van Telemachos). Odysseus verlaat in zang 5 het eiland Ogygia, waar de nimf Kalypso
hem na 7 jaar vrijlaat op bevel van Zeus. Wanneer Poseidon, die vertoornd is op Odysseus, daar lucht
e
van krijgt, ontketent hij een storm (zeiltocht van Ogygia naar Scheria). Op de 31 dag van de vertelde
tijd spoelt Odysseus aan op Scheria. In zang 6 tot 12 worden de drie dagen beschreven waarin
Odysseus zich ophoudt op het eiland Scheria bij de Faiaken. De laatste 12 zangen tonen de eigenlijke
thuiskomst van Odysseus (6 dagen). Hij vermoordt er de vrijers die gedurende zijn afwezigheid naar
de hand van zijn vrouw dongen en zijn bezit verkwanselden. Het ritme vertraagt dus aanzienlijk in de
episode van de thuiskomst en bij de Faiaken. Beide overzichten maken duidelijk dat Homeros de
verteller een periode van slechts enkele dagen laat vertellen, waarin hij bepaalde bewust gekozen
passages uitgebreid presenteert. Op basis van deze bevindingen kan worden vastgesteld dat de epen
vorm krijgen rond twee hoofdmotieven die in de eerste verzen al worden aangegeven.
30
Voor de Ilias
is dat het κ῅ληο-motief en voor de Odyssee het λόζηνο-motief.
ii.
Tien jaar in enkele dagen
Ondanks het feit dat slechts een periode van een gering aantal dagen verteld wordt, heeft de lezer
een overzicht over de volledige voorgeschiedenis van respectievelijk de oorlog en de zwerftocht. In de
Ilias ligt de verklaring daarvoor in de eerste plaats bij wat de Jong „afspiegelingstechniek‟ noemt. Dit
procédé wordt vooral toegepast van zang 1 tot 7 en verklaart mede het sterk vertraagde tempo in de
passage. De gebeurtenissen die daar in de eerste vechtdag plaatsvinden vertonen een sterke
gelijkenis met hetgeen in de voorbije oorlogsjaren is gebeurd. Ik geef enkele voorbeelden. De
scheepscataloog in boek 2 brengt de inscheping in Aulis in herinnering. Bij het duel tussen Paris en
Menelaos gaan de gedachten van de lezer automatisch naar een moment dat nog verder in de
geschiedenis ligt, namelijk de schaking van Helena. Met dezelfde techniek kan de verteller ook een
toekomstbeeld oproepen. In zang 6 vormt de beschrijving van de opschudding in Troje een
voorafspiegeling van de toestand na de oorlog. Een directere manier om de voorgeschiedenis of de
toekomst aan te halen, zijn externe anachronieën. We vinden ze ook in Ilias, maar vooral in Odyssee
30
Voor een systematische beschrijving van thema, motieven en de opbouw van beide prooimia, zie Latacz, p.97
– 177 (Ilias) en p. 179-205 (Odyssee).
22
terug. Een overzicht van de omzwervingen van Odysseus krijgen we wanneer hij bij de Faiaken het
lange verhaal van zijn 10 jaar durende avonturen vertelt.
We krijgen in de Odyssee niet alleen een beeld van wat met Odysseus gedurende de tien jaar is
gebeurd, maar ook van de toestand op Ithaka en van Telemachos gedurende zijn afwezigheid. De
Jong geeft volgende technische verklaring. „The interlace technique‟ houdt in dat drie verhaallijnen
(„Telemachos‟, „Odysseus‟ en „Ithaka‟) met elkaar worden verweven doordat constant geswitcht wordt
van de ene naar de andere tot ze uiteindelijk samenkomen. Daarbij maakt Homeros gebruik van „the
contnuity of time principle‟. Terwijl telkens 1 verhaallijn naar de voorgrond wordt gehaald, loopt de tijd
ook verder voor de andere 2 lijnen. De 3 lijnen worden dus niet simultaan, maar wel parallel verteld.
31
De hoofdlijn is die van Odysseus, de nevenhandeling is duidelijk de zoektocht van de zoon naar de
vader (zie zang 3 en 4 en de hereniging zang 16).
iii.
Anachronieën en frequentie indiceren waar de nadruk ligt
In Ilias en Odyssee wordt vaak naar toekomst en verleden gerefereerd door personages, verteller of
de goden. Interessant is de globale vergelijking tussen de anticipaties van Ilias en Odyssee.
32
Vele
interne en externe anticipaties betreffen de dood van personages. In de Ilias wordt vooruitgekeken
naar de dood van Patroklos, Hektor en Achilleus en de val van Troje, terwijl in de Odyssee
herhaaldelijk met ironie wordt geanticipeerd op de dood van de vrijers, die als misdadig worden
afgeschilderd. Naast een blik op wat voor en na de vertelde tijd nog zal gebeuren, geven
anachronieën in de Homerische epen dus ook aan waar de nadruk ligt, vooral wanneer ze gepaard
gaan met herhaling. In de Ilias worden de tragische gevolgen van de wrok en van de oorlog sterk
benadrukt. Zo wordt de dood van Patroklos elf maal vermeld. In de Odyssee zetten de herhaaldelijke
anticipaties op de vrijermoord de geestelijke beproeving van Odysseus in de verf. Na zijn lange tocht
moet hij ook thuis nog strijd leveren. Het λόζηνο-motief wordt herhaald in de speeches van Nestor,
Menelaos en Odysseus. Niet enkel de terugkeer van Odysseus, maar ook de thuiskomst van Nestor
en de tragische terugkeer van Agamemnon worden daarin weergegeven.
31
Zie de Jong (2001) p. 589 – 590 en (1997) p.322 – 323.
32
Zie de Jong (1997) p. 320
33
De Jong (2001) p. 591 – 593
33
23
1.2.2
Ilios en Odysseus
Bovenstaand overzicht maakt duidelijk dat ondanks de zeer korte vertelde tijd in Ilias en Odyssee een
lange voorgeschiedenis wordt opgeroepen met behulp van een aantal technieken. In beide epen blijkt
een bepaald hoofdmotief een impact te hebben op vertelde tijd, ritme, volgorde en frequentie. Om na
te gaan hoe Imme Dros is omgegaan met deze specifieke kenmerken van de Homerische epen, stel ik
eerst van Ilios en Odysseus de vertelde tijd en verteltijd vast. Vervolgens geef ik een overzicht van de
inhoud die ik opdeel in een aantal episodes. Op basis van die gegevens zal het mogelijk zijn een
aantal conclusies te trekken over het ritme en de volgorde in vergelijking met de brontekst. Daarbij zal
ik ritme, volgorde of frequentie van specifieke passages vergelijken met de overeenkomstige in Ilias of
Odyssee.
i.
Ritme
1.
De handel deed de Trojaanse armoede verkeren in fabelachtige rijkdom. En in rijkdom ligt het
zaad van de oorlog al besloten. Rijkdom kweekt vrouwen die steeds begeriger worden en
mannen die steeds gekker worden van ijzer. En dat komt tot een uitbarsting. Hermes staat
aan het begin, Ares staat aan het eind en Zeus staat boven alles. Zo zou je het kunnen
formuleren. Genoeg gefilosofeerd. De feiten, of wat daarvoor doorgaat. Volgens de mythe
draaide alles om een vrouw, om Helena, de mooiste van de wereld, of om de liefde, waarvan
mijn Afrodite alles af weet. (Ilios p. 11)
Ilios is ingedeeld in 29 hoofdstukken en een in- en uitleiding. Ares begint het verhaal bij de eigenlijke
oorzaak van de Trojaanse oorlog (Helena, de twistappel). Het laatste hoofdstuk vertelt de inname van
Troje en de hereniging van Menelaos en Helena. In de epiloog wordt tenslotte nog verteld hoe de
helden na de oorlog thuis zijn gekomen. Het dichtste punt in de geschiedenis is de Romeinse
verovering van Griekenland.
2.
De enige Trojaanse leider die met een handjevol vrienden aan de dood ontsnapte was
Aeneas. Hij stichtte Rome, het middelpunt van een nieuw wereldrijk, en het altijd ironische Lot
wil dat de nakomelingen van die paar ontkomen Trojanen de nakomelingen van de Griekse
overwinnaars versloegen in een nieuwe oorlog. (Ilios p. 219)
24
Van dit moment kan in principe een precieze datum worden gegeven (146), maar dat heeft weinig zin,
aangezien de rest van het verhaal zich niet in een historische, maar wel in een mythologische tijd
afspeelt. Het vaststellen van de precieze vertelde tijd is ook binnen dat mythologisch tijdsbestek
onbegonnen werk. (Niemand weet bijvoorbeeld hoeveel tijd er precies is verstreken tussen het
moment dat Eris de appel op tafel gooide en het moment dat de godinnen naar de bergen trokken om
Paris te laten oordelen, enz.) Desondanks is het mogelijk een aantal relatieve conclusies te trekken. In
de eerste plaats is duidelijk dat de vertelde tijd een veel langere periode omspant dan de 51 dagen uit
het tiende oorlogsjaar in de Ilias. Ik geef een kort overzicht van de inhoud per hoofdstuk en duid aan
waar overeenkomstige passages in de Ilias zich situeren.
INHOUD
EENHEDEN
Ares
------------------------------------------------------------------------1.
1. aanleiding en eerste negen jaar
Aanleidingen en oorzaken van de Trojaanse
oorlog.
2.
De gezworenen gaan scheep.
3.
De geschiedenis van het Trojaanse vorstenhuis.
4.
Ares stelt ons de Grieken voor.
5.
In Aulis: het lot van Ifigeneia.
6.
De Grieken op Mysia en Tenedos. Aanvang van
de oorlog.
7.
Bouw van het kamp. Eerste negen oorlogsjaren en
ingang tiende jaar.
2. Ilias
8.
Apollo bij de schepen.
 zang 1 (de aanvang)
Het relaas van de ruzie:
begin van de wrok.
9.
Smeekbede van Thetis.
Droom van Agamemnon.
10. Helena en Priamos op de muur. Verdrag. Duel
 zang 2 (de kern)
 zang 3
Paris en Menelaos
11. Godenraad. Het verdrag geschonden. De strijd
 zang 4
begint.
12. Heldendaden van Diomedes. De goden mengen
 zang 5
zich in de strijd.
13. Glaukos en Diomedes. Paris in het
 zang 6
25
vrouwenvertrek. Hektor en Andromachè.
14. Hektor en Aias. Lijkverbranding. Opwerpen van de
 zang 7
wal.
15. Zeus verbiedt tussenkomst van de goden. De
 zang 8
Grieken vluchten binnen de wal.
16. Het gezantschap naar Achilleus.
 zang 9
17. Dolon ingezet als spion.
 zang 10
Heldendaden van Agamemnon. Griekse
 zang 11
vorsten gewond. Achilleus volgt de strijd.
18. De Trojanen bestormen de wal.
Poseidon komt de Grieken ter hulp.
19. Zeus verleid en misleid.
Zeus haalt Poseidon uit de strijd. De
 zang 12
 zang 13 en 14, v. 1 - 152
 zang 14, v. 152 – einde (522)
 zang 15
Trojanen bedreigen de schepen.
20. De dood van Patroklos.
Strijd om het lijk van Patroklos
21. Achilleus krijgt een nieuwe wapenrusting.
Achilleus neemt opnieuw deel aan de
 zang 16
 zang 17
 zang 18
 zang 19
strijd (einde van de wrok)
22. Goden nemen opnieuw deel aan de strijd.
De Skamander vertoornd. Athene
 zang 20
 zang 21, v. 1- 538
verwondt Ares en Afrodite.
23. De dood van Hektor.
 zang 21, v. 538 - einde (611)
 zang 22
24. Begrafenis van Patroklos.
Priamos‟ smeekbede.
 zang 23 (het slot)
 zang 24
3. Einde van de oorlog
25. Dood van Penthesileia.
26. Dood van Achilleus. Zelfmoord van Aias.
27. Ares in de onderwereld. Odysseus en
Neoptolemos halen Filoktetes. Dood van
Paris.
28. Odysseus haalt het Palladion. Het paard van
Troje.
29. Inname van de vesting.
4. Na de oorlog
Na Troje
26
Op basis van dit overzicht kan gemakkelijk het globale ritme worden vastgesteld. De eerste eenheid
(aanleiding en eerste negen jaar) is zeer sterk samenvattend en elliptisch. De verteller lijkt toe te
werken naar de episode die de 51 dagen uit de Ilias weergeeft.
3.
De Trojanen deden af en toe een halfhartige uitval, de Grieken probeerden eens een muurtje
te bestormen, het sorteerde geen effect. Uren, dagen, maanden, jaren draaiden van toekomst
naar verleden. Ik mag wel zeggen dat ik me flink verveelde. (Ilios p. 53)
In de Ilias – episode vertraagt het tempo aanzienlijk en is het ritme, net als bij Homeros, sterk
wisselend. De aandacht gaat eveneens uit naar de kern (14,5 van de 29 hoofdstukken). De rest van
het tiende oorlogsjaar (einde van de oorlog) wordt opnieuw aan een sneller tempo verteld. De
uitleiding na de oorlog is een extreme vorm van samenvatting en ellips.
De episodes 1 en 3 zijn grotendeels gereloceerde anachronieën van de Ilias, die zijn geëxpliciteerd
en/of aangevuld met andere verhaalstof. In het volgende punt kom ik daarop terug. Van hoofdstuk 8
tot 24 volgt de verteller grotendeels de lijn van de Ilias. Dat blijkt ook uit het feit dat ik op het overzicht
vrij nauwkeurig heb kunnen weergeven waar elke zang van de Ilias begint en eindigt. Op basis
daarvan stel ik het volgende vast. Ten eerste is op het overzicht duidelijk te zien dat het ritme in de
tweede helft van de Ilias – episode versnelt. Terwijl hoofdstuk 8 tot 16 meestal overeenkomen met 1
zang, worden van hoofdstuk 17 tot 24 gemiddeld 2 zangen per hoofdstuk weergegeven. Ten tweede
valt bij close reading op dat ook binnen een hoofdstuk het ritme sterk varieert. Bepaalde passages
worden scenisch weergegeven, terwijl andere worden samengevat of weggelaten. Over het algemeen
zijn de trage belangrijk voor de voortgang van het verhaal, de snelle niet of nauwelijks. Zo worden
een heel aantal vechtscènes geëlimineerd of samengevat. Het grootste gedeelte van zang 11 wordt
bijvoorbeeld als volgt verteld:
4.
In mijn oorlogsdagboek noteerde ik in grote lijnen het verloop van de gevechten. „Grieken en
Trojanen rukken op. Kansen blijven aanvankelijk gelijk. Grieken lijken zich in de nacht hersteld
te hebben. Tegen de middag staan ze zelfs op winst. Agamemnon overtreft zichzelf. Hij wekt
verbazing bij de Grieken en ontzag bij de Trojanen. Trojanen teruggedreven tot de Skaïsche
poort. Hektor verbijsterd. Paris merkt op dat hij het kan vergeten de Grieken nog voor de
middag in zee te drijven.‟ (Ilios p. 120)
27
Hetzelfde geldt voor beschrijvingen. Volgende passage vat de meer dan 130 verzen samen die het
schild beschrijven in de Ilias (Il. 18, 478- 613).
5.
Hefaistos ving aarde en hemel, zon en maan, leven en dood, vrede en oorlog, geluk en
ouderdom in een web van beelden, die leken te bewegen wanneer het licht erover heen gleed.
En hij smeedde alles, het schild, het pantser, de helm en de scheenplaten uit een
onverwoestbaar metaal dat, om vijanden al van ver af te schrikken, licht uitstraalde als de
zon.(Ilios p. 147)
Scènes blijken ook vaak functioneel voor de karakterisering van personages. Ik kom daar verder op
terug, wanneer ik de personages bespreek.
Odysseus is eveneens opgedeeld in 29 hoofdstukken en wordt kort ingeleid. In hoofdstuk 1 bevinden
we ons op Ithaka voor de thuiskomst van Odysseus, waar Telemachos verhalen te horen krijgt over
zijn vader.
6.
Weer vertellen over vroeger? Nog eens vertellen over het vertrek van Odysseus?
Telemachos, je kent het verhaal langzamerhand beter dan ik… Maar goed, luister.‟
(Odysseus, p. 225)
Deze woorden van Mentor indiceren dat „de verhalen over Odysseus‟ een geval van iteratie zijn.
Telemachos luisterde er voor de thuiskomst van zijn vader tot vervelens toe naar. Ze geven dan ook
niet het begin van de vertelde tijd weer, maar een gebeurtenissen die zich op niet nader te bepalen
tijdstippen binnen de periode voor Odysseus thuiskomst hebben afgespeeld. Om die reden neem ik
de gebeurtenissen in het tweede hoofdstuk als start van de vertelde tijd. Net als in de Odyssee wordt
de actie in gang gezet door het besluit van de goden dat Odysseus naar huis zal keren. Het verhaal
eindigt, eveneens overeenkomstig het origineel, met de moord op de vrijers en de bestendiging van
het gezag van koning Odysseus op Ithaka. Ik geef opnieuw een overzicht aan de hand waarvan ik
eerst het globale ritme zal vaststellen.
28
INHOUD
EENHEDEN
Helden
Telemachos+Ithaka
1.
Telemachos +Ithaka
De verhalen over Odysseus
1. Voor de terugkeer.
2.
Godenvergadering op de Olympos
 Odysseus: zang 1, v.1 – 95
3.
Athene op Ithaka
 Telemachos + Ithaka : zang 1, v.96 – 2
4.
Athene en Telemachos
5.
Zeegroene ogen
6.
Afrodite op Ithaka
2. Reis van Telemachos
7.
Nestor van Pylos
8.
Jaloerse godinnen
9.
Sparta
 Telemachos: zang 3 – 4, v. 624
10. Helena
11. Menelaos
12. Een pijn die liefde heet
3. Zeiltocht en 4. bij de Faiaken
13. Gesprekken met Zeus
 Odysseus: zang 5 / Ithaka: zang 4, v. 625 –
847(eind) / Odysseus: zang 6, v. 1 – 185
14. Zeus en zoon
15. Poseidon en zoon
16. Orde op zaken
 Odysseus: zang 8, v. 266 – 369.
 Odysseus: zang 9, v. 216 – 541
 Odysseus: zang 6, v. 186 – 331(eind), zang 13
4. De thuiskomst
17. Afscheid van Helena
 Telemachos: zang 15, v. 1 – 300
18. Telemachos bij de varkenshoeder
 Telemachos + Ithaka+ Odysseus: zang 16 – 24
19. Odysseus en zoon
20. Edelman, bedelman
21. Een man met de nodige levenservaring
22. De koningin van de honderd vrijers
23. Honderd vrijers over de koningin
24. Koningin en bedelaar
25. De boog van Odysseus
26. Het gevecht
27. Het bed in de olijfboom
28. De verhalen van Odysseus

Odysseus: zang 5 – 13
29. Ithaka
29
De vertelde tijd is dan wel gelijk aan die van het origineel, op vlak van ritme en volgorde zijn enkele
belangrijke verschillen merkbaar, zoals blijkt uit bovenstaand overzicht. Om het globale ritme te
kunnen vaststellen en vergelijken met dat van de Odyssee, zocht ik de vijf eenheden die in de
Odyssee te onderscheiden zijn. De twee eerste episodes (Ithaka voor de terugkeer en de reis van
Telemachos) nemen in de Odyssee 4 van de 24 zangen verteltijd in. Deze twee episodes blijken in de
bewerking in verhouding veel trager te zijn verteld. Ze omspannen immers meer dan een derde van de
verteltijd. De zeiltocht vormt de vijfde zang van de Odyssee en geeft bijna 25 dagen vertelde tijd weer.
In Odysseus worden deze aan een nog sneller ritme verteld. De drie dagen die Odysseus bij de
Faiaken doorbrengt zijn sterk vertraagd weergegeven in de Odyssee. Hier worden ze zeer snel en
elliptisch weergegeven. Aan de 6 dagen van de thuiskomst van Odysseus op Ithaka (12 van de 24
zangen) wordt hier iets minder dan de helft van de verteltijd besteed. Op het overzicht heb ik ook
aangegeven welke verhaallijn („Odysseus‟, „Telemachos‟ of „Ithaka‟) in welke passages aan bod komt
en waar de verhaallijnen samenkomen. Ik gaf ook aan met welke verteltijd bij Homeros de passages
overeenkomen. Anders dan bij Ilios was het moeilijk de overeenkomstige passages bij Homeros weer
te geven door de zware aanpassingen in de verhaallijn. De op het overzicht aangegeven zangen en
verzen zijn dus relatief te interpreteren, ze duiden op een globale inhoudelijke overeenkomst (bvb. Od,
9, 216 – 541: het verhaal van de blindmaking van Polyfemos).
Op basis van de aanduiding van de verhaallijnen en van de overeenkomstige zangen uit Odyssee,
stel ik het volgende vast in verband met het ritme. De passages die het verhaal van Telemachos
vertellen, kennen over het algemeen een trager ritme dan degene die het verhaal van Odysseus
vertellen. Aan het verblijf in Sparta werd ook een element toegevoegd. Hera en Afrodite zorgen ervoor
dat Telemachos verliefd wordt op Helena.
7.
Ik zou hier niet willen wonen, zelfs niet voor Helena. Was ik van huis gegaan om nieuws te
horen over mijn vader? Ik was op reis gegaan naar Helena. Hield ik van de zee om het
rotsachtige Ithaka? Mijn hart trok naar de graanvelden, naar de gouden zee van Sparta,
waarlangs Helena liep, danste op lichte voeten in een zwierig waaierend kleed met diepe
schaduwen. Helena. Helena, de mooie! (Odysseus, p. 303-304)
Slechts enkele belangrijke fragmenten uit Odysseus‟ tocht naar en verblijf op Scheria worden
samenvattend weergegeven in monologen en dialogen van de goden. In volgende passage voert
Zeus een gesprek met zijn zoon.
30
8.
„En daar is Odysseus. Hij zit al bij de Faiaken!‟
„Juist en waarmee denk je dat de zanger van de Faiaken hem amuseert? Met de ontrouw van
mijn vrouw Afrodite. Met haar passie voor Ares. Zie je ze lachen om mijn ongeluk, hoor je ze
klappen en stampen, die gersteters? Het is een straf als je zo lelijk bent dat de stervelingen je
uitlachen. (…) „Kom, Hefaistos, je hebt het die twee toch betaald gezet? De zanger vertelt
over het web dat je boven het bed hebt gespannen om ze op heterdaad vast te pinnen. Daar
lachen ze om.‟ (Odysseus, p. 315)
ii.
Een lange geschiedenis.
Het feit dat Imme Dros Odysseus zijn omzwervingen pas laat vertellen wanneer hij terug thuis is,
verklaart vooral waarom de episode bij de Faiaken zo sterk is ingekort. Deze ingreep in de volgorde is
wellicht de meest opvallende, toch blijft de functie van het lange ingebedde verhaal dezelfde. Net als
in de Odyssee wordt de voorgeschiedenis ingevuld door een lange externe retroversie. Doordat de
omzwervingen later worden verteld, hebben ze een langer bereik dan in het origineel. Odysseus
vertelt immers ook wat hij bij de Faiaken heeft meegemaakt.
De Homerische epen bleken niet meer dan een aantal dagen vertelde tijd weer te geven, maar daarbij
toch een beeld van de volledige geschiedenis en zelfs voorgeschiedenis van de zwerftocht van
Odysseus en de oorlog om Troje weer te geven. Imme Dros laat in Ilios wat voor en na de oorlog komt
gewoon chronologisch aan bod komen. Zo wordt de inscheping in Aulis voor de oorlog verteld, daar
waar bij Homeros de scheepscataloog die gebeurtenis weerspiegelde.
9.
Het leger was onderverdeeld in een kleine dertig groepen van verwante stammen met een
eigen vloot en eigen aanvoerders. Om al die aanvoerders te kunnen opsommen zou ik
Mnemosyne zelf moeten zijn, de godin van het ijzeren geheugen, maar een paar schieten me
nog wel te binnen. Nestor van het zanderige Pylos, een stuk ouder dan de rest maar
onovertroffen als wagenmenner en als redenaar. Aias Telamonszoon van Salamis, ofwel de
grote Aias. (…) Ik zie Filoktetes met de formidabele boog van Herakles. Zulke kerels vind je
niet meer. Als laatste arriveerde Odysseus, de man van de duizend listen. Hij liet zijn twaalf
schepen met rode flanken een omweg maken naar het eiland Delos om te offeren aan
Apollon.‟ (Ilios, p.34-35)
31
In beide bewerkingen wordt een grotere voorgeschiedenis aangehaald dan in het origineel. Uit dit
fragment en uit het overzicht van de vertelde tijd van Ilios blijkt dat duidelijk. Volgend gesprek tussen
Hera en Afrodite toont dat ook in Odysseus extra mythologische stof is aangebracht.
10.
„Wij krijgen toch ruzie, daar is niets aan te doen. We hebben voor eeuwig ruzie om die
twistappel van Eris. En het was een ding van niets, een kreng.‟
„Het ging niet om de appel, maar om de woorden erop,‟ mompelde Hera.
„Voor de mooiste…‟ zei ik. „Voor de mooiste.‟
Hera barstte uit. „Ja, zeg het nog een paar keer! Voor de mooiste, voor de mooiste! En jij
kreeg die appel!‟
„Hera, de jury had het nu eenmaal zo beslist.‟
„De jury! Fijne jury! Paris van Troje!‟ (…)„Eerlijk! Jij had Paris omgekocht. Je had hem beloofd
dat hij de mooiste vrouw van de wereld zou krijgen als hij jou koos.‟
(Odysseus p. 281 – 282)
iii.
Tijd in functie van de thematiek.
Samen met de fragmentarische weergave van de verhaallijn „Odysseus‟ en de uitgebreide en trage
weergave van die van Telemachos, zorgt ook de verplaatsing van het relaas van de omzwervingen
ervoor dat de nadruk op Telemachos ligt. Diens verhaal wordt immers niet zo lang onderbroken om
plaats te maken voor dat van Odysseus als in de Odyssee het geval is. Imme Dros blijkt dus wel
dezelfde technieken toe te passen om de verhaallijnen in elkaar te weven en samen te laten komen, al
is een verschuiving van de nadruk duidelijk merkbaar. De hoofdlijn is die van Telemachos en niet die
van Odysseus. Odysseus wordt pas in de episode van de thuiskomst zelf aan het woord gelaten. Tot
dan toe vernemen we alles over hem van andere personages. Belangrijk is dus het beeld dat anderen
van hem hebben. Veel van de verhalen over Odysseus worden daarom meer dan eenmaal verteld,
door verschillende personages.
Hoewel in Ilios het grootste deel van de verteltijd uitgaat naar de Ilias – episode, wordt een opvallend
veel grotere geschiedenis weergegeven dan in de Ilias. Daardoor ligt de nadruk op de oorlog om
Troje, meer dan op de wrok van Achilleus. Dat blijkt al uit fragment 1, uit het begin van het boek. De
verteller zoekt duidelijk een zo breed mogelijk beeld van de oorlog om Troje te geven en daar zoveel
mogelijk mythologische verhalen in te verweven.
32
1.3
Verteller
1.3.1
De vele stemmen in Ilias en Odyssee
In wat volgt geef ik een overzicht van wat op basis van de narratologische theorie is gezegd over de
verschillende woordvoerders in Ilias en Odyssee.
34
Ik begin met de primaire verteller en kijk wat we uit
de tekst over hem kunnen afleiden en hoe hij zich verhoudt ten opzichte van het vertelde. Even
belangrijk in de Homerische epen zijn de secundaire vertellers. Zij en hun verhalen vormen het
onderwerp van het tweede punt van deze paragraaf.
i.
De subjectieve stem van de alwetende zanger
De primaire verteller van Ilias en Odyssee treedt niet op als handelende instantie in de geschiedenis.
Op basis van de tekst kunnen toch enkele zaken worden afgeleid over de manier waarop deze
verteller zich verhoudt ten opzichte van hetgeen hij vertelt. Een eerste belangrijke vaststelling, is de
grote temporele afstand die tussen hem en het vertelde ligt. Hij geeft aan gebeurtenissen te vertellen
uit een mythisch verleden. Ten tweede kan worden afgeleid dat het gaat om een beroepszanger.
35
De
verteller lijkt identificeerbaar met de beroepszangers Femios en Demodokos, personages uit de
Odyssee. In deze personages lijkt de aanwezigheid van de verteller dus toch even door te schemeren
in het verhaal. Duidelijker zichtbaar nog is de verteller wanneer hij de muzen aanroept en wanneer hij
de karakters rechtstreeks aanspreekt (apostrofe). De aanroeping van de muze is te verklaren door wat
men „doppelte Motivation‟ noemt. Dat houdt in dat menselijk handelen en denken, in dit geval het
optreden als verteller, als actie en verantwoordelijkheid van zowel god als mens worden voorgesteld.
De apostrofe kan worden geïnterpreteerd als een uiting van medeleven of sympathie van de verteller
voor het karakter dat hij aanspreekt. De verteller kan ook openlijk commentaar leveren. Met
uitzondering van deze gevallen is hij echter onzichtbaar in het verhaal. Dat betekent niet dat hij een
34
Voor het aspect verteller baseer ik mij voornamelijk op de Jong (1992) p. 15 – 29 en 116 – 150, (1997) p. 305
– 319.
35
De Jong (1992) p. 18 – 19 leidt dit af uit onder andere Il. 5, 302-304 (temporele afstand) en Il. 2, 484 – 493
(beroepszanger).
33
objectief verslag geeft van de feiten. Op vele subtiele manieren manipuleert hij de weergave van het
verhaal.
36
Onder „tijd‟ besprak ik al welke invloed zijn aanpassingen in ritme, volgorde en frequentie
hebben op de presentatie van de geschiedenis. Dat brengt ons bij de vraag naar de betrouwbaarheid
van de Homerische verteller. Enerzijds lijkt de dubbele motivering van zijn optreden als zanger garant
37
te staan voor de juistheid van zijn relaas , anderzijds kan het vaak onbetrouwbare verhaal van
secundaire vertellers ook wijzen op onbetrouwbaarheid van de Homerische verteller. Vooral omdat de
secundaire verteller Odysseus, huichelaar bij uitstek, ook meermaals expliciet vergeleken wordt met
een zanger. De lezer moet daarbij ook de afstand tussen verteller en (mythologisch) verleden in
gedachten houden en met de Jong het volgende concluderen: „the Homeric narrator claims to tell the
38
truth, yet his conception of the truth (…) is different from the Rankean „wie es eigentlich gewesen.‟
De activiteit van de Homerische verteller is m.a.w. een soort proto-geschiedschrijving van deels
historische, deels mythologische feiten waar niet één waarheid van bestaat.
Een laatste kenmerk van de Homerische verteller dat nadere toelichting vraagt, is zijn alwetendheid.
Als extradiëgetische verteller staat hij boven het vertelde. Hij kan in principe onbeperkt waarnemen in
ruimte en tijd. Concreet houdt dat voor Ilias en Odyssee in dat hij weet wat er in elk personage
omgaat, dat hij op de hoogte is van de gebeurtenissen op de Olympos en dat hij de afloop van beide
geschiedenissen kent.
De verteller van Ilias en Odyssee kan dus, als primaire focalisator, onbeperkt informatie weergeven.
Hij kan er echter ook voor kiezen een gebeurtenis weer te geven zoals die wordt ervaren door een
personage of hij kan een personage aan het woord laten. In geval van ingebedde focalisatie is er een
duidelijke restrictie van de informatie. De primaire verteller-focalisator bleek subjectief, de ingebedde
focalisator is dat zeker ook. De Jong ontdekte volgend vaak terugkerend patroon in de Homerische
epen: beschrijving actie door primaire verteller- focalisator – weergave actie door primaire verteller
met secundaire focalisatie – weergave woordelijke reactie van een personage. Daarmee ben ik
aanbeland bij de tweede soort verteller die aan het woord komt in Ilias en Odyssee: het personage.
36
De Jong (1992) p. 146 – 149 en (1997) 308 geeft een overzicht van situaties in Ilias waar in simpele
vertellertekst sprake is van impliciete subjectieve kleuring (o.a. vergelijkingen, „als niet‟- passages, bird‟s eye
views etc.
37
De Jong (1997), p. 305 leidt dit af uit Ilias 2, 495
38
Zie de Jong p. 307
34
ii.
Het verhaal in het verhaal als spiegel
De secundaire verteller van het Homerisch epos kan een verhaal
39
vertellen (verhaal in het verhaal) of
gewoon een dialoog of monoloog voeren (speech). Beide zullen van belang blijken voor de
karakterisering van de personages, waar ik verder in dit hoofdstuk dieper op in zal gaan. Ik geef hier
kort enkele algemene bemerkingen weer wat betreft de speeches. Ten eerste valt op dat weinig snelle
dialogen voorkomen. Ten tweede moet worden gewezen op wat de Jong de „veelstemmigheid van het
40
Homerisch epos‟
noemt. Naast de primaire verteller komen heel wat verschillende personages aan
het woord, die op hun beurt nog andere (soms zelfs imaginaire) sprekers als tertiaire vertellers aan het
woord laten.
In de vorige paragraaf kwam Odysseus‟ verhaal van zijn omzwervingen al aan bod. Om te besluiten
ga ik in op dit en andere ingebedde verhalen in Ilias en Odyssee. Het is vooral interessant na te gaan
welke functies deze vervullen in de Homerische epen, voor zowel secundaire toehoorder
(argumentfunctie), als primaire toehoorder (sleutelfunctie).
41
De interne analepsen hebben enkel voor
de personages een informatieve functie. Voor de primaire toehoorder bevatten ze geen nieuwe
informatie, wel kan uit de vergelijking met de versie van de primaire verteller een en ander worden
afgeleid over het karakter van de secundaire verteller (zie verder).
Verhalen met een inhoud die buiten de vertelde tijd van het verhaal valt, geven ook de primaire
toehoorder meer informatie. Het verslag van Odysseus vult voor de primaire lezer in de eerste plaats
de voorgeschiedenis in. Daarnaast ziet de Jong in het verhaal echter ook een „mise en abyme‟ van de
thuiskomst. Odysseus‟ optreden als leider van zijn makkers die de dood vinden door hun eigen
roekeloosheid weerspiegelt zijn optreden thuis als koning ten opzichte van de vrijers, die eveneens
sterven door hun wangedrag. Het verhaal heeft dus als sleutelfunctie de lezer voor te bereiden op de
moord op de vrijers.
42
Voor Odysseus is het vertellen een manier om zijn identiteit te hervinden. Het
stelt hem in staat afstand te nemen van een schrijnend verleden, zijn eer te hervinden en de laatste
beproeving thuis aan te gaan. Daar zal hij zijn identiteit tegenover zijn geliefden en vijanden moeten
39
Zie noot 12
40
Zie de Jong (1992) p. 29
41
De termen zijn afkomstig van Andersen (1987) en worden door de Jong (1997) p. 309 aangehaald.
42
Zie de Jong (1999) p. 5 – 10.
35
verhullen om wraak te kunnen nemen op de vrijers. Om dat doel te bereiken vertelt Odysseus een
reeks leugenverhalen.
43
Ook elders in de Odyssee staan ingebedde verhalen in dienst van de thema‟s thuiskomst, identiteit,
listigheid, slimheid en wraak. Het verhaal van de λόζηνο van Agamemnon dient als een aansporend
en waarschuwend voorbeeld voor Telemachos en Odysseus en loopt als een rode draad doorheen
het eerste deel van de Odyssee.
44
Het verhaal van Penelope‟s list om de vrijers te misleiden wordt
zowel door de vrijers, als door Penelopeia verteld. Demodokos vertelt het verhaal van Ares en
Afrodite. Ook dat gaat over wraak, listigheid en slimheid. Verstand wint het er op fysieke kracht, een
contrast dat ook in Odysseus‟ confrontatie met de Kykloop wordt benadrukt.
Ook in de llias is er sprake van „mise en abyme‟. Op basis van de gelijkenis met de situatie worden
verhalen door de secundaire vertellers aangewend om hun betoog kracht bij te zetten. De nadruk ligt
echter elders dan in de Odyssee. Verblinding, wrok, roem, strijd, fysiek en psychologisch leed worden
in de verhalen gethematiseerd en benadrukken de tragiek van de Ilias. Ik geef enkele voorbeelden.
Glaukos vertelt zijn tegenstander Diomedes over zijn roemvolle voorvaders. Zo blijkt hij door
gastvriendschap gebonden aan zijn tegenstander en redt zich het leven. Achilleus vertelt Priamos het
verhaal van Niobe die ook haar kinderen verloor om hem aan te zetten tot eten. Achilleus krijgt het
verhaal van Meleager te horen die tot inkeer kwam na zich uit wrok te hebben teruggetrokken uit de
strijd.
1.3.2
i.
Goden en mensen aan het woord in Ilios en Odysseus
Primaire vertellers: god versus mens
Ares vertelt het verhaal van de Trojaanse oorlog van begin tot eind. In Odysseus nemen mensen en
goden afwisselend het woord als verteller. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vertellers uit
Odysseus en is gebaseerd op de tabel die ik onder 1.2.2 maakte. In de rechterkolom heb ik de
indeling in eenheden behouden en voor elk hoofdstuk ingevuld welke primaire verteller(s) aan het
woord komen. Ook het lange ingebedde verhaal van Odysseus is aangeduid.
43
Zie de Jong (1992) p. 151 – 163 en (2001) p. 594 – 595.
44
Zie ook de Jong (2000) p. 591 – 593.
36
INHOUD
VERTELLERS
Helden
heterodiëgetische verteller
1.
 Mentor – Penelopeia – Dolios – Laërtes – Eurykleia
De verhalen over Odysseus
– Medon – Femios.
1. Voor de terugkeer.
2.
Godenvergadering op de Olympos
 Hermes
3.
Athene op Ithaka
 Athene
4.
Athene en Telemachos
 Athene
5.
Zeegroene ogen
 Telemachos
6.
Afrodite op Ithaka
 Afrodite
2. Reis van Telemachos
7.
Nestor van Pylos
 Nestor
8.
Jaloerse godinnen
 Afrodite
9.
Sparta
 Afrodite
10. Helena
 Afrodite
11. Menelaos
 Afrodite
12. Een pijn die liefde heet
 Telemachos
3. Zeiltocht en 4. bij de Faiaken
13. Gesprekken met Zeus
 Athene – Hermes – Poseidon – Athene – Afrodite –
Athene
14. Zeus en zoon
15. Poseidon en zoon
16. Orde op zaken
 Zeus
 Poseidon
 Hermes
4. De thuiskomst
17. Afscheid van Helena
 Athene
18. Telemachos bij de varkenshoeder
 Telemachos
19. Odysseus en zoon
 Athene
20. Edelman, bedelman
 Telemachos
21. Een man met de nodige levenservaring
 Medon
22. De koningin van de honderd vrijers
 Penelopeia
23. Honderd vrijers over de koningin
 de vrijers
24. Koningin en bedelaar
 Athene
25. De boog van Odysseus
 Athene
26. Het gevecht
 Telemachos
27. Het bed in de olijfboom
 Penelopeia
28. De verhalen van Odysseus
 Athene

29. Ithaka
Odysseus
 Athene
37
Deze vertellers en de verteller van Ilios zijn allemaal op een of andere manier betrokken bij het
vertelde, in tegenstelling tot de Homerische verteller. Enkel in het begin komt een heterodiëgetische
verteller aan het woord die ons het verhaal binnenleidt.
11.
Elke zoon is de zoon van een held en elke heldenzoon wil zelf een held zijn net zo groot als
zijn vader, groter dan zijn vader. Tijd helpt. De vaders worden moe, de vaders worden oud, de
vaders krimpen; en de zoons groeien, kijken hun vader recht in de ogen, kijken op hun vader
neer, krijgen zoons, zijn eindelijk op hun beurt de held van de dag.
Zo hoort het te gaan en zo gaat het meestal, maar niet altijd: een held kan sterven op het
toppunt van zijn roem voordat zijn zoon volwassen is, en dode helden zijn niet meer te
verslaan: hun roem wordt alleen groter. De zoon van een dode held is niet te benijden, of het
moest zijn door de zoon van een vermiste held die misschien dood is maar misschien ook
niet, een zoon zoals Telemachos van Ithaka. (Odysseus, p.223)
Uit het overzicht blijkt dat de goden vaker als verteller optreden dan de mensen. Van de mensen komt
Telemachos het meest als verteller aan het woord, van de goden is dat Athene. Ook valt op dat
Odysseus geen enkele keer als primaire verteller optreedt en dat in de Odysseus-verhaallijn (zie
1.2.2) vóór de episode van de thuiskomst (hoofdstukken1-2, 13-16) enkel goden vertellen. Een
uitzondering vormen „De verhalen over Odysseus‟ (zie fragment 6) waar mensen gebeurtenissen uit
zijn verleden vertellen. In het „heden‟ is Odysseus voor Telemachos en voor andere mensen echter
onhoorbaar, onzichtbaar, misschien zelfs dood. De heterodiëgetische verteller besluit dan ook:
12.
Telemachos kende zijn vader alleen uit verhalen, de verhalen over de wijze koning, de
weergaloze strateeg, de slimme man, de man van de duizend listen, de grote,
onverschrokken, onstuitbare held, de grootste van allemaal: Odysseus. (Odysseus, p. 223)
Uit deze eerste vaststellingen blijkt dat de verteller in belangrijke mate indiceert waar in het verhaal de
nadruk ligt. Daarnaast wordt ook duidelijk dat al dat er een verschil bestaat tussen goden en mensen
als vertellers. In wat volgt bespreek ik de kenmerken van de vertellers van Ilias en Odyssee. Daaruit
zal blijken dat de god - verteller een bijzondere positie inneemt.
Het spreekt vanzelf dat elke verteller zich op een andere manier verhoudt ten opzichte van het
vertelde. De verteller van Ilias en Odyssee is geen personage in het verhaal en is afgezien van enkele
uitzonderingen onzichtbaar. Wel blijkt zijn aanwezigheid impliciet doorheen het hele het verhaal dat hij
op subtiele wijze manipuleert. De homodiëgetische vertellers van Ilios en Odysseus zijn uitdrukkelijker
38
aanwezig in het verhaal. Toch varieert de betrokkenheid van de verschillende personages. In
Odysseus vinden we het ene uiterste van betrokkenheid, de autodiëgetische verteller in Telemachos.
Deze is immers verteller en tevens hoofdpersonage.
13.
Ze noemen me prins van Ithaka, Telemachos Odysseuszoon, maar wie ben ik, wat ben ik
waard? Vanmiddag had ik een gast, hij praatte tegen me als een vader. Ik zal het nooit
vergeten. Plotseling was hij verdwenen. Ik liet hem even uit mijn ogen, zolang het duurt een
beker vol te schenken, en hij was weg. (Odysseus, p. 258)
Hermes vormt het andere uiterste. Wanneer hij verslag uitbrengt van de godenvergadering. Zelf voert
hij daar nooit het woord en in zijn verslag levert hij ook geen commentaar. Hermes observeert, noteert
en verdwijnt daarbij zelf uit beeld:
14.
Notulen van de buitengewone, voor iedere god verplichte Godenvergadering van gisteravond,
opgetekend door Hermes Zeuszoon. Alle Goden waren aanwezig, zelfs Haides. Hij liet de
aarde opensplijten, stormde met zijn wagenspul de Olympos op en kwam zwart als de nacht
de zaal in. (Odysseus p. 327)
De betrokkenheid van de meeste personages situeert zich ergens tussenin, maar kan ook variëren.
Soms zijn de goden betrokken bij de gebeurtenissen waarover ze vertellen, een andere keer nemen
ze enkel waar. Ares becommentarieert de strijd die hij van op een afstand heeft waargenomen (zie
fragment 4) of waaraan hij zelf aan heeft deelgenomen.
15.
(…)de ijzeren maagd Athene joeg Diomedes op me af toen ik meereed in de wagen van
Apollon. „Steek Ares!‟ riep Athene. „Die windvaan is overgelopen naar de Trojanen!‟ (Ilios, p.
86)
Ook al mengen de goden zich dikwijls onder de mensen en bepalen ze veel van hun doen en laten,
toch blijkt er steeds een kloof te bestaan tussen mensen- en godenwereld. De emotionele
betrokkenheid van de goden bij het menselijk handelen blijft steeds beperkt en dat bepaalt in
belangrijke mate de toon van het verhaal.
16.
Wij zochten onze plaats op in de grote zaal, keken neer op het futiele gedoe van de
stervelingen en dronken er een bekertje nectar bij. Zeus kwam binnen. Ik hield hem scherp in
het oog. Van hem hing alles af. Hoe graag hij ook wilde dat Ilios gespaard bleef, hij zou
moeten kiezen voor oorlog en dus voor vernietiging, want als er vrede kwam kon de
rancuneuze zoon van Zilvervoetje zich niet wreken op Agamemnon. De held zou niet groots
en meeslepend sterven, maar vervelend lang leven. (Ilios, p. 80)
39
Ares blijkt ook in de godenwereld een buitenstaander. Niemand van de goden, uitgezonderd Afrodite,
heeft het erg op hem begrepen. De beslissingen op de Olympos worden buiten hem om genomen.
Zowel wanneer Ares over de goden vertelt, als wanneer hij over de mensen vertelt, kleurt ironie zijn
relaas. Ook in Odysseus blijven de goden op afstand. Is de toon van Ares bitter en ironisch, die van
Athene is zakelijk en beredeneerd.
17.
Zeus, Athene hier. Ik sta aan het strand van Ithaka vermomd als koning Mentes van Tafos en
ik verbaas me over de stervelingen. Hun lot is ellendig, hun einde is de dood en ze blijven
maar hopen dat het beter wordt. (Odysseus, p. 249)
In Odysseus nemen echter ook de personages het woord die zich middenin de gebeurtenissen
bevinden. Hun betrokkenheid contrasteert dan ook met de afstandelijke houding van de goden (zie
fragment 13).
Een ander aspect dat de verhouding van de verteller ten opzichte van het vertelde bepaalt is de
temporele afstand. De Homerische verteller bleek verhalen te vertellen uit een mythisch verleden. Ook
de verteller van Ilios vertelt lange tijd na de feiten, zo blijkt uit volgende passage.
18.
Wie zou zich Ilios herinneren als er geen oorlog om was gevoerd? Niemand. Zonder mij was
de stad begraven onder modder en tijd, een slordige hoop verspreide steenklompen zonder
naam of geschiedenis. Geen zanger had een regel vuil gemaakt aan de weidse pleinen,
prachtige paleizen of onneembare muren van het grote Ilios in het rijk van Troje. (Ilios, p. 10)
In Odysseus is de situatie heel anders. De verschillende vertellers brengen verslag uit terwijl de
gebeurtenissen aan de gang zijn. Ze vertellen daags na de feiten (fragment 14, „gisteravond‟), kort na
de feiten (fragment 13 „vanmiddag‟) of gelijktijdig:
19.
Zeus, hier spreekt Athene. De zon is onder en het wordt donker op alle wegen. Odysseus
heeft een afspraak met zijn vrouw. Ze zullen voor het eerst na twintig jaar weer met elkaar
praten. De vrijers zijn naar huis om te slapen, de slavinnen ruimen de etensresten op en de
koningin komt uit haar vertrekken naar beneden, juist op het moment dat de mooie Melantho,
een dochter van Dolios, zich misdraagt tegen de vermomde koning. (Odysseus, p.371)
Uit fragmenten 1 en 18 blijkt dat voor Ares, net als voor de Homerische verteller, het verhaal van de
Trojaanse oorlog op de grens ligt tussen mythologie en geschiedenis. De ware toedracht van de feiten
is voor hem dan ook relatief.
40
20.
Of het waar is? Ach wat het begrip waarheid betreft verschilt de visie van mensen en goden
hemelsbreed, wij weten te veel, maar ik ben een romanticus: geef mij een opwindende mythe
en ik ben tevreden. (Ilios, p.11 - 12)
In hoeverre het relaas van de verschillende vertellers in Odysseus betrouwbaar is, is moeilijk te
beoordelen.
Niemand
weet
bijvoorbeeld
hoe
waarheidsgetrouw
Hermes‟
verslag
van
de
godenvergadering is. Toch zijn er aanwijzingen die kunnen helpen de verschillende vertellers in te
schatten. Om hun betrouwbaarheid te beoordelen moet rekening worden gehouden met hun
betrokkenheid. Telemachos‟ relaas van de gebeurtenissen op Ithaka zal bijvoorbeeld sterk beïnvloed
zijn door zijn persoonlijke ervaringen en gevoelens. Soms gebeurt de vertelling op het eerste niveau
simultaan, door middel van een direct geciteerde monoloog (zie fragment 17, 19). Dit kan een indicatie
van betrouwbaarheid zijn (vergelijk met Ares, fragment 20). Volgende passage waar de vrijers op
primair niveau aan het woord zijn, lijkt een betrouwbare, gelijktijdige weergave van hun woorden:
21.
„Daar komt ze. O Penelopeia, mijn koningin!‟
„Die dansende manier van lopen…‟
„Hier kan ik niet tegen.‟
„Ah, kon ik haar maar door het koren jagen.‟
„Ze is een Godin. Vuur onder ijs.‟
(Odysseus, p. 367)
Ook wat focalisatie betreft, verschilt de menselijke verteller van de goddelijke. Het menselijk
waarnemingsvermogen is sterk beperkt in ruimte en tijd. De alwetende Homerische verteller bleek in
het innerlijk van personages te kunnen binnendringen. In Odysseus vertellen de personages zelf een
groot deel van de feiten. Zo vernemen we bijvoorbeeld uit eerste hand hoe Telemachos groeit in zijn
denken en handelen. In Ilios zijn we wat het innerlijk betreft volledig aangewezen op het
waarnemingsvermogen van de god Ares.
22.
Patroklos stormde huilend en vloekend naar de tenten van de Myrmidonen. De vriend van
Achilleus stond bekend als een gelijkmatig en zachtaardig man. Weinig mensen wisten dat hij
als kind in een aanval van blinde razernij een vriendje gedood had. Dat was de reden geweest
waarom hij ver van zijn eigen land in het huis van Peleus was opgegroeid. Hij had zijn drift
leren beheersen maar onder de as smeulde het oude vuur, en toen hij Hektor met zijn fakkels
zag zwaaien had hij het hart van de Trojaan rauw kunnen verslinden. (Ilios, p. 137)
41
Ares blijkt niet alleen goed op de hoogte van het verleden van Patroklos, hij kan ook zijn handelingen
waarnemen en heeft toegang tot zijn innerlijk, zoals blijkt uit de laatste zin waar Patroklos focalisator
is. Ares kan dus net als de Homerische verteller alles zien, zowel wat op de Olympos gebeurt, als wat
zich onder de mensen afspeelt. Dat geldt ook voor de goden die optreden als verteller in Odysseus.
Van op de Olympos hebben de goden immers zicht op wat er zich „beneden‟ afspeelt (zie ook
fragment 8, 16).
23.
Wij hadden niet veel meer in te brengen. In somber stilzwijgen zetten wij ons aan de grote
ramen om naar de gevechten te kijken, die na de lijkverbranding weer waren opgelaaid. (…)
„Wat een overzicht heb je hier toch. Je ziet nog meer dan wanneer je er zelf bij bent, „ zuchtte
Apollon.
„Maar je kunt de mensen niet aanraken en je ruikt ze niet,‟ gromde ik. „Dat is het verschil.‟
(Ilios, p. 102)
De goden veranderen van gedaante om de zaak van dichtbij te gaan inspecteren. Wanneer ze zich
onder de mensen bevinden, hebben ze echter niet het grote overzicht dat ze op de Olympos hebben.
24.
Om de tenten, hutten en woonhuizen binnen te kunnen dringen nam ik de gedaante van een
mot aan. De Grieken sliepen diep en luidruchtig, uitgeput van oorlog en emotie. (Ilios, p. 114)
Ten slotte impliceert de alwetendheid van de Homerische verteller ook dat hij in de toekomst kan
kijken. Ook de goden in Ilios en Odysseus verwijzen geregeld naar de afloop van de gebeurtenissen,
die niet zelden door hen wordt bepaald. In het volgende fragment is Athene aan het woord:
25.
Telemachos zal na Odysseus regeren over Ithaka en het is nodig dat hij een goede naam
krijgt bij het volk. Dat was de afspraak. (Odysseus, p. 305)
42
ii.
Secundaire vertellers: de man van verhalen
Zowel in Ilios als in Odysseus geven de vertellers geregeld het woord aan personages. Anders dan in
de Homerische epen, komen ook zeer veel snelle dialogen voor (zie fragment 10). De verteller geeft
dikwijls ook op indirecte wijze de woorden van een ander personage weer. Volgend fragment
illustreert hoe de verteller van simpele vertellerstekst overschakelt op directe en op indirecte rede.
26.
Op een ochtend in het tiende jaar van de oorlog trof ik Apollon aan bij de schepen van de
Grieken (…) hij schoot achter elkaar pijlen af op muilezels en honden. (…) Een gemeen en
lelijk spelletje. Ik was verontwaardigd.
„Wat doe jij nou Apollon?‟ (…) „Hé! dat was geen hond, dat was een mens!‟
„Goed gezien! Nu schiet ik niet meer op honden. Zo beter, Ares?
De pestkop, hij maakte mijn speeltjes stuk, net als vroeger.
„Ik zeg het tegen Hera, hoor!‟ Dat werkte altijd.
Hij liet de boog zakken. „Ares, doe niet zo infantiel. Ik heb een reden om wat Grieken af te
maken. Agamemnon heeft mijn priester beledigd! zwaar beledigd!‟
„O… Dat is wat anders.‟ Als priesters straffeloos beledigd mogen worden, kunnen de Goden
wel inpakken. „Wat is er gebeurd?‟
Hij vertelde het me maar al te graag en de verontwaardiging kleurde zijn relaas.
Chryses, de vader van Agamemnons eergeschenk, was naar de schepen van de Grieken
getogen om zijn dochter vrij te kopen. Niet als particulier, in vol ornaat! (Ilios, p. 60)
De Jong sprak over de veelstemmigheid van het Homerisch epos. Uit bovenstaande analyse van de
vertellers en stemmen die in het epos aan bod komen, moge blijken dat dit kenmerk van Ilias en
Odysseus ook in de bewerking van Imme Dros aanwezig is, zij het op aangepaste wijze.
Om te besluiten ga ik na of de ingebedde verhalen uit Ilias en Odyssee in de bewerkingen van Imme
Dros nog een plaats hebben gekregen.
In Ilias en Odyssee bleken de ingebedde verhalen als voorbeeld te functioneren en door de gelijkenis
met het hoofdverhaal bepaalde thema‟s te benadrukken. In Ilios zijn ingebedde verhalen als dat van
Glaukos voorvader, van Niobe of Meleager niet terug te vinden.
In Odysseus wordt de verteltechniek van de „mise en abyme‟ wel overgenomen. Ik verwijs naar
fragment 8 voor het verhaal van Ares en Afrodite. Ook het verhaal van Agamemnon is in Odysseus
terug te vinden op verschillende plaatsen. Zo vertelt Nestor het aan Telemachos en drukt hem het
volgende op het hart:
43
27.
Toen was Orestes Agamemnonszoon oud genoeg om zijn vader te wreken. Het is een grote
troost voor een man als hij een zoon heeft om hem te wreken wanneer hij vermoord wordt.
Denk daaraan jongen. Ik hoor geruchten dat het bij je thuis krioelt van de mannen die al naar
de hand dingen van Penelopeia terwijl het nog niet eens vaststaat dat Odysseus dood is.
(Odysseus, p. 277)
Tot slot van mijn analyse van de verteller kom ik terug op het verhaal van Odysseus en de functie die
het vervult. Naast het invullen van de voorgeschiedenis, is het relaas van Odysseus in de Odyssee
voor hemzelf een manier om in het reine te komen met de traumatische gebeurtenissen uit het
verleden; de primaire toehoorder bereidt het voor op de wrede wraakactie op het einde. Door de
verschuiving naar achteren in het verhaal heeft het de functie van apologie voor de moord op de
vrijers verloren in de bewerking van Imme Dros. Wel wordt in het hele boek toegewerkt naar het
verteltalent van Odysseus. Gedurende meer dan de helft van het boek blijft Odysseus, ook voor de
primaire toehoorder onhoorbaar. Door zijn zoon is hij enkel gekend uit verhalen, door anderen is hij
geroemd om zijn vertelkunst. Pas aan het eind zijn we hier getuige van. Odysseus kan het verleden
achter zich laten. Aan het eind van zijn lang verhaal besluit Athene dan ook:
28.
Heb ik te veel gezegd, Zeus? Poseidon? Hermes? Is je hart niet ontroerd, Hera? Afrodite?
Ares? Laten we de man Odysseus niet langer kwellen. Gun hem de tijd om plezier te beleven
aan zijn ellende door lange verhalen te vertellen, want hij heeft ons betoverd met zijn
woorden.
44
1.4
Toehoorder
1.4.1
Ilias en Odyssee: ontroering en betovering
In de vorige paragraaf ging ik na welke verschillende stemmen in Ilias en Odyssee te onderscheiden
zijn. Ik maakte daarbij onderscheid tussen de intra- en extradiëgetische vertellers. De intradiëgetische
vertellers richten zich rechtstreeks tot de secundaire toehoorder en impliciet ook tot de primaire
toehoorder. In wat volgt zal ik eerst de primaire en secundaire toehoorders van Ilias en Odyssee
bespreken.
45
Ik ga verder ook na wat uit de tekst over de impliciete lezer van de Homerische epen is
af te leiden.
i.
Secundaire toehoorder: genot en verdriet.
Even talrijk als de secundaire vertellers, zijn de secundaire toehoorders in Ilias en Odyssee. Niet
alleen wordt geluisterd naar verhalen die andere personages vertellen. Ook speeches hebben een
toehoorder. Ik ga hier enkel kort in op de reacties van toehoorders op ingebedde verhalen.
De Jong onderscheidt twee soorten reacties; toehoorders genieten geboeid van de vertelling en zijn
erdoor betoverd, anderen reageren met verdriet. De laatste reactie is die van mensen die emotioneel
betrokken zijn bij het vertelde. De Faiaken kunnen van Odysseus‟ verhaal genieten. Penelopeia vraagt
Femios zijn lied over de terugkeer van de Griekse helden te staken. Demodokos‟ lied over de oorlog
bij Troje beweegt Odysseus tot tranen. Pas wanneer man en vrouw terug herenigd zijn, kunnen zij
genieten van verhalen over hun eigen leed dat eindelijk achter de rug is.
ii.
Primaire toehoorder: onzichtbaar, maar aanwezig
Op hetzelfde niveau als de primaire verteller situeert zich de primaire toehoorder. De primaire verteller
bleek grotendeels onzichtbaar in de tekst. Hetzelfde geldt voor zijn luisterende equivalent die slechts
45
Ik baseer mij voor de analyse van primaire en secundaire toehoorder op de Jong (1992) p. 30 – 38 en (1997) p.
311
45
heel af en toe aan de oppervlakte komt. Duidelijkst is dat in de zeldzame passages die in de tweede
persoon zijn gesteld. Impliciet is de aanwezigheid van de primaire toehoorder evenwel voelbaar
doorheen de hele tekst.
iii.
46
Een gekende geschiedenis
De impliciete auteur is het geheel van normen en waarden die uit de tekst kunnen worden afgeleid. Ik
ga hier in op de lezer die de impliciete auteur van Ilias en Odyssee voor ogen had. Uit de tekst hebben
we al kunnen afleiden dat de verteller van de Homerische epen een beroepszanger was. Zijn publiek
was dan ook in eerste instantie geen lees-, maar een luisterpubliek. Om duidelijk te maken wat van de
47
impliciete toehoorders blijkt te worden verwacht, maak ik gebruik van een tekstfragment.
I.
἖λλ῅καξ κὲλ ἀλὰ ζηξαηὸλ ᾤρεην θ῅ια ζενῖν,
Τῆ δεθάηῃ δ‟ ἀγνξήλδε θαιέζζαην ιαὸλ Ἀρηιιεύο·
ηῷ γὰξ ἐπὶ θξεζί ζ῅θε ζεὰ ιεπθώιελνο Ἥξε·
θήδεην γάξ Δαλαῶλ, ὅηη ῥα ζλῄζθνληαο ὁξᾶην.
Ilias, 1, 53-56
„Negen dagen bestookte de god met zijn pijlen het kamp. Op de tiende dag riep Achilles het
krijgsvolk bijeen, op die gedachte gebracht door de blankarmige Hera, die met deernis de
Grieken zag sterven.‟
We bevinden ons nog aan het begin van het eerste boek van de Ilias en de toehoorder wordt er al op
gewezen dat Hera de kant kiest van de Grieken. Hera sympathiseert met hen en wil dat ze verder
ongedeerd blijven (Il. 1, 56). Ze is de Trojanen immers vijandig gezind sinds Paris de appel aan
Afrodite toekende. Hier wordt dus
µduidelijk uitgegaan van de voorkennis van de impliciete
toehoorder, aangezien Hera‟s keuze voor het kamp van de Grieken verder geen toelichting krijgt.
48
Dit fragment is representatief voor een zeer belangrijk aspect van de „implied reader‟ van Ilias en
Odyssee. Niet enkel het verhaal van de twistappel, maar de hele geschiedenis rond de Trojaanse
46
De Jong (1997) p. 311 haalt onder andere ontkenningen en γάρ- zinnen aan, waar de verteller inspeelt op het
verwachtingspatroon van de lezer.
47
Voor de bespreking van de implied reader baseer ik mij op Latacz (1991) p. 97 – 205.
48
Zie Kirk (1985) p. 59 en Latacz (1991) p. 125
46
49
oorlog is voor de ideale lezer van de Homerische epen gekende, traditionele verhaalstof.
Een enkele
verwijzing blijkt immers een heel verhalencomplex te moeten oproepen. Zo kan ook de
„afspiegelingstechniek‟ (zie1.2.1) het gewenste effect slechts bereiken bij een toehoorder die over een
grote voorkennis beschikt.
Latacz duidt op het belang van dat inzicht in de impliciete toehoorder voor een juiste lezing en goed
begrip van de epen. Deze kent de geschiedenis. Wat het voor hem boeiend maakt, is de manier
waarop die geschiedenis in een nieuw verhaal is gegoten. M.a.w. hoe de gekende geschiedenis in en
rond de oorlog om Troje vorm krijgt rond twee „kleine‟ gevoelens, wrok en een diep verlangen naar
huis. De Jong ziet dus niet voor niets de reactie van de ideale lezer weerspiegeld in die van de
zwijnenhoeder Eumaios. De verhalen van Odysseus ontroeren hem diep en bekoren hem.
1.4.2
i.
50
Ilios en Odysseus: lach, geniet en huiver.
Een breed publiek
Onder „probleemstelling en opbouw‟ verwees ik naar Ghesquiere die argumenteert dat de auteur van
kinder- en jeugdboeken des te meer rekening houdt met het beeld dat hij van de lezer voor ogen
heeft. Als volwassene staat hij immers ver af van de jonge lezer. In wat volgt tracht ik na te gaan wat
op basis van de tekst kan worden afgeleid over de impliciete lezer van Ilios en Odysseus.
De eerste vraag die zich stelt, is die naar de geïntendeerde voorkennis van de lezer. In Ilias en
Odyssee wordt immers uitgegaan van een publiek dat bekend is met de verhaalde geschiedenis. Het
spreekt vanzelf dat de situatie in een hedendaagse bewerking voor jongeren anders is. Volgend
fragment maakt echter duidelijk dat de vraag of voorkennis verwacht wordt niet met een simpel „nee‟
kan worden beantwoord.
49
Voor verdere argumenten dan de hier aangehaalde voorbeelden verwijs ik opnieuw naar Latacz (1991) p. 97 –
205.
50
Zie de Jong (1991) p. 35, resp. Od. 14, 361-362 en Od. 17, 513-521.
47
29.
Ares
Noem mij Dubbeltronie. Scheld me uit. Spuug op me. Acht me als rotte vis. Zeg me dat ik een
pest ben voor de mensheid. Vertel me dat ik van alle Goden het meest gehaat word. Dat mijn
naam stinkt naar bloed en ontbinding. Ik lach erom.
Mijn vader is de grootste van alle Goden. De lichte, de stralende, de heerser van hemel en
aarde, de bliksemslingeraar, de wolkenverzamelaar, de regenmaker, de rechtvaardige: Zeus,
de zoon van Kronos, de zoon van Ouranos.
Zeus die Kronos vermoordde die Ouranos vermoordde.
Ik ben de zoon van een vadermoordenaar. Ik ben de kleinzoon van een vadermoordenaar.
Kronos vrat ook nog eens zijn eigen kinderen op. Een, twee, drie, vier, vijf. Bij nummer vijf was
oma Rhea hem te slim af. Handig wijfje Rhea. Ze gaf Kronos een rotsblok in doeken
gewonden en hij slikte het als zoete koek. Wat er toen gebeurde is bekend. De zuigeling Zeus
werd op Kreta door een geit grootgebracht met vette melk en honing, voeding die spieren
kweekt, waarna hij, toen hij volwassen was, Kronos met zijn linkerhand kon doodslaan en de
opgeslokte kinderen met zijn rechterhand uit de holle pens wist te plukken. (Ilios, p. 7)
In principe kan bovenstaand verhaal door een lezer zonder enige voorkennis worden begrepen.
Tenminste, hij kan de chronologische volgorde van de gebeurtenissen reconstrueren en begrijpen hoe
de verschillende personages zich ten opzichte van elkaar verhouden. Of hij Ares‟ cynische introductie
op het verhaal ten volle zal begrijpen, is echter een andere vraag. Ook al heeft de lezer enige notie
van de rol van de Griekse goden, nog blijft het moeilijk de talrijke epitheta waarmee de oppergod door
de Grieken werd bedacht in het juiste licht te plaatsen en te begrijpen dat Ares zich hier als symbool
voor de oorlog voorstelt.
Voor zowel Ilios als Odysseus geldt dat de lezer er meer in kan ontdekken naar mate hij over meer
achtergrondkennis beschikt. Bij de bespreking van „verteller‟ en „tijd‟ heb ik al aandacht gevraagd voor
de rijkdom van Ilios en Odysseus. Verder in deze scriptie zal ze nog op verschillende vlakken blijken.
Door op de gelaagdheid van het werk te wijzen, wil ik allerminst beweren dat het werk niet of minder
geschikt is voor een publiek met weinig of geen voorkennis. Onder „tijd‟ heb ik immers al gewezen op
het feit dat de talrijke verhalen die de impliciete lezer van Ilias en Odyssee kent, in de jeugdromans
van Imme Dros zijn verwerkt. Zo wordt in Ilios in plaats gebruik te maken van de
afspiegelingstechniek, een langere geschiedenis verteld en wordt het verhaal van de twistappel in
beide romans volledig verteld. Op die manier biedt het werk een mooi overzicht van de hele
geschiedenis en voorgeschiedenis van de oorlog om Troje en van het verhaal van Odysseus. Dat de
ideale lezer, gezien het specifieke onderwerp wel over enige interesse voor de Grieks mythologie
48
dient te beschikken, ligt voor de hand. De geïntendeerde lezer van Ilios en Odysseus behoort dus niet
tot een beperkte, specifieke leeftijdscategorie, evenmin beschikt hij over bijzonder weinig of veel
kennis over het onderwerp. In dit verband wil ik wijzen op de notie doelgroep. Van veel jeugdliteratuur
wordt in bibliotheken, boekhandels en soms ook op de achterflap weergegeven voor welke
minimumleeftijd ze geschikt zijn. Voor Ilios en Odysseus is dat, volgens de website van Querido 12
jaar en ouder, volgens de bibliotheek 13 jaar en ouder. Ik leg hierbij de vraag voor wie deze
minimumleeftijd bepaalt en op basis waarvan.
ii.
Directe aanspreking van de primaire toehoorders
Ares, god van de oorlog, barst los in een reeks verwijtende bevelen aan het adres van de primaire
toehoorder. Daarmee anticipeert hij op de blaam die hij van zijn publiek – en van iedereen – verwacht.
De bittere toon en de directheid waarmee hij zijn relaas begint, zijn bedoeld om de toehoorder te
prikkelen. De reële lezer zal er zich immers door aangesproken voelen en zich zo in zekere mate
identificeren met de primaire toehoorder. Dat is niet het geval in Odysseus, waar de goden als
primaire vertellers zich dikwijls rechtstreeks tot een ander personage in het verhaal richten. Meestal
brengen ze verslag uit aan Zeus (fragment 17, 19) of beklagen zich bij hem:
30.
Papa Zeus, Athene is zo gemeen! Ik ben het, Afrodite. Papa, moet je horen, Athene is
binnengedrongen in de slaapkamer van Nausikaä, een prinses van de Faiaken. (Odysseus, p.
310)
De menselijke primaire vertellers spreken daarentegen niet altijd een personage uit het verhaal aan.
Dat is wel het geval in „De verhalen over Odysseus‟ die duidelijk aan Telemachos worden verteld
(fragment 6). Meestal richten mensen zich echter tot niemand in het bijzonder, voeren een interne
monoloog. Toch appelleren ze aan de toehoorder (fragment 13).
iii.
De reactie van de secundaire toehoorders
Tot slot nog een woord over de reacties op de verhalen in het verhaal. Hefaistos is duidelijk geërgerd
door de „gersteters‟ die genieten en lachen bij het verhaal over het overspel van Afrodite (fragment 8).
Hij voelt zich nog te zeer betrokken en kan niet met plezier naar het verhaal te luisteren. Anders is dat
49
bij Odysseus en Penelopeia. Nu hun beproevingen achter de rug zijn, kunnen zij, net als in de
Odyssee het geval is, genieten van de verhalen over hetgeen ze doorstaan hebben. Hun reactie op
elkaars verhalen is er dan ook een van verdriet en genot.
31.
Penelopeia heeft haar verslag van die lange, trage jaren bijna gedaan, ze heeft Odysseus
laten glimlachen om haar list met het kleed dat ze overdag weefde en ‟s nachts bij het licht
van de fakkels uithaalde; ze heeft hem doen knarsetanden om het arrogante gedrag van de
vrijers, die zijn voorraden en zijn slavinnen opeisten, zijn zoon kleineerden en haar gek
maakten met hun opdringerige aanzoeken; ze heeft hem doen huilen om de treurige dood van
zijn moeder en de aftakeling van zijn trotse vader. (Odysseus, p. 395 – 396)
Door het lange ingebedde verhaal naar het einde te verplaatsen, wordt de helende werking van het
vertellen extra benadrukt. Niet voor niets zegt Athene dat Odysseus plezier kan beleven aan zijn
ellende door erover te vertellen (fragment 28). En evenals in de Odyssee de reactie van Eumaios
wellicht de geïntendeerde reactie van de lezer weerspiegelt, is de betovering en de huivering die de
goden ervaren bij het luisteren naar Odysseus bedoeld als spiegel voor de impliciete lezer van Ilios en
Odysseus.
32.
(…) en ja! Het begint, Zeus, het begint. Kom toch ook, roep de andere Goden! Roep ze
allemaal, kunnen ze lachen, kunnen ze genieten. Het enige waar stervelingen goed in zijn is
verhalen vertellen. Kom toch allemaal, Hera, Afrodite, kom. Luister en huiver, eeuwige
gelukzalige Goden. Odysseus vertelt. (Odysseus, p. 413)
50
1.5
Spanning51
1.5.1
Ilias en Odyssee: de weg naar de ontknoping
In elk van de vorige paragrafen zijn elementen aan bod gekomen die, al dan niet rechtstreeks,
betrekking hebben op het aspect „spanning‟. Wat dit aspect precies inhoudt en hoe tijd, verteller en
toehoorder zich daartoe verhouden, maak ik duidelijk aan de hand van voorbeelden uit Ilias en
Odyssee.
i.
De impact van anticipaties op de spanningsopbouw
Onder „tijd‟ wees ik op de talrijke anticipaties die in Ilias en Odyssee voorkomen. Vooral naar de dood
van verschillende personages wordt vooruitgewezen. Zo onthult Zeus in Ilias 15, 64-71 wat zal
gebeuren; Patroklos zal sterven, Achilleus zal terugkeren naar de strijd en zijn vriend wreken door de
moord op Hektor. Pas daarna zullen de Grieken Troje kunnen innemen. Het spreekt voor zich dat
deze en andere anticipaties een belangrijke invloed uitoefenen op de spanningsopbouw, vooral waar
ze gebeurtenissen vertellen die binnen de vertelde tijd liggen. De vraag hoe het verhaal zal aflopen is
dan immers al beantwoord. Dat wil niet zeggen dat de Homerische epen geen gevoel van spanning
opwekken bij de toehoorder. De vraag welke de afloop zal zijn, maakt in Ilias en Odyssee plaats voor
de vraag hoe en wanneer het precies tot die afloop zal komen.
De verteller kan op verschillende manieren inspelen op de voorkennis en de verwachtingen van de
toehoorder en zo op een heel andere, maar uiterst effectieve manier spanning creëren. Zo komen we
in Odyssee 1.16-18 van de primaire verteller al meteen te weten dat Odysseus zal terugkeren door
een besluit van de goden. Ook zijn er in de eerste helft van de Odyssee talrijke verwijzingen naar de
wraak die Odysseus op de vrijers zal nemen.
52
Op welke manier hij dit zal doen, wordt in het tweede
deel van het verhaal geleidelijk aan onthuld. Pas op het moment zelf (zang 22) komen we er erachter
dat Odysseus de boogwedstrijd aanwendt om zijn identiteit kenbaar te maken en de vrijers te
vermoorden. Het einde komt dan in zekere zin toch als een verrassing voor de toehoorder.
51
52
Zie de Jong (1991) p. 56 – 59 en (2001) p. 8-9.
Zie de Jong (2001) p. 21.
51
De verteller kan ook inspelen op de voorkennis van de toehoorder door valse verwachtingen te
creëren. Deze verteltechniek wordt aangeduid met de term „misdirection‟
53
en kan op verschillende
manieren worden toegepast. Een manier is de „epic suspense‟. Een duidelijk voorbeeld daarvan
vinden we in zang 3 van de Ilias, waar het duel tussen Paris en Menelaos lijkt te zullen resulteren in
andere afloop van de oorlog dan de verwachte. Een andere manier om de toehoorder te misleiden, is
het uitstellen van de verwachte afloop („retardation‟). Zo wordt in zang 19 van de Odyssee de
verwachting gewekt dat Penelopeia en Odysseus zullen herenigd worden. In zang 18 verklaart
Achilleus dat hij Hektor zal vermoorden, hetgeen in zang 15 ook al door Zeus was voorspeld. Pas in
zang 22 vindt Hektor de dood.
ii.
De invloed van focalisatie op de spanningsopbouw.
In het aangehaalde voorbeeld uit zang 15 van de Ilias is Zeus (secundaire) verteller en focalisator en
richt zich tot Hera. De betrokken personages zijn hiervan echter niet op de hoogte. Wanneer de lezer
meer weet dan de personages ontstaat een vorm van spanning die men „dreiging‟ noemt. De
uitwerking daarvan is des te effectief in het geval van de vrijers. Meermaals worden zij er immers voor
gewaarschuwd dat hun roekeloos gedrag fatale gevolgen zal hebben. Niettemin blijven zij blind voor
elke aanmaning, reageren er zelfs arrogant en aanmatigend op. De toehoorder krijgt daardoor het
gevoel dat de bestraffing van de vrijers gerechtvaardigd is en wacht er, door de talrijke
aankondigingen, in spanning op.
Focalisatie speelt een belangrijke rol in de manier waarop interne anticipaties in Ilias en Odyssee voor
spanning zorgen. Ook wanneer de toehoorder toegang krijgt tot het innerlijk van een personage en zo
informatie krijgt die
voor
andere
aanwezige
personages
54
kennisvoorsprong die een gevoel van spanning creëert.
verborgen
blijft, heeft hij
een
In de Ilias wordt van deze techniek veel
minder gebruik gemaakt dan in de Odyssee, waar de toehoorder geregeld verneemt wat er in
Penelope, Telemachos, Odysseus of de vrijers omgaat. Een mooi voorbeeld is volgende passage
waar we de onuitgesproken gedachten van de op wraak beluste Odysseus vernemen, terwijl hij
meesterlijk de rol van bedelaar speelt en zijn identiteit geheim houdt voor Eumaios.
53
54
Zie de Jong (1997) p. 321.
Zie de Jong (1997) p. 315 – 316.
52
II.
ὣο θάζ‟ , ὁ δ‟ ἐλδπθέσο θξέα η‟ ἤζζηε πῖλέ ηε νἶλνλ
ἅξπαιέσο ἀθέσλ, θαθὰ δὲ κλεζη῅ξζη θύηεπελ.
(Od, 14, 109-110)
„(…)
zei hij. Odysseus at met smaak van het vlees en dronk de
wijn, terwijl hij niet veel goeds bedacht voor de vrijers.‟
In het laatste halfvers is Odysseus duidelijk focalisator. Eumaios ziet een zwakke bedelaar die zich
gretig (ἐλδπθέσο) tegoed doet aan vlees en wijn, de toehoorder verneemt de gedachten van de
krachtige koning die zich weldra zal wreken.
55
Anders nog is het effect van ingebedde focalisatie in
zang 5 van de Odyssee, wanneer Odysseus schipbreuk lijdt en er van overtuigd is dat hij zal
verdrinken. De toehoorder dreigt dan de voorspelde afloop te vergeten en mee met het focaliserend
personage te vrezen dat het fataal zal aflopen.
iii.
Spanning, toehoorder en thematiek
Ten slotte wil ik nog wijzen op het feit dat het aspect spanning verband houdt met de impliciete
toehoorder van Ilias en Odyssee. Aangezien voor deze de grote lijn van de geschiedenis – en dus ook
de afloop – bekend is, kan enkel de manier waarop de verteller de bouwstenen van die geschiedenis
tot een eigen verhaal heeft verwerkt een gevoel van spanning creëren.
Opnieuw kan hetgeen in deze paragraaf werd aangehaald gelinkt worden aan de thematiek. De
anticipaties in de Ilias zetten de tragiek van het verhaal in de verf. Wetende dat zij hun dood tegemoet
gaan, leeft de toehoorder sterk met de helden mee. Het afscheid van Hektor en Andromache, van
Patroklos en Achilleus is des te schrijnend voor wie de tragische afloop kent. Patroklos gaat blind zijn
ondergang tegemoet, Hektor laat het heldenbestaan geen keus. Anders is het in het geval van de
vrijers. De talrijke waarschuwingen slaan zijn roekeloos in de wind. In de Odyssee heerst dan ook een
moraliserende en optimistische toon. De slimheid van de koning wint het op de spilzucht en arrogantie
van de vrijers.
55
De Jong (2001) p. 347-348 geeft aan dat ἐλδπθέσο hier deel kan uitmaken van Odysseus rol als bedelaar. In
de commentaar van Heubeck-Hoekstra (1989) wordt er uitdrukkelijk op gewezen hier met „eagerly‟ te vertalen en
niet met „carefully‟.
53
1.5.2
Ilios en Odysseus
De alwetendheid van de Homerische verteller bestaat erin dat hij de afloop kent, toegang heeft tot de
innerlijke wereld van de personages en kan zien wat zich op de Olympos afspeelt. Door op bewust
gekozen momenten de toehoorder al dan niet inzicht te geven in de toekomst, de gedachten van
personages en de plannen van de goden, creëert de verteller een gevoel van spanning.
Aangezien in Ilios en Odysseus de goden als vertellers ook over deze alwetendheid beschikken, is het
aangewezen te kijken of zij in gelijke mate deze informatie op de toehoorder loslaten. In Odysseus
nemen mensen eveneens de rol van verteller op zich. Wat de toehoorder van hen verneemt en
wanneer, bepaalt mee de spanningsopbouw.
i.
De impact van anticipaties op de spanningsopbouw
Ook in Ilios en Odysseus wordt verwezen naar gebeurtenissen in de toekomst. In eerste instantie zijn
het de goden die uitdrukkelijk uiteenzetten wat de toekomst zal brengen. Net als in de Odyssee stemt
Zeus in de godenvergadering aan het begin van het verhaal in met Athene‟s verzoek.
33.
Maar het is genoeg geweest. Odysseus handelde uit noodweer toen hij die kannibaal blind
maakte en hij heeft zijn straf dubbel en dwars uitgezeten. Laat me eens zien, als ik het
Noodlot goed heb begrepen, zou Odysseus in het twintigste jaar na zijn vertrek weer thuis
moeten komen. Dat is nu, kijk eens aan. (Odysseus, p. 245)
In Ilios vertelt Zeus, eveneens overeenkomstig het origineel, aan Hera de grote lijnen van zijn plan tot
aan de val van Troje.
34.
„Ik zal je zeggen wat ik van plan ben, mijn verleidelijk serpentje,‟ prevelde hij in haar hals. „Het
lijkt onzinnig, maar er zit systeem in. Let op. Achilleus heeft Patroklos naar het kamp gestuurd.
De toestand in het kamp is erbarmelijk. Patroklos kan de ellende van zijn vrienden niet
aanzien. Patroklos komt de Grieken te hulp. Hektor doodt Patroklos. Achilleus vecht weer mee
met de Grieken om Patroklos te wreken. De Grieken winnen, Achilleus sterft beroemd. (…)
Hoe eerder de Grieken verliezen hoe sneller ze winnen, dat zweer ik bij de Styx. Het Lot heeft
het zo beschikt en al zou ik willen, aan het Lot kan zelfs ik niets veranderen. (Ilios, p. 134)
Merk op dat Zeus in beide fragmenten de rol van het lot benadrukt, waar dat in de overeenkomstige
passages bij Homeros niet het geval is.
54
Niet alle anticipaties zijn even direct. De dood van de vrijers wordt voor de thuiskomst van Odysseus
verschillende keren gesuggereerd, maar slechts eenmaal echt voorspeld en dan nog in een vluchtige,
enigszins bedekte formulering. Afrodite is aan het woord:
35.
(…) ze kwijnen weg door een koorts die met liefde niets meer te maken heeft, hun beste jaren
glippen weg en straks, als Odysseus thuis komt, verdwijnen ze als schimmen naar de
onderwereld. Wat een verspilling, vrijers die Afrodite nooit zullen kennen. (Odysseus, p.265)
Pas wanneer Odysseus terug op Ithaka is, verneemt de lezer de wraakplannen die steeds concreter
worden.
Hiermee is duidelijk dat de vertellers van Ilios en Odysseus op een gelijkaardige manier de spanning
opbouwen. De toehoorder krijgt informatie over gebeurtenissen in de toekomst, maar de precieze
toedracht wordt pas in de loop van het verhaal duidelijk.
Ook de elementen uit de verhaallijn die de toehoorder kunnen misleiden zijn in Ilios en Odysseus
overgenomen. Het simultane verslag dat Athene uitbrengt op het moment dat Eurykleia Odysseus
herkent, zorgt ervoor dat de toehoorder heel even denkt dat het moment van de hereniging is
aangebroken. De nuchtere commentaar van Athene doorbreekt snel die illusie.
36.
„Het water stroomt over de grond. Eurykleia komt wonderlijk vlug overeind. „Je bent Odysseus.
Mijn ogen laten me in de steek, maar mijn handen hebben je herkend aan het grote litteken.
Je bent terug! Penelopeia! Penelopeia!‟
Ik leid Penelopeia af, Odysseus legt zijn hand over de mond van zijn voedster.‟ (Odysseus, p.
376)
Na het duel van Paris en Menelaos laat Ares ons evenmin lang in de waan. De strijd is nog niet
beslecht.
37.
En Agamemnon riep Menelaos uit tot winnaar van het gevecht. „Wie vlucht verliest nu
eenmaal. Breng Helena naar de schepen en vergoed onze onkosten,‟ zei hij. „Dan vergeten
we de oorlog.‟
De Grieken juichten, de Trojanen zwegen, maar er werd een begin gemaakt met serieuze
onderhandelingen. Een oplossing was in zicht. Vandaar dat Zeus alle Goden naar de Olympos
riep voor een spoedberaad. Voor vrede was het nog te vroeg. (Ilios, p. 79)
55
ii.
De invloed van focalisatie op de spanningsopbouw.
De alwetende goden bepalen dus, als vertellers, welke informatie over de afloop wanneer wordt
vrijgegeven. Net als de Homerische verteller zorgen zij ervoor dat de toehoorder een
kennisvoorsprong heeft op de personages. Zij doen dat ofwel door hun eigen kennis van de toekomst
mee te delen, ofwel door het woord te laten aan andere goden.
De dreiging wordt in Odysseus groter naarmate de toehoorders meer informatie krijgen over de
nakende moord op de vrijers. Ook hier zorgt de uiteindelijke uitvoer van de wraak voor spanning. Het
effect wordt nog vergroot door het gelijktijdige verslag dat eerst Athene en dan Telemachos
uitbrengen.
38.
Maar tussen afwachten en handelen is een barrière van angst. Ik heb geen adem, weet niet
meer hoe ik mijn ene voet voor de andere moet zetten, kan niet denken. Toch sta ik overeind
en stel me op naast mijn vader met het zwaard in mijn hand. En daar gooit Odysseus zijn
vodden af, springt met de boog op de drempel en strooit de pijlen uit de koker los voor zijn
voeten. (Odysseus, p. 384)
Vanzelfsprekend is in dit fragment ook de betrokkenheid van het focaliserend en vertellend personage
bepalend voor de spanningsopbouw. De toehoorder voelt mee met het personage van wie hij de
gedachten en gevoelens direct verneemt. Uit onderstaand fragment blijkt duidelijk het effect van
kennisvoorsprong en primaire focalisatie. We volgen de gedachtegang van Penelopeia en begrijpen
haar verwarring beter dan zijzelf:
39.
Waarom klopt mijn hart zo? Waarom doet Telemachos me opeens aan zijn vader denken?
Waarom brengt de stem van een wildvreemde zwerver me in verwarring? En wat is het voor
een man? (Odysseus, p. 364)
In Ilios voelen we vooral mee met Ares en zijn passie voor de krijg. We zien samen met hem en de
goden van op afstand neer op de oorlog.
40.
„Grijp hem, Hektor. Je kunt het, Hektor!‟ Juichte Apollon.
„Mis!‟ zei Athene. „Diomedes komt Nestor te hulp.‟
(…) „Hij redt het! Hektor redt het!‟
„Hij redt het niet!‟
„Wie gaat er winnen, Ares?‟
56
Ik bleef de deskundige! „Diomedes,‟ zei ik beslist. „De Grieken hebben het geluk nog altijd aan
hun kant, ook al slingert Zeus met zijn bliksems.‟ (Ilios, p. 104)
Ook in de onuitgesproken gedachten van menselijke personages krijgen we, in tegenstelling tot wat in
Odysseus het geval is, slechts onrechtstreeks inzicht via Ares (fragment 22). Daarbij komt nog dat
slechts zelden sprake is van complexe vertellertekst, meestal zijn we aangewezen op Ares‟
waarneming en weergave van woorden en handelingen van de personages. Zo leeft de toehoorder op
een minder directe manier mee met de personages.
41.
Achilleus bleef ongerust achter en hij smeekte alle Goden, ook mij, Patroklos te beschermen.
Hefaistos en ik waren hem graag ter wille geweest, maar een God wikt en het Lot beschikt! De
drie Moiren twijnen in de levensdraad van elk mens het persoonlijke doodslot al bij de
geboorte mee. Onze handen zijn wat dat betreft gebonden en we konden Patroklos niet
redden van de dood. (Ilios, p. 139)
In de Odyssee krijgt de toehoorder vaker inzicht in de gedachten van de personages dan in de Ilias.
Ook voor de bewerkingen geldt dat de toehoorder in Odysseus vaker dan in Ilios verneemt wat er in
de personages omgaat. Anders dan in Odyssee, vernemen we echter nergens de onuitgesproken
gedachten van Odysseus. Ook op die manier wordt een soort spanning teweeg gebracht. Zijn
afwezigheid wordt ook voor de toehoorder voelbaar. Net als voor de personages is Odysseus pas echt
terug aanwezig wanneer hij Penelopeia het lange verhaal van zijn omzwervingen vertelt. Naar dat
moment wordt dan ook sterk toe gewerkt.
iii.
Spanning, toehoorder en thematiek.
De impliciete toehoorder van Ilios en Odysseus kan geen, weinig of veel voorkennis hebben. Door
anticipaties is ook voor de toehoorder die het verhaal niet of in geringe mate kent, de afloop geen
geheim meer. Toch blijkt uit de analyse dat op andere effectieve manieren de spanning wordt
opgebouwd. Ook voor de impliciete lezer die het origineel kent, kan de manier waarop de verteller in
Ilios en Odysseus de geschiedenis presenteert voor spanning zorgen. In Ilios geeft Ares zijn kijk op de
gebeurtenissen. Hij is enerzijds gefascineerd door de gebeurtenissen, anderzijds bekijkt hij het
handelen van de helden, en dus de oorlog, vanop een afstand. Behalve de meer afstandelijke visie
van de goden op hetgeen gebeurt, verneemt de toehoorder in Odysseus ook wat er in de mensen
57
omgaat. Zo staat hij dichter bij de personages en leeft sterker mee. Net als hen voelt hij de
afwezigheid van Odysseus en de vreugde wanneer hij terug is en zijn verhalen kan vertellen.
58
1.6
Personages
1.6.1
Ilias en Odyssee
Ik bespreek eerst algemeen de manier waarop actanten in Ilias en Odyssee van karaktertrekken
56
worden voorzien . Ook hier zal ik duiden op het verband met andere narratieve aspecten. Op basis
van enkele tekstfragmenten tracht ik verder tot een aantal globale conclusies te komen over helden en
goden en het verband leggen met de thematiek van beide epen.
i.
Inleiding: karakterisering bij Homeros
Voor een goed begrip van de karakterisering, is het opnieuw van belang de voorkennis van de
impliciete toehoorder in gedachten te houden. Voor deze zijn de personages immers gekende figuren
die deel uit maken van traditionele verhaalstof. Dat brengt met zich mee dat het karakter van de
personages in Ilias en Odyssee zelden expliciet beschreven wordt door de verteller. Wanneer dat wel
gebeurt, gaat het veelal om een beschrijving die een duidelijke functie vervult in de context. Een
voorbeeld zijn de talrijke necrologieën in de Ilias, waar de verteller even stilstaat bij het leven van een
gesneuvelde soldaat. Een necrologie betreft steeds een minder belangrijke figuur. Een typische
manier waarop hoofdpersonages door de Homerische verteller worden getypeerd, zijn de vaste
adjectieven waarvan hun naam vergezeld gaat. Epitheta vervullen niet altijd een specifieke rol in de
context, ze horen standaard bij de naam van een bepaalde held, een bepaald volk. Hoofdpersonages
worden geregeld direct getypeerd door medepersonages. Daarbij dient de toehoorder in het oog te
houden wie het karakter van wie becommentarieert en in welke situatie dat gebeurt.
De Homerische verteller geeft veel informatie waaruit indirect het karakter van de personages blijkt.
Eerst en vooral valt uit de woorden van personages heel wat af te leiden over hun persoonlijkheid.
Behalve de inhoud van speeches, kan ook de stijl indicaties geven over karakters. Weliswaar zijn alle
speeches in eenzelfde taal en dialect gesteld, toch blijken personages te beschikken over een
56
Zie de Jong (1992) p. 98 – 115, daarnaast ben ik voor de bespreking van dit element in het bijzonder
schatplichtig aan hetgeen bij de lectuur van Homeros in de lessen van prof. dr. K. Demoen naar voor werd
gebracht.
59
individuele stijl en vocabularium. De Homerische personages blijken vaak ook uitstekende redenaars.
Niet alleen de speeches van Odysseus, diplomaat bij uitstek, zijn retorische meesterstukjes.
Het ligt voor de hand dat, zoals in alle narratieve teksten, nog vele andere elementen een indicatie zijn
voor het karakter van personages. Zo kan niet alleen uit de daden van een personage en zijn relatie
met andere personages, maar ook uit voorwerpen, setting en uiterlijk het karakter van een personage
worden afgeleid. Ten slotte wil ik nog de aandacht vestigen op enkele typisch Homerische elementen
die eveneens bijdragen tot het beeld dat de toehoorder zich van een karakter vormt. De gelijkenis
tussen een situatie in een ingebed verhaal en een hoofdverhaal kan betrekking hebben op een
personage en zo een bepaalde karaktertrek belichten. Hetzelfde geldt voor de talrijke vergelijkingen
en metaforen in Ilias en Odyssee.
Tot hier toe heb ik de verschillende manieren overlopen waarop een personage in de Homerische
epen wordt gekarakteriseerd. Om deze inleiding te besluiten, ga ik nog kort in op het enige personage
dat binnen de vertelde tijd een verandering ondergaat. Het bezoek van Athene aan de jonge
Telemachos in zang 1 zet zijn ontwikkeling naar mondigheid, volwassenheid en zelfstandigheid in
gang.
57
De toehoorder ziet hoe Telemachos langzaam maar zeker de twijfels over zijn identiteit en de
onzekerheid en inertie die hem tot dan toe beheersen achter zich kan laten. De reizen die hij met
behulp van de godin onderneemt, spelen een belangrijke rol in die evolutie. Terug op Ithaka is
Telemachos zekerder en zelfstandiger. De moord op de vrijers bekroont zijn ontwikkeling. Telemachos
strijdt naast en met zijn vader als een held. Wat deze heldenstatus precies inhoudt, zal in volgende
paragraaf duidelijk worden.
ii.
Helden: Achilleus en Odysseus
Onder „tijd‟ kwam ik tot de conclusie dat beide epen opgebouwd zijn rond een bepaald hoofdmotief
waarvan de actie uit gaat; het κ῅ληο-motief in de Ilias en het λόζηνο-motief in de Odyssee. Voor de
bespreking van de helden ga ik uit van de centrale personages rond wie beide motieven zijn
opgebouwd. Op basis van een tekstfragment tracht ik duidelijk te maken hoe enkele algemene zaken
uit de inleiding concreet vorm krijgen in Ilias en Odyssee en wat typerend is voor Achilleus/Odysseus
en voor de Homerische held in het algemeen.
57
Zie ook de Jong (2001) p. 20-21.
60
Achilleus
ΙΙΙ.
Τὸλ δ‟ ἄξ‟ ὑπόδξα ἰδὼλ πξνζέθε πόδαο ὠθὺο Ἀρηιιεύο·
“ὤ κνη, ἀναιδείην ἐπιειμένε, θέξδαιεόθξνλ,
150
πῶο ηίο ηνη πξόθξσλ ἔπεζηλ πείζεηαη Ἀραηῶλ
ἢ ὁδὸλ ἐιζέκελαη ἢ ἄλδξάζηλ ἶθη κάρεζζαη;
νὐ γὰξ ἐγὼ Τξώσλ ἕλεθ‟ ἤιπζνλ αἰρκεηάσλ
δεῦξν καρήζνκελνο, ἐπεὶ νὔ ηί κνη αἴηηνη εἴζηλ·
νὐ γάξ πώ πνη‟ ἐκὰο βνῦο ἤιαζαλ νὐδὲ κὲλ ἵππνπο,
155
νὐδέ πνη‟ ἐλ Φζίε ἐξηβώιαθη βώηηαλείξῃ
θαξπὸλ ἐδειήζαλη‟, ἐπεὶ ἦ κάια πνιιὰ κεηαμὺ
νὔξεά ηε ζθηόεληα ζάιαζζά ηε ἠρήεζζα·
ἀιιὰ ζνί, ὦ κεγ‟ ἀναιδές, ἅκ‟ ἑζπόκεζ‟, ὄθξα ζὺ ραίξῃο,
ηιμὴν ἀξλύκελνη Μελειάῳ ζνί ηε, κσνῶπα,
160
πξόο Τξώσλ· ηῶλ νὔ ηη κεηαηξέπῃ νὐδ‟ ἀιέγηδεηο·
θαὶ δή κνη γέρας αὐηὸο ἀθαηξήζεζζαη ἀπεηιεῖο,
ῷ επί πνιιὰ κόγεζα, δόζαλ δέ κνη πἷεο Ἀραηῶλ.
νὔ κὲλ ζνί πνηε ἶζνλ ἔρσ γέρας, ὁππόη‟ Ἀραηνὶ
Τξώσλ ἐθπεξζσζ‟ ἐὺ λαηόκελνλ πηνιηέζξνλ·
165
αιιὰ ηὸ κὲλ πιεῖνλ πνιπάηθνο πνιέκνην
ρεῖξεο ἐκαὶ δηέπνπζ‟· ἀηὰξ ἤλ πνηε δαζκόο ἵθεηαη,
ζνὶ ηὸ γέρας πνιὺ κεῖδνλ, ἐγώ δ‟νιίγνλ ηε θίινλ ηε
εξρνκ‟ ἔρσλ επὶ λ῅αο, ἐπεὶ θε θάκσ πνιεκίδσλ.
Νῦλ δ‟ εἶκη Φζίελδ‟, ἐπεὶ ἦ πνιὺ θέξηεξόλ ἐζηηλ
170
νἴθαδ‟ ἴκελ ζὺλ λεπζὶ θνξσλίζηλ, νὔδέ ζ‟ ὀίσ
ἐλζαδ‟ ἄηιμος ἐὼλ ἄθελνο θαὶ πινῦηνλ ἀθύμεηλ.”
Ilias 1, 149-153, 158-171
Achilleus zag dreigend hem aan en riep uit: „Ach, ach! gij toonbeeld van onbeschaamdheid en
hebzucht! Hoe zal nog één van de Grieken luisteren naar uw bevelen en bereid zijn op
sluiptocht te gaan of in strijd zich te werpen? Ik tenminste ben hier niet komen vechten om de
Trojanen, vermaard door hun lans; zij hebben mij nooit iets misdaan. Zij dreven mijn rundvee
niet weg of mijn paarden; zij vernielden de oogst niet in het vetkluitige, mensenvoedende
Phthia, mijn land ver van hier, door veel donkere bergen gescheiden en de dreunede zee.
Neen, u, schaamteloze, zijn wij gevolgd, om u te believen, om boete van de Trojanen te innen
voor Menelaos en u; maar daarom, brutale hond, bekreunt ge u niet, daar denkt ge niet aan.
En nu dreigt ge mij eigenhandig het eergeschenk te ontnemen, waarvoor ik mij veel leed en
61
moeite getroost heb, een huldeblijk van het leger. Nooit ontvang ik een gave gelijk aan de
uwe, wanneer de Grieken een welvarende stad in het land der Trojanen verwoesten; het
merendeel van de bittere krijg verrichten mijn handen, maar komt het aan op verdelen, dan is
uw aandeel veel groter en ik keer terug naar mijn schepen, van oorlog vermoeid, met een
kleine beloning, die ik voor lief neem. Nu ga ik naar Phthia; dat is het beste, naar huis te
keren, met mijn gewelfde schepen. Ik ben niet van zins, als ik niet meer meetel, hier rijkdom
voor u te vergaren en weelde.‟
Uit deze speech van Achilleus kan in de eerste plaats een aantal zaken over het karakter van de
spreker zelf worden afgeleid.
58
Ook over de aangesprokene, Agamemnon, krijgt de toehoorder
informatie. Het spreekt vanzelf dat daarbij rekening moet worden gehouden met het moment waarop
die informatie wordt gegeven, namelijk de ruzie en het ontstaan van de wrok.
De stijl van Achilleus‟ speech is in eerste instantie heftig en emotioneel. Dat blijkt onder andere uit de
beledigingen aan het adres van Agamemnon. In verzen 158-160 indiceert ook het stokkend ritme de
geagiteerde toestand waarin Achilleus zich bevindt. De pathos blijkt eveneens uit het scherp contrast
dat Achilleus maakt tussen de grote rijkdom die Agamemnon vergaart en het kleine waarmee
Achilleus zich tevreden stelt (ζνὶ κεῖδνλ tegenover ἐγώ νιίγνλ - θίινλ) na zich in de strijd te hebben
vermoeid (v. 165-168). In de hele passage stelt Achilleus zichzelf (en zijn medesoldaten) tegenover de
Atriden (bvb. νὐ γὰξ ἐγὼ, v. 152 - ἀιιὰ ζνί, v. 158). Hieruit blijkt meteen ook dat Achilleus‟ speech
niet alleen van zijn emotionaliteit getuigt, maar ook van retorische en poëtische vaardigheid. De
evocatie van zijn thuisland (v. 155-157) is emotioneel geladen, stilistisch verzorgd en poëtsich. Merk
de uitgebalanceerdheid en het woordgebruik in vers 157 op. Ik verwijs ook naar de alliteratie in v. 165
en de climax aan het eind van de speech. Net als in zang 9 (156-163), beweert Achilleus, in een al
dan niet bewuste overdrijving, naar huis te zullen terugkeren. Tot nu toe heb ik vooral gefocust op de
stijl van Achilleus‟ woorden. Ik ga verder in op de inhoud. Agamemnon wordt door Achilleus getypeerd
als schaamteloos: ἀλαηδείελ ἐπηεηκέλε (v.149) - κεγ‟ ἀλαηδέο (v. 158) - θπλῶπα (v. 159) en hebzuchtig:
θέξδαιεόθξνλ59 (v.149). De reden voor Agamemnons gebrek aan αἰδώς is het feit dat hij de eer
(ηιμή) van de anderen niet respecteert. Merk op dat Achilleus eerst opkomt voor zijn medesoldaten en
daarna pas overschakelt (v. 161) op de oneer die hem persoonlijk door Agamemnon is aangedaan.
58
Zie Kirk (1985) p. 68-69 en De Ley-Demoen (2005) p. 58-75.
59
Liddell-Scott-Jones (1925-1940) geeft „greedy of gain‟, zowel als „crafty‟. Krik (1985) vertaalt crafty. Ik volg voor
de interpretatie van de door mij geciteerde vertaling van Schwartz (1998).
62
Uit de speech en de daarop volgende daden van Achilleus blijkt dus het belang van eer voor de
Homerische held. Eer is de centrale waarde in de heroïsche samenleving. De hele expeditie naar
Troje is immers ook ondernomen om de eer van de Atriden terug te herstellen (v.159). Het is vanuit
dat begrip dat het handelen van de helden in de Homerische epen dient te worden verstaan. Deze eer
wordt gematerialiseerd in een γέρας, een eergeschenk. Door Achilleus eergeschenk te ontnemen,
ontneemt Agamemnon hem ook zijn eer. Achilleus benadrukt in de tweedeling in vers 162 dat zijn
eergeschenk hem toekomt, enerzijds op basis van eigen verdienste en anderzijds op basis van de
erkenning van die verdienste door zijn medesoldaten. De heftigheid en emotionaliteit van Achilleus
reactie dienen dus in de eerste plaats te worden verstaan in het licht van de heroïsche code, die ook
het handelen van andere helden verklaart. In het geval van Achilleus is er echter meer aan de hand.
Hij weet dat hij in Troje zal sterven. In ruil voor zijn kort leven, werd hem door Zeus de eer beloofd
waarvan Agamemnon hem op het moment van deze speech dreigt te beroven. Dit besef resulteert
verder in het verhaal bij Achilleus enerzijds in wreedheid en wraakzucht, anderszijds ook in
relativerende beschouwingen over het menselijk bestaan (onder andere Ilias 9, 308 e.v.; 11, 100 e.v.).
Deze elementen dragen in niet geringe mate bij tot de tragische toon van het gedicht.
Odysseus
IV.
“ „ὦ μεῖλνη, ηίλεο ἐζηὲ; πόζελ πιεῖζ‟ ὑγξὰ θέιεπζα;
ἦ ηη θαηὰ πξ῅μηλ ἦ καςηδίσο ἀιάιεζζε,
νἷα ηε ιεηζη῅ξεο, ὑπεὶξ ἅια, ηνί η‟ἀιόσληαη
255
ςπρὰο παξζέκελνη θαθὸλ ἀιινδαπνῖζη θέξνληεο;‟
“ „ὣο ἔθαζ‟, ἡκηλ δ‟ αὖηε θαηεθιάζζε θίινλ ἦηνξ,
δεηζάλησλ θζόγγνλ ηε βαξὺλ αὐηόλ ηε πέισξνλ.
ἀιιὰ θαὶ ὥο κηλ ἔπεζζηλ ἀκεηβόκελνο πξνζέεηπνλ·
“ „ἡκεῖο ηνη Τξνίεζελ ἀπνπιαρζέληεο Ἀραηνὶ
260
παληνίνηο αλέκνηζηλ ὑπὲξ κέγα ιαῖηκα ζαιάζζεο,
νἴθαδε ἱέκελνη, ἄιιελ ὁδὸλ ἄιια θέιεπζα
ἤιζνκελ· νὔησ πνπ Ζεὺο ἤζειε κεηίζαζζαη
ιανὶ δ‟ Ἀηξείδεσ Ἀγακέκλνλνο εὐρόκεζ‟ εἶλαη,
ηνῦ δὴ λῦλ γε κέγηζηνλ ὑπνπξάληνλ κλέος ἐζηί·
265
ηόζζελ γὰξ δηέπεξζε πόιηλ θαὶ απώιεζε ιανὺο
πνιινύο. ἡκεηο δ‟ αὖηε θηραλόκελνη ηὰ ζὰ γνῦλα
63
ἱθνκεζ‟, εἴ ηη πόξνηο μεηλήηνλ ἠὲ θαὶ ἄιισο
δνίεο δσηίλελ, ἥ ηε μείλσλ ζέκηο ἐζηηλ.
ἀιι‟ αἰδεῖο, θέξηζηε, ζενύο· ἱθέηαη δέ ηνί εἰκελ,
270
Ζεὺο δ‟ ἐπηηηκήησξ ἱθεηάσλ ηε μείλσλ ηε,
μείληνο, ὅο μείληνζηλ ἅκ‟ αἰδοίοιζιν ὀπεδεῖ.‟
“ „ὣο ἐθάκελ, ὁ δέ κ‟ αὐηίθ‟ ακείβεην λειέη ζπκῷ·
„λήπηόο εἰο, ὦ μεῖλ‟, ἤ ηειόζελ εἰιήινπζαο,
ὅο κε ζενὺο θέιεαη ἤ δεηδίκελ ἤ ἀιέαζζαη
275
νὐ γὰξ Κύθισπεο Δηὸο αἰγηόρνπ ἀιέγνπζηλ
νὐδὲ ζεῶλ καθάξσλ, ἐπεὶ ἦ πνιὺ θέξηεξνί εἰκελ·
Odyssee, 9, 252-268, 273-276
“Zeg eens, wie zijn jullie, waar komen jullie vandaan gevaren
over de drijfnatte zeewegen? Is het soms voor zaken?
Zwalk je zomaar wat rond als zeerovers om met gevaar voor
eigen leven het leven van anderen zuur te maken?”
Wij dachten dat ons hart zou barsten van angst voor die zware
stem en voor dat hele monsterachtige wezen.
Maar hoe dan ook, ik sprak hem aan en gaf hem een antwoord:
“Wij komen langs vanuit Troje, wij zijn Achaiers en zwerven
over de grote muil van de zee als een speelbal van stormen,
want we willen naar huis maar drijven steeds uit de koers en
steeds in verkeerde richtingen. Zeus heeft het zo besloten.
En we mogen ons krijgers noemen van Agamemnon,
zoon van Atreus, de roemrijkste aanvoerder onder de hemel.
Zo‟n grote stad nam hij in, zo‟n legermacht heeft hij verslagen!
Aan uw knieën smeken we om gastvrijheid of anders
om de geschenken waarop een gast gewoonlijk recht heeft.
Toon respect voor de Goden, beste vriend, wij zijn uw
smekelingen en Zeus is wreker van smekelingen
en van gasten, hij wenst dat men smekelingen eerbiedigt,”
zei ik, maar medogenloos gaf hij mij te kennen:
“Vreemdeling, jij bent naïef, of wel van heef ver gekomen,
dat je me aanraadt de Goden te eren of te vrezen.
Want Kyklopen malen niet om Zeus van de Aigis,
en in het algemeen niet om de gelukzalige Goden,
wij zijn, zo waar als ik hier sta, immers veel en veel sterker.
64
De hele passage bij de Kykloop illustreert verscheidene prominente karaktertrekken van Odysseus.
60
Uit alle handelingen en woorden van de Kykloop blijkt zijn ongeciviliseerdheid. Het contrast tussen
beide karakters en leefwerelden zet de beschaafdheid en slimheid van Odysseus extra in de verf. In
deze passage wordt dit meteen duidelijk door de directheid waarmee Polyfemos Odysseus en zijn
makkers adresseert, zonder eerst de plichtplegingen uit te voeren die de wetten der gastvrijheid
vereisen. Ook het uiterlijk en de setting (ruwe natuur) dragen bij tot de karakterisering van de Kykloop.
Odysseus heeft het over een monster (πέισξνλ, v. 257) met een zware stem (θζόγγνλ βαξὺλ, v.
257). De Kykloop karakteriseert ook zichzelf en zijn soort in antwoord op Odysseus‟ verzoek.
Kyklopen zijn sterker dan de goden (θέξηεξνη v. 276) en bekommeren zich niet om Zeus en de
andere goden (v. 175-176). De Kyklopen leven in een wereld die ver staat van die van Odysseus en
de zijnen. De wetten, gebruiken en goden die de Grieken hoogachten zijn er van geen tel. Niet alleen
het gastrecht zegt de Kykloop niets, ook de roem (κλέος, v. 264) van Agamemnon waar Odysseus
zich op beroemt, is voor Polyfemos onbetekenend. Roem (θιένο) is een direct gevolg van het
verwerven van eer (ηηκή). De held heeft blijvende erkenning verworven, tot na zijn dood. Het feit dat
Odysseus in deze omstandigheden niet alleen beroep doet op het gastrecht (μείλσλ ζέκηο, v. 268) en
de goden (αἰδεῖν ζενύο, v. 269), maar ook wijst op zijn heldenstatus, geeft aan hoe belangrijk voor
hem de heldenmoraal is. Hij en zijn makkers verdienen dan ook respect (αἰδεῖο, v. 269 en
αἰδοίοιζιν, v. 271). Naast zijn piëteit, beschaafdheid en heldenstatus, blijkt uit dit fragment ook de
intelligentie en listigheid van Odysseus. In zijn antwoord op de vragen van de Kykloop, beantwoordt hij
de eerste (ηίλεο ἐζηὲ) slechts vaag, zonder zijn naam te noemen. Typisch voor het trage verstand van
de Kykloop is dat hij dit ogenschijnlijke detail niet opmerkt. In vers 258 komt ook de moed van
Odysseus naar voor. Hoewel doodsbang voor het monster, durft hij het toch als enige aan Polyfemos
toe te spreken. Uiteindelijk zal de moed en het verstand van Odysseus het ook halen op de brute
kracht van de Kykloop.
Uit bovenstaande fragmenten blijkt in de eerste plaats dat beide helden aan het heroïsch ideaal
beantwoorden van μύζσλ ηε ῥεη῅ξ‟ ἔκελαη πξεθη῅ξά ηε ἔξγσλ, (kundig te zijn in het spreken, machtig
in daden: Il, 9, v.426). Daarnaast komt ook naar voor dat Achilleus en Odysseus belang hechten aan
60
Zie Heubeck-Hoekstra (1992) p. 28-29. en de Jong (2001) p. 239-240.
65
dezelfde, voor de heroïsche maatschappij typerende, waarden. De moraal die Odysseus in ere houdt
mag dan wel dezelfde zijn als in Ilias, de toon is sterk verschillend. Het verlangen naar eer en roem
brengt in Ilias dood en leed met zich mee. De tragiek die daaruit voortkomt, wordt belichaamd in de
figuur van Achilleus. De keuzes die hij maakt, brengen niet alleen zijn ondergang, maar ook die van
zijn beste vriend Patroklos en van vele medesoldaten met zich mee. Ook Odysseus blijkt in de
Odyssee zijn roem en eer hoog te houden. De toon is echter positiever. Met behulp van zijn
heldenkwaliteiten; intelligentie, moed en morele verantwoordelijkheid, slaagt hij erin moeilijkheden te
overwinnen en zijn doel, de terugkeer naar huis, te bereiken.
iii.
Goden
61
V.
570
ὄρζεζαλ δ‟ ἀλὰ δῶκα Δηὸο ζενὶ Οὐξαλίσλεο·
ηνῖζηλ δ‟ Ἥθαηζηνο θιπηνηέρλεο ἦξρ‟ ἀγνξεύεηλ,
κεηξὶ θίιῃ ἐπὶ ἦξα θέξσλ, ιεπθσιέλῳ Ἥξῃ·
“ἦ δὴ ινίγηα ἔξγα ηάδ‟ ἔζζεηαη νὐδ‟ ἔη‟ ἀλεθηά,
εἰ δὴ ζθὼ ἕλεθα ζλεηῶλ ἐξηδαίλεηνλ ὧδε,
575
ἐλ δὲ ζενῖζη θνιῳὸλ ἐιαύλεηνλ· νὐδέ ηη δαηηὸο
ἐζζι῅ο ἔζζεηαη ἧδνο, ἐπεὶ ηὰ ρεξείνλα ληθᾷ.
κεηξὶ δ‟ ἐγὼ παξάθεκη, θαὶ αὐηῆ πεξ λνενύζῃ,
παηξὶ θίιῳ ἐπὶ ἦξα θέξεηλ Δηί, ὄθξα κὴ αὖηε
λεηθείῃζη παηήξ, ζὺλ δ‟ ἡκῖλ δαῖηα ηαξάμῃ.
580
εἴ πεξ γάξ θ‟ ἐζέιῃζηλ ὆ιύκπηνο ἀζηεξνπεηὴο
ἐμ ἑδέσλ ζηπθειίμαη· ὁ γὰξ πνιὺ θέξηαηόο ἐζηηλ.
Ilias, 1, 570-576
Maar de hemelgoden in de paleiszaal waren ontstemd en Hephaistos, wijdvermaard door zijn
kunst, was de eerste, die zijn geliefde moeder, de blankarmige Hera, bijsprong en begon met
de woorden: „Dit leidt tot onheil en is niet meer te verdragen, als gij beiden wegens de
sterfelijke mensen zo twist en krakeelt te midden der goden. Hoe kunnen wij van een heerlijke
maaltijd genieten, als het kwaad overwint? Ik geef mijn moeder de raad – zij begrijpt dat ook
zelf – zich te schikken naar vader Zeus, opdat hij niet voor de tweede maal uitvaart en onze
maaltijd verstoort. Want als de Olympische god van de flitsende bliksem ons wil stoten van
onze zetels – hij is veel en veel sterker.
61
Kirk (1992) p. 1-7.
66
Uit dit fragment
62
blijkt al meteen de antropomorfe hoedanigheid van de goden. Ze bezitten zowel de
goede als de slechte eigenschappen van de mens, maar blijven grotendeels oppervlakkig
gekarakteriseerd. De goden zijn veeleer types die hun functie belichamen. Hera en Zeus zijn hier in de
eerste van een reeks echtelijke twisten verwikkeld (o.a. ἐξηδαίλεηνλ, θνιῳὸλ, resp.v. 574, 575).
Hefaistos toont zijn vredelievende aard. De scheppende god (θιπηνηέρλεο, v. 571) herstelt in dit
fragment de vrede. Hij benadrukt de gewelddadigheid van Zeus (ἐμ ἑδέσλ ζηπθειίμαη, v. 581) en
diens plaats binnen de hiërarchie. De andere goden dienen zich naar zijn wil te schikken, want hij is
de machtigste en de krachtigste (ὁ γὰξ πνιὺ θέξηαηόο ἐζηηλ, v. 58: merk de nadruk van πνιὺ +
superlatief op.) De reden voor de twist, de stervelingen (ἕλεθα ζλεηῶλ, v. 574), is voor Hefaistos
eerder een futiliteit. Hij houdt zich verder ook buiten de strijd tussen Grieken en Trojanen. Wat veel
belangrijker is voor hem, is het plezier (ἧδνο, v. 576)van het gezamenlijk diner. Even verder zal hij de
goden dan ook in een onbedaarlijk – Homerisch – gelach doen uitbarsten, wanneer hij als een
schenkertje rondhost (v. 597-599).
Dit alles maakt duidelijk dat de vaak burleske scènes op de Olympos – vooral in de Ilias, maar ook in
de Odyssee – de kleinheid van de mens benadrukken en wat zich onder de stervelingen afspeelt
relativeren. De mensen zijn dan ook een speelbal in hun handen.
De goden treden vaak op als helpers of tegenstanders en bepalen het al dan niet welslagen van de
betrachting van de held. Telemachos‟ groei naar volwassenheid wordt in gang gezet en begeleid door
Athene. Odysseus thuiskomst en overwinning op de vrijers worden gerealiseerd met de hulp van de
godin. De wrok van Achilleus heeft slechts de gewenste uitwerking omdat Zeus het wil (Διὸο βνπιή, Il
1, v.5). De goden mengen zich dan ook geregeld onder de mensen. Athene komt vermomd als
Mentes van Tafos om Telemachos tot actie aan te zetten. De goden kunnen ook in eigen persoon aan
de mensen verschijnen of indirect hun invloed doen gelden. Hiermee hangt nauw het gegeven van de
„Doppelte Motivation‟ samen, een term die ik onder „verteller‟ al heb verklaard. Het feit dat het
handelen van helden van dergelijke dubbele motivering wordt voorzien, betekent geenszins dat de
helden van morele verantwoordelijkheid worden ontdaan. De vraag wie de verantwoordelijkheid
draagt, krijgt in de Homerische epen immers geen eenduidig antwoord. Enerzijds is het de
62
Kirk (1985) p. 112
67
persoonlijke keuze van Achilleus die voor leed zorgt, anderzijds is het de wil van Zeus die de hele
actie bepaalt. Daarbij is het zo dat de afloop reeds bij voorbaat vast ligt. Zeus lijkt zijn wil te schikken
naar het onontkoombaar lot en het te behoeden. De spanning tussen vrije wil, goden en lot bepaalt
mee de tragische toon van de Ilias en de optimistischere, moraliserende toon van de Odyssee. Zowel
Achilleus als Odysseus zijn immers overgeleverd aan de grillen van goden en lot. Toch blijken beiden
hun heldenbestaan in de eerste plaats in het teken van roem en eer te stellen. Bij Achilleus heeft dat
onvermijdelijk de tragische dood tot gevolg. Ook Odysseus dient zich te schikken naar goden en lot en
heeft het hard te verduren. Hij blijft evenzeer de heldenmoraal trouw, ook wanneer hij oog in oog staat
met een monster. Odysseus geeft blijk van morele verantwoordelijkheid en overwint. Dit in
tegenstelling tot de vrijers die hun gebrek aan αἰδώο met de dood moeten bekopen.
1.6.2
i.
Ilios en Odysseus
Inleiding: karakterisering bij Imme Dros
Daar de impliciete lezer niet per se over voorkennis hoeft te beschikken, worden personages in Ilios
en Odysseus niet alleen direct gekarakteriseerd door andere personages in een conversatie, maar
ook wanneer die als verteller optreden. Vooral Ares voorziet de talrijke helden, zowel belangrijke als
minder belangrijke, geregeld van een korte introductie. Dat doet hij bijvoorbeeld bij de opsomming van
de inschepende helden aan het begin van het verhaal (zie ook fragment 9):
41.
Hoogmoed zat in de familie, ook zijn neef de kleine Aias zou ten onder gaan door arrogantie.
Deze meester van de lange speer, een schriel manneke in zijn wapenrokje van linnen,
probeerde zijn lachwekkende uiterlijk te compenseren met gebluf en gebral. Kleine mannen
maken zich vaak schuldig aan grootspraak en de kleine Aias blonk erin uit. (Ilios, p. 34-35)
In beide verhalen gebruiken de vertellers epitheta waarmee ze de personages karakteriseren (zie
fragment 12). Net als bij Homeros worden de epitheta dikwijls automatisch bij een naam geplaatst,
zonder specifieke betekenis in de context. Ik kom er onder „taal en stijl‟ in hetvolgende hoofdstuk op
terug.
In Odysseus vertellen andere personages aan Telemachos wat voor iemand zijn vader is. Dit is wat
Medon over Odysseus te vertellen heeft:
68
42.
Odysseus had een ijzeren greep, hij was niet alleen slim, hij was ook sterk, een ware
nakomeling van de vader van zijn vader, die ze de Beer noemden. Dat zag je niet aan hem af.
Vergeleken bij Agamemnon en Menelaos was Odysseus geen imposante verschijning, maar
hij kon hen met gemak aan en als redenaar sloeg hij zelfs Nestor met stukken, terwijl Nestor
de naam had dat hij taal over zijn tong liet glijden als honing. Maar alweer, je verwachtte het
niet als hij de sprekersstaf aannam. Hij stond stijf als een paal, keek strak voor zich uit, had
geen enkele mimiek, maakte geen gebaren. Al zijn kracht zat in de vloed van woorden die van
zijn lippen stroomde en die de mensen betoverde waar ze bij zaten. Hij had trouwens een
stem om jaloers op te worden. (Odysseus, p. 238)
Odysseus blijkt uit Medons typering de ideale held. De herinnering van Medon mag dan al gekleurd
zijn door de lange afwezigheid van Odysseus – de roem van dode of doodgewaande helden wordt
immers alleen groter (zie fragment 11) – ook uit andere typeringen en vooral indirect, uit zijn daden,
blijkt Odysseus over fysieke, intellectuele en retorische capaciteiten te beschikken. Afgezien van de
moord op de vrijers, komen we Odysseus‟ daden, en dus ook zijn karakter, vooral te weten uit de
verhalen die hijzelf en anderen vertellen. Na het lezen van het eerste hoofdstuk waarin zeven
personages een verhaal vertellen over Odysseus, heeft de toehoorder al een gevarieerd beeld van het
karakter van Odysseus dat verder in het boek nog wordt uitgebreid.
Net als Mentor in het vorige fragment, geven ook andere vertellers geregeld – al dan niet subtiel – aan
hoe daden en andere elementen indirect het karakter van helden illustreren. Ik geef enkele
voorbeelden van de manier waarop Ares personages karakteriseert. Door de verschillende reacties
van drie belangrijke helden naast elkaar te plaatsen accentueert hij in volgend fragment hun karakter.
43.
De Trojanen zouden hun kamp aanvallen, de schepen verbranden, de weg naar de vrijheid
afsnijden! Ze zaten gevangen tussen vuur en water en ze kwamen nooit meer thuis!
Odysseus oreerde, Nestor suste, Agamemnon dreigde. (Ilios, p.107)
Ook in Odysseus is contrastwerking een veel gebruikt procédé voor de karakterisering van
personages. De werking van deze techniek zal duidelijk worden uit de voorbeelden in het volgenden
punt. Naast contrastering, maakt Ares ook gebruik van ingebedde focalisatie om onze interpretatie van
de handelingen van een personage te sturen:
44.
Hektor reed verder omhoog naar het huis van Paris, misschien wist Helena waar hij kon zijn,
want onderweg naar Ilios was er geen spoor van hem te bekennen geweest. Maar toen hij op
69
de drempel stond zag hij zijn onmogelijke broer al zitten. Hij zag er ontspannen uit en dronk
wijn uit een gouden beker. (Ilios, p. 91)
Daarnaast is natuurlijk ook zijn expliciete commentaar bepalend voor de perceptie van de toehoorder,
zoals blijkt uit fragment 41.
Net als bij Homeros, valt veel over de karakters af te leiden uit hun woorden. De personages in Ilios en
Odysseus hebben een eigen spreekstijl en woordgebruik. Ik geef enkele opvallende voorbeelden.
45.
„Kom maar hoor, ik was uw voeten wel hoor. Och, wat een arme voeten. Ochoch, ik hoop dat
mijn arme meester ook iemand vindt die zijn voeten wil wassen. Het kan best zijn dat hij ook
wordt uitgescholden door brutale slavinnen… Ochoch. (Odysseus, p. 376)
Uit deze woorden blijkt Eurykleias trouw aan haar meester en haar verdriet om zijn afwezigheid. De
herhalingen duiden ook op haar ouderdom. In volgende passage is ook iemand met een heel eigen
spreektstijl aan het woord:
46.
„Zing van de man van de duizend listen en van zijn sluwste list die Troje, de stad van de
prachtige paarden, deed vallen.
Zing van het gladhouten paard dat hij daar in de vlakte liet bouwen,
hoog als een toren, te hoog en te breed voor de poorten van Troje.
Buiten de muren stond het gevaarte alleen op het slagveld.
Alle schepen waren verdwenen, het kamp met de tenten
brandde, het strand was voor het eerst sinds tien jaar verlaten.
Maar in de buik van het paard zaten dappere krijgers verborgen.‟
(Odysseus, p. 239)
Behalve de hexameters, typeert ook de duidelijke verwijzing naar de aanhef van de Odyssee Femios
als zanger.
Ik gaf vergelijkingen en ingebedde verhalen als exempla aan als typisch Homerische elementen die
kunnen bijdragen tot de karakterisering van een personage. Op de vergelijkingen kom ik in volgende
hoofdstuk terug. Onder „verteller‟ wees ik er al op dat ook in Odysseus ingebedde verhalen worden
aangewend om hun gelijkenis met het hoofdverhaal. Zo wijst Nestor Telemachos op Orestes als
exemplum om hem ertoe aan te zetten zijn vader te wreken (fragment 27).
Dat brengt mij bij de bespreking van het karakter van Telemachos. Uit de analyse van andere
narratieve aspecten is al gebleken dat Telemachos het hoofdpersonage is in Odysseus. Zijn groei
naar volwassenheid wordt dan ook benadrukt. Na de introductie (fragmenten 11 en 12) maakt de
toehoorder indirect kennis met Telemachos, wanneer hij gretig luistert naar de verhalen over zijn
70
vader (fragmenten 6, 42, 46). Daaruit kan al meteen worden afgeleid hoe sterk het gemis van een
vaderfiguur Telemachos bepaalt. Net als in de Odyssee zet het bezoek van Athene Telemachos aan
om in actie te komen. De toehoorder verneemt rechtstreeks de gedachten van Telemachos na
Athenes bezoek (fragment 13). Hij is, overeenkomstig het origineel, vol angst en twijfel over zijn
identiteit en komt voor het eerst op tegen de brutale vrijers. In de bewerking van Imme Dros wordt het
belang van de reis naar Sparta en Pylos voor de groei van Telemachos des te duidelijk omdat er veel
verteltijd aan wordt besteedt. De passage is bovendien met een element uitgebreid: Telemachos
wordt in Sparta verliefd op Helena (fragment 7). De ontdekking van de liefde past bij de fase in zijn
ontwikkeling naar jong volwassene. Terug op Ithaka toont Telemachos zich mondiger en
krachtdadiger dan tevoren. Het is in die toestand dat hij Odysseus ontmoet. Vader en zoon blijken op
gelijk niveau te kunnen beraadslagen over de wraakplannen.
47.
„We moeten ook zo snel mogelijk nagaan wie van de slaven en slavinnen trouw zijn gebleven
aan de familie.‟
„Het is geen lamlendigheid van mij, maar daar voel ik niets voor. Al die slaven aflopen op
afgelegen boerderijen en al die slavinnen ondervragen kost tijd en die tijd is kostbaar; de
vrijers eten drie keer per dag.‟
„Bij de eeuwige Goden, je bent meteen al een steun voor mij, Telemachos! Je hebt gelijk, dat
kan wachten.‟ (Odysseus, p. 347-348)
De echte vuurproef komt er voor de jongen op het moment van de wraak. Ik verwijs naar fragment 38.
De angstige, onzekere toestand waarin hij aan het begin van het gevecht verkeert, contrasteert scherp
met zijn houding aan het eind. Doorheen het gevecht zien we hoe Telemachos zich ontwikkelt tot een
held die in het gevecht naast zijn vader kan staan. Belangrijk is het moment waarop hij zijn eerste
slachtoffer maakt.
48.
Mijn speer staat in zijn rug, de lange schaduw trilt, wordt een bewegingloze streep. Zo is het
als je iemand doodmaakt, zo snel gaat het. Een man komt in volle vaart aanrennen, zwaaiend
met een zwaard, snuivend van inspanning, schreeuwend en met flikkerende ogen, schokkend,
zwetend, en opeens is er een ding op de vloer, een lijk. Ik heb een man gedood maar ik durf
de lange speer niet uit het lichaam te trekken, (…) (Odysseus, p. 386)
Na het gevecht verdwijnt Telemachos uit beeld. Ik geef het laatste dat de toehoorder van hem
verneemt:
71
49.
Mijn vader gaf het bevel hen met het zwaard te doden, maar ik gun die valse serpenten geen
eervolle dood. „Breng Melanthios!‟ gebied ik. „Breng de geitenhoeder!‟ Als ik mijn zwaard in
zijn buik omdraai is het zwart voor mijn ogen, ik schreeuw tot ik geen lucht meer heb, dan keer
ik me af en laat de man over aan de wraakzucht van Eumaios en de koeherder. De haat van
jaren trekt uit me weg. Er is niets meer over, geen beeld, geen geluid, geen gevoel.
ii.
helden: Achilleus en Odysseus.
Ik geef de fragmenten die overeenkomen met de passages uit Homeros die ik heb geanalyseerd
(fragmenten III en IV).
Achilleus:
50.
Achilleus was spierwit. „Je verdient geen eer en geen eergeschenk,‟ riep hij. Je laat anderen
voor je vechten. En nu wil je bij een van de mannen die ervoor gewerkt hebben een
eergeschenk roven? Dat is het toppunt. Waarom zijn we hier eigenlijk? Waarom vechten wij
eigenlijk? Niet voor onszelf. Voor jou, inhalige hufter, en voor die broer van je, Menelaos met
de grote bek. Zijn vrouw liet zich schaken door een Trojaan en opeens moesten wij onze
vrouwen in de steek laten en oorlog voeren met de Trojanen. Wat hadden die Trojanen ons
gedaan? Niets! We kenden die lui niet eens. We zijn jaren van huis, we wagen ons leven op
zee, we vechten ons dood langs de kusten terwijl jij in het kamp je nagels vijlt en het grootste
deel van onze buit inpikt. Wil je nu ook nog het eergeschenk van een van je bondgenoten
stelen? Dieper kan een man niet zinken! Zo‟n sujet kan ik niet meer accepteren als mijn leider.
Agamemnon Atreuszoon, ik waarschuw je, als jij je handen uitsteekt naar Briseïs, heb je mij
voor het laatst gezien. Dan is Achilleus vertrokken.‟ (Ilios, p. 63-64)
Ook hier blijkt uit Achilleus‟ woorden dat hij zich sterk opwindt. De speech is in de eerste plaats een
uiting van zijn woede. Hij overlaadt Agamemnon met beledigingen en verwijten die hij stilistisch zeer
nadrukkelijk in de verf zet. Dat doet hij in de eerste plaats door een reeks retorische vragen. Verder
maakt hij ook gebruik van contrastwerking en overdrijving (We zijn jaren van huis - wagen ons leven vechten ons dood - terwijl jij in het kamp je nagels vijlt en het grootste deel van onze buit inpikt). In de
tegenstelling legt hij echter veel sterker de nadruk op zijn medesoldaten en minder op zichzelf. Let op
het veelvuldig gebruik van de wij-vorm, tegen de ik-vorm bij Homeros (vgl. ook Hom, Il, 1, v. 162 met
„de mannen die ervoor gewerkt hebben‟). Achilleus maakt het contrast duidelijk tussen de soldaten die
72
werken voor hun buit en geen reden hebben om de Trojanen te beoorlogen en Agamemnon die de
oorlog persoonlijk aangaat, maar de minste inspanning levert en de buit van anderen inneemt.
Achilleus legt ook hier de nadruk op het belang van eer. Eer en eergeschenk zijn bewijzen van
verdienste en komen Agamemnon niet toe. Het feit dat hij andermans eergeschenk opeist, is het
summum van zijn schaamteloosheid („Dieper kan een man niet zinken‟) en hebzucht („inhalige hufter‟).
Odysseus
51.
„(…)Ik hoop dat de vloer schoon is.‟
„Redelijk. Dus het is hier gebeurd.‟
„Ja. Ik kwam op een dag thuis met de kudde en toen zaten ze binnen, stervelingen, zeelui. Ik
vroeg natuurlijk wie ze waren en waar ze vandaan kwamen.‟
„Zoiets vraag je niet aan gasten voor ze een maaltijd achter de kiezen hebben!‟
„Gasten! Indringers! Kaasdieven! Ze hadden zichzelf al bediend.‟
„Toch had je ze eerst te eten moeten geven. Hoort zo, moet. Maar ga door.‟
„Ik vroeg wie ze waren en die sluwe ellendeling van een Odysseus gaf antwoord. Ze waren
van Troje op weg naar hun land, zei het serpent, en ze vroegen gastvrijheid, een
gastgeschenk.‟
„Dat had je moeten geven, zo zijn de regels. Zeus heeft ze zelf bepaald.‟
„Het idee! Een geschenk geven aan stervelingen! Ik peinsde er niet over, ik was van plan ze te
nuttigen. (…)‟ (Odysseus, p. 321)
52.
“Wie zijn jullie en waar komen jullie vandaan?” schreeuwde hij op een weinig gastvrije manier.
We sidderden van angst voor zijn vervaarlijke stem, maar ik liet me niet kennen.
“Van Troje!” zei ik. “We horen bij het beroemde leger van Agamemnon en we zijn op weg
naar huis. We vragen gastvrijheid en de geschenken die een gast toekomen. Zeus heeft ons
hier doen stranden en Zeus beschermt ons.”
Hij brulde van het lachen. “Zeus! Wat heb ik met Zeus te maken? Kyklopen zijn sterker dan
die Goden van jullie.(…)” (Odysseus, p. 398)
In het eerste fragment krijgt de toehoorder een gesprek tussen vader Poseidon en zoon Polyfemos te
horen. In het tweede fragment is dezelfde verteller aan het woord als in het origineel. Het contrast
tussen het perspectief van de dader en dat van het slachtoffer benadrukt het karakter van beiden.
Daarbij wordt de goddeloosheid en traagheid van de Kykloop nog verder geaccentueerd door de
opmerkingen van Poseidon, die hem steeds onderbreekt om hem op de regels van de gastvrijheid te
73
wijzen die voor Polyfemos betekenisloos zijn: „Dat had je moeten geven, zo zijn de regels. Zeus heeft
ze zelf bepaald.‟
De impliciete toehoorder van de Odyssee heeft geen uitleg nodig om te begrijpen dat de manier
waarop de Kykloop zijn gasten adresseert getuigt van een gebrek aan respect. In Odysseus wordt dat
zowel door Odysseus, als door Poseidon verklaard: („Zoiets vraag je niet aan gasten voor ze een
maaltijd achter de kiezen hebben!‟ en “Wie zijn jullie en waar komen jullie vandaan?” schreeuwde hij
op een weinig gastvrije manier.) De reacties van Polyfemos op de aanmaningen van zijn vader tonen
zijn beperkte verstandelijke vermogens. Hij heeft nog steeds niet door dat hij zelf een aandeel heeft in
het ongeluk dat hem is overkomen: „Het idee! Een geschenk geven aan stervelingen!. Verder valt op
dat de Kykloop Odysseus‟ verwijzing naar „het beroemde leger van Agamemnon‟ niet vermeldt in zijn
verslag van de gebeurtenissen. Het indiceert hetgeen ik bij de bespreking van de passage bij
Homeros heb benadrukt, namelijk dat de roem waar Odysseus naar verwijst voor hem nietszeggend
is. Het contrast met de trage, goddeloze en barbaarse Kykloop wordt hier des te sterk benadrukt en
zet de listigheid, slimheid, piëteit en geciviliseerdheid van Odysseus extra in de verf. Daarbij wordt
Odysseus ook direct gekarakteriseerd door de Kykloop. Hij is voor hem een „indringer‟, een „kaasdief‟,
een „sluwe ellendeling‟ en een „serpent‟. De moed die Odysseus aan de dag legt bij de confrontatie
wordt vanzelfsprekend enkel geëxpliciteerd in zijn eigen verslag: „We sidderden van angst voor zijn
vervaarlijke stem, maar ik liet me niet kennen‟.
Uit bovenstaande analyse en vergelijking komt naar voor dat de belangrijke kenmerken van de
Homerische speeches in de bewerking bewaard zijn gebleven en dat daarbij bepaalde elementen
duidelijk onder de aandacht worden gebracht door o.a. uitvergroting en contrastwerking.
De karaktertrekken van Achilleus en Odysseus blijken in grote lijnen dezelfde als in de brontekst.
Beide helden hechten ook belang aan de waarden uit de heroïsche maatschappij. Woorden als „eer‟,
„eergeschenk‟ en „roem‟ komen immers frequent voor in de bewerkingen. Voor Achilleus is Briseïs in
de eerste plaats belangrijk als symbool van eer en van verdienste. Wat vooral telt voor hem, is dat hij
de eer krijgt die hem toekomt. Dat leidt tot wrok, wraakzucht en het tragisch besef van zijn korte
levensduur.
74
53.
„Ik zal me wreken op Hektor! Vandaag nog! Patroklos wordt niet begraven voor die ellendeling
dood is.‟ Hij probeerde op te staan, maar Thetis hing aan zijn knieën. „Je weet niet wat je zegt!
Je zult Hektor maar kort overleven. Dat is je lot.‟
„Des te beter. Het liefst haal ik Patroklos nog in voor hij bij de Styx is,‟ riep Achilleus. „Ik wil niet
meer leven. Ik heb de Grieken laten afslachten, ik heb Patroklos laten afslachten. Om een
ruzie. Om een eergeschenk. Om niets! (Ilios, p. 145-146)
Odysseus‟ heldenmoed leidt tot een heel ander resultaat. Hij overwint de Kykloop, de vrijers en kan
zijn gezag als koning bestendigen. In de straten van Ithaka klinkt het dan ook als volgt:
54.
De vrijers zijn dood
De koning ligt in zijn bed
met haar van de honderd mannen
vrouw zonder smet
vrouw van de listige plannen
dood zijn de vrijers
de zee is groot
wij zijn gered.
Wij zijn gered.
Ze zingen luidkeels. Ze kennen de reputatie van de koning. Hij kan tegen een grap, hij heeft
humor. Hij is op zee geweest, hij heeft in de groene muil van de zee gekeken, de man deugt.
Hij heeft recht op zijn rust. Hij mag genieten van zijn geluk. Hij is de koning, met zo‟n koning is
een mens goed af. De koning van Ithaka is een echte held…
iii.
Goden
55.
„Altijd trek jij de Trojanen voor. Altijd!‟
Hou op met kijven, Hera! Moet ik je weer eens aan je duimen ophangen boven de Tartaros?
Wil je weer een jaartje vastzitten aan een stoel, Hera-van-de-gouden-troon?‟
De ruzies van mijn ouders zijn nooit mis en deze ruzie wilde niet ophouden. Broer Hefaistos,
die hebbedingmaker met zijn twee rechterhanden en anderhalf been, hield het niet uit. Hij
begon de pias uit te hangen om pa en ma aan het lachen te krijgen en het lukte hem; ze
lachten toen hij de nectarkan greep en als schenkertje rondkloste. Ze lachten onbedaarlijk. En
75
aan tafel, bij muziek van Apollon en zang van de negen muzen, lachten ze ook alweer naar
elkaar.
De woorden van Hefaistos die ik in de vorige paragraaf als vertrekpunt nam (fragment V), zijn niet
weergegeven. Ook aan de hand van deze passage kan ik echter een aantal bevindingen over de
karakterisering van de goden toetsen. Ik verwijs ook naar het aspect „verteller‟ waar veel
eigenschappen van de goden aan bod zijn gekomen; alwetendheid, emotionele afstand t.o.v. de
mens, gedaanteveranderingen,…
De menselijke gedragingen van de goden blijken in dit fragment uit verschillende elementen, onder
andere uit het gekibbel van Hera en Zeus. De goden zijn, net als in Ilias en Odyssee, veeleer types
die hun functie belichamen (zie ook fragmenten 8, 14, 15, 17). Ares karakteriseert zijn tegenpool; hij
heeft een gebrekkig uiterlijk, maar talent om te maken en treedt in deze scène op als verzoener. De
hiërarchische positie en de gewelddadige aard van Zeus blijken uit de bedreigingen die hij Hera naar
het hoofd slingert.
Opvallend is de luchtige toon (zie ook fragment 16). De ruzie om de stervelingen is gauw weer
vergeten en de goden lachen en genieten van de maaltijd en de muziek. De scènes op de Olympos
zijn in de Homerische epen vaak burlesk en dat is zeker ook zo in Ilios en Odysseus. De afstandelijke
en vaak ook ironische toon van de goden relativeert het leven van de stervelingen. Het verschil tussen
mens en god wordt in de bewerkingen op verschillende manieren benadrukt en dat draagt bij tot de
toon van beide verhalen.
De gevatte commentaar die de goden –en vooral Ares – vanop afstand geven op de gebeurtenissen,
maakt het oorlogsverhaal luchtig en tolerabel. Daarnaast weet Ares de thematiek raak aan te brengen.
Hij staat immers zelf symbool voor de oorlog en is verenigd met Afrodite, de liefde. Een belangrijk
thema van de Ilias. Ares stelt ook duidelijk de vraag naar de morele verantwoordelijkheid. Mensen,
goden – „de wil van Zeus‟ Διὸο βνπιή, Il. 1, v.5 – en lot trachten vat te krijgen op de gebeurtenissen.
(zie
fragment
41).
Zelf
belichaamt
Ares
die
spanning
tussen
verantwoordelijkheid
en
voorbestemdheid; hij is god van de oorlog, maar tegen wil en dank.
56.
„Vader, is een God altijd verantwoordelijk voor wat hij is en voor hoe hij is? vroeg ik. „Is om
eens iets te noemen, mijn liefde voor oorlog alleen mijn schuld en is de liefde voor Hefaistos
voor kunst alleen zijn verdienste? We zijn allebei zoons van jou en Hera, waarom lijken we
dan niet op elkaar? (…)Ik wil maar zeggen, hoeveel schuld heb ik aan de toestand in Troje?
76
Er wordt toch door iedereen daar en hier ook gezegd dat die oorlog de wil is van Zeus? (…)
Maar waarom haat iedereen mij dan? Is dat eerlijk vader? Nee het is niet eerlijk! Zeg zelf.‟
„Neem nectar,‟ zei Zeus. „En zeur niet zo.‟ (Ilios, p. 87)
De vraag wie verantwoordelijk is, kan dus zelfs door de goden niet eenduidig worden beantwoord. Wat
wel zeker is, is het tragisch lot van de stervelingen. Vanuit hun positie hebben de onsterfelijke goden
de mogelijkheid de mensen scherp te observeren en de tragiek van hun bestaan te duiden.
57.
„Ik moet Achilleus tegen zichzelf beschermen,‟ zei ik als Afrodite klaagde dat ik haar
verwaarloosde. „Hij doet maar en ziet geen gevaar.‟ Of hij zoekt het gevaar,‟ glimlachte ze. „Hij
denkt dat verdriet eeuwig duurt en wil er een eind aan maken. Mensen vergeten nog al eens
dat alleen hun dood eeuwig duurt.‟ (Ilios, p. 177)
De vraag naar verantwoordelijkheid, naar schuld en straf wordt ook in Odysseus gesteld:
57.
Zeus, zoon van Kronos, vader van mensen en Goden, nu we het toch hebben over schuld en
straf, wil ik iets naar voren brengen wat geen uitstel meer verdraagt. Er zijn afspraken
gemaakt met Haides voor het bestraffen van schurken en moordenaars in de onderwereld,
maar wat doen de Goden als een mens onterecht moet lijden tijdens zijn leven? (Odysseus,
p.243-244)
In tegenstelling tot wat in Ilios het geval is, krijgt ze hier wel een antwoord (zie fragment 33); Odysseus
mag naar huis, de vrijers worden voor hun hoogmoed gestraft met de dood (zie verder fragment 60).
Ook in Odysseus brengt het verschil tussen goden en mensen een aantal elementen onder de
aandacht. De vader-zoon relatie van Telemachos en Odysseus gecontrasteerd met de vader-zoon
relatie tussen Poseidon en Polyfemos en tussen Zeus en Hefaistos. Daarbij steken de koele relaties
van de goden sterk af tegen de bewogen ontmoeting van Odysseus en Telemachos.
Net als in Ilios bezinnen de onsterfelijke goden zich over het kortstondige leven en de aard van de
stervelingen. Dat leidt echter niet tot beschouwingen over de dood, zoals in Ilios (fragment 56), maar
tot een ode aan het leven:
58.
Wat is er toch zo kwellend mooi aan dat zingen en vertellen in de straten, in de kroegen,…
Het wordt hoog tijd dat ik wegga vader Zeus, ik had al op de Olympos moeten zijn, de strijd is
gewonnen, het kongingschap op Ithaka is veiliggesteld, ik heb hier niets meer te zoeken. Maar
ik blijf staan kijken en luisteren. Ach, vader van mensen en Goden, wij zijn almachtig en
eeuwig, maar we kennen geen leven en geen dood en we hebben geen verhaal. Wij kunnen
alles, wij zijn eeuwig en gelukzalig, we heersen over de hemel en de aarde, wij verzetten
77
bergen, laten zeeën droogvallen, land verzinken, vuur en rook opspuiten uit vulkanen; we
beheersen alles wat leeft, we kennen de hoogte van elke top, de diepte van elke zee, en van
elke gedachte de inhoud. Wij hebben het vermogen stervelingen vrij te maken van verdriet en
rancune, we kunnen zorgen dat alle haat uit hun geheugen wegebt zoals hier op Ithaka, we
geven vrede of we ontketenen oorlog, maar we kunnen onszelf niet verweren als we in de ban
geraken van hun onsterfelijke verhalen.
Het wordt hoog tijd dat ik hier wegga, Zeus, voor ik ga verlangen naar vergankelijkheid, voor ik
ga geloven dat wij Goden alleen bestaan in de verhalen van stervelingen, dat zij ons om een
of andere duistere reden hebben bedacht. (Ilios, p. 418)
78
Hoofdstuk 2: Aanvullende literaire analyse
Ik heb ervoor gekozen binnen de beperkte tijd en mogelijkheden van dit onderzoek de nadruk van de
literaire analyse te leggen op het verteltechnische aspect van het onderzochte werk. In dit hoofdstuk
vul ik deze analyse aan met een kort overzicht van de aspecten taal en stijl, humor en
intertekstualiteit, die ik slechts in geringe mate van een theoretische basis zal voorzien. Toch wil ik ze
een plaats geven binnen dit werk. Ze bepalen immers in belangrijke mate de eigenheid van het werk
van Imme Dros. Het zijn dan ook aspecten die kenmerkend zijn aan jeugdliteratuur of een voor
jeugdliteratuur kenmerkende invulling krijgen. Ghesquiere stelt daarom voor deze aspecten een plaats
te geven in de analyse jeugdboeken en duidt ze kort in relatie tot jeugdliteratuur.
2.1
63
Taal en stijl
De taal van Imme Dros is opvallend helder. De zinnen zijn gemiddeld kort en de constructies zijn
doorzichtig. Daarbij wordt een gevarieerd register gehanteerd. Stijl en woordgebruik kunnen
eenvoudig zijn en de spreektaal benaderen (zie fragment 45, 54), maar ook poëtisch zijn. Fragmenten
11 en 12 zijn bijvoorbeeld in een hoger register gesteld. Herhalingen, climax en contrastwerking
zorgen er voor ritme en poëticaliteit. Ghesquiere wijst op de aandacht voor klankwerking als typsich
kenmerk van jeugdliteratuur. Poëticaliteit en muzikaliteit zijn vanzelfsprekend terug te vinden in de
verzen van de zanger Femios (zie ook fragment 46):
59.
Aias, befaamde speervechter van het roemrijke leger,
Agamemnon van Atreus uit het gouden Mykene,
hebben jullie daarvoor de oorlog om Troje gewonnen?
Zeus en de andere Goden haten hoogmoed in mensen.
Hoogmoed en overmoed worden gestraft door de eeuwige Goden.
(Odysseus, p.261)
Naast het versritme, trekt ook het woordgebruik in Femios‟ zang de aandacht. Niet alleen de
hexameters
herinneren
aan
het
origineel. Wie Homeros
gelezen
heeft,
zal
zeker
ook
woordcombinaties als „het roemrijke leger‟ en „het gouden Mykene‟ herkennen. Plaatsen, personen,
63
Ghesquiere (2000) p. 150-162
79
verzamelnamen en zaken worden in Ilios en Odysseus niet bij uitzondering met hun vast adjectief
genoemd. Net als bij Homeros worden epitheta en patroniemen standaard gebruikt of met een
duidelijke functie in de context. Een voorbeeld van dat laatste, vinden we wanneer Ares zijn verhaal
over de oorlog om Troje inleidt. Met een duidelijke verwijzing naar Homeros roept hij de sfeer van het
epos op:
60.
Zonder mij was de stad begraven onder modder en tijd, een slordige hoop versreide
steenklompen zonder naam of geschiedenis. Geen zanger had een regel vuilgemaakt aan de
weidse pleinen, prachtige paleizen of onneembare muren van het grote Ilios in het rijk Troje.
(…) Pas toen de vlakte tussen de stad en de zee een akker voor dode helden was geworden
begonnen er dichters te zingen over het brede Ilios, het winderige Ilios, het heilige Ilios, het
rijke Ilios, stad van de mooie paarden. (Ilios, p. 10)
Ook om zijn verhaal te besluiten, maakt hij melding van de dichter van de Ilias:
61.
Want oorlog is niet uit te bannen, zolang er mensen zijn op de aarde met haar brede wegen.
En mensen zullen er altijd zijn. Want zoals ik eens iemand op een slagveld hoorde zeggen:
„Als de geslachten van bladeren, zijn de geslachten van mensen,
bladeren waaien over de aarde weg op de wind, maar
iedere lente ontluiken de bomen en komt er weer nieuw blad‟
Met andere woorden, Ares hoeft zich nooit te vervelen. (Ilios, p. 219)
Vergelijkingen zijn een typisch kenmerk van de stijl van Homeros.
64
In bovenstaand voorbeeld citeert
Ares bij uitzondering letterlijk een Homerische vergelijking. Verder zijn de beeldrijke vergelijkingen uit
de tekst van Homeros in Ilios en Odysseus echter zelden terug te vinden. Waar dat wel het geval is,
zet Imme Dros ze naar haar hand. Vergelijk volgende passages:
VI.
Ἡύηε πῦξ ἀίδεινλ ἐπηθιέγεη ἄζπεηνλ ὕιελ
νὔξενο ἐλ θνξπθῆο, ἕθαζελ δέ ηε θαίλεηαη αὐγή,
ὢο ηῶλ ἐξρνκέλσλ ἀπὸ ραιθνῦ ζεζπεζίνην
αἴγιε πακθαλόσζα δη‟ αἰζέξνο νὐξαλὸλ ἷθε
(Ilias, 2, v. 455-458)
Zoals het verzengend vuur een onmetelijk woud verbrandt in het hoge gebergte en zijn
schijnsel werpt naar de verte, zo rees bij de opmars van ‟t leger de flikkerende glans van het
machtige koper omhoog naar de hemel.
64
Zie de Jong (1992) p. 60-79.
80
62.
Ze juichten, ze marcheerden achter de strijdwagens van hun leiders aan en het brons van de
wapens vonkte in het licht van de opkomende zon, zodat het leek of een vuurzee zich
knetterend en brullend een weg vrat van het strand van Ilios, stad van de mooie paarden.
(Ilios, p. 72)
Om manier waarop de vergelijking werd aangepast onder woorden te kunnen brengen, is het
aangewezen de structuur van de Homerische vergelijking te analyseren. Ik wijs op drie structurele
elementen die kunnen worden onderscheiden. Het zoals- gedeelte of hetgeen waarmee vergeleken
wordt, het zo- gedeelte of hetgeen men vergelijkt en het tertium comparationis of motief van
vergelijking. Het zoals- gedeelte van de hier geciteerde Homerische vergelijking (v.455-456) is een
grote bosbrand die vanuit de verte zichtbaar is. Het zo- gedeelte is het oprukkend leger dat van ver
kan worden gezien. Het tertium comparationis is de gloed, schittering van de brand (αὐγή v. 456) en
van het leger (αἴγιε v. 458).
Ook in Ilios worden de oprukkende soldaten vergeleken met een groot vuur. Daarbij valt echter een
belangrijk verschil op in de constructie. De vergelijkende zin ( Ἡύηε ἐπηθιέγεη) is vervangen door een
gevolgzin („zodat het leek of een vuurzee zich een weg vrat‟). Daarbij is ook het tertium comparationis
niet expiciet aangegeven. De lezer moet zelf afleiden dat de wapens die vonken in het licht van de zon
een gloed voortbrengen die doet denken aan een vuurzee. De vergelijking is met andere woorden
omgevormd tot metafoor.
In Odysseus zijn een aantal bijna letterlijke passages uit de Odyssee verwerkt. Daarbij gaat Imme
Dros uit van haar poëtische vertaling van het werk die ze in proza omzet en hier en daar aanpast of
inkort. Ik geef opnieuw een voorbeeld met de originele passage en vertaling ter vergelijking.
VII.
νὐ γάξ πσ ηνηνῦηνλ ἴδνλ βξνηὸλ ὀθζαικνῖζηλ,
νὔη‟ ἄλδξ‟ νὔηε γπλαῖθα· ζέβαο κ‟ ἔρεη εἰζνξόσληα.
Δήιῳ δή πνηε ηνῖνλ Ἀπόιισλνο παξὰ βσκῷ
θνίληθνο λένλ ἔξλνο ἀλεξρόκελνλ ἐλόεζα·
ἦιζνλ γὰξ θαὶ θεῖζε, πνιὺο δέ κνη ἕζπεην ιαόο,
ηὴλ ὁδὸλ ᾗ δὴ κέιιελ ἐκνὶ θαθὰ θήδε‟ ἔζεζζαη.
ὣο δ‟ αὔησο θαὶ θεῖλν ἰδὼλ ἐηεζήπεα ζπκῷ
δήλ, ἐπεὶ νὔ πσ ηνῖνλ ἀλήιπζελ ἐθ δόξπ γαίεο
(Odyssee, 160-167)
81
Ik heb nog nooit een man of een vrouw onder ogen gekregen
die ook maar iets van u heeft. Ik kijk en ik blijf me verbazen.
Een keer op Delos bij het altaar van Foibos Apollon
zag ik de hoge, rechte stam van een jonge palmboom –
ik kwam daar langs met een heel groot leger op een reis die
slecht voor mij af zou lopen – en toen overkwam me dit ook, ik
zag die palm daar staan en bleef me maar verbazen,
want zo‟n stam was nog nooit uit de aarde omhoog gekomen.
64.
„Ik heb nog nooit een man of een vrouw gezien die op u lijkt,‟ zei hij. „Ik kijk en kijk en ik blijf
me verbazen. Op Delos heb ik een keer een jonge palm gezien en toen overkwam me dat
ook, ik keek naar die boom en ik kon mijn ogen er niet van losmaken, want zo‟n stam was er
nog nooit uit de aarde omhooggekomen. (Odysseus, p. 311)
Ik wijs kort op hetgeen werd behouden en hetgeen werd aangepast om dit stuk tekst doorzichtiger te
maken. Sommige formuleringen zijn enigszins aangepast („onder ogen gekregen‟, „gezien‟ voor ἴδνλ
ὀθζαικνῖζηλ, v. 160), andere zijn praktisch letterlijk uit de vertaling overgenomen (Ik kijk en ik blijf me
verbazen voor ζέβαο κ‟ ἔρεη εἰζνξόσληα, v. 161). Een heel aantal elementen zijn weggelaten
(bijvoorbeeld de tussenzin 164-5).
Tot slot van deze paragraaf, wil ik er nog op wijzen dat Imme Dros speels omgaat met taal. In het
volgende punt bespreek ik taal- en andere humor in Ilios en Odysseus.
82
2.2
Humor
Humor is een opvallende eigenschap van Imme Dros‟ bewerkingen van de Homerische epen. Vooral
de scènes op de Olympos zorgen verschillende elementen voor een komisch effect.
De humor in Ilios en Odysseus steunt voornamelijk op het procédé van herkenning of indirecte
bevestiging. Dat houdt in dat de lezer vertrouwde elementen in een nieuwe, fictionele omgeving
geplaatst ziet.
65
Op welke verschillende manieren dit in Ilios en Odysseus gebeurt, zet ik kort uiteen.
Een eerste element waar ik de aandacht wil op vestigen, zijn de talrijke woordspelingen. Dikwijls
worden Nederlandse uitdrukkingen of zegswijzen gebruikt die in de context een dubbele betekenis
krijgen:
65.
Hera had haar koeien van ogen niet in haar zak (Ilios, p. 68)
66.
Hera en Athene, die een appeltje hadden te schillen met Trojaanse Paris (Ilios, p. 30)
67.
Iris verschoot zeven keer van kleur (Ilios, p. 100)
68.
de licht ontvlambare Zeus kon niet boos blijven, hij moest haar strelen (Ilios, p. 134)
De woordspelingen verwijzen naar epitheta, naar de functie of typische kenmerken van de goden of
helden, of naar een volledig mythologisch verhaal. Ook in volgende passage zijn dergelijke
verwijzingen te vinden:
69.
Jij…Jij ontduikt alle goddelijke wetten van huwelijk en gezin! Niet alleen ga je vreemd met
Godinnen en nimfen en mensen, maar je baart ook nog in je eentje een kind. Wat zeg ik, een
kind? Een volwassen Godin in volledige wapenrusting met een speer in de hand is zo, blob,
uit je schedel gesprongen. Je hebt haar gedacht! Dat heeft met baren niets meer te maken.
(Odysseus, p. 246)
Voor de lezer met kennis van de Griekse mythologie, is het humoristisch effect van de woordspelingen
en van deze en andere soortgelijke passages ongetwijfeld groter. Om dat te verklaren, grijp ik terug
naar hetgeen ik in de inleiding op de narratologie aanhaalde m.b.t. de voorspelbaarheid van
personages. De lezer die zich op basis van andere lectuur al een beeld heeft gevormd van de goden
65
Ghesquiere (2000) p. 157.
83
en helden uit Ilios en Odysseus, beschikt over een referentiekader. Het komisch effect bestaat erin dat
hij elementen herkent, maar ze uitvergroot ziet of in een andere context geplaatst.
Het contrast tussen de nieuwe en de oorspronkelijke context, zorgt in geval van herkenning en
indirecte bevestiging voor het komisch effect. Het kan gaan om een talige context (woordspelingen),
maar ook om een setting in ruimte en tijd.
70.
Noutulen van de Godenvergadering ten paleize van Zeus Kronoszoon, opgetekend door
Hermes Zeuszoon. De agenda luidt als volgt:
Opening
Notulen van de vorige vergadering
Ingekomen stukken
Wat er verder ter tafel komt
Pauze voor nectar en ambrozijn
Lezing over gastvrijheid jegens stervelingen en vluchtelingen
Rondvraag
Sluiting
Muziek en zang door de Muzen
(Odysseus, p. 241)
Het verslag van een vergadering is een herkenbaar gegeven voor de hedendaagse lezer dat in een
andere tijd en ruimte wordt geplaatst dan de lezer gewoon is. De gelijkenis tussen de situatie waarin
de lezer dergelijk verslag gewoonlijk tegenkomt en de nieuwe context, zet de situatie in een ander
licht.
In Ilios en Odysseus zijn een heel aantal hedendaagse elementen op die manier in de tekst verwerkt,
het ene al meer in het oog springend dan het andere. Ik verwijs nog naar het reporterverslag van
Athene (fragmenten 17, 19) en de voetbalterminologie die Achilleus in volgende passage hanteert.
71.
„Zie je dat Patroklos? Daar vallen gaten in de verdediging en hij merkt het niet eens!
Agamemnon merkt het niet! (…) Waarom blijf je daar aan de zijlinie? Naar het midden, idioot,
naar het midden! Daar, alsjeblief, wat heb ik je gezegd! Nu trekken de Trojanen een kring om
de voorste linies en isoleren de achterhoede. Hergroeperen, rund! Orde op zaken stellen…!
(Ilios, p.122)
84
2.3
Intertekstualiteit
In feite horen de laatst aangehaalde voorbeelden ook in deze paragraaf thuis. In Ilios en Odysseus
komen heel wat verwijzingen voor naar andere teksten en tekstsoorten. Beide romans staan in dialoog
met en in relatie tot andere teksten. Ik maak een onderscheid tussen de verwijzingen naar lage
tekstsoorten en die naar literatuur. Ghesquiere brengt de vraag naar voor in welke mate jonge lezers
deze verwijzingen kunnen begrijpen en appreciëren.
66
De notulen van de vergadering (fragment 70), het reporter- (fragmenten 17, 19) en het sportverslag
(fragment 71) zijn tekstvormen die ik bij de eerste categorie reken. Naast deze vaak komische
intertekstuele relaties, zijn ook de vele liedjes en rijmpjes die vooral in Odysseus voorkomen een vorm
van intertekstualiteit (fragment 54). Zij vervullen een thematische functie (zang en verhalen), maar
werken ook door hun herkenbaarheid. Ze zijn immers vaak gebaseerd op kinderliedjes of -rijmpjes die
het collectief geheugen van de impliciete lezer zitten.
72.
Scheepje vaar naar Troje
haal Helena, de mooie
haal Helena, het kind van Zeus
uit Troje weer terug naar huis.
Tien jaar moet je wachten
duizend lange nachten
duizend lange uren
dan vallen de muren.
Een…twee…Boem!
Het is overbodig te vermelden dat Ilios en Odysseus een intertekstuele relatie onderhouden met de
Homerische epen. Toch wil ik nog wijzen op het feit dat de afstand tussen origineel en bewerking
varieert. Zo zijn er de letterlijke en vrij letterlijke passages (fragmenten 61, 64) en de uitdrukkelijke
verwijzingen naar de Homeros en brontekst (fragmenten 60, 61). Ares vermeldt Homeros zelfs een
keer bij naam.
73.
66
Ghesquiere (2000) p. 162
85
De rusteloze zee lag vol schepen. Duizend schepen meldt de dichter Homeros. Laten we het
daarop houden. (Ilios, p. 26)
In volgende passage wordt de lezer attent gemaakt op het feit dat verschillende versies van dezelfde
mythe voorhanden zijn:
74.
Filoktetes ging dus uit vrije wil mee naar Troje, daar wil ik een eed op doen, en ik neem
uitdrukkelijk
afstand
van
de
boosaardige
roddels
die
door
op
sensatie
beluste
tragedieschrijvers over Odysseus zijn verspreid. (…) Stel je even voor: koning Odysseus zou
Neoptolemos hebben opgestookt de boog van Herakles te stelen! Hij zou Neoptolemos ertoe
gebracht hebben de zieke onder valse voorwendsels aan boord te lokken. Ze waren
zogenaamd op weg naar Skyros en wilden Filoktetes onderweg wel ergens afzetten. Kijk dat
is aardige stof voor een tragedie in vijf bedrijven, maar het rammelt aan alle kanten. (Ilios, p.
195-196)
Naast deze uitdrukkelijke vermeldingen van bronteksten, zijn ook een heel aantal bedekte of minder
bedekte verwijzingen naar literatuur terug te vinden. Ter afsluiting enkele voorbeelden:
75.
(…)Hera stoof op: „Vrede? Hoezo vrede? Ik ben tegen vrede. Ik wil dat Paris gestraft wordt
voor zijn misdaden. Hij moet sneuvelen. En verder ben ik van oordeel dat Ilios verwoest moet
worden! (Ilios, p.81)
76.
Niet dat Menelaos het zwaard had thuisgelaten! Hij hield het in zijn hand en hij had het niet
voor de sier meegesleept. Hij wilde Helena wel degelijk doden, hij snakte ernaar haar
trouweloze hart met het scherpe brons te doorboren, zoals hij dat in duizend dromen had
gedaan, maar droom en daad komen niet uit dezelfde hoek en een echte dood zat er niet in.
(…) Het zwaard viel uit zijn hand, Helena viel in zijn armen, en in triomf voerde hij haar mee
naar zijn schip, de mooiste vrouw van de wereld, zijn vrouw. (Ilios, p. 217)
86
Deel 2:
Receptieonderzoek
87
Hoofdstuk 3: Beschrijving onderzoeksproces
3.1
Inleiding
Het voeren van een veldonderzoek vergt heel wat voorbeidend werk waarbij een aantal keuzes
moeten worden gemaakt. In dit hoofdstuk beschrijf ik de verschillende stappen van mijn onderzoek en
de alternatieven die mij daarbij ter beschikking stonden. Om een goed en gevarieerd antwoord te
verkrijgen op de vraag hoe Imme Dros Ilias en Odyssee heeft bewerkt om te komen tot een
hedendaagse jeugdroman, wilde ik bij jongeren nagaan welke waarde en betekenis dit werk voor hen
kan hebben. Het opzetten van een focusgroep bleek de meest geschikte methode voor het voeren
van dergelijk kwalitatief onderzoek gezien het de mogelijkheid schept om kunstmatig een gesprek op
gang te brengen over een afgebakend onderwerp bij een zelfgekozen doelgroep. In tegenstelling tot
afname van vragen bij individuen worden respondenten in groep aangezet tot het actief vergelijken
van eigen meningen en ervaringen. Meestal bestaat zo‟n groep uit 6 tot 8 personen met een
gelijkaardige achtergrond en duurt het gesprek gemiddeld 90 minuten. De inbreng van de
participanten vormen de kwalitatieve data die de onderzoeker registreert en verwerkt.
67
Eerst bepaalde ik hoe zo een leesgroep er precies zou uitzien (i.e. grootte, duur van de gesprekken)
en wie ik daarin zou bevragen (i.e. leeftijd en kennisniveau van de respondenten). Bij de
samenstelling van de leesgroepen bleek dat de context een bepalende invloed zou uitoefenen.
(paragraaf 3.2)
Uitgaande van deze gegevens en van de centrale vraagstelling, legde ik de specifieke doelstellingen
vast die ik zou trachten te bereiken doorheen de gesprekken. Ik zocht deze zo goed mogelijk aan te
sluiten bij mijn theoretisch onderzoek. (paragraaf 3.3)
Bij de concrete voorbereiding van de bijeenkomsten bepaalde ik ten slotte hoe ik tot die doelen zou
proberen te komen. (paragraaf 3.4)
In paragraaf 3.5 schrijf ik kort het verloop van elke bijeenkomst uit en in paragraaf 3.6 hoe ik de
resultaten heb verwerkt.
67
Morgan (1997) p. 1-36
88
3.2
Opzet en samenstelling van de leesgroepen
3.2.1
Opzet van de leesgroepen
Om zo diep mogelijk te kunnen ingaan op de verschillende aspecten van Ilios en Odysseus, leek een
onderzoek op kleine schaal het meest aangewezen. Ik besloot twee groepen te vormen van 8 à 12
jongeren, één voor de bespreking van Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog en één voor de
bespreking van Odysseus, een man van verhalen. In de bijeenkomsten met de jongeren zou ik vooral
peilen naar hun beoordeling en begrip van het werk aan de hand van een gesprek. Drie sessies van
twee uur per groep leken voor dit doel geschikt.
3.2.2
Profiel van de respondenten: leeftijd en kennisniveau
Een volgende stap was het vaststellen van de profielen van de jongeren. De keuze viel daarvoor op
een vrij homogene samenstelling van de groepen wat betreft leeftijd en studierichting.
Het bezitten van een gelijkaardig kennisniveau van de respondenten leek namelijk aangewezen voor
een vlot verloop van de gesprekken. Aangezien medewerking aan het project een zekere interesse
voor het onderwerp vereist, besloot ik te werken met jongeren die Latijn en Grieks volgen in het
middelbaar onderwijs. Deze keuze impliceert meteen ook dat de respondenten over enige voorkennis
over het onderwerp zouden beschikken.
Wat betreft de leeftijd van de respondenten, kwamen meteen twee groepen in aanmerking. Ik besloot
uiteindelijk te werken met 17 à 18- jarigen. Ik bespreek hier kort voor- en nadelen van beide
alternatieven en verantwoord mijn keuze.
Met 12 à 13-jarigen zou het mogelijk zijn na te gaan hoe het werk onthaald wordt door de doelgroep.
Leerlingen uit de eerste graad secundair onderwijs zouden zich voornamelijk richten op aspecten
zoals spanningsopbouw, ritme, humor en verhaallijn. Ook bij leerlingen uit de derde graad secundair
onderwijs (17 à18-jarigen) zou worden gepeild naar appreciatie en beoordeling van het werk.
Daarnaast zou het ook mogelijk zijn de vergelijking te maken met de brontekst. In het eerste jaar van
de tweede graad wordt Homeros immers in de les Grieks gelezen. De centrale vraag zou bij deze
89
groep zijn wat Ilios en Odysseus kunnen betekenen voor leerlingen die Homeros in de les lezen of
gelezen hebben en hoe het door hen wordt onthaald. Om een beter zicht te krijgen op de
mogelijkheden en beperkingen van beide alternatieven, nam ik contact op met Harry Rogge, een
ervaren leerkracht klassieke talen, die al een aantal jaren Homeros leest met leerlingen uit het eerste
jaar van de derde graad. Na lectuur van een passage uit Ilios, gaf hij te kennen dat volgens hem
leerlingen uit de eerste graad het boek als moeilijk zouden ervaren. Het zou nodig zijn zeer veel uitleg
te geven bij de talrijke mythologische verhalen waarnaar verwezen wordt in het boek. Volgens de
leerkracht zou het in het nadeel van mijn onderzoek kunnen zijn dat de groep een te beperkte
achtergrondkennis heeft om de gelaagdheid van het boek in te schatten en te beoordelen. Leerlingen
uit de derde graad daarentegen, bezitten deze achtergrondkennis wel en bevinden zich daarom in een
betere positie om het werk in zijn volledige rijkdom te beoordelen. Mede door dit advies, besloot ik te
werken met leerlingen van 17-18 jaar. Deze keuze sluit tevens aan bij mijn interesse voor de
mogelijkheden die een jeugdbewerking voor het onderwijs biedt voor jongeren die de brontekst lezen
in de les. (Ik verwijs hiervoor naar de verantwoording op p.1). Nadeel echter, blijft het feit dat jongeren
uit deze leeftijdscategorie niet worden beschouwd als de doelgroep van Ilios en Odysseus.
Omgekeerd vormt dit aspect precies een uitdaging voor het onderzoek, wanneer ik zal trachten aan te
tonen dat deze romans voor jongeren van 17 à 18 jaar betekenisvol kunnen zijn. Ik beschouw het
begrip doelgroep dan ook als relatief. Een tekst is mijns inziens vaak toegankelijk voor een zeer ruim
publiek en de betekenis en waarde van een werk is afhankelijk van wat je met de lectuur van de tekst
beoogt.
3.2.3
Context
Voor de vorming van de groepen ging ik op zoek naar leerkrachten Grieks. Ik besloot eerst
leerkrachten uit de vijfdes te contacteren, aangezien in dat jaar Homeros wordt onderwezen. Roger
Stroobandt van het St.-Lievenscollege en Wim Cool van het St.-Pieterscollege verklaarden zich bereid
om mee te werken aan mijn project en hun leerlingen te motiveren. Roger Stroobandt was ook bereid
een aantal lesblokken van twee keer vijftig minuten af te staan voor mijn onderzoek. Wim Cool gaf zijn
leerlingen die een jaarwerk moeten maken over Homeros de mogelijkheid daarvoor mee te werken
aan mijn onderzoek. Dit impliceert dat voor beide groepen de besprekingen onlosmakelijk verbonden
90
waren met de schoolcontext, zij het in verschillende mate. Met de leerlingen van het St.-Pieterscollege
gingen de bijeenkomsten door na schooltijd in het seminarie Grieks Letterkunde van de Universiteit
Gent, terwijl de besprekingen in het St.-Lievenscollege als lessen Grieks werden opgevat en dus
tijdens de schooluren en in de klas plaatsvonden.
In het St.-Lievenscollege is een graadklas ingericht voor de lessen Grieks. De klas waar ik voor kwam
te staan bestond uit negen leerlingen, waarvan vier uit het vijfde en vijf uit het zesde. Ook de groep uit
het St.-Pieterscollege bestond uit negen leerlingen.
3.3
Doelstellingen
In deze paragraaf beschrijf ik hoe ik heb bepaald wat ik precies van de jongeren uit de leesgroepen
zou vragen. Zoals ik hierboven al aangaf, werden de doelstellingen enerzijds bepaald door de
aansluiting bij de theoretische analyse en anderzijds door het opzet en de samenstelling van de
leesgroepen.
Uitgangspunt vormde dus ook hier de centrale vraagstelling in welke mate Imme Dros er is in
geslaagd een eigen versie van Ilias en Odyssee te creëren die zowel trouw is aan het origineel, als
toegankelijk voor een jong en hedendaags publiek. Het leek mij aangewezen zoveel mogelijk de
verschillende aspecten die aan een theoretisch onderzoek werden onderworpen voor te leggen aan
de jongeren. In de literaire analyse, besteedde ik de meeste aandacht aan de verteltechnische
aspecten (tijd, verteller, toehoorder, spanning, personages). Waar mogelijk bracht ik deze in verband
met de thematiek van het werk. De literaire analyse van taal en stijl, humor en intertekstualiteit kreeg
een eerder aanvullende positie in de literaire analyse.
Om al deze aspecten zo goed mogelijk af te stemmen op een bespreking met de lezers, bleek een
herschikking noodzakelijk. Belangrijk is daarbij dat het aspect toehoorder een andere – reële –
dimensie kreeg. Ik was er in de eerste plaats op uit de mening van de lezers over de verschillende
aspecten van het boek te vernemen en te peilen naar hun begrip van de verschillende lagen van het
werk. Gezien de specifieke voorkennis en de leeftijd van de respondenten zou het bovendien mogelijk
zijn in de besprekingen een centrale rol toe te kennen aan de vergelijking met de tekst van Homeros.
De lezers zouden niet alleen in staat zijn over hun leeservaring te praten, maar ook om een
gefundeerd oordeel te formuleren over de waarde van het boek voor lezers van een andere leeftijd en
91
met een andere voorkennis. Naast deze overkoepelende rol van de toehoorder, ontstond ook de
categorie „leesplezier en waarde‟, waarin de lezers werd gevraagd een aantal algemene evaluerende
oordelen over de romans te formuleren.
Een tweede belangrijk verschil met de tekstgerichte aanpak, is dat meer aandacht zou worden
besteed aan de categorieën taal en stijl, humor en intertekstualiteit, specifiek op de hedendaagse
lezer gerichte aanpassingen ten opzichte van de brontekst. Naar aanleiding daarvan ontstond de
categorie „actualiteit en originaliteit,‟ waar zou worden nagegaan of Imme Dros het werk op een
originele en op voor een hedendaags publiek geschikte manier heeft herverteld.
Ten derde kreeg het aspect thema een aparte categorie.
Een laatste verschil tussen lezers- en tekstgerichte benadering betreft de volgorde waarin de
elementen aan bod zijn gekomen. Onder 3.5 zal duidelijk worden welke logische volgorde werd
gehanteerd bij de bespreking van de verschillende aspecten met de lezers.
Ik besloot de respondenten te vragen volgende elementen te beoordelen en waar mogelijk te
vergelijken met de brontekst.
-
Leesplezier en „waarde‟
-
Tijd
-
Spanning
-
Originaliteit en actualiteit
-
Intertekstualiteit
-
Humor
-
Taal en stijl
-
Verteller
-
Personages
-
Thematiek
92
3.4
Voorbereiding van de bijeenkomsten
3.4.1
Lectuur van het boek
Aangezien ik zou moeten beroep doen op de vrijwillige medewerking van de jongeren, leek het mij
aanvankelijk het best haalbaar hen enkele gerichte fragmenten te laten lezen en hen daarbij een
aantal vragen te laten beantwoorden. Aan de hand daarvan zou het gesprek vorm krijgen. Echter, om
een gefundeerd oordeel over een boek te kunnen vormen, is volledige lectuur ervan een vereiste.
Uiteindelijk haalde deze laatste overweging het op de praktische bezwaren. De respondenten vragen
het boek in zijn geheel te lezen zou immers de resultaten van mijn onderzoek ten goede komen. Het is
dan immers mogelijk hen de volledige verhaallijn te laten beoordelen en niet uitsluitend de
eigenschappen van enkele losstaande fragmenten. Het motiveren van jongeren om hun tijd en
energie te besteden aan mijn project leek immers een overbrugbare moeilijkheid. Door een gratis
exemplaar van het boek aan te bieden en een beroep te doen op medewerking van enkele
leerkrachten zou ik voldoende leerlingen kunnen overtuigen.
Ik liet de keuze van het door de leerlingen te lezen werk afhangen van de leerkrachten. Daar de
leerlingen van Wim Cool de lectuur van Ilias al hadden afgerond en zich in het tweede semester
dienden te verdiepen in de Odyssee, leek het hem eerder aangewezen de leerlingen Odysseus te
laten lezen en bespreken. Roger Stroobandt zei geen voorkeur te hebben.
3.4.2
Opstellen van een vragenlijst
De beste manier om bij de jongeren te peilen naar hun inzicht in en beoordeling van de te
onderzoeken aspecten, leek mij het stellen van gerichte vragen. Ik stelde daarom eerst een vragenlijst
op voor het boek Odysseus. Daarbij maakte ik onderscheid tussen overkoepelende vragen voor het
hele boek en specifieke vragen bij de tekst. Deze laatste deelde ik in per hoofdstuk. De vragen over
het gehele boek waren van algemene aard en daarom evenzeer toepasbaar zijn op Ilios. Door een
vragenlijst per hoofdstuk op te stellen, legde ik ook vast welke specifieke zaken ik over elk stuk wou
vernemen bij de besprekingen. Daarbij trachtte ik de vragen zo veel mogelijk vorm te geven als
aanleiding tot een bespreking in groepsverband. Dat houdt in dat ik geen vragen opnam waarop een
93
fout antwoord kon worden gegeven. Vanzelfsprekend vermeed ik ook het stellen van suggestieve
vragen.
Om te testen of de vragen geschikt waren voor het beoogde doel, legde ik ze voor aan een 15-jarige
leerlinge Grieks- Latijn. Aan de hand van haar reactie, stuurde ik bij waar nodig. Het resultaat was een
mengeling van vragen over de narratologische aspecten van het werk met inhoudelijke vragen.
3.4.3
De keuze voor een thematische opbouw
Vertrekkende van de vragenlijst die ik voor Odysseus reeds had opgesteld, was het mijn aanvankelijke
bedoeling de besprekingen aan de hand daarvan op te bouwen en een gelijkaardige vragenlijst op te
stellen voor Ilios. In de leesgroep zouden we dan chronologisch de opeenvolgende hoofdstukken
bespreken. Omdat het leiden van een leesgroep veel gemeen heeft met het geven van een les en de
sessies in meerdere of minder mate aansloten bij de schoolcontext en ik geen ervaring had in
lesgeven, ging ik te rade bij mijn zus, leerkracht lager onderwijs en studente pedagogische
wetenschappen. Samen met haar kwam ik tot het beslissing de besprekingen op te bouwen rond een
of meerdere aspecten en aan de hand daarvan verschillende gerichte passages uit het boek te lichten
en die te bespreken en te bevragen. Dergelijke werkwijze zou mij de mogelijkheid geven een volledig
beeld te creëren van de te onderzoeken aspecten. Een thematische opbouw leent zich ook uitstekend
tot het uitproberen van verschillende pedagogische werkvormen, zoals verder zal blijken.
Ik maakte volgende indeling:
-
Eerste bijeenkomst: leesplezier – humor – tijd – spanning – intertekstualiteit – actualiteit
-
Tweede bijeenkomst: taal en vorm– karakterisering en verteller
-
Derde bijeenkomst: thematiek
Zoals reeds gezegd, werden al deze aspecten beoordeeld en vergeleken met Homeros waar mogelijk.
3.4.4
Voorbereidend werk van de respondenten
De leerlingen uit het St.-Lievenscollege kregen voor de krokusvakantie een exemplaar van het werk
van Imme Dros mee. We legden de eerste bijeenkomst vast in de eerste week na de vakantie. Ik gaf
hen de lijst met vragen over het hele boek met de vraag deze door te nemen. De leerlingen uit het St.-
94
Pieterscollege ontmoette ik pas in de week na de krokusvakantie. Ook zij kregen een exemplaar van
het boek en de lijst met algemene vragen. Een week later startte ik ook daar met de besprekingen.
3.5
Verloop van de bijeenkomsten
Ik zet hieronder kort uiteen hoe de verschillende bijeenkomsten rond de te onderzoeken aspecten
werden opgebouwd. De registratie van de reacties en bevindingen van de lezers gebeurde zowel
schriftelijk als met behulp van een video-opname. Om technische redenen, ontbreekt de videoopname van het eerste gesprek met de lezers van Ilios.
3.5.1
Eerste bijeenkomst: leesplezier – humor – tijd – spanning
– intertekstualiteit – actualiteit
i.
Inleidend gesprek over leesplezier en inhoud.
Als startpunt nam ik de vragenlijst over het gehele boek die ik uitdeelde samen met het boek. De
lezers gaven aan de hand van deze vragen hun eerste reacties op enkele algemene aspecten van
Ilios of Odysseus.
ii.
Sensibilisering
Door de vergelijking te maken met een fragment uit de film Shrek, maakte ik de lezers attent op de
plaats die de Homerische epen innamen in Homeros‟ tijd en wees hen op de kloof met de
hedendaagse lezer die heel wat meer uitleg nodig heeft om de verschillende verwijzingen naar de
achterliggende mythologische verhalen te begrijpen.
iii.
Vertelde tijd, volgorde en ritme
Met behulp van een bordschema en een werkblad reconstrueerde ik samen met de lezers de grote lijn
van zowel bron- als doeltekst. Daarna analyseerden en beoordeelden zij de belangrijkste
aanpassingen die Imme Dros heeft doorgevoerd in de verhaallijn. Naargelang het besproken werk, lag
de nadruk op het verschil in vertelde tijd, volgorde of ritme. De lezers die niet vertrouwd waren met het
narratologische jargon, kregen vanzelfsprekend wat extra uitleg.
95
iv.
Originaliteit, intertekstualiteit, actualiteit
Aansluitend bij de vergelijking van beide verhaallijnen, gingen we dieper in op enkele specifieke
passages. Daarbij kwamen vooral de verschillende manieren waarop gebeurtenissen zijn
weergegeven in het werk van Imme Dros aan bod. Ook hier vergeleken we met de brontekst. De
lezers beoordeelden de talrijke verwijzingen naar actuele elementen en de knipoogjes naar bekende
literatuur en gaven aan of ze deze al dan niet bij de lectuur hadden opgemerkt.
v.
spanning
Tot slot besprak ik met de lezers het aspect spanning. We gingen na op welke manier er sprake is van
spanning in het werk van Homeros en in het werk van Imme Dros.
3.5.2
Tweede bijeenkomst: taal en vorm– karakterisering en
verteller
i.
taal en vorm
Aan de hand van de vragenlijst voerden we een gesprek over het taalgebruik van Imme Dros. We
evalueerden ook op dit punt het werk in vergelijking met de brontekst.
ii.
inleidend gesprek over personages en karakterisering
De vragenlijst diende ook voor dit element als leidraad. In dit inleidend gesprek kwamen een aantal
globale beschouwingen aan bod over de manier waarop Imme Dros de karakters uit Ilias en Odyssee
heeft weergegeven.
iii.
vormen van karakterisering
We analyseerden de verschillende manieren waarop een personage in een roman wordt
gekarakteriseerd. Daarbij maakten we het onderscheid duidelijk tussen directe en indirecte vormen
van karakterisering.
96
iv.
Verteller
De vertelinstantie uit de jeugdroman werd vergeleken met de Homerische. De lezers dachten na over
de implicaties van de aanpassing die Imme Dros op dit punt invoerde en beoordeelden ze.
v.
opdracht
De lezers kregen een passage uit respectievelijk Ilias of Odyssee. Ze gingen na wat ze in deze
passage over een bepaald personage te weten konden komen. Daarna onderzochten ze hetzelfde
voor de overeenkomstige passage(s) bij Dros en vergeleken hun bevindingen. Vervolgens vroeg ik de
lezers het personage van hun opdracht te bespreken zoals het in de jeugdroman naar voor kwam. Er
werd gevraagd het karakter te beschrijven van het personage, de relatie met andere personages, na
te gaan of het personage al dan niet een evolutie doormaakte doorheen het verhaal, … Waar mogelijk
vergeleken we al deze aspecten met de karakters uit de Homerische epen.
3.5.3
i.
Derde bijeenkomst: thematiek
Inleidend gesprek
Inleidend bespraken we welke thema‟s bij Imme Dros en bij Homeros aan bod komen.
ii.
De aanhef van Ilias en Odyssee als vergelijkingspunt
Aan de hand van de interpretatie van Latacz, nam ik met de lezers de inhoud van de eerste verzen
van respectievelijk Ilias en Odyssee door en besprak hun relevantie voor de thema‟s die verder in het
epos aan bod komen.
iii.
Bespreking van de thematiek bij Homeros en bij Imme Dros
Hier ging ik bij beide groepen anders te werk. Met de lezers van Ilios vergeleek ik de thematiek van
beide werken aan de hand van de fragmenten die tijdens de vorige bijeenkomst werden besproken ter
illustratie van de karakters. Ik gaf de lezers ook een werkblad met door mij gekozen fragmenten uit het
werk van Dros die ik gebruikte als leidraad voor een gesprek over de inhoudelijke rijkdom van het
werk.
97
De lezers van Odysseus lazen samen met mij de eerste bladzijde van de roman door. We vergeleken
met de eerste verzen van Homeros. Vervolgens kregen de lezers een blad waarop ik enkele thema‟s
aangaf met de vraag de meest relevante voor zowel Odysseus als de Odyssee uit te kiezen. De
tegenstellingen en overeenkomsten tussen beide werken en tussen de keuzes van de verschillende
lezers vormden stof tot gesprek.
iv.
Slotbespreking
In een afrondend gesprek evalueerde ik samen met de lezers het verloop van de besprekingen.
3.6
Verwerking van de resultaten
Bij het bekijken van de opnames noteerde ik in grote lijnen wat aan bod kwam. Ik markeerde
passages naargelang bruikbaarheid: eventueel bruikbaar, bruikbaar, zeker te gebruiken, zeer goede
opmerking. Vervolgens las ik de geschreven verslagen en nam gelijkaardige nota‟s.
In een tweede stap sorteerde ik het materiaal per aspect. Dit proces werd vergemakkelijkt door de
thematische opbouw van de bijeenkomsten. Toch kwamen de verschillende elementen ook op andere
momenten aan bod. Ik voorzag voor elk aspect een kleur en markeerde zo op welk aspect elke
passage van toepassing was.
Vervolgens herbekeek ik de passages die ik gemarkeerd had volgens bruikbaarheid en schreef de
meest interessante uit.
Voor de concrete verwerking verwijs ik naar hoofdstuk 5.
98
Hoofdstuk 4: de resultaten
In wat volgt zal ik per aspect dat werd besproken de meest relevante antwoorden en opmerkingen
68
trachten te selecteren uit het talrijke videomateriaal en uit de neergeschreven verslagen . Door een
samenvatting te maken van die meningen en deze te illustreren met citaten, hoop ik te komen tot een
representatief beeld van wat in de leesgroepen is gezegd over Ilios en Odysseus. Daarbij wil ik duiden
op de evolutie van meningen en reacties. Doorheen de gesprekken kwamen immers zowel de lezers
als ikzelf tot andere en nieuwe inzichten. Zoals duidelijk blijkt uit de beschrijving van het
onderzoeksproces in het vorige hoofdstuk, heb ik ervoor gekozen (mede gezien de context) een –
minimaal – docerende rol op te nemen. Zowel hetgeen ik daarbij aangaf, als hetgeen de lezers
aanbrachten, is bepalend geweest voor de resultaten van het onderzoek.
4.1
Leesplezier en ‘waarde’ van het boek
In deze paragraaf neem ik de algemene beschouwingen en beoordelingen op die bij de eerste
bijeenkomst aan bod zijn gekomen. Aan de hand van de vragen die ik had opgesteld onder de
noemers „leesplezier‟ en „inhoud‟, kreeg het inleidend gesprek in beide groepen vorm. Eerst vat ik de
antwoorden samen op de vraag waarom de bevraagde en/of andere lezers de romans wel of niet
graag lazen of zouden lezer. Verder vroeg ik de lezers de waarde van het boek te beoordelen en ook
dit zowel vanuit hun persoonlijk standpunt, als zich inlevend in potentiële lezers van een andere
leeftijd of met een andere voorkennis. Ten slotte vroeg ik de lezers ook de illustraties te evalueren.
i.
De vlotte stijl, het onderwerp en de invalshoek dragen bij tot het leesplezier.
Het boek is vlot leesbaar en dat maakt het voor de meeste lezers aangename lectuur.
„Gemakkelijker dan als je door bijzinnen moet lezen. Als je gewoon aan het lezen bent en er
zijn minder bijzinnen, dan is dat wel soms beter.‟ (Julie, Od.1.1, 20)
68
Passages van de gesprekken zijn in bijlage te vinden. De uitgeschreven verslagen kunnen worden
geraadpleegd op het bureau van prof. dr. K. Demoen. Ik verwijs ernaar met V.
99
„Het leest snel, bijna als een roman.‟ (Carl, Od. V).
„Ik denk dat je bij het origineel meer moet herlezen voor je het snapt.‟ (Emilie, Od.1.1, 33)
„Ik kon mijn verstand op nul zetten en gewoon lezen‟ (Eva, Il. V)
Op één uitzondering na, hebben de lezers het boek dan ook met plezier gelezen. Naast de vlotte stijl,
zijn ook het onderwerp en het vernieuwde perspectief troeven van het boek.
„het bekijkt het verhaal vanuit een andere hoek.‟ (Simon, Il. V)
Je weet wat je gaat lezen, maar je weet er nog niet alles van.‟ (Julie, Od.1.1, 3)
Om dezelfde redenen menen de lezers dat ook andere jongeren het boek graag zullen lezen.
„Het is een verhaal waar je iets mee bijleert, maar je kan het als een gewoon boek doorlezen.‟
(Anneke, Il. 2.1, 5)
„Omdat het geschreven is vanuit een totaal andere zienswijze (Ares) … het is ook een update
van Homeros‟ (Wouter. Il. V)
„Om wat kennis op te doen van antieke cultuur‟ (Maarten, Il. V)
„Meisjes lezen doorgaans graag over liefde, jongens over veldslagen‟ (Eva, Il. V)
ii.
De vlotte stijl, het onderwerp en het vertelperspectief kunnen lezers ook
afschrikken.
Dezelfde eigenschappen die de lectuur aangenaam maken, kunnen ook als negatief worden ervaren.
„Ik vind dat ze soms ook te vlot wil zijn, haar onderwerp laat ze helemaal weg en dat doet ze
vaak.‟ (Sören, Od. 1.3, 5)
Daarnet gaf ik al aan dat één lezer het boek niet met plezier las.
„Ik vond het geheel nogal kinderachtig, eenvoudig geschreven. Nu heb ik niets tegen eenvoud,
maar wel als die gepaard gaat met een tekort aan variatie in woordgebruik en stijl.‟ (Freek, Il.
V)
Het boek is niet alleen qua stijl te eenvoudig en kinderachtig, het kent voor enkele lezers ook te weinig
diepgang.
„Buiten het interessante verhaal zit er niet zo veel in het boek.‟ (Maarten, Il. V)
Omwille van het onderwerp kan het boek voor sommige jongeren dan weer te moeilijk of
ontoegankelijk zijn, voor anderen is de inhoud al gekend en dus niet meer verrassend. Een boek lezen
over Griekse mythologie is niet zo leuk voor wie er geen interesse voor heeft. Bovendien komen er
voor deze lezers heel wat nieuwe personages in voor. De namenlijst achteraan in het boek is dan ook
noodzakelijk voor lezers zonder achtergrondkennis.
100
„Als men niet vertrouwd is met de mythologie, komen er veel namen in voor zodat het
leestempo vertraagd wordt.‟ (Eva, Il. V)
Ook het wisselende vertelperspectief in Odysseus kan de lectuur bemoeilijken.
„Als je zonder achtergrondkennis begint te lezen denk ik dat het soms wel moeilijk is te weten wie
er aan het praten is.‟ (Emilie, Od.1.1, 56)
iii.
Het boek heeft vooral waarde voor wie onbekend is met Homeros.
Het boek blijkt slechts voor weinigen een aanvulling bij de lectuur van Homeros. Een uitzondering
vindt aanvullende waarde in de nieuwe invalshoek.
„We krijgen een eigen, interessante interpretatie van de schrijfster die ik zeker kan
appreciëren.„ (Wouter Il. V)
Eerder wordt het beschouwd als een inleiding op of kennismaking met het origineel.
„Zeker daar waar Homeros te veel uitweidt houdt dit boek het lekker luchtig en kan zo toch
interesse aanwakkeren bij personen die normaal niet geneigd zijn dit te lezen.‟ (Wouter, Il. V)
Voor jonge lezers kunnen de bewerkingen van Imme Dros zelfs een vervanging zijn.
„Het geeft de grote lijnen weer van Homeros‟ werk in een voor jongeren aangepaste stijl.‟
(Maarten, Il. V) „
Ook voor lezers die geen voorkennis hebben over het onderwerp kan het boek het origineel
vervangen.
„Schwartz lees je dan echt niet uit en dit wel.‟ (Julie, Od.1.1, 49)
iv.
Het boek is geschikt voor lezers vanaf 12 à 13 jaar.
De leeftijd waarvoor het boek geschikt wordt geacht, is voor velen afhankelijk van de voorkennis en
het intellect van de lezer.
‟13 jaar; als beginnende student Latijn en Grieks of voor elke leeftijd (voor personen zonder
achtergrondkennis)‟ (Simon, Il. V)
De minimumleeftijd die wordt aangegeven is 12 jaar, al zou het boek voor deze jonge lezers nog te
moeilijk kunnen zijn. Oudere lezers zouden het boek dan weer te kinderachtig vinden. Toch wordt het
boek ook beoordeeld op haar meerwaarde voor oudere lezers.
101
„Ik vind het niet zo kinderachtig. Jullie vinden dat allemaal. Ik vind dat niet. Ik denk dat mijn
moeder, die economie heeft gestudeerd, haar aandacht zou moeten scherpen om dit te
kunnen volgen.‟ (Lien DP, Od.1.1, 77)
v.
De illustraties voegen niets toe aan de tekst en zijn vaag.
De illustraties zijn vaag en onduidelijk.
„Ik kan ze moeilijk herkennen. Ik moet eerst het tekstje gelezen hebben om te weten waar het
over gaat en dan terugkijken‟ (Mercedes, Od., V)
Door hun duister karakter vormen ze geen aanvulling bij de tekst.
„Ik vond ze lelijk, bij momenten onduidelijk en eigenlijk totaal geen meerwaarde voor het boek‟
(Wouter, Il. V)
Mogelijk kunnen ze net door die vaagheid wel de fantasie prikkelen van andere lezers of maken ze
voor hen de lectuur aangenamer of luchtiger.
„…Als ze als aanvulling zijn bedoeld, moeten ze meer uitgewerkt zijn. Misschien is het ook de
bedoeling de fantasie te prikkelen. Daarvoor zijn ze beter.„ (Simon, Il. 2.4, 6)
„Ik denk wel, als ze jonger zijn, dat dat het boek nog vlotter maakt.‟ (Anneke, Il. 2.4, 4)
Het kaartje is net als de woordenlijst een handig instrument.
4.2
Tijd
De lezers dachten na over de impact die de aanpassingen in vertelde tijd, volgorde en ritme hebben
op het verhaal.
i.
Het is goed dat de mythologische voorgeschiedenis in het verhaal is opgenomen.
In Ilios nam Imme Dros de voorgeschiedenis op door een langere periode uit de geschiedenis te
vertellen. Dat de vertelde tijd een langere tijdsspanne bedraagt dan bij Homeros, hadden de lezers
allemaal opgemerkt. Ook hier zien ze het vooral als een voordeel voor lezers die geen kennis hebben
van de mythologische verhalen.
„Voor het boek is geen voorkennis vereist, dus is een schetsing van de voorafgaande
gebeurtenissen wel verduidelijkend.‟ (Eva, Il. V)
102
„De jongere lezers hebben hierdoor een goed overzicht van de oorzaken en verschillende
handelingen van de Trojaanse oorlog.‟ (Maarten, Il. V)
De lezer die wel over die kennis beschikt, kan het zowel positief als negatief ervaren.
„Ik vind het zeker goed dat ze een langere periode vertelt, zo lees je het verhaal eens gans,
zonder onderbrekingen en in chronologische volgorde. Anderzijds is het ook jammer omdat
het afbreuk doet aan het origineel, maar dat doet elke bewerking, dus het is te vergeven.‟
(Pieter-Jan, Il. V)
„Het is een extra deel dat de lezer met achtergrondkennis niet meer nodig heeft om de kern
van het boek te lezen.‟ (Simon, Il. V)
De lezers van Odysseus herkennen enkele verhalen die niet in de Odyssee staan en vinden het goed
dat Imme Dros deze mythen in het boek heeft opgenomen. De mythologische verhalen zijn op een
goede manier in het boek verweven.
„De ruzie tussen Athena, Hera en Afrodite, dat vond ik wel goed geschreven, op p. 281: Ja,
omdat dat eigenlijk de oorzaak was van alles.‟ (Carl, Od 1.4, 31)
ii.
Het ritme van beide verhalen is goed, toch zijn sommige passages te sterk ingekort.
Het verhaal kent globaal een vrij goede afwisseling tussen „trage‟ en „snelle‟ passages die maakt dat
het boek vlot doorleest. Langdradige passages zijn nergens te vinden in het boek en het is goed te
volgen.
„Deze goede afwisseling zorgt ervoor dat het boek niet gaat vervelen op de soms langere
ietwat saaie momenten.‟ (Simon, Il. V)
„Als haar doel de beginnende lezer was, dan maakt het dit verhaal veel vlotter en zeker niet
minder volledig.‟ (Guillaume, Od. V)
De meest opvallende verkorte weergaven in Ilios zijn de beschrijving van het schild, de
scheepscataloog en de talrijke vechtscènes. De lezers vinden het logisch dat deze passages niet zo
uitgebreid werden weergegeven.
„Te lange werden ingekort (cataloog, schild); te korte (emotionele) werden langer gemaakt.‟
(Pieter-Jan, Il. V)
„De belangrijkste passages worden trager beschreven dan minder belangrijke passages, maar
soms mochten ze toch wel wat uitvergroot worden (gevecht Hector, Achilleus)‟ (Maarten, Il. V)
Sommige passages zijn voor enkele lezers dus toch te sterk ingekort en aan bepaalde elementaire
gebeurtenissen wordt niet genoeg aandacht besteed. Dit doet afbreuk aan het verhaal.
De omzwervingen van Odysseus zijn een voorbeeld van zo‟n te zwaar ingekorte passage.
103
„Ook het hele verhaal bij de Faiaken, wanneer hij begint te vertellen, dat zit er dan ook niet
echt in. Dat hoeft dan ook niet.‟ (Julie, Od. 1.7, 18)
„Ik vond dat wel spijtig‟ (Céline, Od. 1.7, 20)
iii.
Het verhaal van Telemachos is te uitgebreid, dat van Odysseus krijgt te weinig
aandacht.
Enkele belangrijke ingrepen op vlak van tijd maken dat de nadruk meer op Telemachos ligt dan op
Odysseus. Zijn reizen werden in de eerste plaats uitgebreider verteld. Niemand wist dat de
verliefdheid van Telemachos een toevoeging van de schrijfster is. Deze ingreep in de vertelde tijd is
onnodig en niet goed uitgewerkt.
„Dat vind ik dan toch wel echt fout.‟ (Carl, Od. 1.8, 11) „
Het is een verhaal dat totaal niet nodig is, waarom voegt ze dat dan toe?‟ (Sören, Od. 1.8, 14)
„Dan vind ik dat het niet zo goed is uitgewerkt. Als er dan een liefdesverhaal moet zijn, dan
vind ik het raar dat hij zich gewoon omdraait en er wel nog eens aan denkt, maar niet echt…‟
(Julie, Od, 1.9, 3)
De reizen van Odysseus zijn, zoals reeds gezegd, te zwaar ingekort. Door ze Odysseus op het einde
te laten vertellen na de moord op de vrijers, is het moeilijk om het relaas van zijn omzwervingen nog
met volle aandacht te lezen. Ze lijken zo veel minder belangrijk dan in de Odyssee.
-
„Eigenlijk had ik een zeer sterke neiging om te zeggen, “ach dat weet ik wel” en gewoon
over te slaan.‟ (Lien DP)
-
„Je kende de verhalen al…‟ (ik)
-
„Niet allemaal, maar ik dacht, we weten nu toch al hoe het afgelopen is, dus…‟ (Lien DP)
(Od. 1.8, 5 – 7)
-
„Dat is eigenlijk het onderwerp waarrond het moet draaien, zijn omzwervingen. Het komt
nu op het einde.‟ (Guillaume)
-
„Zo wordt de aandacht meer gevestigd op Telemachos en niet op zijn omzwervingen.‟
(Julie)
(Od. 1.7, 15 – 16)
104
4.3
Spanning
Ik besprak met de lezers de spanningsopbouw in Ilios en Odysseus. Ik wil hier wijzen op de evolutie
van de beoordeling van het aspect spanning doorheen de bespreking.
i.
Je weet al hoe het gaat aflopen.
In een eerste reactie op de vraag of bij de lectuur van Ilios of Odysseus een gevoel van spanning
werd ondervonden, gaven de lezers allemaal aan dat dit niet of slechts in zeer geringe mate het geval
was. Spanning betekent voor hen immers in eerste instantie dat je nog niet weet hoe het gaat aflopen.
Door hun voorkennis, voelden de lezers zich dus niet in de positie om daarover te oordelen.
„Als je al weet wat er gaat gebeuren, kan het toch niet spannend zijn? Wij wisten het al.‟ (Lien
C, Od. 1.12, 4)
Ook voor lezers zonder voorkennis kan het einde moeilijk als verrassing komen. In Ilios ontvouwt Zeus
69
immers zijn plan over de afloop van de oorlog in een dialoog met Hera . Ook in Odysseus wordt in
bepaalde passages verwezen naar de afloop.
„Ook als Odysseus als oude man is verkleed, zegt hij sowieso tegen Telemachos wat er
ongeveer gaat gebeuren, dus weet je al hoe het gaat aflopen.‟ (Emilie, Od. 1.12, 13)
Op de vraag of dit een storend effect heeft in een jeugdroman wordt verdeeld gereageerd.
ii.
Het verhaal kan op een andere manier spannend zijn.
Naarmate in het gesprek dieper wordt ingegaan op het begrip spanning, komt bij beide groepen naar
voor dat spanning ook op een andere manier kan gecreëerd worden. De lezer kan ook worden
geprikkeld door de manier waarop de gebeurtenissen zich tot die precieze afloop zullen ontwikkelen
en door de manier waarop de schrijfster het verhaal heeft herschreven.
„De spanning was er enkel door de manier waarop ze iets vertelt‟ (Stefanie, Il. V)
„Je kent het plan, maar uiteindelijk vraag je je toch af of het gaat lukken of niet.‟ (Julie, Od.
1.12, 55)
69
Ilios, p. 134
105
„Dat is een beetje zoals de Da Vinci code, je weet ook dat de hoofdpersoon zal overleven,
toch wil je lezen voor het verhaal zelf.‟ (Carl, 1.13, 59)
4.4
Actualiteit en originaliteit
Hieronder tracht ik de antwoorden te structureren op de vraag of Imme Dros het verhaal op een
boeiende, afwisselende en originele manier heeft herverteld voor een hedendaags en jong publiek.
i.
De gebeurtenissen worden op een afwisselende, originele manier weergegeven.
Imme Dros zoekt naar een vernieuwende manier om beide verhalen te vertellen. Vooral het nieuwe
vertelperspectief is origineel en boeiend.
„Origineel is het zeker, omdat ik mij het vertelperspectief (Ares) nooit ingebeeld zou hebben.‟
(Pieter-Jan, Il. V)
„Ze heeft de Ilias zelf geïnterpreteerd en het verhaal naar haar hand gezet … er is wel degelijk
over nagedacht.‟ (Wouter, Il. V)
Heel vaak verkrijgt de lezer informatie van de goden. Zij treden vaak op als verteller en
becommentariëren en bediscussiëren de gebeurtenissen. Dat zorgt voor variatie.
„De originele afwisseling tussen het historische aspect (de feiten) en de luchtige conversaties
tussen de goden houden het boeiend.‟ (Simon, Il. V)
Zo komt het verhaal van de twistappel aan bod in een ruzie tussen Hera, Athene en Afrodite.
„oorzaak van alles in dialoogvorm‟ (Emilie, Od. V)
Een andere vernieuwende vertelvorm die werd aangehaald, is de manier waarop in „Honderd vrijers
over de koningin‟ de situatie wordt geschetst d.m.v. de weergave van de gedachten van de vrijers.
Voor sommige lezers veraangenamen deze vertelvormen de lectuur door hun verscheidenheid.
„Anders is het altijd hetzelfde.‟(Lien C, Emilie, Od. 1.10, 6)
„... Soms is het dagboekachtig, bijvoorbeeld wanneer Athene zegt: “Zeus, Athene hier.” Ook is
het sprookjesachtig in het begin. Bij Telemachos die als kleine jongen in het begin aan zijn
grootvader en aan anderen vraagt het verhaal te vertellen. Daardoor leest het verhaal vlot.‟
(Emilie, Od.1.1, 34)
106
ii.
Hedendaagse elementen in Ilios en Odysseus: ongepast of goed gevonden.
Niet zelden worden de feiten weergegeven door de toevoeging van moderne elementen. Achilleus
kijkt naar een sportwedstrijd, Athene is reporter ter plaatse. De appreciatie van dergelijke
anachronismen in Ilios en Odysseus verschilt sterk.
„Het is heel goed gevonden om parallellen van onze wereld met die van de mythe te trekken;
zo krijgen niet-geïnformeerde lezers een soort van houvast in die passages.‟ (Wouter, Il. V)
„Dat past zo niet‟ (Sören, Od. 1.4, 11)
Ik bespreek het gebruik ervan verder onder 5.5, ii als een vorm van intertekstualiteit. De vraag rees in
dit verband of deze aanpassingen volstaan om een jong, hedendaags publiek te boeien.
„Om een verhaal als de Ilias te hervertellen moet de auteur, volgens mij, het verhaal in een
hedendaagse tijd plaatsen om de originele waarde te behouden. De oorlog in Irak bijvoorbeeld
hervertellen met dergelijke vergelijkingen naar de Ilias.‟ (Freek, Il, V)
4.5
Intertekstualiteit
Imme Dros verwijst naar zowel „hoge‟ als „lage‟ tekstsoorten. Sommige verwijzingen merkten de lezers
spontaan op, andere pas nadat ik of een andere lezer er de aandacht op vestigde.
i.
De verwijzingen naar andere literatuur zijn goed gevonden, maar wie merkt ze op?
„Hera zegt: “overigens vind ik dat Ilios moet vernietigd worden.” Al weet ik niet of iedereen de
link zal snappen met: „Ceterum censeo Carthaginem esse delendam‟ (Simon, Il. V)
Behalve deze intertekstuele verwijzing werd er geen enkele andere opgemerkt door de lezers, noch in
Ilios, noch in Odysseus. Wanneer de lezers er op gewezen worden, vinden ze de verwijzingen wel
goed gevonden. Ze zijn grappig, passend of mooi. Wel rijst de vraag naar de functie van dergelijke
verwijzingen wanneer zelfs 17- en 18 - jarigen ze niet opmerken.
„Uiteraard zijn knipoogjes naar andere auteurs als Elsschot wel mooi en uitermate passend,
maar niet voor elke doelgroep op leeftijdvlak.‟ (Freek, Il. V )
Anderzijds dragen de intertekstuele verwijzingen er toe bij dat het boek voor vele leeftijden
aangename lectuur kan zijn.
107
De verwijzingen naar ‘lagere’ tekstsoorten passen wel/niet in een episch verhaal.
ii.
Ik gaf onder 4.4, ii al aan dat Imme Dros het verhaal hier en daar in een hedendaagse setting plaatst.
Daarbij verwijst zij naar contemporaine taal- en tekstvormen zoals verslaggeving. De meningen over
deze intertekstuele verwijzingen lopen, zoals gezegd, uiteen. Ze zijn grappig, goed gevonden,
origineel, zelfs een meerwaarde of misplaatst, te modern en overdreven.
„ze komen in deze context grappig over‟ (Pieter-Jan, Il. V)
„Nee, zoals Athene de vliegende reporter van Zeus speelt gaat er wel over, dat is te modern‟
(Guillaume, Od. V).
Ook hier wordt de opmerking gemaakt dat de verwijzingen niet altijd even makkelijk te herkennen zijn.
De lezers moeten er soms expliciet worden op gewezen.
De liedjes in Odysseus zijn storend en voegen niets toe.
„Scheepje vaar naar Troje, dat vind ik echt belachelijk.‟ (Sören, Od. 1.4, 34)
„Dat heeft ook geen waarde in het verhaal‟ (Lien DP, Od. 1.4, 37)
Ook voor jongere lezers zijn ze ongepast.
„Die gaan dan denken dat die mensen dat echt zo gezongen hebben.‟ (Guillaume, Od. 1.4, 36)
4.6
Humor
De vraag die hier centraal staat is welke humoristische elementen de lezers in Ilios en Odysseus
terugvinden en of ze al dan niet weten te appreciëren.
i.
Het verhaal is niet grappig/zou niet grappig mogen zijn.
Een verhaal over oorlog kan nooit echt grappig zijn. De lezers van Ilios zijn het daar allemaal roerend
mee eens. Bepaalde elementen zijn wel humoristisch, maar het verhaal is dat dus nooit.
„Het verhaal is niet grappig, alleen een woordspelletje kan een glimlach opwekken‟ (Wouter, Il.
V)
„Ik vond de goden wel ludiek geschikt, maar het verhaal zelf is eigenlijk niet grappig‟ (Eva, Il.
V))
Sommige lezers vinden de komische elementen dan ook ongepast in het episch genre.
„Het is bijna te grappig, waardoor het overweldigende wegvalt. ‟(Orfeo, Il. V)
108
„Er zijn bepaalde opmerkingen die doen lachen. De vraag is of dat past in een tragisch gedicht
als de Ilias.‟ (Freek, Il. V)
Ook een bewerking van de Odyssee behoeft geen humor.
„Ik vond het boek niet bepaald grappig, maar dat is ook niet nodig. De Odyssee is ook niet met
die intentie geschreven.‟ (Carl, Od. V , zie ook 1.11, 4)
Onder de lezers van Odysseus gaan echter ook andere stemmen op.
„Het was misschien haar bedoeling grappig te zijn, anders zou ze geen bewerking maken.‟
(Lien DP, Od. 1.11, 5)
„Het is ook aantrekkelijker om te lezen als je weet dat er iets grappigs in zit, dat maakt het
aangenamer.‟ (Julie, Od. 1.11, 6)
ii.
De goden zijn speels en grappig voorgesteld.
In eerste instantie zijn het de goden die humor in het verhaal brengen, dat geldt voor beide romans.
De goden zijn door Imme Dros speels voorgesteld, vooral in de manier waarop ze met elkaar omgaan.
„Ik vond die godenvergadering wel grappig‟ (Guillaume, Od. 1.1, 27)
„Het is vrij grappig gemaakt door de conversaties tussen de goden in het verhaal te
verwerken. De vele onderlinge discussies zijn leuk!‟ (Simon, Il. V)
„Soms, als Ares vol zelfmedelijden vertelt over zichzelf‟ (Pieter-Jan, Il. V)
iii.
Woordspeling, anachronisme en overdrijving hebben een komisch effect.
Naast de weergave van de goden, kunnen ook andere elementen voor een komisch effect zorgen. Ik
had het in 5.5 al over de anachronismen. Verder kunnen woordspelingen, zoals de bewerking van
epitheta, grappig zijn.
„Hera met haar koeien van ogen‟ (Pieter-Jan, Il. V)
„Jij mijn woeste lieveling en ik je eigen roze zeeschuimpje‟ (Emilie, Od. V).
Ten slotte heeft ook overdrijving een humoristisch effect.
„De personages letten heel erg op details vb. Telemachos die zegt “Vorige keer waren het
schelpjes en nu is het zout.” ‟ (Mercedes, Od. V)
109
4.7
Taal en stijl
Taal en stijl werden eerst globaal beoordeeld door de lezers. Daarna werd dieper ingegaan op de aanof afwezigheid van Homerische taal- en stijlkenmerken. Met de lezers van Odysseus had ik ook over
passages die vrij getrouw werden overgenomen uit het werk van Homeros. Ten slotte vroeg ik de
lezers naar de woordspelingen uit Ilios en Odysseus.
i.
Eenvoud in taal en stijl: leesbaar of te simplistisch.
De eenvoudige zinsbouw en woordenschat maken dat Ilios en Odysseus erg vlot en makkelijk
leesbaar zijn. In beide groepen werd de vlotte stijl spontaan aangehaald als een element dat het
leesplezier kan bevorderen of net bederven. Ik verwijs hiervoor naar de eerste paragraaf van dit
hoofdstuk (5.1 i en ii).
Positief gesteld, hanteert Imme Dros dus een doorzichtige taal en dat komt de leesbaarheid van het
verhaal ten goede.
„Het is een gemakkelijke zinsbouw, het is wel zééér vlot waardoor het gemakkelijk leest,
waardoor het leuk leest‟ (Simon, Il. 2.1, 4)
„Je moet niet echt nadenken over zinsbouw.‟ (Lien DP; Od. 2.1, 9)
De eenvoud kan ook een komisch effect hebben.
„Wanneer ze “Boem! Plets!” zegt‟ (Julie, 2.1, 4).
Negatief gesteld, zijn taal en stijl te eenvoudig en te vlot. Het woordgebruik is simplistisch, kinderlijk,
alledaags, zelfs plat.
„het zijn soms te eenvoudige woordjes, ze probeert soms te vlot te schrijven.‟ (Pieter-Jan, Il.
2.1, 8)
„Het te eenvoudige. Op een bepaald moment zegt ze “Alle goden op een roeibank”. In het
Grieks zal zoiets er echt niet staan.‟ (Carl, Od. 1.3, 2)
„Ik vind wel dat dat alledaags, soms plat taalgebruik soms afdoet aan de schoonheid.‟ (Orfeo,
Il. 2.1, 6)
110
Taal en stijl zijn te alledaags voor een ‘groots’ genre.
ii.
Uit de twee laatst geciteerde uitspraken blijkt dat de lezers voor de beoordeling van taal en stijl ook
afgaan op hun kennis van het origineel. Lezers die dat doen, missen bij Imme Dros stijlkenmerken die
zij als typisch beschouwen voor het episch genre. Ze willen dat in de taal de sfeer van het epos
weerspiegeld wordt. Die staat voor hen gelijk met verheven, statisch en groots. Daartegenover steekt
het eenvoudige taalgebruik van Imme Dros sterk af. Haar uitdrukkingen en woordenschat zijn te
alledaags en te modern.
„Soms zijn het platte woorden die de schoonheid van het verhaal wegnemen. Je hebt een
sfeer voor je en dat lijkt allemaal niet echt. Als daar dan alledaagse woorden in komen…‟
(Orfeo, Il.2.1, 13)
„de diepgang gaat wel automatisch weg als al de stijlkenmerken eruit zijn.‟ (Carl, Od. 138)
-„Ja hier is het ook wel raar: “Knijp eens in mijn arm Peisistratos, dit kan niet echt zijn”.‟ (Julie)
-„dat doe je toch niet‟ (Guillaume)
(Od. 1.4, 7 en 8)
iii.
Epitheta passen al dan niet in een hedendaagse bewerking.
Doorgaans staan stijl en taal dus ver af van die van de Ilias en de Odyssee, hoewel bepaalde
elementen toch letterlijk werden overgenomen. Zo is Imme Dros opvallend conservatief wat betreft
benamingen, epitheta en patroniemen. Het contrast van deze elementen met hedendaags taalgebruik
is opvallend en kan bevreemdend overkomen.
„Ik vond het wel raar dat ze probeert modern te vertalen en voor sommige dingen toch
teruggrijpt naar een oud woord‟ (Emilie, Od. 1.4, 5)
Sommige lezers vinden dan ook dat epitheta en patroniemen in het geheel niet passen in een
jeugdbewerking.
„Ik vind dat ze het veel beter zou weglaten. Ze kan evengoed, als ze die eigenschappen wil
vermelden, dat in haar tekst verweven; en niet met zo‟n vreemd adjectief.‟ (Lien DP, Od. 2.2,
29)
„Ik zou dit net niet gedaan hebben in een bewerking voor een hedendaags publiek.‟ (Freek, Il.
2.2, 2)
In Ilios worden de epitheta te veel herhaald. Lezers van Odysseus vinden dan weer dat ze het gebruik
van epitheta niet consequent genoeg doorvoert.
111
„Bij Homeros was dat mondelinge overlevering, vandaag past dat niet meer.‟ (Freek, Il. 2.3,
18)
„Eén keer volstaat wel, zeker als het een jeugdboek is‟ (Wouter, Il. 2.3, 15)
„Ik vind, als ze het gebruikt, dat ze het altijd mag gebruiken. Nu gebruikt ze het maar af en
toe.‟ (Sören, Od. 2.2, 16)
Anderzijds kan het epitheton de sfeer van het origineel terug oproepen.
-
Ik lees een stukje uit het begin: “Pas toen de vlakte tussen de stad en de zee een akker
voor dode helden was geworden begonnen er dichters te zingen over het brede Ilios, het
winderige Ilios, het heilige Ilios, het rijke Ilios, stad van de mooie paarden.” Vind je dat dan
allemaal overbodig? (ik)
-
Maar dat schept toch een sfeer. (Simon)
-
Ja (anderen)
-
Roept ze dan daar niet de sfeer van het epos op? (ik)
-
Ja, maar dat is wel een beetje kort. (Eva)
-
Het is nog al vluchtig (Wouter)
(Il. 2.3, 20 tot 25)
-
Roept dat de sfeer van het origineel op? (ik)
-
Als ze het wel doet? (Mercedes)
i.
Ja (ik)
-
Ik vind van wel, ik vind het wel leuk als ze het wel doet. (Mercedes)
(Od. 2.2, 22 tot 25)
iv.
De Homerische vergelijking: de grote afwezige?
Een opvallend stijlkenmerk van Ilias en Odyssee zijn de lange Homerische vergelijkingen. De lezers
vinden die niet terug in de romans van Imme Dros. Ook op dit punt verschilt de appreciatie. De lezers
van Odysseus zijn het er allemaal over eens dat de vergelijkingen niet passen in een jeugdbewerking.
Ook enkele lezers van Ilios delen die mening. Andere vinden echter dat de vergelijkingen, als zeer
specifiek element van het epos, een bepaalde sfeer oproepen die ze in de bewerking niet terugvinden.
„Wat ook wel goed is, is dat ze er geen al te lange Homerische vergelijkingen heeft in
opgenomen.‟ (Carl, Od. 1.4, 16)
„Als je voor kinderen schrijft, moet je wat weglaten. De ene vergelijking na de andere is te
zwaar.‟ (Freek, Il. 2.2, 9)
„De vergelijkingen geven een epische stijl. Dat maakt het wat belangrijker. Hier is dat niet zo,
hier is het gewoon een verhaaltje.‟ (Eva, Il. 2.2, 10)
112
v.
Letterlijke passages uit Odyssee.
Soms neemt Imme Dros ook hele passages vrij letterlijk over uit Ilias, maar vooral uit Odyssee, waarbij
ze zich baseert op haar eigen vertaling van het werk. Bij de vraag naar letterlijke passages, verwezen
70
de lezers van Odysseus op de eerste plaats naar „het verhaal van de zanger Femios,‟
waarin de
eerste woorden van het eerste vers uit de Odyssee letterlijk zijn overgenomen. Deze passage springt
duidelijk in het oog, al lijken de leerlingen zich er niet meteen van bewust dat ze in een metrum is
gesteld. Verder werd ook opgemerkt dat de uitspraak van Achilleus in het dodenrijk vrij getrouw werd
overgenomen uit de tekst van Homeros.
„Hier, “zing van de man van de duizend listen en van zijn sluwste list die Troje, de stad…”
71
Dan had ik zoiets van… dat zegt mij wel iets.‟ (Julie, 1.4, 51)
-
Wat is er nog opgevallen aan het gedeelte uit de aanhef dat door Femios wordt herhaald?
(ik)
-
(geen reactie)
-
Denk aan haar vertaling, op welke manier heeft ze vertaald? (ik)
-
Op haar eigen manier: “man van de duizend listen” (Guillaume)
-
Welk soort vertaling heeft zij gemaakt? (ik)
-
Een poëtische (Carl)
-
Ja, een poëtische, een metrische vertaling.(ik)
(Od. 3.1, 5 tot 10)
„bijvoorbeeld de uitspraak van Achilles in het dodenrijk, dat staat er echt in.‟ (Guillaume, Od.
1.4, 20)
vi.
Woordspelingen zijn te goed verstopt.
Imme Dros gaat speels om met taal en met woorden, al valt dat de lezers niet meteen op. Slechts
enkele lezers merkten op dat Imme Dros vaak speelt met epitheta. Onder 5.6 (iii) had ik het al over het
komische effect daarvan.
„Achilleus kon met behulp van zijn snelle voeten ontkomen‟ (Eva, Il. 2.3, 9)
Omdat de woordspelingen niet meteen in het oog springen, vragen sommige lezers zich af waarom ze
in de tekst zijn opgenomen. Uit volgend gesprek blijkt deze nogal pragmatische houding.
70
71
Zie ‘Odysseus, een man van verhalen’ p.139
idem
113
-
Ze waren misschien te goed verstopt, zeker voor 13-jarigen. Als wij er zelfs maar één of
twee kunnen uithalen… dan kunnen 13-jarigen dat er zeker niet uithalen. Dan snap ik niet
wat ze er in doen. Het is misschien leuk voor haar om dat te schrijven, maar als de lezers
dat toch niet snappen… (Simon)
-
Het is een beetje moeiteverspilling (Wouter)
-
Onbewust bepaalt dat misschien toch de manier waarop je je het verhaal inbeeldt. (Orfeo)
-
Als je het toch niet snapt, als de lezers het niet hebben… (Wouter)
(Il. 2.3, 2 tot 5)
4.8
Verteller
De verandering van de vertelinstantie is één van de ingrijpendste aanpassingen t.o.v. de brontekst. De
lezers wezen er dan ook spontaan op en de vertelinstantie kwam al aan bod bij de bespreking van
andere aspecten. Het feit dat Imme Dros personages uit het verhaal als verteller laat fungeren,
bepaalt in zeer sterke mate de toon van Ilios en Odysseus. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat
de appreciatie van deze aanpassing sterk uiteenloopt. Gezien het specifieke karakter van de
vertelinstantie(s) in Ilios en Odysseus, bespreek ik beide romans gedeeltelijk afzonderlijk. Toch blijken
bepaalde aspecten overeen te komen.
i.
Het voordeel van een personagegebonden verteller.
In eerste instantie kan het, vooral voor jongere lezers, aangenamer zijn het verhaal te lezen als het
verteld wordt door een verteller die een rol speelt in het verhaal.
„Je kan je meer inleven in het verhaal.‟ (Anneke, Il. 2.9, 5)
„Als je een boek leest met een alwetende verteller, dan kan dat soms zo saai worden. Dan ga
je sowieso altijd een objectief beeld krijgen.‟ (Lien DP, Od. 2.9, 5)
ii.
De uitzonderlijke positie van Ares.
Door Ares te laten vertellen, werpt Imme Dros voor andere, meer ervaren lezers een nieuw licht op het
verhaal. Origineel, vernieuwend en een meerwaarde voor het boek; onder de aspecten leesplezier
(5.1, i) en originaliteit (5.4, i) werd de verteller van Ilios aldus ter sprake gebracht.
114
Door de meeste lezers wordt Ares als het hoofdpersonage van Ilios beschouwd. Van geen enkel
personage komt de lezer immers meer te weten dan van de god van de oorlog, zo vinden sommigen.
Toch is niet iedereen overtuigd.
-
Hij kijkt misschien vanuit zichzelf, maar hij kijkt vooral naar zichzelf. (Pieter-Jan)
-
Hij vertelt wel over zichzelf, maar daarnaast vertelt hij ook veel over de anderen, vind ik.
(Anneke)
-
Je weet toch meer over Ares in dit geval dan over Achilleus of over Hektor. (Eva)
-
Ik heb daar niet het gevoel bij dat Ares de belangrijkste persoon is. (Anneke)
(Il. 2.6, 7-10)
Ares blijkt dus, als personage en als verteller, problematisch. Het is met name zijn hoedanigheid van
oorlogsgod die hem een uitzonderlijke positie verschaft. Zo staat hij zowel boven als middenin het
verhaal.
„Ares vertelt het helemaal, maar hij vertelt precies of hij uit zichzelf is getreden en het is geen
enkel persoonlijk iets dat hij vertelt.‟ (Freek, Il. 2.6, 3)
„Op het moment dat hij inzit met zijn dochter, lijkt hij mij toch ook niet overal boven te staan,
maar wel ertussen te staan, als vader, in plaats van iemand die erboven staat.‟ (Pieter-Jan, Il.
2.6, 40)
iii.
Meerstemmigheid in Odysseus: interessant of moeilijk.
Ook in Odysseus is de vertelinstantie personagegebonden. Kenmerkend is dat Imme Dros niet één
bepaald personage koos, maar dat elk hoofdstuk wordt verhaald door een andere verteller. Soms
komen binnen één hoofdstuk zelfs meerdere vertellers aan het woord. Bovendien is het niet altijd
meteen duidelijk welke „ik‟ aan het woord is. Dit kan de lectuur bemoeilijken (zie ook 5.1, ii).
„Soms wist je niet wie er aan het praten was. Dan moest je een bladzijde ver zijn om te weten
wie er aan het vertellen was.‟ (Julie, Od. 2.9, 1)
„Ik vond het toch nog altijd te veel. Ze mogen eens wisselen, maar ik vond dat het echt te veel
gebeurde.‟ (LC Od. 2.9, 6)
Andere lezers beschouwen de meerstemmigheid niet als een bijzondere moeilijkheid. Imme Dros
geeft zo een interessante kijk op de gebeurtenissen en gaat allesbehalve willekeurig te werk.
„Ik vond het sowieso vrij duidelijk.‟ (Guillaume, Od.1.1, 64)
‟Ik vond dat soms wel interessant, dat je eerst niet echt weet wie er aan het praten is.‟ (Lien
DP, Od. 1.1, 62)
115
„Ze rondde het telkens ook goed af. Er wordt een hoofdstukje verteld door de ene en dan was
dat echt perfect af. En dan twee andere of meerdere andere vanuit iemand anders‟ perspectief
en dan was het ook goed afgerond. Ook op de juiste momenten.‟ (Sören, Od. 2.9, 10)
iv.
Een god als verteller.
Het verhaal van de Trojaanse oorlog wordt volledig verteld door een god, in Odysseus zijn de
vertellers zijn zowel mensen als goden. De lezers van beide romans bevragen de uitzonderlijke positie
van een god die als verteller optreedt, dat blijkt al uit de citaten die ik uit het gesprek over Ares
aanhaalde. Hij speelt een belangrijke rol, maar staat in zekere zin ook boven de actie. Hij is alwetend,
maar tegelijk een personage in het verhaal. Deze positie is echter niet alleen problematisch, ze schept
ook uitzonderlijk mogelijkheden.
-
„Een ik-verteller lijkt me wel leuk, maar je moet er wel voor zorgen dat hij ook echt een
personage is en niet zo onafhankelijk.‟ (Freek)
-
„Ik denk dat het moeilijk zo te schrijven is vanuit de ik-persoon. Je kan toch moeilijk
alwetend zijn en toch…‟ (Simon)
-
„Ja, maar dat hoeft toch niet. Ik zou hem net niet alwetend maken, wel dat hij echt
deelneemt aan de oorlog.‟ (Freek)
-
„Ja maar Freek, als je dat wil, dan zou je al iemand anders dan Ares moeten nemen.‟
(Pieter-Jan)
-
„Als je dan geen Grieks personage neemt, kan je alleen maar naar het Trojaanse kamp
kijken.‟ (Eva)
(Il. 2.9, 6 -7)
Ook de lezers van Odysseus worden geconfronteerd met de buitengemene positie van de godverteller. Hij of zij is immers alziend en alwetend, maar niet altijd. Bovendien stellen de lezers zich
vragen bij de betrouwbaarheid van de verteller.
-
„De goden kunnen toch ook alles zien?‟ (Julie)
-
„De goden kunnen niet alles zien, bijvoorbeeld wanneer Athene bij Telemachos is…‟ (Lien
DP)
(Od. 2.8, 5-6)
„Hermes is degene die altijd tijdens de vergaderingen opschrijft, hij is de secretaris. Ik weet
niet of hij dat al dan niet vervormt, naar zijn hand zet.‟ (Lien DP, Od. 3.2, 20)
116
4.9
Personages
Aan de bespreking van de karakterisering van de personages werd bij de bijeenkomsten veel
aandacht besteed. Ik vroeg iedere lezer de karakterisering van een personage uit te diepen aan de
hand van de vergelijking van een passage uit Homeros met de overeenkomstige uit Dros. In deze
paragraaf ga ik eerst in op de hoofdpersonages uit Ilios en Odysseus, vervolgens tracht ik een aantal
algemene conclusies te trekken over de karakterisering door Imme Dros. Ten slotte verzamel ik de
meest relevante en interessante uitspraken en discussies over goden en helden.
i.
Twee bijzondere hoofdpersonages.
Ik vermeldde al dat de meeste lezers de verteller Ares als hoofdpersonage van Ilios beschouwen. Hij
vertelt immers over zichzelf, over zijn relatie met de andere goden, zijn houding t.a.v. de oorlog, etc.
Bovendien is hij overal aanwezig.
„… Hij is erbij wanneer het wapen gesmeed wordt, hij is erbij bij de oorlog, hij is erbij bij de
godenvergadering. Ook bij de verslagen van Hermes, komt hij erin voor. Het draait allemaal
rond Ares, ook als verteller, maar ook als hoofdpersonage.‟ (Pieter-Jan, Il. 2.6, 32)
Wie niet akkoord ging met de bepaling van Ares als belangrijkste personage, argumenteerde dat zijn
karakter niet genoeg is uitgediept en dat hij niet de belangrijkste figuur kan zijn, omdat hij in zekere zin
een onafhankelijke positie t.a.v. de actie en de oorlog inneemt. (zie 5.8, ii en iv) Niemand gaf een
ander personage als hoofdfiguur aan.
In Odysseus is Telemachos onmiskenbaar de hoofdfiguur en niet Odysseus zelf. De lezers merkten
op dat Imme Dros daarom ook bepaalde aanpassingen op vlak van vertelde tijd en volgorde
doorvoerde. Ik verwijs daarvoor naar 5.2,iii. Een ander hoofdpersonage houdt ook in dat in het verhaal
andere accenten worden gelegd. (zie ook 5.10 ii)
-
Dit is meer een gezinsverhaal. Het centrum is Ithaka en van daaruit vertrekt het verhaal.
-
(Guillaume)
-
Het gaat echt om Telemachos die opgroeit en zo verandert doorheen de tijd.(Emilie)
(Od. 1.5, 9-10)
Dit contrast met de brontekst gaat in tegen de verwachtingen van wie het origineel kent.
117
„Dan vind ik de titel ook fout gekozen. Ik kon niet echt afleiden uit de kaft en de titel dat het zo
een zware bewerking is.‟ (Lien De Paepe, Od. 1.9, 18)
„Bij Homeros gaat het niet alleen over een man die aan het rondzwerven is, het gaat ook over
moed en trots en trouw en eer. Bij haar gaat het gewoon over Telemachos.‟ (Guillaume, Od.
1.11, 1)
ii.
De karakters zijn niet genoeg uitgediept.
Een algemene opmerking is dat de personages te oppervlakkig en te eenvoudig worden voorgesteld.
De onderlinge verhoudingen tussen de karakters zijn evenmin voldoende uitgediept.
„Nu ga ik gemeen zijn, maar ik had niet het gevoel dat veel personages waren uitgewerkt.
Achilles ging gaan wenen omdat hij droevig was, punt, meer diepgang zit er ook niet in. Een
mens heeft tegenstrijdigheden, moeilijkheden,…‟ (Freek, Il. 2.6, 19)
„Er zit niet zoveel dramatiek in.‟ (Carl, Od. 2.7, 5)
„Daar werden meer de verhoudingen weergegeven, ze is de grote godin die bij Afrodite komt.
Het is haar stiefdochter en ze waren wat bitsig tegen elkaar. De verhoudingen waren veel
beter weergegeven. Bij Imme Dros daar komen die verhoudingen niet uit.‟ (Wouter, Il. 3.7, 3)
Veelal zijn goden en mensen naïef voorgesteld en lijken ze kleine kinderen. Zo dreigen ze soms hun
waardigheid te verliezen. Imme Dros blijkt karaktertrekken van personages uit Ilias en Odyssee over
te nemen en uit te vergroten.
„Ik vind dat Zeus goed voorgesteld wordt. Waar ik ook iets lees over Zeus heeft hij altijd
allures… Bij Imme Dros is Zeus misschien wel wat te kinderachtig voorgesteld. (Anneke, Il. V)
„Bij Imme Dros is dat zeer uitgesproken dat ze wispelturig is en bij Homeros is dat iets minder.
Ik kan ze mij daar voorstellen als een serieuze vrouw die zo toch nog ietwat intellectueel is,
maar bij Imme Dros niet.‟ (Eva, Il. 3.8, 3)
„Ik vind dat bij Imme Dros een klein beetje overdreven. Ik vind dat ze echt overkomt als een
naïeve kleuter, als een kind dat haar snoepje niet krijgt.‟ (Eva, Il. 2.12, 1)
In bepaalde passages geeft Imme Dros de gevoelens van de personages toch treffend weer en leven
de lezers mee.
„Als ze iets probeert te beschrijven of verdriet probeert te beschrijven, denk ik dat je op een
bepaald moment nog het best met Thetis kan meeleven. Of bij Ifigeneia ook...‟ (Pieter-Jan, Il.
2.6, 26)
„De manier waarop Imme Dros de passage heeft herverteld. Wij vinden dat heel goed, want de
gevoelens worden zo wel weergegeven. Je ziet eerst dat wantrouwen en dat zie je bij haar
ook en dan die blijdschap als ze zo echt merkt dat het Odysseus is.‟ (Julie, Od. 2.11, 3)
118
iii.
De goden lijken een bende ruziënde kinderen.
De goden worden voorgesteld als kleine kinderen, als een bende ruziemakers. Met deze speelse
voorstelling gaat Imme Dros lijnrecht in tegen het klassieke beeld dat de lezers hebben van de
bewoners van de Olympos. Zij stellen zich de goden in de eerste plaats voor als statig, verheven,
waardig en machtig.
„…Zulke Griekse goden bestaan niet meer en het beeld dat we van ze hebben is niet zo
speels en eenvoudig…‟ (Freek, Il. V)
„Ze dwingen geen respect en macht af als ze onderling kibbelen. Bij Homeros heb je meer dat
gevoel. Hier zijn het net kinderen.‟ (Julie, Od. 2.6, 1)
„Een nieuw samengesteld gezin.‟ (Lien DP, Od. 2.5, 3)
De eenvoud in taal en stijl dragen in niet geringe mate bij tot dat contrast met het beeld dat de lezers
hebben van de goden uit het Homerische epos.
-
„Ik heb ook het gevoel dat het taalgebruik wat afdoet aan het godenbeeld. Ik zie de
Griekse goden als statisch, machtig en hier lijken ze echt een bende kleine kinderen met
een overrijpe puber aan het hoofd.‟ (Pieter-Jan)
-
„Het is een bende ruziemakers‟ (Simon)
-
„Hier hebben ze echt geen waardigheid meer.‟ (Pieter-Jan)
(Il. 2.2, 14-16)
„Misschien ook wel een beetje door de manier van praten. Bij Homeros is dat statiger en ik
denk dat het daarom misschien lijkt of ze meer macht hebben.‟ (Mercedes, Od. 2.6, 4)
Het „lijkt of ze meer macht hebben‟. Bij verdere reflectie, komt inderdaad naar voor dat de goden in
Ilios en Odysseus evenzeer het doen en laten van de mens bepalen dan bij Homeros. De mensen zijn
zowel bij Dros als bij Homeros afhankelijk van de wispelturigheid van de goden. Al lijkt het voor de
goden van Imme Dros toch nog meer een spel.
„Bij Homeros zijn de goden echt de heersers van allemaal en zij beslissen echt over de
mensen. Hier is dat ook wel zo dat ze beslissen over de mensen. Het lijkt soms alsof het een
telefoongesprek is waarin ze beslissen “we gaan met die pop spelen.” ‟ (Sören, Od. 2.5, 9)
„Ze gaan met mensen om als “nu gaan we dat eens in hun oor fluisteren, de volgende keer
iets anders.” Ze veranderen constant van gedacht, bij zowel Homeros als Dros.‟ (Pieter-Jan, Il.
3.2, 15)
Volgend gesprek toont aan hoe na close reading en concrete vergelijking van een fragment uit
Homeros met het overeenkomstige uit Dros, de lezers hun beeld van de goden uit de Homerische
119
epen moeten bijstellen. De typering van de goden als ruziënde kinderen, blijkt toch niet volledig uit de
lucht gegrepen. (Vergelijk met hierboven geciteerde fragment 2.2, 14-16)
-
„Hij komt klagen bij Zeus omdat zijn zus iets gedaan heeft dat hij niet leuk vindt. Hij komt
echt over als een kwaad klein jongetje dat wil dat zijn papa tegen zijn zus gaat zeggen dat
ze dat niet mag doen en dat hij dat mag doen.‟ (Pieter-Jan)
-
„Je hebt het over Homeros?‟ (ik)
-
„Ja, maar bij Imme Dros komt het ook zo over, want hij huilt en komt tegen zijn knie zitten
en zegt wat Athene allemaal heeft gedaan, “ze heeft Diomedes tegen mij opgehitst, hij
heeft mij gestoten en ik heb pijn.” Het komt eigenlijk bij alletwee vrij „ongods‟ over. Vanuit
andere verhalen krijg je meestal een idee van Ares als de grote, stoere god. Maar
eigenlijk komt hij over als…‟ (Pieter-Jan)
-
„…een klein ventje‟ (Wouter)
-
„Nee, nog altijd grof gebouwd, maar wel een met een klein hartje.‟ (Pieter-Jan)
(Il. 3.6, 1-5)
Zoals gezegd komen de karaktertrekken dus wel grotendeels overeen, maar worden ze bij Imme Dros
uitvergroot.
„Dat het veel erger nog was, dat hij al bijna niet meer als de stoere jongen overkwam, maar
dat hij echt met een klein hartje overkwam.‟ (Pieter-Jan, 3.6, 11)
iv.
De helden: enkele opvallende verschillen met Homeros.
Imme Dros blijkt aan bepaalde aspecten meer aandacht te besteden, waardoor ze andere accenten
legt dan Homeros. Soms is het ook zo dat daardoor bepaalde karaktertrekken duidelijk worden die de
lezers bij lectuur van Homeros niet meteen hadden opgemerkt. Om dit aan te tonen, neem ik
hieronder enkele opvallende verschillen op die de lezers constateerden bij de vergelijking van
karakters en specifieke passages.
De helden uit Ilios zijn minder heldhaftig. Zo lijkt Hektor veel banger bij Imme Dros dan in de Ilias zelf.
„Ik vond dat de helden minder heldhaftig overkwamen dan in de Ilias. Ook de grote acties die
ze ondernomen hebben, die worden geminimaliseerd… De heldendaden komen er ook veel
minder in voor. Ook op het einde bij Hektor, als hij angst heeft voor Achilleus en begint rond te
lopen. Ik vind dat hij veel banger lijkt in Ilios van Imme Dros dan in de Ilias zelf.‟ (Pieter-Jan, Il.
2.8, 1)
120
Achilleus is bekommerd om de rechten van de gewone soldaat. In tegenstelling tot de Ilias, ligt de
klemtoon bij Imme Dros meer op de slachtoffers die vielen door de bevelen van Agamemnon.
„Bij Ilios ligt de klemtoon meer op de eigen soldaten van de Grieken die totaal worden
afgeslacht door zijn slechte bevelen‟. (Maarten, Il. 2.11, 1)
Helena is meer bezorgd om de eer dan om Paris.
„Bij Homeros wil ze liever Paris behoeden dan de strijd, bij Dros is ze meer bezorgd om niet af
te gaan, ze had liever gehad dat hij voor de eer ging vechten, dan dat hij ging vechten en
behouden bleef.‟ (Eva, Il. 2.12, 2)
Paris laat zich makkelijker overhalen om deel te nemen aan de strijd.
„Ja, in dit stukje is hij op zijn gemak, terwijl in Ilios van Imme Dros gaat hij gewillig mee met
Hektor en hij haast zich zelfs. Hij ging veel gemakkelijker mee, had ik de indruk, bij Imme
Dros, dan bij Homeros. In de Ilias wordt hij verplicht echt door Hektor om mee te gaan. Hij
zegt hier bij Homeros. “wacht ik ga mee, of nee ga maar al, dan kom ik wel achter en spoedig
haal ik u in.” „(Simon, Il. 3.9, 5)
Telemachos is geen echte held, hij kan zijn vader niet evenaren. Hij maakt een zeer duidelijke evolutie
door. Bij Homeros is dat niet het geval.
„Dat komt toch vaak voor, dat hij zwakker is dan Odysseus, dat Odysseus de beste is en dat
hij niet kan beter worden. Als hij de hoofdrol is, is hij toch niet zo een echte held.‟ (Emilie, Od.
1.9, 20)
-
Maakt Telemachos bij Homeros volgens jou een evolutie door? (ik)
-
„Nee, niet echt. Het gaat meer over Odysseus. Telemachos blijft ongeveer gelijk.‟
(Guillaume)
(Od. 2.13, 7-8)
En het feit dat hij verliefd wordt op Helena, door zijn moeder wordt dat bekeken als… iedereen
werd verliefd op Helena, behalve Odysseus. Het zou toch mooi zijn als Telemachos zo
diezelfde sterkte heeft om er niet op verliefd te worden. Nu heeft hij de zwakte van alle andere
mannen. (Mercedes, Od. 1.9, 5)
Odysseus komt veel te positief over. Bovendien komt zijn slimheid veel minder uit de verf. Op het
einde blijkt zijn verteltalent niet genoeg uit de verhalen die hij vertelt, hoewel Imme Dros sterk naar dat
einde toewerkt.
Ook wordt Odysseus doorheen het verhaal als een goede verteller afgebeeld. Ik vroeg mij op
het einde dan af of ze er iets speciaals zou in opnemen, waaruit dat zou blijken. Ik vond van
niet. (Mercedes, Il. 1.13, 65)
„Hij is helemaal niet de goedzak die geen vlieg kwaad doet. Zoals bij Kalypso, volgens Dros
wil hij daar zo snel mogelijk weg, maar bij Homeros duikt hij er geregeld in de koffer.‟
121
In de bewerking van Imme Dros komen de gevoelens van Penelopeia sterker naar voor. Ze lijkt
ongelukkiger.
„Ik vind dat ze hier extreem triestig en ongelukkig overkomt. Bij Homeros had ik dat zo niet. Ze
is wel een beetje triestig, ze mist hem wel. Hier wordt er ook veel meer over haar verteld.‟
(Julie, Od. 2.11, 7)
Poseidon is in de bewerking van Imme Dros veel minder volhardend in zijn wrok tegenover Odysseus.
„Ik vond dat hij tegenover de echte Odyssee dat die wrok tegen Odysseus veel minder bleek,
omdat hij zijn zoon verminkt had. Ook door zijn afwezigheid in de godenvergadering ging het
eigenlijk toch over Odysseus. Hij zegt daar, “laat hem maar gaan”, hij volhardt ook minder om
hem te doen lijden op zee. Dat komt er veel minder uit.‟ (Sören, Od.3.2, 1)
4.10
Thema’s
Ik vroeg de lezers naar de thema‟s die zij in het epos van Homeros het meest belicht zagen. Dezelfde
vraag werd gesteld over de romans van Imme Dros. Hier tracht ik de opvallendste verschillen weer te
geven en zo te duiden op de aspecten die Imme Dros lijkt te willen benadrukken in haar werk.
i.
Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog.
Ilios vertelt in de eerste plaats het verhaal van de Trojaanse oorlog. Net als de Ilias is het een verhaal
over oorlog, twist en haat.
„Soms als ze aan het vechten zijn en de ene strijdt tegen de andere, dan wist ik vaak echt niet
meer, wie is er nu Trojaan of niet. Ze vechten gewoon allemaal tegen elkaar.„ (Anneke, 3.2, 8)
Imme Dros blijkt in haar oorlogsverhaal echter specifieke elementen te beklemtonen. In eerste
instantie verwonderen de lezers zich over de parallel die zij trekt tussen oorlog en liefde. Het thema
liefde vindt geen van de lezers echt in de Ilias terug en liefde wordt er zeker niet in verband gebracht
met oorlog. Niet iedereen wist de verbinding tussen deze twee begrippen te waarderen.
„… omdat ik niet echt het gevoel had dat liefde voorkwam in de Ilias. Ik had dat veel meer bij
Imme Dros.‟ (Anneke, Il. 3.2, 12)
-
„Wouter, jij haalde dit citaat aan: “Oorlog is zoals liefde, hevig en recht op het doel af.” ‟ (ik)
-
(…)
-
„Kijk Freek, eerst heb je een tegenstelling en dan heb je een parallel. Dat is toch
prachtig… „(Wouter)
122
-
„Dat spreekt mij niet aan. Ik vind oorlog net niet als liefde, ik vind dat het
tegenovergestelde. Ik vind dan de vergelijking die ze dan een beetje probeert te trekken
niet goed, niet passend.‟ (Freek)
(Il. 3.13, 1/ 5-6)
Door haar presentatie van het verhaal, lijkt Imme Dros nadruk te willen leggen op de nutteloosheid
van oorlog. Ik verwijs hiervoor naar 5.10, iii.
De manier waarop de oorlog bij Imme Dros wordt voorgesteld, wordt sterk bepaald door de inbreng
van de verteller Ares. Hij is wel god van de oorlog, maar legt constant de nadruk op het feit dat de
oorlog in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van mensen.
„Hij komt als hij bezig is, zegt hij. Het is een beetje zoals Pietje de dood of Magere Hein, die
komt en ervoor zorgt dat de mensen doodgaan. Maar degene die de aanleiding geven zijn
toch de mensen.‟ (Pieter-Jan, Il. 3.12, 5)
Naast een strijd tussen mensen onderling, gaat de Ilias ook over de innerlijke strijd van bepaalde
individuen. Ook in Ilios liggen enkele karakters in conflict met zichzelf. Homeros focust echter meer op
Achilleus en zijn eergevoel, terwijl Imme Dros meer aandacht lijkt te vragen voor Ares en Helena. Ares
blijkt namelijk moeite te hebben met zijn familiale banden en met zijn rol van oorlogsgod.
„Ik vind dat dit fragment over erfelijkheid gaat. … Het gaat hier niet over het uiterlijk van
Hefaistos of Ares, maar wel over de dingen die ze doen. Omdat Ares vraagt “ben ik daar zelf
verantwoordelijk voor of is daar iemand anders verantwoordelijk, jij of uw vader of iemand uit
de familie.” ‟ (Pieter-Jan, Il. 3.14, 1-4)
Ares heeft zijn functie als god van de oorlog dus allerminst zelf gekozen. Ze werd hem toebedeeld en
hij vervult ze in zekere zin tegen wil en dank. Niet alleen de figuur van Ares brengt de thema‟s
voorbestemdheid en noodlot naar voor. Doorheen het hele verhaal lijken lot, goden en mensen hun
invloed op de situatie te willen doen gelden. De mensen zijn afhankelijk van de wispelturigheid van
de goden en daarnaast is er de complexe verhouding tussen de goden en het lot. Deze elementen
vinden de lezers zeker ook terug bij Homeros, al lijkt Imme Dros ook hier andere accenten te leggen.
Ze lijkt meer bepaald de kracht van het lot sterker in de verf te zetten.
„Ik vond juist van niet. Bij haar is het zo dat de goden niet opkunnen tegen het lot, bij Homeros
is het meer zo dat de goden het lot bepalen‟. (Eva, Il. 3.2, 19)
„Bij Imme Dros is het ook zo dat de goden denken we kunnen er toch niets aan veranderen,
we kunnen wel proberen, Ares kan wel proberen zijn dochter te beschermen, maar uiteindelijk
kan hij er toch niets tegen doen.‟ (Pieter-Jan, Il. 3.2, 20)
„Maar nee, want moest de wil van Zeus sowieso wet zijn, dan zou hij het noodlot ook bepalen.‟
(Pieter-Jan, Il. 3.14, 12)
123
ii. Odysseus, een man van verhalen.
De accenten die in Ilios worden gelegd, blijken vaak te worden bepaald door de inbreng van de
verteller Ares. Ook in Odysseus bepaalt het hoofdpersonage welke thema‟s het sterkst worden
benadrukt. Het feit dat in Odysseus het karakter en de situatie van Telemachos en niet van Odysseus
het meest aandacht krijgen, bepaalt de grootste verschillen met de thema‟s uit de Odyssee.
Odysseus, een man van verhalen, lijkt de lezers dan ook geen gepaste titel voor een boek dat
eigenlijk over Telemachos gaat, bovendien associëren de lezers Odysseus niet in de eerste plaats
met verhalen.
„Een man van verhalen, eigenlijk zou het beter zijn een man van avonturen.‟ (Guillaume, Od.
3.6, 5)
„Dat past totaal niet bij haar boek. Het gaat over Telemachos en dan zet ze “Odysseus, een
man van verhalen.” „ (Sören, Od. 3.6, 9)
Het verhaal van Odysseus is voor de lezers in de eerste plaats een verhaal van listigheid, avonturen,
trouw en terugkeer naar huis. Daarnaast associeert elke lezer andere, specifieke elementen met de
figuur van Odysseus uit het Homerisch epos. Veel daarvan lijken bepaald door hetgeen de lezers in
de les Grieks lazen en leerden over de Odyssee.
„Voor mij: trouw omdat hij blijft verlangen naar zijn vrouw, ook al wordt hij door Kyrke het hof
gemaakt, listigheid, terugkeer en macht van de goden en invloed van de goden, want
uiteindelijk, het grootste deel van het boek is hij afhankelijk van de goden. En ook
wantrouwen, maar dat is misschien omdat we Nausikaä gelezen hebben. Odysseus is er het
vertrouwen kwijt en denkt “het volgende onheil komt er weer aan.” ‟ (Sören, Od. 3.7, 2)
„Ik heb vooral aan Odysseus gedacht, omdat het over Odysseus gaat. Dan heb ik listigheid,
strijd en daarbij dan fysieke kracht en ook omdat hij het toonbeeld daarvan is en ook geluk,
want iedereen sterft, dat kan natuurlijk zijn door zijn fysieke kracht, maar hij overleeft en
pessimisme. Ik vind dat hij heel pessimistisch is ingesteld, als hij bij de Faiaken binnenkomt
roept hij “Oh nee, wat ga ik nu weer tegenkomen.” „(Guillaume, Od. 3.7, 11)
Bij de vraag naar de thema‟s die het meest naar voor komen in het werk van Imme Dros, houden de
lezers veel meer de figuur van Telemachos in gedachten. De nadruk ligt bij Imme Dros dan ook zeer
sterk op de relatie vader-zoon.
„Vader – zoon relatie. In de inleiding van Homeros wordt Telemachos, denk ik, zelfs niet
genoemd en bij Imme Dros is het constant over de vader en de zoon.‟ (Carl, Od. 3.5, 2)
Terwijl de Odyssee een pessimistisch verhaal is voor de lezers, is Odysseus veel meer een verhaal
van hoop en verlangen.
124
-
Hoop, zit dat er bij Homeros minder in?(ik)
-
Ja (Guillaume)
-
Bij Homeros weet je ook al op voorhand dat hij terugkomt. Dus zit er niet echt hoop in.
Hier is er wel de hoop van Telemachos dat zijn vader terugkomt. (Sören)
(Od, 3.10, 3-5)
De zoektocht naar identiteit komt in beide verhalen naar voor. Homeros focust daarbij vooral op
Odysseus, terwijl Imme Dros veel sterker de groei van Telemachos en zijn onzekerheid beklemtoont.
„De zoektocht van Odysseus naar zichzelf, het is een allegorisch verhaal.‟ (Lien DP, Od. 3.3,
2)
„Identiteit en ik had ook nog verlangen, omdat Telemachos verlangt naar zijn vader. En ook
identiteit omdat Telemachos op zoek is naar zijn identiteit.‟ (Mercedes, Od. 3.10, 11)
Zowel bij Imme Dros als bij Homeros zijn de mensen afhankelijk van het lot en van de goden. Net als
de lezers van Ilios staan ook de lezers van Odysseus stil bij de verhouding tussen de goden en het
noodlot.
-
Ik vind ook dat je veel meer de goden erin hebt dan in de vertaling van Schwartz. Je ziet
Athene die overal naartoe vliegt. (Julie)
-
Besturen ze meer? (ik)
-
Ja (Julie)
-
En het lot? Komt dat in een van de twee meer of minder naar voor? (ik)
-
Het wordt ook bepaald door de goden. (Guillaume)
-
Wordt het bepaald door de goden? (ik)
-
Ja, het lijkt er toch op. (Guillaume)
-
Ik vond dat wel een beetje ambigu, wat is het nu, de goden die het lot bepalen of het lot
dat de goden bepaalt. (Carl)
(Od. 3.9, 4-11)
Ten slotte gaat Odysseus over verhalen. Hoewel de lezers de relevantie van de titel van het boek niet
meteen inzien, vinden zij dat in het boek van Imme Dros toch de nadruk wordt gelegd op verhalen.
Ook dit aspect vinden de lezers niet meteen terug bij Homeros.
„(…) en dan ook verhaal, want hij vertelt echt zijn avonturen. Het zijn geen avonturen meer,
het zijn verhalen.‟ (Guillaume, Od. 3.10, 1)
„Omdat er ook verhalen worden verteld over Odysseus. Ik vind dat er veel verhalen in
voorkomen. Ook bij de Faiaken.‟ (Mercedes, Od. 3.10,9)
125
iii.
Imme Dros vraagt aandacht voor de moraal.
Imme Dros blijkt aandacht te vragen voor de morele standaarden die helden en goden hanteren. Zij
doet de lezer door haar presentatie van het verhaal stilstaan bij bepaalde gebeurtenissen. Anders dan
bij het lezen van het werk van Homeros stelden de lezers zich bij lectuur van Ilios of Odysseus vragen
bij de moorden en de gruwel die in beide verhalen voorkomen.
Onder 5.10, i gaf ik al aan dat een lezer in Ilios de nutteloosheid van oorlog beklemtoond zag.
„Ik denk dat bij Homeros de terugkeer van Helena bij de Grieken wordt gevierd zoals van “Kijk,
wij zijn de winnaars.” Terwijl Imme Dros deze overwinning door de Grieken in twijfel laat
trekken. “Was het dat allemaal wel waard?” (Pieter-Jan, Il. V)
Imme Dros doet de lezer op gelijkaardige wijze nadenken over een andere passage uit Ilios. Wanneer
Apollo zijn pijlen afschiet over het scheepskamp, lijkt zij door haar formulering bijzondere aandacht te
vragen voor dat moment in het verhaal.
Hij liet de boog zakken. „Ares, doe niet zo infantiel. Ik heb een reden om wat Grieken af te
maken. Agamemnon heeft mijn priester beledigd! Zwaar beledigd‟
„O … dat is wat anders.‟ Als priesters straffeloos beledigd mogen worden, kunnen de goden
wel inpakken.
72
(zie Pieter-Jan, Il. V)
Met name het sarcasme in het antwoord van Ares op Apollo‟s woorden doet de vraag rijzen of
moorden dan wel mag om die reden. De lezers verklaarden allemaal dat ze zich bij Homeros geen
dergelijke vragen stelden bij deze passage.
Volgende bedenking van een lezer van Odysseus bij de moorden op de vrijers is vergelijkbaar. Terwijl
bij Homeros niet in twijfel lijkt te worden getrokken dat de vrijers hun verdiende loon kregen, lijkt Imme
Dros dat wel te doen.
„En op het einde, wanneer Odysseus en Telemachos met de vrijers vochten, vond ik dat ze
plots zo slecht werden afgebeeld. Er wordt vermeld dat die of die toch nog lief is geweest en
Odysseus strijdt dan toch nog zo koelbloedig verder. Zo was het precies of hij dat onterecht
deed, terwijl ik toch vond dat ze dat eigenlijk wel verdiend hadden. Het is plots raar, alsof ze er
plots medelijden voor vraagt, op het einde van het boek. Natuurlijk zijn niet al de vrijers even
slecht en het kan misschien net iets reëler klinken, maar dat is ook wel raar. Het gaf mij een
tegenstrijdig gevoel.‟ (Mercedes, Od. 1.5, 1)
72
Ilios, p. 60
126
Deel 3:
Besluit
127
Hoofdstuk 5: Besluit
Ik ben voor dit onderzoek uitgegaan van de vraag in welke mate Imme Dros er is in geslaagd een
eigen versie van Ilias en Odyssee te creëren die zowel trouw is aan het origineel, als toegankelijk voor
een jong en hedendaags publiek. In dit hoofdstuk synthetiseer ik de antwoorden die enerzijds de
literaire analyse en anderzijds het receptieonderzoek op deze vraag bieden. De reeds in de inleiding
aangegeven subvragen fungeren hierbij als ankerpunten. Deze subvragen zijn: (i) In welke mate heeft
Imme Dros een eigen invulling aan het werk gegeven?, (ii) In hoeverre heeft Imme Dros de essentiële
kenmerken van Ilias en Odyssee behouden? en (iii) In welke mate is het werk aangepast aan een jong
en hedendaags publiek? Ik formuleer voor zowel de literaire analyse, als het receptieonderzoek een
stelling bij elk van deze vragen en tracht die stelling te onderbouwen aan de hand van de resultaten.
Daarbij zal duidelijk worden in hoeverre de resultaten en bevindingen van de tekstgerichte en
lezersgerichte aanpak met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht.
5.1
i.
De antwoorden van de tekstgerichte aanpak
Imme Dros heeft Ilias en Odyssee herverteld vanuit een nieuw perspectief.
Met behulp van de structuralistische narratologie heb ik in het eerste hoofdstuk weergegeven op
welke manier Homeros op basis van geschiedenissen die deel uitmaken van traditionele verhaalstof
twee eigen verhalen heeft gecreëerd. De kern van deze verhalen kan kort als volgt worden
omschreven: Ilias en Odyssee zijn opgebouwd rond twee hoofdmotieven (de wrok van Achilleus en de
terugkeer van Odysseus) die zijn uitgewerkt in een vertelde tijd van een aantal dagen, maar daarbij de
lange geschiedenis van respectievelijk de oorlog om Troje en de zwerftocht van Odysseus oproepen.
Tijdens het onderzoek werd de analyse van de verhaalelementen van de Homerische epen telkens als
uitgangspunt genomen voor een analyse van de aspecten in het werk van Imme Dros. Daarbij is
gebleken dat Imme Dros in Ilios en Odysseus het verhaal van de oorlog om Troje en de zwerftocht
128
van Odysseus op haar beurt heeft verwerkt tot twee eigen verhalen. Ik vat hieronder samen hoe Imme
Dros de bouwstenen van beide geschiedenissen tot nieuwe verhalen heeft herschikt.
In „Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog‟, laat Imme Dros de god van de oorlog aan het woord.
Het is Ares‟ presentatie van het verhaal die bepalend is voor de eigenheid en originaliteit van Imme
Dros‟ bewerking van de Ilias.
Als onsterfelijke god heeft Ares een overzicht over de gebeurtenissen vanaf de voorgeschiedenis van
de oorlog om Troje tot lang daarna, wanneer de stad herleid is tot een ruïne en de oorlog tot een
reeks mythologisch - historische verhalen. Vanuit zijn alwetende positie tracht hij een zo volledig
mogelijk verslag van de gebeurtenissen uit te brengen. Dat resulteert in een verhaal dat een beeld
geeft van de verschillende aanleidingen en oorzaken en van het tien jaar durende verloop van de
Trojaanse oorlog.
De indruk die de lezer van deze geschiedenis krijgt, is in Ilios onvermijdelijk bepaald door Ares‟ kijk op
de gebeurtenissen. Ares bepaalt immers welke informatie de lezer krijgt en de manier waarop. Beide
aspecten zijn bepaald door zijn enigszins dubbelzinnige positie ten opzichte van hetgeen hij vertelt.
Enerzijds is hij er als god van de oorlog sterk bij betrokken. De strijd fascineert hem. Hij neemt er dan
ook aan deel of volgt geboeid de ontwikkelingen. Anderzijds blijft de emotionele betrokkenheid van
Ares beperkt. De oorlog is voor hem zijn – weliswaar favoriete – spel en de mensen zijn pionnen.
Bovendien benadrukt Ares dat niet hij, maar de mensen de strijd in gang zetten en ziet hij er ook de
gruwel van in. Daarbij verwondert hij zich over de passie die hij voor de strijd voelt. Deze is een gevolg
van zijn functie als oorlogsgod die hij naar eigen zeggen tegen wil en dank vervult en die ervoor zorgt
dat mensen en goden hem haten. Deze tweeledige houding van enerzijds betrokkenheid en
anderzijds afstand, van passie en afkeer, geeft aanleiding tot scherpe observaties en ironische en
vaak ook grappige commentaren die niet alleen een nieuw licht werpen op de Trojaanse oorlog en de
wrok van Achilleus, maar ook de problematiek van de oorlog als universeel menselijk gegeven onder
de aandacht brengen.
Ook in Odysseus, een man van verhalen, kan de stelling dat Imme Dros het verhaal vanuit een nieuw
perspectief heeftøqerverteld, gestaafd worden door uit te gaan van het vertelstandpunt. De
verschillende stemmen die als primaire vertellers verslag uitbrengen van het verhaal aan een ander
129
personage of van wie we de interne monoloog volgen tijdens of kort na de gebeurtenissen, geven het
verhaal een postmoderne inslag. Niet alleen geven contrasterende meningen een gevarieerd beeld
van de gebeurtenissen, ook leeft de lezer mee met de verschillende personages die aan het woord
komen.
De meest opvallende ingreep, is de nadruk op het standpunt van Telemachos. Het verhaal van
Telemachos krijgt door verschillende verteltechnische ingrepen meer nadruk. Hij komt bijvoorbeeld
vaak aan het woord en er wordt in verhouding meer verteltijd aan zijn verhaal besteed. Odysseus is
daarentegen afwezig als woordvoerder en zijn verhaal komt eerder fragmentarisch aan bod. De lezer
vormt zich doorheen de lectuur een beeld van Odysseus op basis van de verhalen die verschillende
personages over hem vertellen. De meeste van deze verhalen worden aan zijn zoon verteld door
personages uit zijn omgeving. Daarnaast is er ook de visie van de goden. Zij weten (en bepalen) waar
Odysseus zich bevindt en brengen aan elkaar verslag uit.
Ook hier behouden de goden een zekere emotionele afstand ten opzichte van de gebeurtenissen die
ze vertellen. Het contrast tussen de visie van de goden op het verhaal en die van de mensen bepaalt
in belangrijke mate de spanning. Een spanning die geleidelijk aan wordt ingelost. Eerst wanneer de
man van verhalen voor Telemachos verandert in een man van vlees en bloed. En ten slotte pas
helemaal wanneer hij zijn lange afwezigheid voor Penelopeia tracht goed te maken door het vertellen
van zijn kwellend mooie verhalen die ook de goden niet onberoerd laten.
ii.
Imme Dros is trouw gebleven aan de essentie van Ilias en Odyssee.
Doorheen de verhaalanalyse heb ik waar mogelijk de link gelegd met de thematiek. In het vorige punt
heb ik onder de aandacht gebracht wat daaruit naar voor is gekomen over de hoofdmotieven en personages waarrond de verhalen gestructureerd zijn. Het feit dat de bewerkingen daarbij op een
aantal belangrijke punten verschillen van hun brontekst, maakt ze tot vernieuwende en persoonlijke
hervertellingen. In dit punt heb ik het over een aantal elementen van gelijkenis tussen de Homerische
epen en de jeugdromans van Imme Dros. Het onderzoek heeft namelijk duidelijk gemaakt dat Imme
Dros aan essentiële kenmerken van Ilias en Odyssee trouw is gebleven. Wat ik daar precies onder
versta, zal in deze paragraaf duidelijk worden.
130
Uit de analyse van de verhaalelementen is gebleken dat Ilias en Odyssee uitgaan van dezelfde
morele standaarden, alhoewel ze verschillende thema‟s onder de aandacht brengen. Het meest
opvallende verschil tussen Ilias en Odyssee is de andere toon. Het wrokgevoel van Achilleus is het
uitgangspunt voor de vertelling van een tragisch oorlogsverhaal. In de Odyssee heerst een
optimistische en moraliserende toon; hij overwint de moeilijkheden en gevaren en slaagt erin zijn doel,
de terugkeer, te bereiken.
Al wordt in „Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog‟, het hele verhaal van de oorlog om Troje
verteld, toch gaat de meeste aandacht uit naar de wrok van Achilleus. Ares geeft in zijn voorwoord de
twee hoofdthema‟s van zijn vertelling weer: „Ik wil een verhaal vertellen van oorlog en wrok, een waar
verhaal dat een zanger die er minder verstand van had dan ik beroemd heeft gemaakt.‟ (Ilios, p. 8-9)
In zijn relaas van de oorlog om Troje en de wrok van Achilleus bepaalt Ares‟ dubbelzinnige positie van
afstand en betrokkenheid de manier waarop de thematiek wordt aangebracht.
Aangezien Ares steeds een emotionele afstand bewaart ten opzichte van hetgeen zich onder de
stervelingen afspeelt, geeft hij de lezer een relativerende visie op de gebeurtenissen. De helden in
Ilios hechten, net als in de Ilias belang aan eer, roem en het respect dat zij van anderen krijgen. De
lezer kan dat afleiden uit de woorden van de helden die door de verteller worden weergegeven of uit
de commentaar van Ares. De lezer heeft echter slechts in zeer geringe mate inzicht in het innerlijk van
de helden. Vanuit hun alwetende en onsterfelijke positie zien de gelukzalige goden de tragiek in van
de gevolgen van de wrok, van de oorlog en van het menselijk bestaan in het algemeen, kenmerkende
elementen van de Ilias.
Zijn relatie met Afrodite weerspiegelt de in Ilias impliciet aanwezige verbinding tussen oorlog en liefde.
Als god van de oorlog belichaamt Ares de tragiek van de Ilias. Het feit dat hij zijn functie tegen wil en
dank vervult, legt immers de vraag naar verantwoordelijkheid en voorbestemdheid bloot, een
essentieel punt dat mee de tragische toon van de Iias bepaalt.
In „Odysseus, een man van verhalen‟ worden net als in de Odyssee de laatste dagen van de
terugkeer van Odysseus verteld, waarbij verschillende verhaallijnen door elkaar lopen die op het einde
samenkomen. In de Odyssee krijgt de lezer door middel van de alwetende verteller inzicht in het
innerlijk van de personages. Een aspect dat in de bewerking van Imme Dros is opgevangen doordat
131
verschillende personages als verteller optreden. Zo volgt de lezer van dichtbij de evolutie van de jonge
Telemachos naar volwassenheid. De nadruk ligt daarbij op de impact van de afwezige vaderfiguur.
Het thema van de vader-zoon relatie krijgt een extra dimensie doordat er ook in de godenwereld
aandacht wordt aan besteed.
De vele stemmen die aan het woord komen zorgen er daarnaast ook voor dat de lezer door
verschillende personages een beeld krijgt van Odysseus als een man die over uitzonderlijke,
heroïsche kwaliteiten beschikt. Dat blijkt ook bij zijn thuiskomst, wanneer hij slaagt in de laatste
beproeving en de misdadige vrijers kan bestraffen.
Het feit dat de lezer lange tijd geen inzicht krijgt in het innerlijk van Odysseus en dat het relaas van zijn
omzwervingen pas aan het eind wordt gehoord, maakt dat nog een essentieel kenmerk van de
Odyssee extra uit de verf komt. Wanneer de beproevingen achter de rug zijn kunnen Odysseus en
Penelopeia genieten van elkaars verhalen. Die verhalen roepen de bewondering van de goden op
voor de mens en diens vermogen tot het creëren van onsterfelijke verhalen.
iii.
Imme Dros heeft op basis van Ilias en Odyssee twee hedendaagse jeugdromans
gecreëerd die voor een breed publiek boeiend kunnen zijn.
In de vorige twee punten heb ik samenvattend weergegeven hoe Imme Dros de verschillende
elementen van de Homerische epen tot een eigen verhaal heeft omgevormd en hoe ze daarbij trouw
is gebleven aan een aantal essentiële kenmerken van Ilias en Odyssee. In dit punt zal ik
terugverwijzen naar beide stellingen. Ik wil hier op basis van de literaire analyse de stelling staven dat
Ilios en Odysseus zijn aangepast aan een jong en hedendaags publiek en dat ze ook boeiend kunnen
zijn voor een breder publiek.
Dat Ilios en Odysseus aangepast zijn aan de jonge lezer van vandaag, blijkt in de eerste plaats uit het
feit dat geen voorkennis vereist is om de verhalen te kunnen begrijpen. Ten tweede zijn een aantal
eigenschappen van de Homerische epen op een duidelijke manier onder de aandacht gebracht. Zo
krijgen essentiële kenmerken extra nadruk door verteltechnische ingrepen zoals bijvoorbeeld
contrastwerking, herhaling, herschikking van de bouwstenen van het verhaal e.a. Ten derde zijn de
verhalen op een voor jongeren aangepaste manier herverteld. Daarbij wijs ik vooral op de specifieke
132
taal- en stijlkenmerken en op de humoristische aspecten. Ook de personagegebonden vertellers
maken dat het verhaal op jongeren is afgestemd. Tot slot wijs ik in dit verband nog op de
hedendaagse elementen die in het verhaal verwerkt zijn.
Om de stelling te bekrachtigen dat Ilios en Odysseus geschikt zijn voor een breed publiek, wijs ik op
de gelaagdheid van het werk. Bij elk aspect dat ik aan een literaire analyse heb onderworpen zijn
elementen naar voor gekomen die niet door lezers van gelijk welke leeftijd of van gelijk welk
kennisniveau kunnen worden gevat. Ik verwijs bijvoorbel§d naar de woordspelingen en de
intertekstuele verwijzingen. Een terugkerend aspect dat de gelaagdheid van het werk bepaalt, is de
relatie met en verwerking van de brontekst. Voor wie Ilias en Odyssee gelezen heeft kan de nieuwe
invalshoek van waaruit Imme Dros beide verhalen presenteert een diepere betekenis geven aan het
verhaal.
Deze bevindingen houden verband met hetgeen ik in de inleiding aangaf over de plaats van het
jeugdboek binnen de literatuur. Volgend citaat is dan ook toepasbaar op Ilios en Odysseus:
„In de mate waarin jeugdliteratuur dieptedimensie heeft, wordt ze ook literatuur en krijgt ze een
ongrijpbare mysterieuze zin die zich nooit volledig laat vatten. Dan vervaagt de grens tussen
jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur.‟
73
73
Ghesquiere (2000) p.28
133
5.2
i.
De antwoorden van de lezersgerichte aanpak
Het nieuwe perspectief zet de lezers aan het denken.
De bevraagde lezers van beide groepen wezen spontaan op de vernieuwende invalshoek van waaruit
Imme Dros beide verhalen heeft benaderd. Sommige lezers beoordelen deze eigenheid van de
bewerkingen als een meerwaarde die het verhaal origineel en boeiend maakt of als een element dat
bij de lectuur voor spanning kan zorgen. Voor veel respondenten staat de waarde van het werk echter
gelijk aan een zo identiek mogelijke weergave van het origineel. Aanpassingen die niet nodig zijn om
het verhaal om te vormen tot een jeugdbewerking worden volgens deze lezers dan ook beter achter
weg gelaten.
Naast deze uiteenlopende beoordeling, is uit het onderzoek ook naar voor gekomen dat reflectie over
het nieuwe perspectief de lezers aan het denken zet over de manier waarop de verschillende
elementen van de geschiedenis werden herschikt in de bewerking. Naar aanleiding daarvan
bevroegen de lezers dan ook de manier waarop Homeros met deze elementen een verhaal creëert.
Op basis van gelijkenissen en verschillen kregen de lezers zo inzicht in de structuur van
respectievelijk Ilias en Odyssee.
Doorheen de gesprekken zagen de lezers de bijzondere positie in van de god-verteller. De lezers van
Ilios legden daarbij ook de dubbelzinnige positie van Ares bloot en bevroegen de impact die deze
positie heeft op de weergave van het verhaal. Niet alleen viel meteen op dat hij een overzicht geeft
van aanleidingen, oorzaak en verloop van de oorlog, maar ook werd zijn betrokkenheid onderwerp
van discussie.
De lezers van Odysseus viel in de eerste plaats op dat in het verhaal de nadruk ligt op het standpunt
van Telemachos. Het feit dat deze verhaallijn tot de belangrijkste is gemaakt, heeft een belangrijke
invloed op ritme en volgorde die de lezers bemerkten. Ook hier werd de bijzondere positie van de
goden als vertellers besproken. De lezers stelden zich vragen over de alwetendheid en
betrouwbaarheid van deze instantie.
134
ii.
Bepaalde essentiële thema’s en kenmerken van Ilias en Odyssee worden
voor de lezer pas duidelijk bij lectuur van de bewerkingen.
De lezers vonden bepaalde in respectievelijk Ilias of Odyssee aanwezige kenmerken soms minder
sterk benadrukt terug. Daarnaast gaven zij aan bepaalde thema‟s terug te vinden in de bewerkingen
die zij niet of slechts in zeer geringe mate in het origineel hadden herkend. Deze bevindingen
vormden aanleiding tot discussie in de groepen.
Voor de lezers van Ilios kwamen door het relaas van Ares een aantal thema‟s helder en bevattelijk
naar de oppervlakte die samen de tragische toon zetten van het verhaal. De emotionele afstand van
de goden ten opzichte van de gebeurtenissen en de daaruit volgende relativerende commentaar
brengt voor de lezers het thema van de tragische gevolgen van de oorlog die en de wrok onder de
aandacht. Dat zet de lezers aan het nadenken over de nutteloosheid van oorlog.
De lezers zien de door Ares expliciet gemaakte verbinding tussen oorlog en liefde als een nieuw
gegeven van de bewerking. Ook het thema van de strijd tussen goden, lot en mensen en van de
verantwoordelijkheid wordt door Ares zichtbaarder en begrijpelijker gemaakt. Hij legt de nadruk op de
verantwoordelijkheid van de mens bij het ontstaan van oorlog. Daarnaast brengt ook zijn innerlijke
strijd dit thema naar voor.
In Odysseus klinkt de positieve, optimistische toon veel luider voor de lezers dan in het origineel. De
lezers geven immers aan dat de Odyssee voor hen een pessimistisch verhaal is. Het verhaal van
Imme Dros is veel meer een verhaal van hoop en verlangen. Ook komt Odysseus hier veel meer als
een positief figuur en als een „goed mens‟ naar voor dan in de Odyssee. Ook bevroegen de lezers
naar aanleiding van het werk de spanning tussen goden, lot en mensen in bewerking en origineel.
Aangezien de nadruk op Telemachos ligt, blijkt voor de lezers duidelijk dat hij een evolutie doormaakt
van onzekere jongen tot een steker volwassener persoon. Een essentieel gegeven uit de Odyssee dat
de lezers daar niet hadden opgemerkt. De relatie vader-zoon komt in Odysseus duidelijk naar voor.
Ten slotte is de thematiek van de kracht van taal en verhalen een nieuw element voor de lezers.
135
iii.
De bewerkingen van Imme Dros zijn ook – en vooral – betekenisvol voor
jonge lezers die Homeros lezen in de les.
Door analyse van de aanpassingen die Imme Dros heeft doorgevoerd om het verhaal voor een jong
publiek geschikt te maken, bevroegen de lezers hun standpunt in vergelijking met de Homerische
lezer en gingen na welke impact dat verschil in positie heeft op de manier waarop de elementen van
de geschiedenis tot een verhaal zijn opgebouwd.
In het vorige punt bracht ik een aantal elementen samen die bewijzen dat Imme Dros een aantal
kenmerkende elementen van de Homerische epen in haar bewerkingen op een duidelijker en
makkelijker te begrijpen manier onder de aandacht brengt. Belangrijk is daarbij dat zij de toon van
respectievelijk Ilias en Odyssee duidelijk weet weer te geven.
De elementen die specifiek afgestemd zijn op de jonge lezer en/of de hedendaagse lezer (humor, taalen stijlkenmerken, vertelstandpunt, actualisering, e.a.) krijgen een dubbele beoordeling. Ze kunnen
worden gezien als elementen die de lectuur veraangenamen. Anderen vinden deze elementen
ongeschikt voor een epische vertelling.
Ten slotte wil ik nog vermelden dat bij de beoordeling van de gelaagdheid in taal en stijl, humor,
intertekstualiteit, de pragmatische houding van de lezers opvallend was. Ze bevroegen het nut van
deze kenmerken als de jonge lezer ze toch niet kan begrijpen.
Uit dit onderzoek is gebleken dat de lectuur van Ilios en Odysseus en de gesprekken die ik met de
lezers in de focusgroepen heb gevoerd betekenisvol zijn voor jongeren die Homeros lezen in de les.
Bij de gesprekken heb ik een licht sturende rol ingenomen en vooral ruimte gelaten voor eigen
betekenissen. De lezers werden uitgedaagd op basis van hun kennis van Ilias of Odyssee een
bewerking te beoordelen en te analyseren. Daarbij namen zij een uiterst kritische positie in ten
opzichte van dit werk. Om hun standpunten en meningen te staven, was het voor hen dan belangrijk
zich te kunnen inleven in de zienswijze die Imme Dros in haar bewerking naar voor brengt. Daarnaast
dienden zij zich bij de gesprekken ook te verplaatsen in de meningen en standpunten van andere
lezers in de groep om zo hun eigen mening te toetsen en desgevallend te verdedigen.
136
Deze kritische omgang met bewerkingen van de teksten die zij in de les Grieks bestuderen of
bestudeerd hebben, heeft ervoor gezorgd dat de lezers op een spontane en tegelijk effectieve manier
de verschillen tussen origineel en bewerking zijn nagegaan. Daarbij kregen zij inzicht in (i) wat het
inhoudt een bewerking van een literair werk te maken, (ii) een aantal basisaspecten van de
literatuurstudie, (iii) in de structuur en opbouw van Ilias of Odyssee en (iv) de thematiek en toon van
Ilias of Odyssee.
Voorbij de onmiddellijke onderzoeksresultaten, duikt hier reeds een glimp op van de rijkdom die het
gevoerde onderzoek te bieden heeft. De idee van „de leerkracht als onderzoeker‟ en „de leerling als
onderzoeker‟, samen aan het werk in een klas die zich als een „community of inquiry‟ presenteert, lijkt
een bijzonder vruchtbaar perspectief te bieden, zowel voor de theorie als voor de praktijk. Dat deze
meerwaarde zich bovendien niet alleen op cognitief, maar evenzeer op sociaal-affectief niveau
manifesteert, maakt het opzet nog aantrekkelijker. Dit geproefd hebben van, doet mij alvast hongeren
naar meer. Ik hoop stellig dat de lezer met dezelfde appetijt de tafel verlaat.
137
Deel 4::
Gesprek met Imme Dros
138
i.
Inleiding
Ik geef hieronder een integraal verslag weer van het gesprek dat ik met de schrijfster voerde. Dit geeft
de lezer de mogelijkheid hetgeen uit de tekstanalyse en het receptieonderzoek naar voor is gekomen
aan te vullen met de antwoorden van de schrijfster.
ii.
Odysseus, een man van verhalen
Ik heb een project opgezet met leerlingen die Homeros lezen in de klas, net iets ouder dan
waarschijnlijk de doelgroep die u voor ogen had. Of heeft u niet direct een doelgroep voor ogen?
Nee, dat heb ik niet. Dat is een lang verhaal. Het is begonnen met een boek dat ik schreef
over een jongetje dat geobsedeerd is door Homeros. Mijn uitgever, die het een mooi verhaal
vond, vroeg me een bewerking te maken van de Odyssee. Ik vond het een uitdaging op zijn
vraag in te gaan en dat tot een verhaal te maken zoals ik het zelf wilde met daarin stukjes van
de vertaling als illustratie. Maar die stukjes vertaling werden steeds groter tot het op het laatst
een vertaling werd, een hele vertaling en toen heb ik zelfs een andere uitgever moeten
zoeken.
Ik had een integrale vertaling uit het Grieks gemaakt. Zodra die vertaling gepubliceerd was,
werd ze veel verkocht en gelezen. Ik vernam daarna dat een jeugdauteur, Evert Hartman, er
een eigen boek van had gemaakt. Dat was voor mij een drijfveer en ik besloot toch het verhaal
te schrijven dat ik aanvankelijk in mijn hoofd had. Het voorbereidend werk had ik nu immers al
gedaan. Ik gaf de boek de titel „Odysseus, een man van verhalen‟. Daarmee wil ik enerzijds de
aandacht vestigen op Odysseus als een man waar verhalen over verteld werden, dus als een
man die louter en alleen in verhalen bestaat. Anderzijds wil ik hem ook schetsen als een man
die zelf verhalen vertelde.
En zo is het allemaal begonnen.
Ik merk wel dat ik moeite heb om aan de vertaling, waar ik zo lang aan gewerkt heb, niet
steeds iets toe te voegen. Het is moeilijk om delen van de tekst letterlijk weer te geven, zonder
toevoegingen.
Tijdens het vertalen, krijg je steeds nieuwe beelden en ideeën. Ik ervaar dat als een grote
rijkdom voor mezelf. Het viel me bijvoorbeeld op dat Telemachos is opgevoed door vrouwen
en door oude mannen. Dat maakt van hem een speciaal iemand. Hij is zonder vader
opgegroeid en er waren er bovendien ook weinig in de buurt omdat alle weerbare mannen
naar de oorlog waren. Deze en andere gedachten kwamen voortdurend bij me op en daar heb
ik later gebruik van gemaakt bij de keuze van de vertelvorm.
139
Telemachos is de belangrijkste figuur. Hij tracht zich te spiegelen aan zijn vader…
Telemachos is heel jong natuurlijk, maar dat was Odysseus ook. Maar Odysseus was van in
zijn prille jeugd een geniaal onderhandelaar.Trouwens de mensen waren allemaal heel jong,
behalve Nestor. Als je dan in de film van Troy bijvoorbeeld al die kerels ziet van 30 jaar en
ouder. Dat klopt helemaal niet. De meesten van hen waren amper vijftien of zestien jaar.
iii.
Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog
In de film Troy komen de goden niet voor. In uw boek de Ilias spelen zij een heel belangrijke rol. Wat
vindt u van die keuze van de filmmakers?
Ik miste het vertalen heel erg toen ik het boek „de Odyssee‟ afhad. Ik wilde erg graag
doorgaan met vertalen. Ik was gedurende een aantal jaar in beslag genomen door dat
verhaal. Op een keer ben ik dan aan de Ilias begonnen. Het was een moeilijk proces. Het
boek was zo anders, hoewel het er toch ook erg op lijkt. Het heeft dezelfde traditie en min of
meer dezelfde vertelstijl. Maar daar komt toch bij dat, doordat die boeken pas 500 jaar na het
ontstaan zijn opgeschreven, de schrijvers ervan hun stempel hebben gedrukt op de vertaling.
Men zegt wel dat achteraf beide boeken van Homeros op elkaar zijn afgestemd maar ik
ervaarde toch een verschil. Het boek lag me niet zo nauw aan het hart als de Odyssee, ook al
bevat het een aantal prachtige boeken. Het leek me heel moeilijk om daar een boek van te
maken, tot ik op het idee kwam het verhaal te laten vertellen door de uitgeslotene uit de
godenwereld, namelijk Ares. Hij staat een beetje tussen de partijen in. Hij is god maar hij is
niet echt goddelijk. De goden stoten hem min of meer uit en de mensen ook. Hij wordt vaak
als schuldige aangewezen. Dat maakt van hem een „under-dog‟, terwijl hij daarnaast toch een
god blijft. Zelfs Hades heeft nog allures als god van de onderwereld. Ares heeft wel het
voordeel van zijn charmes. Hij is mooi en Aphrodite houdt van hem, ondanks het feit dat hij
niets kan maken en enkel kan breken. Dat zegt Hefaistos natuurlijk. Ares is gefascineerd door
oorlog. Hij ontbreekt bovendien de kracht om aan die fascinatie iets te doen en dus ook om de
oorlog ongedaan te maken. Daarom heb ik ervoor gekozen Ares‟ als verteller te nemen in het
verhaal. Door hem kan ik met een zekere ironie schrijven over alle gebeurtenissen in de
oorlog, die te gruwelijk zijn voor woorden. „Dat ze elkaar afmaken. Jammer! Oorlog is prachtig
als een groot diner ,maar als
het op is, is het rotzooi. Ja, dat heb ik dan niet gedaan.‟
Enzovoorts. Ik heb er erg van genoten het verhaal op die manier te kunnen schrijven.
Ik kreeg inderdaad de opmerking: „De god van de oorlog komt over als een beetje zielig en een
eenzaam persoon‟. Dat vond men een beetje vreemd.
Ja, maar dat is ook zo. Hij wordt door iedereen veracht, door goden en mensen. Hij zegt zelf
„het went wel. Ze kunnen zeggen wat ze willen. Ik heb Afrodite. Daarom bevalt Ares mij. Hij is
een dramatische figuur. Niet echt tragisch, niet echt komisch. Mensen begrijpen drama
140
verkeerd wanneer ze het gelijk stellen aan tragedie. Drama is doen, het is spel, het zijn
handelingen. Ares bevindt zich tussen het komische en tragische en dat vind ik leuk.
Uw eigen ervaring met de oorlog, als kind, heeft die meegespeeld?
Ja, zeker. Ik was drie jaar toen de oorlog begon en acht toen die eindigde. In een periode
waarin kinderen heel veel opvangen en ervaren wat ze niet kunnen verklaren, heb ik die
oorlog meegemaakt. En Texel, het eiland waar ik vandaan kom, was bezet door de Duitsers.
Er was een grote groep Duitsers, een leger gevestigd om Texel. In 1944, het laatste jaar van
de oorlog kwam er een grote delegatie Russen bij, Georgiërs eigenlijk. Zij waren min of meer
gedwongen in het Duitse leger beland en waren onrustig door een mogelijk verlies van
Duitsland in de oorlog. Ze vreesden voor hun leven indien Duitsland zou verliezen. Dat heeft
aanleiding gegeven tot verzet en is uitgemond in een oorlog op Texel tussen de Duitsers en
de Georgiërs. Heel veel Georgiërs zijn daarbij om het leven gekomen en liggen begraven op
Texel. Het Russenkerkhof heet het. Ook veel Duitsters zijn gesneuveld. Zij hadden een
opstand niet verwacht. Het was een grote ellende en wij zaten daar middenin. Er waren ook
veel bombardementen op de haven van Den Helder. Het gebeurde vaak dat een bom
verdwaalde. Op een keer lag ik met mijn zusje in het tweepersoonsbed. Het bed stond in de
hoek van het huis. Op dat moment stortte een vliegtuigmotor voor het huis neer, op
anderhalve meter van ons. Op dat moment heb ik de ernst van de situatie niet beseft. Maar
het is onvoorstelbaar wat mijn ouders hebben ervaren toen ze dat gat zagen, zo dicht bij het
bed waar wij in lagen. De mensen, de volwassenen waren bang en voor de kinderen kwam
die angst erg bedreigend over. Ik kan niet naar oorlogsfilms kijken. Om een boek over de
oorlog te kunnen schrijven heb ik een figuur zoals Ares nodig die zegt: ‟Ik kan het ook niet kan
helpen‟.
iv.
De kracht van woorden
Ook uw eerste werk bevat al heel wat verwijzingen naar de Griekse literatuur en naar Homeros,
bijvoorbeeld in het Paard Rudolf. Ik merk dat die verwijzingen heel vaak gaan over listigheid, over de
kracht van taal en van woorden. Is dat hetgene wat u het vooral terugvindt in de Odyssee?
Ja. Maar dat heb je natuurlijk ook in de Ilias. De kracht van woorden, dat alles in woorden
wordt beschreven, dat je dingen kan zien, dat je geluiden kan horen, louter alleen door die
tekst te horen of te lezen. Ik ben een „radiokind‟. Ik kom uit een tijd waar er vooral „geluid‟ was
en geen beeldcultuur zoals we die vandaag kennen. Het was een cultuur van horen zeggen.
Kranten waren er op het laatste niet meer. Boeken waren bijna niet te krijgen. Ik hield erg van
lezen, maar er was heel weinig. En dus hoorde je heel veel. Bovendien was het een tijd van
overleven. Ik denk dat de eerste jaren van je leven, je vormen. Je leert de mogelijkheden van
de taal inzien en haar kracht. Zonder woorden kan je niet fantaseren, kan je je niets
voorstellen. Zonder taal zou het volgens mij een armzalig bestaan zijn.
141
v.
Belangstelling voor de Griekse literatuur
Hoe en wanneer is uw belangstelling voor de Griekse literatuur en voor Homeros ontstaan?
Mijn belangstelling voor het werk onstond toen ik nog op het gymnasium les volgde, heeft daar
natuurlijk ook in meegespeeld. En we hadden een bijzonder goede lerares die van haar
professor had gehoord: wat je ook doet met Homeros; veel geven, veel voorlezen, veel laten
vertalen. Zoniet ontbreekt het verband en hebben ze er geen plezier in. Ik had ook een
fantastische lerares voor Tacitus die het allemaal heel erg in het klein deed en er „alles eruit
haalde wat er in zat”. En daar is Tacitus geschikt voor. Dat is iemand die in een paar woorden
zo veel kan stoppen, dat als je het vetaalt, je meer dan tien woorden nodig hebt. Maar bij
Homeros moet je doorgaan, moet je lezen, moet je het geluid horen. En zij las dus hele
stukken vertaalde tekst voor, alvorens ze ons een stukje liet vertalen. In twee jaar tijd hebben
wij dan ook zes boeken van de Ilias en zeven van de Odysee gelezen. Daarnaast had ze ook
een heleboel andere schrijvers bij. Het is niet zoals nu. We hadden echte boeken, geen
bloemlezinkjes, maar echte boeken. Veel lessen. Dikke boeken. Homeros, Tacitus, Vergilius.
vi.
De plaats van klassieke talen binnen het onderwijs
Vindt u het heel belangrijk dat klassieke talen nog onderwezen worden?
Ik houd van geschiedenis en daarin leerde ik over het Latijn als de taal van de wetenschap.
Als kind vertelden ze ons dat Latijn studeren zinvol was, wilde je wetenschappelijk geschoold
worden. Je moest dus lezen. Alles was in het Latijn er werd niets in de volkstaal, de landstaal
geschreven. Maar gaandeweg werd dat verdrongen en uiteindelijk wordt het nu enkel nog als
een meerwaarde gezien voor wie talen studeert.
Toen ik nog eindexamens deed voor de universiteit, moest je een diploma hebben van het
gymnasium, nier voor economie, maar wel voor wiskunde en natuurkunde en voor Latijn. Ik
weet niet wanneer ze dat afgeschaft hebben. Ik weet dat het in 1958 nog van kracht was.
En nu is de plaats van Grieks en Latijn helemaal veranderd ten opzichte van vroeger.
Ja, ik vind van wel. Het gymnasium wordt in Nederland wel weer wat populairder. Ik vond het
teleurstellend toen mijn kinderen ten vroegste in de vierde klas kozen voor ofwel Grieks, of wel
Latijn. Enkele kinderen die heel ijverig waren kozen beiden. De meeste kozen Latijn. Maar
zelfs dan lezen ze niet Vergilius of Tacitus maar Livius! Livius was bij ons iets voor de beta‟s.
Dat waren de mensen die niet verder studeerden in de alfavakken. Die gingen geneeskunde
studeren en dan is Luvius een verkeerde keuze. Diegene die Grieks kozen, lazen Homeros. Ik
vraag me daarbij af wat de zin is van zo‟n opleiding als het cultureel al bijna niets meer
voorstelt? Ze krijgen wel nog wat van de oude geschiedenis en ze krijgen nog wel iets van
mythologie, maar heel weinig. Het is echt niet meer te vergelijken. Het heeft ook niet meer die
142
plaats in de cultuur denk ik. Honderd jaar geleden moest je kennis hebben van de mythologie
en de bijbel, wilde je schilderijen begrijpen.
Kinderen weten dat niet meer. Bovendien weten zelfs mensen van mijn leeftijd evenmin wie
Jacob en Rebecca zijn. Ze zijn wel geïnteresseerd in kunst en studeren hele cursussen
kunstgeschiedenis. Ik begrijp niet hoe je kan beweren interesse te hebben voor de
Renaissance of de Middeleeuwen als je niet afweet van bijbelse voorstellingen? Hetzelfde
geldt voor de klassieken. Je ziet de beelden en de uitleg die erbij staat, bijv. „Dafne‟ maar als
je de verhalen niet kent, heeft dat geen betekenis. Ik denk dat er een soort omslag is gekomen
en dat er zich een heel andere cultuur ontwikkelt. Ik denk dat ouders nu hun kinderen naar het
gymnasium sturen omdat het klein is, exclusief. Niet die grote fabrieken waar kinderen
meezakken naar een niveau waar ze eigenlijk niet bij horen, gewoon omdat ze met hun
vriendjes en vriendinnetjes plezier willen maken.
Wordt de studie van de klassieken dan als maar minder noodzakelijk?
Het blijft noodzakelijk voor mensen die zich echt voor talen interesseren. En de hele cultuur is
zo ongenietbaar zonder kennis van de klassieken. Ze vormt nu eenmaal een groot deel van
de geschiedenis. Maar het is niet nodig je enkel op het verleden te richten. Je houdt de beste
dingen over en ik vind het wel jammer dat mijn kinderen een heel andere opleiding hebben
gekregen dan ik. Wat ik er mooi aan vond, dat is er niet meer. Ik weet niet wat jij daarover
denkt en ik weet ook niet hoe het in België is, want misschien hebben jullie wel betere
opleidingen.
vii.
Schrijven voor jonge hedendaagse lezers
Is het niet moeilijk om bij de bewerking van Griekse en Latijnse stukken aan te sluiten bij de leefwereld
van kinderen? U blijkt zich heel goed te kunnen inleven in alle leeftijden. Ervaart u dat als een
moeilijkheid?
Neen, het is namelijk niet zo dat iedereen, dat elk kind dit leest. Dat kun je niet verwachten. Er
zijn voor alle boeken lezers, anders zouden ze niet gedrukt worden. De groep die mijn boeken
leest,die dat leuk vinden, die moeten of thuis of op school een soort voedingsbodem hebben.
Of het moeten kinderen zijn die een grote interesse hebben en die van alles opzoeken of die
de moeite nemen om het te vragen. En die kinderen bestaan, want zo was ik zelf. En je gaat
toch een beetje uit van de dingen die je zelf mooi vindt en die je zelf belangrijk vindt. En ik heb
altijd de mythologische verhalen heel spannend en meeslepend gevonden. Veel spannender
dan verhalen waarin rovers achter dieven aanzaten of griezelverhalen. Mijn kleindochter van
acht, echt een schattig kindje, absoluut niet kwaadaardig, vertelde een gruwelijk verhaal over
weerwolven en griezelige figuren. Het was heel spannend. Het ging erover dat kinderen het
bloed van hun ouders moesten drinken zodat de vampier genoeg bloed had.
143
Dat zijn leuke verhalen voor kleine kinderen! Als iedereen deze voorstellingen maakt, is het
niet meer gruwelijk. Als je de oorlog hebt meegemaakt en er zijn lijken aangespoeld, dan heb
je dat niet meer, dat onbevangen genieten van vampiers en weerwolven.
Dus uw eigen ervaringen als kind en wat u zich daar nog van herinnert bepalen sterk wat u schrijft? En
u gaat daar van uit, ook voor uw prentenboeken?
Ja, dat zijn vaak incidenten die grote invloed hebben gehad op mijn leven. Dingen die ik nog
steeds weet. Daar gaat het natuurlijk om. Bijvoorbeeld een boekje „Bijna jarig‟, dat gaat over
iets wat ik zelf hebt meegemaakt, over het per ongeluk ontdekken van een cadeau.
Onbevangen zag ik daar mijn verjaardagscadeau staan, terwijl ik dat helemaal niet gewild
had. Oedipous die ontdekt dat hij zijn eigen vader heeft vermoord en met zijn moeder is
getrouwd, dat gevoel had ik toen ik daar stond en dat poppenhuis zag.
Ook die schoentjes die ik absoluut wou hebben, zag ik staan. Ze bleken een maat te klein. Ik
heb nog steeds twee scheve tenen door die schoenen.
Zijn er voor u criteria voor een goed kinderboek?
Mijn enige criterium is altijd geweest dat de taal zo goed mogelijk moet zijn omdat de taal van
iedereen is, en als ik dan fouten maak of die niet goed gebruik, dan worden die overgenomen
en bederf ik dus de taal van iemand anders. Dat is het enige waarvoor ik mij echt
verantwoordelijk voel. Niemand hoeft het te lezen. Ze kunnen zelf kiezen. Dat vind ik
belangrijk.
viii.
De plaats van het jeugdboek binnen de literatuur
Ik las ook uw betoog ‟buiten voor de deur‟. Ik vond daar interessante opmerkingen in. Over de plaats
van kinder en jeugdboeken in de litteratuur en ook dat er een lopende discussie was over het feit dat
kinder- en jeugdboeken door volwassen worden beoordeeld en niet door kinderen. Ziet u al enige
verandering ?
Ik weet niet of er erg veel veranderd is. Het heeft veel te maken met de gemakzucht van de
interviewers. Een vraag als ‟Had je niet liever een prijs gehad van de Griffeljury of kinderjury?‟
behoeft geen lectuur van het boek. De luiheid of de laksheid van de interviewer bepaalt veel.
Je zou ook kunnen vragen waarom alle schrijvers in Nederland geen bestsellerschrijvers zijn?
Het gaat nu over de volwassenen. Waarom zijn er zoveel mensen die veel liever een boekje
kopen in de supermarkt? Een doktersromannetje of zo. Waarom schrijven die andere
schrijvers niet ook zo, voor het volk? Maar die vraag wordt niet gesteld. Het gaat erom wie het
boek schrijft. Om het karakter en om de inzet van de schrijver zelf. Die zit echt niet
maandenlang achter de schrijftafel te zwoegen voor iets wat die eigenlijk niet wil schrijven. Dat
geldt ook voor de boeken die als warme broodjes verkopen. Ook dat is moeilijk om te
schrijven. Het is heel precies werk dat aandacht vereist van de schrijver, anders heeft hij geen
144
lezers. Dus het is een geluk dat zowel het ene soort schrijver als het andere soort schrijver
bestaat, want er is voor alle kinderen wel iets te lezen als ze het willen.
ix.
Omgang met bronnen
Zowel bij Griekse mythen als bij Ilias en Odyssee, komen er heel wat mythologische verhalen aan
bodr. Welke bronnen gebruikt u?
O, ik gebruik heel veel boeken die alfabetisch gegevens bevatten over al die figuren. En dat
zijn meestal Engelse studies. Hele goede. Ook lees ik de tragedies en de teksten zelf. Dat is
maar één opinie.
Op basis waarvan selecteert u.
Mijn eigen interesse en wat het meest gebruikt wordt. Dat zijn ook meestal de sterkste
verhalen. Maar soms ben ik graag volledig. Mensen die echt van mijn boeken houden vinden
ze prettig om te lezen en om voor te lezen. Ik krijg wel fanmail. Het zijn bijna wel bijna altijd
volwassenen. “We waren in Griekenland en het hele boek werd voorgelezen. Iedereen was er
weg van.” Dat is leuk.
U verwijst in Ilios bijvoorbeeld naar Filoktetes van Sofokles.
Ja, over Filoktetes schrijf ik. Daarin is Odysseus een echte schurk. Maar ik kies de versie van
Homeros die zegt dat Odysseus een held was die het beste voor had met zijn mannen en die
wist te overleven. Hij kon er niet aan doen dat zijn mannen zelf te stom waren voor hun eigen
redding. Hij is een overlever. Hij is mijn held. Als je als kind hebt geleefd in de oorlog heb je
zo‟n held nodig, die bovendien ook prachtig kan vertellenen kan praten. Die mensen kan
betoveren met taal. Zulke kleine dingen van Homeros vind ik ontzettend mooi en interessant.
Hij lijkt onhandig en verlegen. Maar als hij vertelt…
U neemt stukken letterlijk over. Andere stukjes neem u veel vrijer. Zo komen epitheta frequent in de
bewerkingen voor, maar zijn vergelijkingen meestal weggelaten. Op basis waarvan maakt u deze
keuzes?
Die lange vergelijkingen laat ik meestal weg omdat die heel plaatselijk en op iets gericht zijn.
Bovendien zijn het ook vaak beelden die niet zo erg meer van deze tijd zijn. Ik heb er heel
lang over gedaan om te accepteren dat bepaalde woorden op een bepaalde manier moesten
vertaald worden. Het duurde soms lang voor ik begreep dat met een vergelijking dagelijkse
bezigheden zoals zich insmeren met olie bedoeld werden. Je moet de context in gedachten
houden. Iemand van hoge stand kan zich insmeren met olie maar een arbeider die liep vaak in
het stof en had geen olie om zich in te smeren. Ook die vrouwen met blanke armen. Dat is nu
geen schoonheidsideaal meer. Dat was het toen de dames niet op het land hoefden te werken
en de andere vrouwen wel. Toen de fabrieken echter kwamen, werd bruin een
145
schoonheidsideaal. Want al die fabrieksmensen waren spierwit en toen gingen ze naar
Mallorca! Het heeft met mode te maken. Daarom heb ik bepaalde vergelijkingen waarschijnlijk
niet mee en heeft het soms heel lang geduurd voor ik dat begreep.
Bepaalde passages, zoals Odysseus‟ontmoeting met Nausikäa neemt u vrij letterlijk over.
Ja, dat is ook omdat ik dat zo‟n komische scène vind. En dat zie je bijna niet in het Grieks. Je
moet het je kunnen voorstellen, zo‟n man, zielig, vol stof en bladeren. Hij moet er
verschrikkelijk hebben uitgezien. Het enige dat er staat is dat zijn huid er slecht uitzag door te
lang in het water liggen. Maar die meisjes die hadden zich opgetut, hadden olie meegekregen.
Dat staat er natuurlijk niet, maar dat kan je je wel voorstellen. En dat hij daar dan op een
sluwe manier aanspreekt omdat zij alleen overblijft, dat vind ik heel komisch.
Hij vergelijkt haar met een palmboom.
Nou ja, een jonge palmboom heeft natuurlijk iets heel moois, dat tegenlicht. Dus hij ziet die
palmboom daar waarschijnlijk staan tegen het licht van die schitterende zee en hij vergelijkt
dat ook met een heel speciaal beeld. Hij was toen net weg bij Penelopeia. Hij komt aan op
Delos voor dat ie naar de oorlog gaat om de goden gunstig te stellen, ziet die palmboom en
denkt aan zijn vrouw. En nu ziet hij zo‟n meisje die ongeveer die leeftijd heeft. Ik denk ook dat
Penelope heel jong was en heel mooi. Het stuk met Hefaistos, die bedrogen wordt, was ook
heel leuk om aan te werken. Och god toch, zo zielig!
Hij is een beetje de tegenpool van Ares. En hij moet het toch altijd afleggen.
Daarom vond ik het zo mooi. Dat aan het eind Hermes en Apollon aan elkaar vragen of ze
daar niet zouden willen liggen. De ene antwoordt daarop bevestigend ondank het feit dat ze
toch nog jaloers zijn op Ares. Ze haten Ares maar ze benijden hem ook, omdat mannen van
oorlog houden.
Heeft u veel moeten interpreteren en bijschaven bij de uitwerking van de verhoudingen tussen de
goden of heeft u het echt zo teruggevonden?
Ja, dat heb ik echt alleen maar uit de boeken gehaald, uit de teksten. En uit de beschrijvingen
waarvan je altijd moet constateren dat er altijd opinies bestaan over dingen.
146
x.
Intertekstualiteit
U heeft gebruik gemaakt van anachronismen en verwijzingen naar liedjes en verslaggeving. Deed u
dat met de bedoeling het moderne publiek en jongeren aan te spreken?
Nee, het zijn echt dingen die ik zelf leuk vind en ik hou daarvan. Met die canon, als ik me iets
herinner uit bepaalde tijden, van teksten, dan zal ik ze er proberen in te krijgen. Er is niet veel
ruimte voor, één minuut is erg kort voor een heel onderwerp, maar soms lukt het.
xi.
Spanning
Een vraag over de spanningsopbouw; was u daar niet bang dat de passages die het einde onthullen
de jonge lezer zouden storen? Bijvoorbeeld in Illios de passages overnemen waarin Zeus het einde al
verklapt aan Hera wat hij gaat doen en wat hij zal laten gebeuren.
Dat zijn de wetten van het drama. Ik hou van drama. Ik hou van theater schrijven. En het
publiek moet weten wat er komt of vermoeden en dan moeten ze zien hoe de hoofdpersoon
het redt. Dat is ook een zekere spanning. Ik wil het ook graag weten. Ik heb de neiging om in
een detective het einde te lezen en met dat einde in mijn achterhoofd het verhaal verder te
lezen en te kijken hoe de schrijver ernaartoe werkt. Dat vind ik nou leuk en zoals ik al zei, je
gaat van jezelf uit. Je hebt niks anders dan jezelf, je doet het op je eigen manier.
Toen ik het voorlegde aan de jongeren uit de leesgroep was hun eerste reactie negatief over het
verklappen van het einde. Zij vinden dat de spanning daardoor vermindert. Uit verder gesprek bleek
dat ze spanning ondervonden omdat ze wilden weten hoe het verder beschreven staat. Ze waren
nieuwsgierig naar de aanpassingen.
Ik ben een herlezer. Ik hou van boeken die me zo diep raken dat ik ze diverse keren wil lezen.
Dan ken je het einde ook al. Het einde vergeet je nooit, maar de manier waarop er naartoe
gewerkt wordt en de manier waarop het geschreven is, met welke taal dat is het bijzondere. Er
zijn genoeg boeken die je maar een keer kan lezen. Ik vind dat je een boek moet kunnen
openslaan op een willekeurige bladzijde, zelfs als je niet weet waarover het gaat. Dat stukje
kan je boeien en dat vind ik leuk. Zo zou ik willen schrijven. Ik gebruik zo weinig mogelijk
namen in mythen. Het publiek is niet opgeleid in Griekse namen.
xii.
Kennisniveau van de lezer
Iemand in de leesgroep gaf ook de opmerking dat er in „fantasy verhalen‟ ook veel namen voorkomen.
Jongeren blijken daar geen moeite te hebben.
Het is natuurlijk ook jammer dat de echte uitspraak niet bekend is en ze „ZEEUS‟ gaan zeggen
in plaats van Zeus. Ik probeer wel altijd een namenlijst te gebruiken en ook daarboven een
paar uitspraakregeltjes om het makkelijk te maken. En bijvoorbeeld in de vertaling heb ik, ook
147
om te laten zien dat het echt een drama is, de dialogen beschreven zoals in een toneelstuk.
Bijna de helft van de Odyssee is dialoog. Maar hoeveel mensen weten dat bij een toneelstuk
een lijst hoort met de figuren die meespelen, met de dramatis personae? Bij de vertaling heb
ik toegevoegd waar het verhaal zich afspeelt en wie de spelers zijn. Dit is voor mij ook een
verwijzing naar de manier waarop het verhaal werd doorverteld in de vorm van een drama.
Ja, de lezers vonden dat een mooie toevoeging.
Ja, dat vond ik zelf ook. Ik weet niet hoe ik er op gekomen ben. Waarschijnlijk heeft het te
maken met de vele namen die ik niet kon weglaten. De lezer kan dan op voorhand al kijken.
xiii.
Oorlog en liefde
De lezers merkten op dat u de vergelijking maakt tussen oorlog en liefde in Ilios. Hoe sterk vindt u dat
terug in de Ilias van Homerus?
De hele oorlog begint, in de optiek van Homeros, met de ontrouw van Helena. Je kunt daar
nog aan toevoegen dat voor de ontrouw, Helena voor een situatie stond waarin ze geen keuze
had. Dus liefde is ook een soort oorlogstoestand. Zelfs bij de goden komt dit ook voor. Op een
of andere manier is Afrodite toch ook verkocht aan Hefaistos. En ze wordt verliefd op Ares. En
Hefaistos heeft later een andere vrouw waar hij misschien gelukkig mee is, dat weet je niet.
Maar hij eist zijn bruidschat terug. Dus hij heeft haar min of meer gekocht.
xiv.
Een gevarieerd oeuvre
U kan voor alle leeftijden schrijven..
Ja, want ik heb ze allemaal gehad, die leeftijden.
Er zijn toch veel kinder- of jeugdboekenschrijvers of schrijfsters die zich beperken tot een bepaalde
leeftijdscategorie.
Ja, maar er zijn natuurlijk ook heel wat schrijvers die veel succes hebben met een bepaalde
leeftijd en een bepaalde aanpak en die met wanneer ze andere dingen proberen, weinig
succes boeken waardoor je nooit iets van die werken te zien krijgt. Ik schreef niet voor geld. Ik
schreef wat ik leuk vond en zelf belangrijk vond, wat mezelf boeit. En dat zijn toch altijd bijna
kinderboeken.
Behalve de vertaling, dat heeft nu echt veel literaire waarde. Maar het werk werd niet meer
gelezen door veel mensen. Dat van mij misschien wel, maar al die vertalingen blijven die
„dreun‟ van de hexameter behouden. Ik heb ervoor gezorgd dat die dreun er niet echt meer in
zat door de laatste dactylus vaak weg te laten. Dus de helft van de verzen – dat heb ik bijna
uitgezocht - is trochee trochee en niet dactylus trochee. Voor mijn eigen „Mythen‟ maak ik daar
echter wel weer gebruik van. Daar maakt het niet zoveel uit omdat ik die zinnen kan laten
148
doorlopen. Bij de vertaling moet je je houden aan de lengte van wat er gezegd wordt.
Trouwens, die indeling heeft Homeros zelf ook niet toegevoegd. Dat is later gebeurd.
De boeken en de hoofdstukken…
Ja. Dus de interpunctie is zeker van latere datum en dat is toch ook wel van enig belang.
Als u aan een boek begint te schrijven, heeft u dan echt een leeftijdsgroep voor ogen?
Voor kinderboeken voor kleine kinderen probeer ik op zoek te gaan naar de meest
eenvoudige woorden die er zijn om daarin iets moeilijks te vertellen. Dat is de kunst. Dat lijkt
bijna op een wiskundevraagstuk, kort en niet uitgebreid.
Zijn uw kleinkinderen ook een grote bron van inspiratie?
Mijn kinderen zijn gewoon een bron van puur geluk. Inspiratie komt uit mezelf, uit dingen die ik
heb meegemaakt en die ik zelf mooi vond. Ik zal wel proberen om dat aan mijn kinderen te
vertellen en hen daar in mee te slepen.
Mijn kinderen zijn niet meteen inspiratie maar doen me herinneren aan de dingen die mij zo
diep raakten.
xv.
Snelle dialogen
Iemand uit de leesgroep van Ilios was blijven stilstaan bij het moment waarop Apollo de pijlen afschiet
op het Griekse kamp, door uw formulering. Dat is in dialoogvorm: Ares vraagt aan Apollo: „Wat doe
je?‟Apollo antwooordt: „Ik schiet pijlen af‟. De ander vraagt waarom: „Omdat ze mijn priester hebben
beledigd‟. „O, dat is wat anders‟, antwoord de andere.
Ja, op die manier kan je heel kort situaties uitleggen. Dialoog zijn snel. Toen ik een jaar of
vijftien was, zaten mijn ouders in een amateurtoneelgroep in Texel. Ze kregen hele stapels
boekjes met toneelstukken. Ik vond het heerlijk om dat te lezen. Dat ging heel snel. Je had
een heel verhaal en boeken waren toen nog heel vaak – en zeker kinderboeken ook – boeken
met lange beschrijvingen. Die sloeg ik altijd over. Ik vond het onnodig om te weten hoe
iemand er uitzag. Ik wilde weten wat ze deden! En dat is echt drama. Ik vind dat vreemd dat
mensen een toneelstuk niet kunnen lezen. Ik vind het geweldig om een stuk van Shakespeare
of Oscar Wilde te lezen. Dus hoe meer dialoog in het verhaal, hoe beter het is.
xvi.
Verantwoordelijkheid
De persoon in kwestie begon zich af te vragen of het wel ethisch verantwoord was dat een god
zomaar al die mensen mag afschieten. Terwijl hij daar bij de lectuur van Homeros helemaal niet bij
was blijven stilstaan door de manier waarop het geformuleerd was. Bij Homeros komt het over alsof
het verantwoord is.
149
Hij zal er wel degelijk bij stilgestaan hebben. Hij is beginnen schieten op honden en daarna
pas op mensen. Dus hij had al lang kunnen nadenken. Maar ik denk dat de goden bij
Homeros arrogante mensen altijd flink afstraften. Het bleek dan toevallig een andere te zijn.
Hij trof eigenlijk Agamemnon, het waren zijn mensen. Zijn leger begon uitgedund te raken. Ik
denk dat mensen in die hachelijke tijd zo dachten. De goden hadden alle macht. Maar aan de
andere kant hadden ze dat weer niet als je bedenkt dat de schikgodinnen tenslotte de lengte
van het leven bepalen.
De goden moet ook altijd afwegen wat het lot zegt.
Ja, Zeus kan ook niet voorkomen dat een zoon van hem sneuvelt. En dan weent hij.
Al die verschillende eilanden in Griekenland hebben niet allemaal exact dezelfde taal, dat heb
ik wel gemerkt.
xvii.
Personages
Een paar vragen over de personages. In Odyssues ligt de focus meer op Telemachos…
Het voordeel is dat hij een jongen is en als je voor kinderen schrijft, kan je hem gebruiken als
degene die het allemaal moet verwerken. Dan kun je alles gebruiken rond hem heen. Maar hij
is de hoofdpersoon. In de Ilios is het dan Ares, maar dat is dan weer een god. Zo kan ik op
een ironische manier schrijven. Dan is die loodzware tragische lading er een beetje uit van die
ellendige oorlog, van al die mensen die afgeslacht worden.
Wat voor iemand is Achileus voor u?
Ik had moeite met Achileus. Daarom is hij niet mijn held. Mijn held is Odysseus. Ik vond
Achileus geen boeiende held. En toen heb ik gedacht aan een voetbalwedstrijd want voetbal
is oorlog. Dan moet je iemand hebben als Kruiff. In zijn jonge tijd was hij iemand die altijd op
een goede plek stond en hij maakte altijd een andere beweging dan de verdediging
verwachtte. Zo‟n soort man vind ik Achileus. Of Kruiff een boeiend mens is of niet doet er niet
toe. Als speler zie ik hem als iemand met een instinct. Hij hoeft niet te denken, hij doet het
gewoon. Hij reageert bliksemsnel op alles wat voorvalt. Terwijl Odysseus heel vaak van
tevoren een lijn uitstippelt, die ook vaak heel onverhoeds is voor anderen, maar dat denkt hij
uit. Odysseus heeft ook niet de snelheid van Achileus op het moment. De woorden, de
gedachten, dat is Odysseus en Achileus is het doen, het bijna intuïtieve weten. Een intuïtie
heeft heel veel met het verstand te maken. Mensen denken heel vaak dat het uit het gevoel
voortkomt. Het gaat om een ervaring en om bliksemsnel een situatie kunnen inschatten en
meteen kunnen handelen. Dat vind ik intuïtie en dat zag ik in Achilleus.
150
En Penelopeia?
Penelopeia is aantrekkelijk omdat ze slim is. Odusseus en zij zijn aan elkaar gewaagd.
Daarom viel hij ook voor haar. Penelope is de waardige echtgenote van Odyssues. Wat hij
beschrijft aan Nausika is zijn eigen huwelijk, vind ik. Als hij dat meisje daar zo kaarsrecht ziet
ondanks alle gevaar, hij denk echt aan zijn eigen vrouw.
Sommigen lezers hadden het moeilijk met de aloverheersendheid van de goden.
Maar dat zijn dingen die ik niet zelf bedacht heb. Dat zijn dingen die vastliggen. Je moet je
proberen voor te stellen in wat voor een tijd die mensen leefden. Ze wisten bijna niks. Alles
was bedreigend. Er waren tsunamis, dat deed Posseidon. Ze hadden droogtes,
verschrikkelijke ziektes. Ze wisten niet dat als water vervuild was dat je daaraan dood kon
gaan. Dat waren allemaal vreemde dingen die ze toeschreven aan de goden. Dat is nu ook
zo. Mensen die in een god geloven, kunnen ook in opstand komen. Ze stellen zich vragen
over hoe een god, die liefde is, een geliefde ziek kan maken, waarom is zoveel oorlog is, enz.
Ik vind dat de Grieken een vrij blijmoedig wereldbeeld hebben. Zolang ze leven proberen zij te
genieten van het leven. Ze zijn nog steeds zo.
xviii.
De gelaagdheid van de Homerische epen
Uit het onderzoek kwam naar voor dat de lezers veel dingen uit uw boek konden halen die ze niet uit
Homeros konden halen. Dat duidt er op dat de lectuur aangepast is aan hun niveau en hun inzicht
biedt in een aantal essentiële elementen van de Homerische epen, die hen bij lectuur van het origineel
niet waren opgevallen.
Ja, die dingen komen ook bij je op als je zo lang bezig bent met woorden waar tien, twaalf,
twintig verklaringen voor zijn. Neem nu bijv. de „uilogige athena‟. Dat heb ik altijd een vreselijk
woord gevonden van klank en van beeld. Maar als je het woord opzoekt, staat er: „groen,
glanzend, schitterend…kleur van de zee‟. Door die woorden te bekijken ben ik gekomen op
zeegroen. Omdat dat ook iets van dreiging kan hebben maar ook heel licht en stralend is, dus
opvallend. In de Griekse zee heb je dat hele vreemde groen vooraan en een paarsere kleur
achteraan, terwijl het helemaal vooraan heel fel wit kan zijn, alsof het geen bestaande kleur is.
Bijna niet te beschrijven…
U houdt ook van de zee…
Ja, ik ben aan zee geboren. Ik kon over de dijk heen elke ochtend als ik wakker werd de zee
zien. Wij woonden aan de Waddenzee. En toen was de dijk nog niet zo hoog als nu en kon je
vanuit de bovenste kamers van het huis over de dijk heen kijken. Nu niet meer.
151
Is dat ook iets wat u aanspreekt in de Griekse cultuur dat ze veel met de zee verwant is?
Ja, de cadans van die hexameters doet me ook altijd een beetje denken aan dat bewegen en
dat geluid van zee. Zeker tegen het basalt. Wij woonden aan de dijk. Op het strand is dat heel
anders. Dat ruist veel langer door. Maar tegen steen en basalt of rotsen krijg je veel meer dat
achter elkaar doorgaan. Ik vond het heel leuk om de Mythen in die hexameter te schrijven, al
merk je het bijna niet. Ik zal niet zeggen dat het een klassiek Grieks hexameter is. Het is
gewoon lang kort, zonder aandacht voor accenten. En het werd ook gezongen.
De mensen luisteren ganse avonden naar een verteller.
Ja, ik heb nog een documentaire gezien over heldendichters. In bepaalde gebieden in Turkije
zijn er nog altijd zangers. Daarbij zitten ze soms dagen na elkaar bij elkaar in een theehuis
waarbij zo‟n man op een vrij eentonige manier dat aan een student voordraagt. De keuze voor
zang maakt ook dat je langer kan vertellen. Van praten wordt je snelle moe. Zingen gaat veel
makkelijker. Ik denk dat het daardoor komt dat ik zo lang nagedacht heb over de vertaling van
de zinnen. Bijvoorbeeld, ik heb net zoalng gezocht tot ik een woordenboek uit 1836 een
vertaling van het woord „statmos‟ vond als zuil i.p.v. deurpost.
Heeft u voor uw vertaling commentaren of andere bronnen geraadpleegd?
Nee. Ik moet het me kunnen voorstellen. Homeros is een beeldende schrijver. Je krijgt
beelden. Hij vertelt heel plastisch. Er is een plek waar ik niet begreep wat er aan de hand was.
Ik heb toen commentaren gelezen en ik vond ze allesbehalve. Het ging over het moment
waarop de dood van Cassandra in de onderwereld beschreven wordt door Agamemnon. Hij
ligt zelf dood te gaan en Cassandra buigt zich over hem heen en wordt zelf doodgemaakt dor
zijn vrouw, Clytamnestra. De dingen die er staan over zijn handelingen kloppen niet. Hij
probeert zijn hand op te steken naar het zwaard, waarschijnlijk om Cassandra te redden, maar
daar staat dan dat hij zijn hand op de grond slaat om de god van de onderwereld te
alarmeren. Het heeft zo lang geduurd eer ik dat doorhad. Ik heb mijn lerares Latijn gevraagd
die zinnen letterlijk te vertalen. Aangezien ik daarmee nog geen antwoord had op mijn vraag,
ben ik blijven zoeken tot ik het zelf meende gevonden te hebben. Ik kon geen genoegen
nemen met hetgeen ik aangereikt kreeg. Dus sommige dingen hebben me wel heel wat tijd
gekost.
152
Bibliografie
i.
Imme Dros
Dros, I., Griekse mythen,
Amsterdam, 2006 (tweede druk)
Dros, I., Homeros Odysseia. De reizen van Odysseus vertaald door Imme Dros,
Amsterdam, 2006 (negentiende druk)
Dros, I., Ilios en Odysseus
Amsterdam, 2005 (vijfde druk)
Dros, I., De reizen van de slimme man,
Amsterdam, 2000 (vierde druk)
ii.
Narratologie algemeen
Bal, M., De theorie van vertellen en verhalen: inleiding in de narratologie,
Muiderberg, 1990 (vijfde druk)
Borghart, P., In het spoor van Emile Zola. De narratologische code(s) van het Europese
naturalisme,
Gent, 2007
Genette, G., Figures III,
Paris, 1972.
Genette, G., Nouveau discours du récit,
Paris, 1983.
Herman, L., Vervaeck, B., Vertelduivels: handboek verhaalanalyse,
Brussel, 2005 (derde druk)
Onega S., García Landa J.A., Narratology: An introduction,
London/ New York, 1996
153
Van Heusden, B., Jongeneel, E., Algemene literatuurwetenschap. Een theoretische inleiding,
Utrecht, 1993
iii.
Homeros
Cancik, H., Schneider, H., Der neue Pauly, Enzyklopädie der Antike,
Stuttgart- Weimar, 1996-2003
De Jong, I., A Narratological Commentary on the Odyssey,
Cambridge, 2001
De Jong, I., Vetellers met een lijf. Een sondering van de geschiedenis van het Klassiek Griekse
verhaal,
Amsterdam, 1999
De Jong, I., Homer and Narratology, in: Morris, Powell, A New Companion to Homer,
Leiden, 1997
De Jong, I., In betovering gevangen: Aspecten van Homeros’ vertelkunst,
Amsterdam, 1992.
De Jong, I., Narrators and focalisers: The presentation of the story in the Iliad
Amsterdam, 1987
De Ley H., Demoen K., Inleidende notities bij de lectuur van Homeros,
Gedrukt als syllabus bij het vak Griekse Letterkunde III (UGent), 2005 (herzien)
Grimal, P., Dictionnaire de la mythologie grecque et romaine,
Paris, 1990 (tiende druk)
Heubeck, A., West, S., Hainsworth, J.B., A Commentary on Homer’s Odyssey. Volume 1:
Introduction and books I -VIII
Oxford, 1988
Henderson, J. (ed.), Homer, Odyssey I: books 1- 12
London/Cambridge, Mass., 1995 (tweede editie)
Henderson, J., (ed.), Homer, Odyssey II: books 13- 24
London/Cambridge, Mass., 1995 (tweede editie)
154
Henderson, J. (ed.), Homer, Iliad I: books 1- 12,
London/Cambridge, Mass., 1999 (tweede editie)
Heubeck, A., Hoekstra, A., A commentary on Homer’s Odyssey. Volume 2: Books IX-XVI
Oxford, 1989
Janko R., Kirk, G. S., The Iliad: a commentary. Volume 4, books 13-16
Cambridge, 1992
Kirk, G. S., The Iliad: a commentary. Volume 1, books 1-4
Cambridge, 1985
Kirk, G. S., The Iliad: a commentary. Volume 2, books 5-8
Cambridge, 1990
Latacz, J., Homeros: de eerste dichter van het Avondland,
Nijmegen, 1991
Liddell, H.G., Scott, R., A Greek- English Lexicon: A New Edition by Jones S.H. with the
assistance of McKenzie R.,
Oxford, 1925-1940
Monro, D.B., Allen, T.W. (ed.), Homeri opera: Tomus II: Iliadis Libros XIII-XXIV continens,
Oxford, 1920 (derde editie)
Nünlist, R., de Jong, I., Homerische Poetik in Stichwörtern, in: Latacz (ed.), Homeros Ilias.
Prolegomena,
München, 2000
Schwartz, M. A., Homerus Ilias,
Amsterdam/ Antwerpen, 1998 (zevende druk)
iv.
Jeugdliteratuur en receptieonderzoek
Ghesquiere, R., Het verschijnsel Jeugdliteratuur,
Leuven/ Amersfoort, 2000 (zevende druk)
Morgan, L.D., The Focus Group Guidebook. Focus Group Kit 1,
Thousand Oaks/ London/ New Delhi, 1998
155
Thacker, D.C., Webb, J., Introducing Children’s Literature: From Romanticism to
Postmodernism,
London/ New York, 2002
Van Gorp, H., Ghesquière, R., Segers, R.T., Receptieonderzoek: mogelijkheden en grenzen,
Leuven, 1981
v.
Websites
www.queridokind.nl
www.bibliotheek.gent.be
www.dbnl.org
156
Bijlagen
Focusgroep 1: Ilios
ILIOS 2
FRAGMENT 2.1
1.
Wat vind je van het taalgebruik
2.
W: vlot, iets te vlot vind ik, kinderlijk vlot
3.
F: weinig variatie in zinsbouw
4.
S: Het is een gemakkelijke zinsbouw, het is wel zééér vlot waardoor het gemakkelijk
leest, waardoor het leuk leest, maar dat is een ander aspect.
5.
A: Ik vind dat wel goed, eigenlijk. Het is een verhaal waar je iets mee bijleert, maar je
kan het als een gewoon boek doorlezen.
6.
O: Ik vind wel dat dat alledaags, soms plat taalgebruik soms afdoet aan de schoonheid.
7.
Nog iemand die dat vindt?
8.
PJ: Ja, het zijn soms te eenvoudige woordjes, ze probeert soms te vlot te schrijven. Dat
komt wel over voor een jong publiek, maar als je er wat dieper op ingaat, zie je niet direct
moeilijke woorden. Het is heel vlot en dus zal het ook makkelijk lezen.
9.
A: Het is ook de bedoeling dat het makkelijk te lezen is.
10.
S: Ja, het is geschreven voor een publiek van 13 jaar.
11.
F: Ik denk niet dat je het kan lezen vanuit de doelgroep, als wij het lezen, oordelen we
vanuit ons standpunt.
12.
S: Ja, maar het is geschreven vanuit het opzicht “Dit boek zal gepubliceerd worden voor
13-jarigen, dus zal ik het wat gemakkelijk houden zodat het gemakkelijk leest”
157
13.
O: Het is niet enkel zo dat het gemakkelijk geschreven is, maar ook de woordenschat.
Soms zijn het platte woorden die de schoonheid van het verhaal wegnemen. Je hebt een
sfeer voor je en dat lijkt allemaal niet echt. Als daar dan alledaagse woorden in komen…
14.
PJ: Ik had het soms ook moeilijk om de sfeer op te roepen.
FRAGMENT 2.2
1. Herken je Homerische taal- en stijlelementen die terugkomen?
2. F: Ik denk dat het epitheta heet, zo een vast adjectief bij een woord, dat heb ik herkend.
Bijvoorbeeld „rozenvingerige Eoos‟ Ik zou dit net niet gedaan hebben in een bewerking
voor een hedendaags publiek.
3. Een stijlelement dat ik hier niet in vind, is de homerische vergelijking
4. Geen enkele keer?
5. PJ: Nee, ik heb het niet gevonden. Ik heb er een beetje op proberen letten.
6. Jammer?
7. PJ; Ik vind het iets eigen aan de Ilias dat er wel in zou mogen, misschien wat
vergemakkelijkt.
8. O: Niet alleen het verhaal, ook het taalgebruik in de Ilias is groots.
9. F: Als je voor kinderen schrijft, moet je wat weglaten. De ene vergelijking na de andere is
te zwaar.
10. E: De vergelijkingen geven een epische stijl. Dat maakt het wat belangrijker. Hier is dat
niet zo, hier is het gewoon een verhaaltje.
11. O: Dat is ook zo bij sprookjes, daar is ook specifiek taalgebruik.
12. Vind je dat haar taalgebruik zo gewoon is?
13. O: Op sommige momenten wel, bijvoorbeeld bij de goden.
14. PJ: Ik heb ook het gevoel dat het taalgebruik wat afdoet aan het godenbeeld. Ik zie de
Griekse goden als statisch, machtig en hier lijken ze echt een bende kleine kinderen met
een overrijpe puber aan het hoofd.
15. S: Het is een bende ruziemakers
16. PJ: Hier hebben ze echt geen waardigheid meer.
17. W: sommigen zeggen ook dat dat zo gebeurd is in Homeros zelf ook, dus ja
158
FRAGMENT 2.3
1. Woordspelingen?
2. S: Ze waren misschien te goed verstopt, zeker voor 13-jarigen. Als wij er zelfs maar één of
twee kunnen uithalen… dan kunnen 13-jarigen dat er zeker niet uithalen. Dan snap ik niet
wat ze er in doen. Het is misschien leuk voor haar om dat te schrijven, maar als de lezers
dat toch niet snappen…
3. W: Het is een beetje moeiteverspilling
4. O: Onbewust bepaalt dat misschien toch de manier waarop je je het verhaal inbeeldt.
5. W: Als je het toch niet snapt, als de lezers het niet hebben…
6. Herinnert zich niemand nog een voorbeeld? Vorige week noemde al iemand „Hera met
haar koeien van ogen‟
7. PJ: Ja die viel mij het meest op
8. Zijn er nog woordspelingen opgevallen?
9. E: Achilleus kon met behulp van zijn snelle voeten ontkomen.
10. Herinner je je nog epitheta die ze gebruikt?
11. F: De rozenvingerige Eoos heb ik wel tien keer gelezen
12. S: Troje, stad van de paarden
13. W: Ja, dat heb ik veel te vaak gelezen
14. S: Misschien is dat wel de bedoeling om dat in te prenten
15. W: één keer volstaat wel, zeker als het een jeugdboek is
16. E: ze zijn toch niet zo jong dat ze dat na een paar keer niet doorhebben
17. Bij Homeros wordt dat toch ook steeds herhaald?
18. F: Bij Homeros was dat mondelinge overlevering, vandaag past dat niet meer.
19. Ze mogen er dus uit voor jullie?
20. Ik lees een stukje uit het begin: “Pas toen de vlakte tussen de stad en de zee een akker
voor dode helden was geworden begonnen er dichters te zingen over het brede Ilios, het
winderige Ilios, het heilige Ilios, het rijke Ilios, stad van de mooie paarden.” Vind je dat dan
allemaal overbodig?
21. S: Maar dat schept toch een sfeer.
159
22. anderen: Ja
23. Roept ze dan daar niet de sfeer van het epos op?
24. E: Ja, maar dat is wel een beetje kort.
25. W: Het is nog al vluchtig
FRAGMENT 2.4
1. O: Ik vond ze zeker niet storend, ze zijn alleen wat vaag. Als je er naar wil kijken, kijk je
ernaar en anders niet.
2. PJ: Juist doordat ze wat vaag zijn en een illusie geven van wat er gebeurt, zijn ze op
zichzelf niet slecht.
3. O: Ze zijn overbodig
4. A: Ik denk wel, als ze jonger zijn, dat dat het boek nog vlotter maakt.
5. W: Ze zijn lelijk
6. S: Als ik de kaart ook als illustratie mag beschouwen, dan is dat gewoon heel handig. Dat
kaartje vond ik zeer dankbaar. Ik heb het boek al gelezen drie jaar geleden en ik vond dat
toen ook zeer handig. Maar de prentjes vond ik eigenlijk, als ze als aanvulling zijn
bedoeld, nogal duister. Als ze als aanvulling zijn bedoeld, moeten ze meer uitgewerkt zijn.
Misschien is het ook de bedoeling de fantasie te prikkelen. Daarvoor zijn ze beter.
7. W: Bij sommige prenten wist ik echt niet wat ik er moest uithalen. Een mooie zwarte vlek,
maar ja…
FRAGMENT 2.5
1. Nog een opmerking of vraag over de taal?
2. PJ: Het taalgebruik mocht uiteindelijk toch iets epischer. Behalve in het begin en op het
einde, daar heeft het iets meer van de allure die ik vind dat het zou moeten hebben. De
cursieve inleiding is mooi.
FRAGMENT 2.6
1. Wie is voor u het hoofdpersonage?
2. Algemeen: Ares
160
3. F: Nee. Ares vertelt het helemaal, maar hij vertelt precies of hij uit zichzelf is getreden en
het is geen enkel persoonlijk iets dat hij vertelt.
4. (protestgeluiden)
5. W: Hij vertelt toch over Afrodite.
6. F: Op het einde vertelt hij gewoon veel te lang aan een stuk door, zonder commentaar te
geven.
7. PJ: Hij kijkt misschien vanuit zichzelf, maar hij kijkt vooral naar zichzelf.
8. A: Hij vertelt wel over zichzelf, maar daarnaast vertelt hij ook veel over de anderen, vind
ik.
9. E: Je weet toch meer over Ares in dit geval dan over Achilleus of over Hektor.
10. A: Ik heb daar niet het gevoel bij dat Ares de belangrijkste persoon is.
11. PJ: Ik heb niet het gevoel dat Achilles of Agamemnon of wie dan ook meer het
hoofdpersonage is dan Ares.
12. E: Van Odysseus weet je al helemaal niks.
13. F: Van Ares weet je toch ook niet zoveel.
14. S: Hij is toch het personage waarover het meest gezegd wordt.
15. F: Kom, wat weet je nu meer over Ares?
16. S: Zijn familiale omstandigheden, liefdesrelatie.
17. PJ: Hoe hij staat tegenover de goden.
18. Voor u Freek is het karakter van Ares niet genoeg uitgewerkt?
19. F: Nu ga ik gemeen zijn, maar ik had niet het gevoel dat veel personages waren
uitgewerkt. Achilles ging gaan wenen omdat hij droevig was, punt, meer diepgang zit er
ook niet in. Een mens heeft tegenstrijdigheden, moeilijkheden,…
20. Voor iedereen?
21. S: Het is wel een boek voor 13 jaar.
22. Was dat voor u ook zo, Anneke dat er te weinig diepgang in de karakters zat?
23. A: Ja
24. W: Psychologische diepgang vond ik, net zoals Freek, niet terug. De personages werden
eenzijdig belicht.
25. F: Ofwel doe je het helemaal niet en bekijk je het objectief.
161
26. PJ: Als ze iets probeert te beschrijven of verdriet probeert te beschrijven, denk ik dat je op
een bepaald moment nog het best met Thetis kan meeleven. Of bij Ifigeneia ook. Maar ik
had ook niet het gevoel dat het echt pathetisch was.
27. Pathetisch als iets positiefs, bedoel je?
28. PJ: Ja.
29. Heeft iedereen Ares opgeschreven.
30. iedereen behalve Freek: Ja
31. F: Ik heb geschreven dat er geen is. Ares is wel de verteller.
32. PJ: Ik zie toch echt Ares als het hoofdpersonage. Het komt allemaal vanuit hem, de actie
die beschreven wordt gaat allemaal van Ares uit. Hij is erbij wanneer het wapen gesmeed
wordt, hij is erbij bij de oorlog, hij is erbij bij de godenvergadering. Ook bij de verslagen
van Hermes, komt hij erin voor. Het draait allemaal rond Ares, ook als verteller, maar ook
als hoofdpersonage.
33. Freek zegt dat hij er overal boven staat. Is iedereen daar mee akkoord?
34. Anderen: nee
35. Eva: Als hij een steen tegen zich krijgt
36. W: Als Zeus zegt dat hij iets niet mag doen. Zeus staat boven hem.
37. F: Hij treedt uit zichzelf, hij heeft geen karakter wil ik zeggen.
38. Is dat doorheen het hele boek zo?
39. F: Ik vind dat wel.
40. PJ: Op het moment dat hij inzit met zijn dochter, lijkt hij mij toch ook niet overal boven te
staan, maar wel ertussen te staan, als vader, in plaats van iemand die erboven staat.
FRAGMENT 2.7
1. Had je speciaal sympathie of geen sympathie voor bepaalde personages?
2. M: Achilleus.
3. O: Ares zijn dochter.
4. W: Dat vond ik zo‟n mooie scène
5. Welke?
162
6. W: Wanneer op een gegeven moment Achilleus met die Amazone vecht, de dochter van
Ares en dat ze het wel wisten en dan toch sterft ze.
7. O: Ja, dat vond ik ook wel mooi.
8. Vonden de anderen Achilleus positief, negatief of tussen de twee?
9. PJ: Over het algemeen positief, maar soms kwam hij te hautain over. Zeker als hij niet
meer mee wil doen.
10. S: Zou je niet zelf zo reageren?
11. PJ: Bah ja, maar ik vind, op dat moment lijkt hij mij een beetje te hautain.
12. Nog personages?
13. O: De dochter van Ares.
14. Penthesileia.
15. W: Odysseus, gewoon omdat hij wel slim is.
16. Wekt dat bewondering op?
17. W: Ik vind van wel. Altijd in actie, altijd een uitweg.
18. Komt hij er positief uit?
19. PJ: Ik vind van niet. Op sommige momenten denk je toch gewoon van hem “Hij is daar
weer met de oplossing, hij is de betweter.”
20. E: Ik had voor niemand echt sympathie, maar ook geen antipathie. Als ik het al heb, haal
ik het meer uit het echte boek, uit de film,…
21. PJ: Het hing ook wat af van de passage, dingen die ik wel jammer vond. Het was
schommelend.
22. Nog een personage?
23. M: Aias, die zich altijd maar blijft inzetten voor de Grieken, die ook als de Trojanen al in
het kamp zijn, niet gaat vluchten.
24. En als hij zelfmoord pleegt, kan je hem daar begrijpen?
25. M: Ik vind dat zijn reactie wel wat overdreven was, maar hij heeft wel gelijk, omdat hij een
grotere held is dan Odysseus.
26. PJ: Ik had antipathie voor die boogschutter die vanachter het schild van Aias streed.
27. E: Kleine Aias.
28. PJ: Dat komt laf over.
163
FRAGMENT 2.8
1. PJ: Ik vond dat de helden minder heldhaftig overkwamen dan in de Ilias. Ook de grote
acties die ze ondernomen hebben, die worden geminimaliseerd. Op een bepaald moment
in de strijd zijn de grootste helden allemaal gewond en moeten terugkeren en in de Ilias
zelf zijn daar bladzijden beschrijving van, waarin je weet wat de held voelt en ziet. Hier
wordt Odysseus gewond en gaat gewoon terug. De heldendaden komen er ook veel
minder in voor. Ook op het einde bij Hektor, als hij angst heeft voor Achilleus en begint
rond te lopen. Ik vind dat hij veel banger lijkt in Ilios van Imme Dros dan in de Ilias zelf.
2. Zijn er nog die die indruk hadden?
3. O: Ja
FRAGMENT 2.9
1. Heeft dat implicaties dat de verteller een personage is?
2. PJ: Hier komt hij echt overal opdraven. In de Ilias slechts af en toe in oorlogscènes. Hier
geeft hij commentaar en komt veel meer tussen beide.
3. Vind je dit positief aan het boek dat er een personage vertelt waar je meer over weet of
verkies je een hij-verteller die er boven staat en vertelt wat hij ziet?
4. PJ: Ik denk dat oudere mensen en mensen van onze leeftijd er niets op tegen hebben om
droog die hij- verteller te lezen, maar als jongere lezer, dat het veel aangenamer is en veel
leuker en veel vlotter om vanuit het standpunt van een personage te lezen.
5. A: Je kan je meer inleven in het verhaal.
6. F: Een ik-verteller lijkt me wel leuk, maar je moet er wel voor zorgen dat hij ook echt een
personage is en niet zo onafhankelijk.
7. S: Ik denk dat het moeilijk zo te schrijven is vanuit de ik-persoon. Je kan toch moeilijk
alwetend zijn en toch…
8. F: Ja, maar dat hoeft toch niet. Ik zou hem net niet alwetend maken, wel dat hij echt
deelneemt aan de oorlog.
9. PJ: Ja maar Freek, als je dat wil, dan zou je al iemand anders dan Ares moeten nemen.
10. E: Als je dan geen Grieks personage neemt, kan je alleen maar naar het Trojaanse kamp
kijken.
164
FRAGMENT 2.10
1. O: Agamemnon is hier (Homeros) brutaal en eigenzuchtig. Iedereen wil de losprijs
aanvaarden, maar hij wil het voor zichzelf houden en trekt zich niks aan van zijn volk. In
vergelijking met Imme Dros, is het … die vertelt tegen. Hij vertelt zelf wat gebeurt is en
daar is het dialoog en hier zijn het alleen de legerleiders waartegen hij zich verzet, hier
verzet Agamemnon zich tegen iedereen.
2. Vind je dat zijn karakter er ongeveer hetzelfde uitkomt?
3. O: Ja, ongeveer hetzelfde.
FRAGMENT 2.11
1. M: Achilleus komt hier op voor zijn rechten en hij berispt Agamemnon die eigenlijk alle
rijkdom vergaart door niets te doen en die slechte bevelen geeft. De klemtoon legt hij
vooral op het feit dat hij de Trojaanse soldaten geen kwaad wil doen. Bij Ilios ligt de
klemtoon meer op de eigen soldaten van de Grieken die totaal worden afgeslacht door
zijn slechte bevelen.
FRAGMENT 2.12
1. E: Het is wel duidelijk dat ze in beide gevallen een beetje wispelturig is, ze is eerst in
mega verliefdheid meegegaan met Paris, maar van zodra hij iets doet dat haar niet
aanstaat, zegt ze “waart ge maar dood.” Bij Homeros is dat nog iets minder want ze zegt
“stop ermee, want ge gaat gedood worden en ik hoop van niet.” Bij Imme Dros is het
duidelijk dat hij dood moet. Ik vind dat bij Imme Dros een klein beetje overdreven. Ik vind
dat ze echt overkomt als een naïeve kleuter, als een kind dat haar snoepje niet krijgt. Bij
Homeros komt niet even sterk over dat ze hem dood wil. Ze komt hier zeer wispelturig
over.
2. PJ: Bij Homeros wil ze liever Paris behoeden dan de strijd, bij Dros is ze meer bezorgd om
niet af te gaan, ze had liever gehad dat hij voor de eer ging vechten, dan dat hij ging
vechten en behouden bleef.
165
ILIOS 3
FRAGMENT 3.1
1. Wat zijn de grote thema‟s van de Ilias?
2. A: oorlog
3. Nog?
4. PJ: haatgevoelens, tussen de Grieken onderling en tegenover de Trojanen
5. M: noodlot
6. Dat zit er zeker ook in
7. O: afkomst, de mensen worden bepaald door hun afkomst en ook de goden
8. PJ: eergevoel, ook met die afkomst erbij, dat grote heldendaden zo opgehemeld worden.
9. F: Ik vond dat Achilleus worstelde met zichzelf, hij wist dat hij ging sterven.
10. O: Ik vond dat er ook wel inzat dat verschillende steden en culturen samentroepen.
11. PJ: Een gevoel van statigheid, bij de goden, hiërarchie.
12. Dezelfde vraag voor het boek van Imme Dros.
13. A: Conflict met zichzelf.
14. PJ: Ik denk dat daar vooral het conflict van Helena naar voor komt.
15. Nog zaken bij Imme Dros?
16. F: een kapstok naar andere mythologische verhalen.
17. O: het gaat over de Ilias zelf
18. Eerder een nabeschouwing?
19. O: Je ziet dat het op een ander moment geschreven is.
20. PJ: Het lijken soms twee liefdesverhalen, om Ares en Afrodite en Helena en Paris. De
oorlog is meer de setting waar het liefdesverhaal zich in afspeelt.
21. Nog zaken?
22. E: Ares‟ strijd met zichzelf, hij heeft gewoon zelfmedelijden.
166
FRAGMENT 3.2
1. Ik las bij Wouter het gaat over de nutteloosheid van de oorlog. Het verschil bij Homeros
was voor u dat in vraag wordt gesteld of het dat allemaal wel waard was.
2. W: Ja, nu herinner ik het me weer. Ik vond dat de vraag werd opgeroepen of het dat
allemaal wel waard is.
3. A: Bij Homeros is het theatraler
4. PJ: Ik vind ook een verschil in statigheid.
5. Dus de nutteloosheid van oorlog kwam voor u meer naar voor bij Imme Dros?
6. W: ja
7. Anneke jij schreef dat het verhaal vooral gaat over de twist tussen mensen en dat het niet
zozeer uitmaakt, vriend of vijand.
8. A: Soms als ze aan het vechten zijn en de ene strijdt tegen de andere, dan wist ik vaak
echt niet meer, wie is er nu Trojaan of niet. Ze vechten gewoon allemaal tegen elkaar.
9. Is er een verschil, of heb je dat bij allebei?
10. A: Misschien een beetje meer bij Homeros, maar bij Imme Dros wist ook vaak niet goed
Griek of Trojaan, gewoon mensen die oorlog voeren.
11. Je schreef dat het niet zomaar een strijd tussen Grieken en Trojanen is, maar ook een
verhaal over listen en liefde. Bedoelde je daar voornamelijk Imme Dros of Homeros?
12. A: Moeilijke vraag, ik denk dat ik liefde vooral bij Imme Dros bedoelde, omdat ik niet echt
het gevoel had dat liefde voorkwam in de Ilias. Ik had dat veel meer bij Imme Dros.
13. PJ: Ik denk qua verschillende volkeren die vechten, dat dat meer bij Homeros is.
14. Pieter – Jan schreef dat het gaat over de wispelturigheid van de goden. Vond je dat bij
Imme Dros voornamelijk of bij Homeros?
15. PJ: Bij beiden, ze gaan met mensen om als “nu gaan we dat eens in hun oor fluisteren, de
volgende keer iets anders.” Ze veranderen constant van gedacht, bij zowel Homeros als
Dros.
16. Vindt iemand daar wel een verschil Homeros-Dros
17. Bij Imme Dros is het wel zo dat Ares meer komt zagen bij Zeus voor verschillende dingen.
18. Ik las een paar keer dat de goden bij Imme Dros veel aloverheersender voorgesteld
worden.
167
19. E: Ik vond juist van niet. Bij haar is het zo dat de goden niet opkunnen tegen het lot, bij
Homeros is het meer zo dat de goden het lot bepalen.
20. PJ: Bij Imme Dros is het ook zo dat de goden denken we kunnen er toch niets aan
veranderen, we kunnen wel proberen, Ares kan wel proberen zijn dochter te beschermen,
maar uiteindelijk kan hij er toch niets tegen doen. Dus is dat ook niet aloverheersend.
FRAGMENT 3.3
1. O: Hij was brutaal tegen alle anderen, wil alles voor zichzelf, hij houdt alleen rekening met
zichzelf. Hij schat zich ook hoger.
2. Hij is de leider en misdraagt zich en dat heeft gevolgen voor de gewone soldaat.
3. O: Ja, de soldaten moeten maar lijden, als hij maar zijn zin heeft. Hij wordt zo aanvaard
door de soldaten vanuit zijn positie
4. Inderdaad. Hoe zou je zijn karakter nog omschrijven?
5. O: Hij is eigenzuchtig, heeft een hoge dunk van zichzelf, is impulsief, wordt snel boos,
heeft het gevoel dat hij alles weet, maar uiteindelijk…
6. Zeer goed gezien. Hij misschat inderdaad vaak de situatie.
7. Wat vind je van de manier waarop Imme Dros zijn karakter heeft getekend?
8. O: Bij Dros is hij meer een kindje, maar het komt tamelijk goed overeen.
FRAGMENT 3.4
1. M: Hij komt op voor zijn rechten en die van zijn soldaten tegenover Agamemnon. Hij vindt
dat zij de echte totstandbrengers zijn van al die rijkdom.
2. Wat is er belangrijk voor Achilleus?
3. Hij zit in met zijn medesoldaten, hij is emotioneel en als er iets misgaat werkt hij dat
meestal uit met wraak en agressie.
4. Ik heb ook een ander citaat gekozen op p. 144. Omdat dan Patroklos sterft en hij is eerst
radeloos, weet niet wat te doen en uiteindelijk komt hij tot de conclusie zich te wreken.
5. Ik koos Patroklos als ander personage, omdat hij zijn beste vriend is en Agamemnon
omdat beide karakters echt botsen.
168
FRAGMENT 3.5
1. A: Ik stel mij Zeus voor als de vader van Ariël, van de kleine zeemeermin, zonder staart
natuurlijk, in een wit gewaad en op wolkjes. Ook met die fruitmand ernaast en de vrouwen
rond zich. Ik heb een citaat dat zijn karakter illustreert: ”Zeus hing voor één keer aan mijn
lippen toen ik vertelde over de toestand in Ilios.” dat heeft Ares gezegd. “Voor één keer”
dat wil zeggen dat hij eigenlijk nooit naar Ares luistert, dat hij echt wel boven hem staat en
de grote god is, maar langs de andere kant komt hij eruit als een klein kind dat naar een
verhaaltje aan het luisteren is. Hij is de grote ster en belangrijk, maar eigenlijk is hij toch
nog een beetje kinderachtig.
2. Groot verschil met Homeros?
3. A: Ik vind van wel, hij komt ook veel meer aan bod en komt er kinderachtiger uit. Bij
Homeros is het meer dat typische beeld van een godheid.
4. A: Andere personages; Hera, fragment met Hera waar ze eerst ruzie hebben en dat Zeus
Hera verleid en dan krijgt Hera toch haar zin. Dus dat is eigenlijk altijd hetzelfde dat ze
altijd ruzie maken, maar Hera kan gedaan krijgen wat ze wil. Ares: Maakt duidelijk dat hij
een gewone god is en dat Zeus veel hoger staat.
FRAGMENT 3.6
1. PJ: Hij komt klagen bij Zeus omdat zijn zus iets gedaan heeft dat hij niet leuk vindt. Hij
komt echt over als een kwaad klein jongetje dat wil dat zijn papa tegen zijn zus gaat
zeggen dat ze dat niet mag doen en dat hij dat mag doen.
2. Je hebt het over Homeros?
3. PJ: Ja, maar bij Imme Dros komt het ook zo over, want hij huilt en komt tegen zijn knie
zitten en zegt wat Athene allemaal heeft gedaan, “ze heeft Diomedes tegen mij opgehitst,
hij heeft mij gestoten en ik heb pijn.” Het komt eigenlijk bij alletwee vrij „ongods‟ over.
Vanuit andere verhalen krijg je meestal een idee van Ares als de grote, stoere god. Maar
eigenlijk komt hij over als
4. W: een klein ventje
5. PJ: Nee, nog altijd grof gebouwd, maar wel een met een klein hartje.
169
6. PJ: Als andere personages had ik Agamemnon, omdat ik vond, hij mag misschien wel
dictatoriaal overkomen, maar hij slaagt er toch in gedurende die tien jaar die immens grote
legers bij elkaar te houden en daar te houden en toch Troje in te nemen. Misschien wel
met behulp van anderen, maar hij doet het toch…
7. PJ: Dan had ik nog kleine Aias, degene die altijd vanachter het schild van grote Aias werkt
omdat hij eigenlijk een klein sluw ventje is. Ik vond dat wel leuk dat hij ook een kans krijgt.
Mag ik de afbeelding tonen? Ik weet dat het er een beetje fantasy-achtig uitziet
8. St: dat vind ik dus echt raar, eerst breek je hem af…
9. PJ: Maar ja, ik vind dat hij zo overkomt. De afbeelding is, hoe je hem je zelf zou
voorstellen: Hij is nog altijd die stoere bink, maar hij heeft een klein hartje en hij komt
wenen als ze hem pijn doen.
10. Wat vond je van Imme Dros haar karaktertekening?
11. Dat het veel erger nog was, dat hij al bijna niet meer als de stoere jongen overkwam,
maar dat hij echt met een klein hartje overkwam en bij het minste… en ook geen aandacht
krijgt van zijn vader, aandacht gaat zoeken, nog geen aandacht krijgt en al blij is als hij
eens tegen zijn knie mag zitten en klein schouderklopje krijgt.
FRAGMENT 3.7
1. W: Ik heb dit prentje gekozen omdat ik denk dat Hera het typische soort fotomodel is, die
aantrekt, ook wel een beetje schoon is, maar niet echt. Een beetje scherp in haar gezicht,
die vooral goed weet hoe ze dingen kan krijgen door mensen te manipuleren. Ze is koel
en ze heeft altijd haar doel voor ogen. Ze deinst er niet voor terug om haar charmes te
gebruiken.
2. Dat kwam ook voor in het stukje tekst dat je kreeg. Dat ze Zeus verleidt.
3. W: Ja, en ik koos ook het stukje dat ze gaat bij Afrodite om die gordel te gaan halen. Ik
heb dat vergeleken met het stuk bij Homeros. Daar werden meer de verhoudingen
weergegeven, ze is de grote godin die bij Afrodite komt. Het is haar stiefdochter en ze
waren wat bitsig tegen elkaar. De verhoudingen waren veel beter weergegeven. Bij Imme
Dros daar komen die verhoudingen niet uit. Bij Homeros beveelt ze echt dat ze dat moet
doen en daarom doet Afrodite het ook.
170
4. PJ: Die afbeelding van dat meisje past toch eigenlijk niet.
5. W: Ik had het niet over de kleren.
6. PJ: Ja ik weet het, maar Hera is, als je eens nadenkt, toch meer de moeder. Ze is een
oudere vrouw, ze houdt misschien wel haar eeuwige jeugd.
7. W: Zie je Zeus al vallen voor iemand die zo oud is.
8. E: Hij bedriegt haar toch.
9. W: Hij ziet haar nog altijd graag. Je kan iemand graag zien en toch…
10. O: Maar Hera is toch een gewone huisvrouw
11. W: Dit kan toch perfect je moeder zijn, ze kan toch geen twee meter breed zijn.
12. E: Maar nee, een stevige vrouw, niet dik met brede schouders.
13. W: Zeus is breed en daarom juist zoekt hij iemand die fijn is.
FRAGMENT 3.8
1. E: Ik heb iets getekend. Ik stel mij Hera voor als een kat, een kwaaie kat. Katten zijn valse
beesten, eerst zijn ze heel lief en als je ze aait beginnen ze plots te bijten. Dat vind ik ook
van Helena, op het ene moment is ze heel lief en op het ander moment is ze echt een
bitch.
2. Bij Homeros en bij Imme Dros of ergens meer of minder?
3. E: Bij Imme Dros is dat zeer uitgesproken dat ze wispelturig is en bij Homeros is dat iets
minder. Ik kan ze mij daar voorstellen als een serieuze vrouw die zo toch nog ietwat
intellectueel is, maar bij Imme Dros niet.
4. Denk je niet dat Afrodite haar liefde bepaald en dus kan verantwoordelijk zijn voor die
wispelturigheid?
5. E: Nee, dat heb ik ook gevonden in mijn uitspraak. Afrodite belooft aan Paris de eeuwige
liefde van de mooiste vrouw van de wereld. Maar in mijn fragment zegt ze “ik wil u dood, ik
ga niet naar die deserteur.” Voor eeuwige liefde vind ik dat vrij magertjes.
6. (iedereen lacht)
7. PJ: Op een bepaald moment na tien jaar zegt ze ook, als ze Odysseus helpt, dat haar
grootste liefde en haar bevlogen liefde over is en dat ze liever zou hebben dat het voorbij
was en dat ze terug kon gaan waar ze hoorde. Voor eeuwige liefde… het is ook die
171
wispelturigheid. Op een gegeven moment echt bij Paris blijven, niet willen dat hij sterft en
op een ander moment daar weer weg willen. Niet weten wat ze wil, of wel weten wat ze
wil, maar veranderen van gedacht.
8. Ik had er ook wat uitgehaald dat haar liefde wat opgelegd is door Afrodite, omdat zij het
beloofd heeft aan Paris. Op dat moment voelt ze dan wel die hartstochtelijke passie, maar
een beetje tegen wil en dank.
9. PJ: In het begin is er inderdaad die passie, maar eens die passie uit de relatie is, voelt ze
eigenlijk niets meer voor hem.
10. O: Het is geen echte liefde.
FRAGMENT 3.9
1. S: Ik had een stuk waarbij Paris in het paleis zit bij Helena, terwijl zijn manschappen aan
het strijden zijn. Hij zit daar op zijn gemak een beetje te genieten en Hektor komt binnen
gestormd en zegt: “Kom meedoen, de manschappen zijn aan het sterven en jij zit hier niks
te doen.” En hij krijgt hem mee. Dat was zowat het stukje. Paris wordt hier voorgesteld als
verwaand. Dit is de prent die ik gekozen heb. (toont)
2. Heb je een verschil gezien bij Imme Dros.
3. S: Ik kan natuurlijk enkel vergelijken op basis van de passage. Ik vond dat Hektor zeer
streng werd voorgesteld, terwijl Paris meer een houding had van “god schept de dag,”
vandaar de prent.
4. heb je het stukje ook concreet vergeleken?
5. S: Ja, in dit stukje is hij op zijn gemak, terwijl in Ilios van Imme Dros gaat hij gewillig mee
met Hektor en hij haast zich zelfs. Hij ging veel gemakkelijker mee, had ik de indruk, bij
Imme Dros, dan bij Homeros. In de Ilias wordt hij verplicht echt door Hektor om mee te
gaan. Hij zegt hier bij Homeros. “wacht ik ga mee, of nee ga maar al, dan kom ik wel
achter en spoedig haal ik u in.”
6. Ja, hij is weinig vastberaden.
7. St: weinig? Als hij mee wil?
8. Ja, maar hij zegt wacht, of nee ga maar. Hij reageert toch niet kordaat?
9. PJ: Hij weet dat hij mee moet, maar hij wil niet.
172
10. S: Hij zegt ga maar al, ik kom wel af.
11. PJ: Hij weet dat hij verplicht is om mee te komen, maar het idee speelt “moet ik nu echt
gaan?”
12. St: En je twee personages?
13. S: Hektor en Helena. Hektor is zeer veeleisend van Paris en verplicht hem om mee te
gaan en Helena is op een andere manier invloedrijk op Paris, zij is meer zalvend, terwijl
Hektor echt eisend is. Ze willen alletwee hetzelfde doel, maar ze pakken het op een
andere manier aan.
FRAGMENT 3.10
1. St: In mijn fragment ging het over Hektor die afscheid neemt van Andromache om te
gaan vechten en bij Homeros troost hij haar en zegt hij dat hij weg moet gaan en dat hij
dapper moet zijn, ter wille van haar, van zijn moeder en van zichzelf, maar hij troost haar
ook dat hij echt van haar houdt, boven alles, boven de liefde voor Troje. Bij Imme Dros
zegt hij ook dat hij weg moet gaan, maar hij troost haar niet echt. Hij zegt: “als ik moet
sterven, dan kan ik er toch niet aan ontkomen, dus ik moet gaan vechten.”
2. St: Ik heb Paris en Achilleus. Paris omdat hij zijn broer is. Ik vond wel dat hij nogal
beschermend was. Hij zegt dat anderen niet mogen zeggen dat hij is weggelopen van
schrik, omdat hij echt goed gevochten heeft en tegenover Achilleus, is hij zeer vijandig. Ik
heb nog een citaat op p. 140, als hij juist Patroklos heeft gedood en dan zegt Patroklos
“Achilleus zal je doden” en dan zegt hij “Reken daar maar niet op! Ik zal hem eerder
doden!” Dus dat hij overmoedig is.
FRAGMENT 3.11
1. Het begint op het moment dat Agamemnon een schitterend idee heeft om te zeggen dat
ze naar huis gaan om de mannen hun strijdlust aan te wakkeren, maar ze gaan dan
effectief naar de schepen toe om naar huis te gaan. Odysseus redt dan de situatie en bij
Dros doet hij dat met korte, krachtige zinnen en maakt hij quasi geen onderscheid wie wie
is. Bij Homeros geeft hij toch een kleine redevoering van een regel of vijf, waarin hij
onderscheid maakt tussen grote mannen en mannen met lage rang. Dat is zowat het
173
belangrijkste verschil. Als twee personages heb ik Nestor gekozen, omdat dat zijn goede
vriend is en Palamedes, die geen goede vriend is van Odysseus.
2. Mijn afbeelding is van Penelope die verlangend staat te kijken naar ergens in de verte. Hij
listig, inventief, origineel, een beetje de ingenieur van de bende.
FRAGMENT 3.12
1. Ik heb op die ander twee blaadjes enkele citaten uit het boek verzameld. Ik heb degene
ook opgenomen die jullie hebben opgeschreven. Ik zou eens willen kijken welke
thematiek daarin naar voor komt en waar Imme Dros de nadruk heeft op gelegd. Imme
Dros heeft gekozen voor een nieuw perspectief om het verhaal te vertellen, ze heeft het
laten vertellen door Ares. Ik heb enkele fragmenten uitgehaald waar uit naar voor komt
welke dingen Ares benadrukt.
2. (Stefanie leest fragment 1)
3. PJ: Ik denk dat daar vooral in naar voor komt dat oorlog de schuld is van mensen, dat het
echt de mensen zijn die de aanleiding geven tot oorlog. Dat dat eigenlijk niets met de
goden te maken heeft.
4. W: Maar de goden bepalen dat toch wel.
5. PJ: Hij komt als hij bezig is, zegt hij. Het is een beetje zoals Pietje de dood of M,agere
Hein, die komt en ervoor zorgt dat de mensen doodgaan. Maar degene die de aanleiding
geven zijn toch de mensen. Dat wil hij daarmee zeggen.
6. A: Het komt mij zo over als iemand die aan het einde komt en zich dan mee inleeft in wat
er aan het gebeuren is.
FRAGMENT 3.13
1.
Wouter, jij haalde dit citaat aan: Oorlog is zoals liefde, hevig en recht op het doel af
2. W: Dat vond ik echt sterk, echt mooi.
3. Wie vond dat slecht?
4. F: Ik
5. W: Kijk Freek, eerst heb je een tegenstelling en dan heb je een parallel. Dat is toch
prachtig…
174
6. F: Dat spreekt mij niet aan. Ik vind oorlog net niet als liefde, ik vind dat het
tegenovergestelde. Ik vind dan de vergelijking die ze dan een beetje probeert te trekken
niet goed, niet passend.
7. PJ: Het zijn toch twee dingen die je niet echt met elkaar linkt.
FRAGMENT 3.14
1. (Stefanie leest fragment 13)
2. PJ: Ik vind dat dit fragment over erfelijkheid gaat.
3. St: Ja, DNA, zeker.
4. PJ: Maar nee, niet DNA. Bijvoorbeeld overleven van een soort gevoel. Het gaat hier niet
over het uiterlijk van Hefaistos of Ares, maar wel over de dingen die ze doen. Omdat Ares
vraagt “ben ik daar zelf verantwoordelijk voor of is daar iemand anders verantwoordelijk, jij
of uw vader of iemand uit de familie?”
5. Ja goed gezien, ook een soort voorbestemdheid.
6. PJ: Noodlot.
7. Ja, daar sluit hetvolgende fragment bij aan. Lees jij eens, Stefanie?
8. (Stefanie leest fragment 14)
9. Hier zien we wat Pieter-Jan daarnet zei. De goden willen wel, maar kunnen er niets aan
doen. Ares is god van de oorlog, maar hij kan er zelf niet aan doen dat hij dat zo geweldig
vindt.
10. Is het iemand opgevallen dat “de wil van Zeus” vaak in het boek van Imme Dros
voorkomt? Ik heb een paar citaten verzameld waarin dat voorkomt. Het wordt vaak
gezegd, “het is de wil van Zeus, dus moet het zo.”
11. S: Dat is mij niet opgevallen.
12. PJ: Maar nee, want moest de wil van Zeus sowieso wet zijn, dan zou hij het noodlot ook
bepalen.
13. Juist, eigenlijk zijn er heel wat krachten die met elkaar in strijd zijn en iedereen moet zien
waar zijn positie is en wat hij kan. Ik vind dat Imme Dros dat er mooi heeft uitgelicht.
Daarom heb ik enkele citaten onder elkaar gezet, omdat ik vind dat ze zaken die zeker
ook in Homeros aanwezig zijn, er heeft in verwerkt.
175
14. PJ: Als je nu teruggrijpt naar de doelgroep, als dat voor 13 jaar geschreven is, dan zullen
die dat er misschien niet uit halen. Je hebt wel door dat de mensen iets willen en dat Zeus
iets wil, maar misschien niet expliciet.
FRAGMENT 3.15
1. Hebben jullie er iets aan gehad?
2. W: Aan de besprekingen. We hebben er meer uitgehaald dan we er eigenlijk in zagen.
3. Als je zegt dat je er meer hebt uitgehaald, is dat dan door het boek of door de
besprekingen.
4. in koor: door de besprekingen
5. St: Ik had er nooit zo ver over nagedacht.
176
Focusgroep 2: Odysseus
ODYSSEUS 1
FRAGMENT 1.1
15.
Heb je het boek met plezier gelezen?
16.
Alg: Ja
17.
J: ook vooral omdat je wist wat er ging komen. Je weet wat je gaat lezen, maar toch is
het zo…je weet er nog niet alles van.
18.
Cé: het is gewoon interessant om de mythes te lezen die je nog niet kent.
19.
Was er veel nieuw bij?
20.
Alg: Soms, ja toch, mja
21.
Voor iedereen toch een beetje.
22.
Alg: Ja.
23.
Guillaume: bijvoorbeeld al zijn avonturen die werden verteld
24.
Wie heeft de Odyssee al gelezen
25.
Carl steekt zijn hand op. Guillaume zegt dat hij de eerste twintig pagina‟s heeft gelezen.
Iedereen moet het boek lezen voor de les Grieks.
26.
Carl: er is wel een verschil qua inhoud.
27.
G: ik heb de eerste 20 pagina‟s gelezen van Schwartz en er staan echt veel meer details
in.
28.
E: het is veel letterlijker. Imme Dros is populairder en wat vervormd.
29.
Hoe beoordeel je de vervorming globaal?
30.
C: Het leest veel vlotter
31.
J: ja, het is wel makkelijker te lezen
32.
Maakt dat de lectuur aangenamer?
33.
verschillende lln.: Ja
34.
J: ja, gemakkelijker dan als je door bijzinnen moet lezen. Als je gewoon aan het lezen
bent en er zijn minder bijzinnen, dan is dat wel soms beter.
177
35.
E: Ja, maar als je een letterlijke vertaling wil hebben of zo een beetje hoe … dan lees je
beter Homeros.
36.
Waarom denk je dat iemand dit boek graag zou lezen?
37.
C: omdat er niet zo van die moeilijke epitheta in staan. Bijvoorbeeld, „de snelvoetige‟ op
de duur begint dat tegen te steken voor iemand die toch niet weet waaruit het komt.
38.
G: Het is vlotter
39.
M: Het zijn kleine hoofdstukjes.
40.
LDP: Dan ga je er al van uit dat ze het origineel zouden lezen, maar het boek op zich…
41.
J: Ik denk als ze het origineel niet kennen en ze het in de vertaling van Schwartz zouden
lezen dat ze gauw zoiets zouden hebben van… dat lees je niet uit als je het niet kent.
Maar nu is het meer alsof je een gewoon boek leest
42.
C: Het is in romanstijl geschreven
43.
LDP: Als je er iets meer wil over weten, is het, denk ik, wel leuker om Imme Dros te
lezen
44.
C: Als je details wil lezen niet
45.
Als je er op voorhand niets van weet zal je dus makkelijker naar Dros grijpen.
46.
(Iedereen beaamt)
47.
E: Ik denk dat je bij het origineel meer moet herlezen voor je het snapt.
48.
E: Het zijn bij Imme Dros ook verschillende vertelvormen. Soms is het dagboekachtig,
bijvoorbeeld wanneer Athene zegt: “Zeus, Athene hier.” Ook is het sprookjesachtig in het
begin. Bij Telemachos in het begin die als kleine jongen in het begin aan zijn grootvader
en aan anderen vraagt het verhaal te vertellen. Daardoor leest het verhaal vlot.
49.
G: Telemachos wordt in dit verhaal als een kind van 12 afgebeeld. In de eerste pagina‟s
bij Schwartz, wanneer hij zegt tegen de vrijers dat ze moeten stoppen. Bij Dros wordt
gezegd dat hij dat niet durft. Dat is dus eigenlijk een fout en overdreven.
50.
C: Het eerste wat mij is opgevallen is dat bij Homeros zijn reisverhalen worden verteld bij
de Faiaken.
51.
(Anderen beamen: hier in bed bij Penelope verteld.)
52.
C: Ook de Kykoniërs zijn weggelaten
178
53.
E: Ja en het is ook sprookjesachtig verteld: bijvoorbeeld “Krak! Boem!”
54.
G: avonturen zijn ingekort tot drie pagina‟s
55.
C: „Het verhaal van de Cycloop wordt twee keer verteld, terwijl andere zaken in een paar
zinnen worden uitgelegd.
56.
Waarom, denk je?
57.
G:verschillend standpunt
58.
S: dat doen veel schrijvers
59.
Kan het aanvulling zijn als je het origineel niet gelezen hebt?
60.
Allen:niet echt
61.
L: eerder een inleiding
62.
Bijvoorbeeld voor lezers die geen achtergrond hebben.
63.
J: Schwartz lees je dan echt niet uit en dit wel.
64.
G: het blijft moeilijk voor wie er totaal niets van afweet, dan verwissel je snel al de
namen.
65.
LDP: door die lijst achteraan…
66.
G: Je kan toch moeilijk elke keer gaan kijken
67.
LDP: Als je er in het begin niets van weet, is dat toch handig.
68.
Is de lijst noodzakelijk?
69.
J: zeker als je er totaal niets van weet. Ik denk dat je ze bij de Ilias meer nodig hebt.
70.
E: ze verandert wel veel van vertelperspectief. Als je zonder achtergrondkennis begint te
lezen denk ik dat het soms wel moeilijk is te weten wie er aan het praten is.
71.
Anderen: ja
72.
Was dat voor jou ook zo?
73.
E: voor mij niet echt. Ik had al een beetje achtergrond.
74.
J: altijd uit ik-perspectief. Je wist niet altijd goed wie die ik dan was.
75.
LC: soms pas na een halve pagina.
76.
LDP: Ik vond dat soms wel interessant, dat je eerst niet echt weet wie er aan het praten
is.
77.
Scherpt aandacht aan.
179
78.
G: Ik vond het sowieso vrij duidelijk.
79.
Vond iemand het storend?
80.
M: heel soms eens
81.
Kan het een vervanging van het origineel zijn?
82.
algemeen: nee
83.
J: een vervanging in die zin dat iemand die er niets van kent… dan wel.
84.
C: geen volwaardige vervanging
85.
E: veel dingen zijn anders.
86.
Doet ze recht aan het origineel?
87.
C: voor jongereneditie wel
88.
Welke leeftijd?
89.
G: afhankelijk van de voorkennis
90.
E: tussen de twee, te jong, bijvoorbeeld lagere school: te moeilijk; te oud, te kinderlijk.
91.
LDP: Ik vind het niet zo kinderachtig. Jullie vinden dat allemaal. Ik vond dat echt niet. Ik
denk dat mijn moeder, die economie heeft gestudeerd, haar aandacht zou moeten
scherpen om dit te kunnen volgen. ik vind het niet zo kinderachtig
92.
G: kinderlijke wordt geaccentueerd door de prentjes
93.
anderen; ook Lien De Paepe beamen
94.
C: 12 tot 18
FRAGMENT 1.2
1.
Wat vinden jullie van de prentjes?
2.
allen: niet mooi, afschuwelijk
3.
LDP: nogal vaag soms. Je weet niet goed wat het is. ze dragen absoluut niet bij tot het
feit dat je beter het boek kan begrijpen.
4.
Voegt het echt niks toe?
5.
allen: nee
6.
M: je moet eerst de tekst lezen om de tekening te begrijpen.
180
FRAGMENT 1.3
1.
Wat zou kunnen storend zijn?
2.
C: het te eenvoudige. Op een bepaald moment zegt ze “Alle goden op een roeibank”. In
het Grieks zal zoiets er echt niet staan.
3.
LDP: Ik denk dat dat meer het verschil is tussen dat wij Vlamingen zijn en zij Hollands.
4.
anderen: ja, zeer Hollands
5.
S: ik vind dat ze soms ook te vlot wil zijn, haar onderwerp laat ze helemaal weg en dat
doet ze vaak.
FRAGMENT 1.4
1.
G: Soms vond ik ook dat haar komma‟s verkeerd geplaatst waren. Bijvoorbeeld „dat
Agamemnoon Atreuszoon…‟
2.
J, L : jaa. J: Atreuszoon, steeds aan elkaar, altijd de zoon aan de naam van de vader.
3.
misschien omdat dat in het Grieks ook in één woord wordt geschreven?
4.
J: Ja, maar dat klopt dan niet, want dat zou ze dan te letterlijk vertalen in haar o zo vrije
vertaling van andere zaken.
5.
E: Ik vond het wel raar dat ze probeert modern te vertalen en voor sommige dingen toch
teruggrijpt naar een oud woord.
6.
G: „alle goden op een roeibank‟ dat is zoals „alle gekheid op een stokje‟, raar
7.
E: ja hier is het ook wel raar: knijp eens in mijn arm Peisistratos, dit kan niet echt zijn.
8.
G: dat doe je toch niet
9.
S: te vlot, iets te simplistisch ook
10.
Soort het jullie dat er dingen van nu in voorkomen?
11.
S: dat past zo niet
12.
E: het soms wat een mengelmoes van oud en nieuw
13.
G: vooral bij de benamingen is het oud, maar dat is misschien wel beter.
14.
(anderen beamen)
15.
E: anders zou het moeilijker zijn om echt te volgen.
181
16.
C: Wat ook wel goed is, is dat ze er geen al te lange Homerische vergelijkingen heeft in
opgenomen.
17.
S: Ja dat is goed
18.
(anderen beamen)
19.
J: en ze heeft er soms zo van die letterlijke dingen uitgenomen
20.
G: bijvoorbeeld de uitspraak van Achilles in het dodenrijk, dat staat er echt in.
21.
zijn er nog letterlijke dingen opgevallen?
22.
J: Odysseus met de duizend listen
23.
S: epitheton gebruikt ze veel
24.
LDP: bijvoorbeeld „de snelvoetige‟
25.
Vonden jullie het grappig?
26.
allen: ja, ja soms wel
27.
G: ik vond die godenvergadering wel grappig
28.
L: die ruzie tussen de Hera en Afrodite, wanneer ze bekvechten
29.
E: Ja en ook als ze ruzie maken om Telemachos, of hij verliefd mag worden op Helena
of niet.
30.
Heeft iemand een citaat uitgekozen?
31.
C: de ruzie tussen Athena, Hera en Afrodite, dat vond ik wel goed geschreven, op p.
281: Ja, omdat dat eigenlijk de oorzaak was van alles.
32.
S: p.367 wanneer Penelope de trap afloopt om die mannen echt te laten zien hoe knap
ze is en dat ze echt willen trouwen. Het enige liedje dat ik mooi vind. De andere vind ik
niet gepast en ook kinderachtig. „Scheepje, scheepje vaar naar Troje.‟
33.
nog mooie of vervelende stukjes?
34.
S: scheepje vaar naar Troje, dat vind ik echt belachelijk.
35.
Zou dat kunnen minder belachelijk zijn voor iemand die jonger is?
36.
G: die gaan dan denken dat die mensen dat echt zo gezongen hebben.
37.
L: Dat heeft ook geen waarde in het verhaal
38.
J: Ik vind dat het eigenlijk zelfs belachelijk maakt
182
39.
C: Het ridiculiseert een beetje. De diepgang gaat eruit.
40.
Waar heb je dat nog dat de diepgang eruit gaat?
41.
C: de diepgang gaat wel automatisch weg als al de stijlkenmerken eruit zijn.
42.
….(nog voorbeelden over de liedjes: die mogen er allemaal uit)
43.
C: Verklarende namenlijst interessant en uitgebreid.
44.
G: geeft er ook de uitspraak van de namen er ook bij.
45.
Wat hebben jullie al in het Grieks gelezen?
46.
Lotofagen, aanhef, kannibalen erachter, stuk van het weefgetouw,
47.
Als je stukken gelezen hebt en je komt ze tegen, ben je dan aandachtiger?
48.
J: Ja maar ik heb het soms niet helemaal beseft dat ik dat eigenlijk tegenkwam. Je zoekt
er dan naar, maar ik ben maar één stuk echt tegengekomen. Dat van de duizend listen.
Ergens in het begin.
49.
G: Als je de lotofagen tegenkwam, dan wist je wat ging komen, maar het is echt niet te
vergelijken met wat je echt vertaald hebt.
50.
M: Dat stuk was zwaar ingekort.
51.
J: Hier, “zing van de man van de duizend listen muze en van zijn sluwste list die Troje,
de stad…” Dan had ik zoiets van… dat zegt mij wel iets.
52.
C: Meneer Cool had ons allemaal verschillende vertalingen gegeven van hetzelfde stuk:
van Aafjes, De Roy van Zuydewyn, van Schwartz
53.
Wat viel je dan vooral op bij dit stukje, Julie?
54.
J: Je begint te lezen en je herkent dat zo.
55.
Cé: Het is wel niet helemaal hetzelfde.
56.
J: Het deed me er gewoon aan denken, met Troje er zo naast.
57.
Merk je er nog iets speciaals aan?
58.
(geen reactie)
59.
Er zijn soorten vertalingen…
60.
G: We waren het er unaniem over eens dat die van Imme Dros de minste was.
61.
Er is inderdaad veel kritiek gekomen op haar vertaling. Jullie hebben dat stuk vergeleken
en iedereen was er mee akkoord dat haar vertaling de minste was?
62.
LDP: Ik vind dat niet.
183
63.
G: Meneer Cool heeft ons een beetje gemanipuleerd.
64.
Als de leraar ertegen is, neem je al snel die mening over.
65.
LDP: Ja, hij zei “ze maakt het allemaal wat leuk”, maar uiteindelijk vond ik dat wel mooi
geschreven.
66.
G: Ja, maar als vertaling
67.
LDP: Het valt te zien hoe je het opvat. Als je een vertaling moet hebben om te
vergelijken met je Griekse tekst, hoe wij die kunnen vertalen, is het slecht, maar als je het
als vertaling bekijkt om te lezen, denk ik dat het makkelijker is om die van Imme Dros te
lezen.
FRAGMENT 1.5
1.
M: Wat ik nog leuk vond was p.282, die twist tussen Hera en Afrodite als ze dan zeggen
„Voor de mooiste beloning‟, dan is er zo vrede tussen die twee. Dat vond ik wel leuk
gedaan. En op het einde, wanneer Odysseus en Telemachos met de vrijers vochten,
vond ik dat ze plots zo slecht werden afgebeeld. Er wordt vermeld dat die of die toch nog
lief is geweest en Odysseus strijdt dan toch nog zo koelbloedig verder. Zo was het
precies of hij dat onterecht deed, terwijl ik toch vond dat ze dat eigenlijk wel verdiend
hadden. Het is plots raar, alsof ze er plots medelijden voor vraagt, op het einde van het
boek. Natuurlijk zijn niet al de vrijers even slecht en het kan misschien net iets reëler
klinken, maar dat is ook wel raar. Het gaf mij een tegenstrijdig gevoel.
2.
Vond jij dat ze het verdienden vermoord te worden?
3.
M: In de Griekse wereld kan dat, misschien niet in de onze.
4.
Cé: Moesten ze dat niet gedaan hebben, ze zouden zelf vermoord worden.
5.
G: Poseidon zegt de hele tijd tegen de goden dat Odysseus niet mag vrijkomen. Het is
eigenlijk zijn schuld dat hij zo lang moet rondzwerven omdat hij zijn zoon blindgemaakt
heeft, maar als hij naar zijn zoon gaat om erover te praten zit hij te zeggen dat het zijn
eigen schuld is.
6.
C: Ik vind dat het hoofdpersonage bij Imme Dros Telemachos is.
7.
(anderen beamen)
184
8.
S: Uit hetgeen ik gelezen heb in de vertaling van Schwartz, komt echt wel naar voor dat
Odysseus het hoofdpersonage is
9.
G: Dit is meer een gezinsverhaal. Het centrum is Ithaka en van daaruit vertrekt het
verhaal
10.
E: Het gaat echt om Telemachos die opgroeit en zo verandert doorheen de tijd.
FRAGMENT 1.6
1.
Herinneren jullie zich naast het verhaal over het Parisoordeel nog andere verhalen uit de
mythologie die in het boek verwerkt zijn?
2.
G: Ja, eigenlijk wel. In de godenvergadering zijn er eerst de aanzoeken, van Sisyfos die
vraagt of hij toch één keer in het jaar zijn lippen nat mag maken en ook over
Agamemnon.
3.
J: Ja, en Hefaistos die van de berg werd gegooid
4.
G: Ja, en Hefaistos die Ares en Afrodite met een net…, dat stond er ook in, er stond veel
in.
5.
JDP: Ja en ook een stukje van de Ilias dacht ik met de schepen. Wanneer ze Odysseus
kwamen halen met de bond
6.
M: en ook een stukje van het paard van Troje, in de buik.
7.
Is iedereen ermee akkoord dat er meer informatie in verwerkt is?
8.
allen: ja
9.
Vind je dat ze de vele mythes er goed in verwerkt heeft?
10.
allen: ja
FRAGMENT 1.7
11.
S: Voor Odysseus naar huis gaat vertelt hij al zijn reizen en hier is het pas op het einde,
nadat de vrijers vermoord zijn.
12.
Was dat iedereen opgevallen bij het lezen dat dat op een andere plaats stond?
13.
allen: Ja
14.
Een goede keuze?
185
15.
G: Dat is eigenlijk het onderwerp waarrond het moet draaien, zijn omzwervingen. Het
komt nu op het einde.
16.
J: Zo wordt de aandacht meer gevestigd op Telemachos en niet op zijn omzwervingen.
17.
C: Het is zwaar ingekort
18.
J: Ook het hele verhaal bij de Faiaken, wanneer hij begint te vertellen, dat zit er dan ook
niet echt in. Dat hoeft dan ook niet.
19.
Dat stuk is dus zwaar ingekort
20.
Cé: Ik vond dat wel spijtig
FRAGMENT 1.8
1.
J: Op het einde had ik zo het gevoel, ik zit nu aan de laatste pagina‟s en nu moet ik nog
al die avonturen lezen.
2.
anderen beamen
3.
M: Ik vond het een beetje vervelend, want dat was in één stuk. De rest was in kleine
stukjes.
4.
JDP: eigenlijk had ik een zeer sterke neiging om te zeggen, “ach dat weet ik wel” en
gewoon over te slaan.
5.
Je kende de verhalen al…
6.
JDP: Niet allemaal, maar ik dacht, we weten nu toch al hoe het afgelopen is, dus…
7.
C: Ik had net dat stuk gelezen in de vertaling van Schwartz en ik heb dan dat bij Imme
Dros eerst overgeslagen omdat ik dacht, dat is toch niet nodig.
8.
Is er iets opgevallen dat bij Homeros niet beschreven stond en hier wel?
9.
C: Al die uitweidingen, de twistappel en zo.
10.
Er is een gedeelte echt toegevoegd (niemand vindt het, dus ik moet het aangeven)
Telemachos die verliefd wordt op Helena.
11.
C: Dat vind ik dan toch wel echt fout.
12.
S: Dat hoeft ook niet.
13.
J: Ik had op het einde het gevoel dat Homeros dat niet heeft afgewerkt dat hij daar
plotseling verliefd wordt
14.
S: Het is een verhaal dat totaal niet nodig is, waarom voegt ze dat dan toe?
186
FRAGMENT 1.9
1.
S: Odysseus is ook niet de hoofdrolspeler.
2.
Ze heeft inderdaad de nadruk op Telemachos gelegd.
3.
J: Dan vind ik dat het niet zo goed is uitgewerkt. Als er dan een liefdesverhaal moet zijn,
dan vind ik het raar dat hij zich gewoon omdraait en er wel nog eens aan denkt, maar niet
echt…
4.
LDP: Dan vind ik de titel ook fout gekozen. Ik kon niet echt afleiden uit de kaft en de titel
dat het zo een zware bewerking is.
5.
M: En het feit dat hij verliefd wordt op Helena, door zijn moeder wordt dat bekeken als…
iedereen werd verliefd op Helena, behalve Odysseus. Het zou toch mooi zijn als
Telemachos zo diezelfde sterkte heeft om er niet op verliefd te worden. Nu heeft hij de
zwakte van alle andere mannen.
6.
E: Dat komt toch vaak voor, dat hij zwakker is dan Odysseus, dat Odysseus de beste is
en dat hij niet kan beter worden. Als hij de hoofdrol is, is hij toch niet zo een echte held.
7.
De toevoeging doet dus af aan het karakter van Telemachos?
8.
M: Toch ten opzichte van zijn moeder.
FRAGMENT 1.10
1.
De gebeurtenissen worden op verschillende manieren weergegeven. Bijvoorbeeld “Zeus,
Athene hier! Er is sprake van een noodtoestand.”
2.
(allen lachen)
3.
S: Breaking news
4.
Vind je dat ze het op die manier boeiend heeft gemaakt?
5.
allen: Ja
6.
LC, E: Ja, anders is het altijd hetzelfde.
FRAGMENT 1.11
1.
G: Bij Homeros gaat het niet alleen over een man die aan het rondzwerven is, het gaat
ook over moed en trots en trouw en eer. Bij haar gaat het gewoon over Telemachos.
187
2.
C: Het kan toch niet moeilijk zijn om er meer diepgang in te steken en tezelfdertijd het
niet moeilijker te maken voor mensen die geen Griekse achtergrond hebben.
3.
LDP: Het is misschien gewoon de keuze die ze heeft gemaakt, moest ze die zaken er in
opnemen, zou het niet meer grappig zijn.
4.
C: Ik denk ook niet dat de Odyssee geschreven is om grappig te zijn.
5.
LDP: Het was misschien haar bedoeling grappig te zijn, anders zou ze geen bewerking
maken.
6.
J: Het is ook aantrekkelijker om te lezen als je weet dat er iets grappigs in zit, dat maakt
het aangenamer.
7.
E: Het is beter dat het grappig is, anders zou het een geschiedenisverhaaltje zijn.
8.
Bij de Faiaken had ik het gevoel dat de goden TV aan het kijken waren. Jullie?
9.
S: Dat is een totaal contrast met wat er echt is.
10.
J: precies, “oh ik heb twee afleveringen gemist.”
11.
G: Dat is ook zo op het einde, “kom iedereen, Odysseus gaat een verhaaltje vertellen.”
12.
Verwijzingen naar andere literatuur, iemand opgevallen?
13.
ik lees voor, was niet opgevallen, kennen de teksten wel.
FRAGMENT 1.12
1.
Ik vond Odysseus een spannend boek? Akkoord of niet?
2.
allen: spannend??
3.
S: Het is geen thriller
4.
LC: Als je al weet wat er gaat gebeuren, kan het toch niet spannend zijn? Wij wisten het
al.
5.
J: Wij wisten al vanaf het begin wat er eigenlijk ging gebeuren.
6.
Spanning is voor jullie dat je niet weet hoe het gaat aflopen?
7.
J: Dat kan je niet aan ons vragen, eigenlijk. We kennen het verhaal al zodanig goed.
8.
LDP: Ze heeft dat toch ook niet met de intentie geschreven om spannend te zijn.
9.
M: Als er spanning is, wil je ook tot het einde doorlezen. Op het einde was er dat heel
lange verhaal dat wij eigenlijk al kenden.
10.
S: Het zal allicht spannender zijn dan de originele versie.
188
11.
Moest je de afloop niet kennen, zou je dan meer een gevoel van spanning ervaren?
12.
J: Het is eigenlijk van in het begin al door de goden voorbestemd dat hij gaat terugkeren,
dus je weet al dat Odysseus gaat thuiskomen.
13.
E: Ook als Odysseus als oude man is verkleed, zegt hij sowieso tegen Telemachos wat
er ongeveer gaat gebeuren, dus weet je al hoe het gaat aflopen.
14.
J: Je kent het plan, maar uiteindelijk vraag je je toch af of het gaat lukken of niet.
15.
M: Waar je misschien wel een beetje spanning kan merken is of Penelopeia het dan toch
niet vroeger zal weten door de voedster en of een van de vrijers misschien zal
ontsnappen.
16.
“Straks verdwijnen ze als schimmen naar de onderwereld”, zou iemand die het verhaal
niet kent zich daaraan storen?
17.
G: Hij zou dat niet doorhebben.
18.
C: Dat is een beetje zoals de Da Vinci code, je weet ook dat de hoofdpersoon zal
overleven, toch wil je lezen voor het verhaal zelf.
FRAGMENT 1.13
1.
Ondervond je dan een gevoel van spanning doordat je meeleeft met de personages?
2.
LDP: Ik vind dat je dat gevoel hebt tot 10 pagina‟s voor het einde
3.
J: Het past zo niet
4.
G: Alle spanning is weg en dan… In het boek wordt het ook voorgesteld als het
hoogtepunt van het verhaal, iedereen luistert ernaar: goden, mensen,…
5.
C: Ik denk dat die verhalen op zich ook nog spanning kunnen inhouden, maar nu wordt
het zo vlug verteld dat eigenlijk de spanning helemaal wegvalt.
6.
M: Ook wordt Odysseus doorheen het verhaal als een goede verteller afgebeeld. Ik
vroeg mij op het einde dan af of ze er iets speciaals zou in opnemen, waaruit dat zou
blijken. Ik vond van niet.
7.
C: Zo een listige spreker met woorden lijkt hij mij toch niet uit het boek van Imme Dros.
8.
S: Nee, hij komt er niet echt veel in voor
9.
J: Hij wordt gedurende het boek opgehemeld, maar het komt er op het einde niet echt
uit.
189
10.
E: ze zou verschil moeten maken in de schrijfwijze
ODYSSEUS 2
FRAGMENT 2.1
1.
Wat vind je van het taalgebruik?
2.
G: Hollands
3.
G: Ik vind het grappig
4.
J: Wanneer ze “Boem! Plets!” zegt
5.
LC: Simplistisch
6.
Stoorde jullie dat?
7.
J: Ik vond het wel grappig
8.
S: Ik kon dat niet appreciëren, wanneer er “boem! paf!” in voorkwam
9.
LDP: Je moet niet echt nadenken over zinsbouw.
10.
J: Als het zware zinnen waren geweest met bijzinnen, zou dat niet echt goed zijn.
FRAGMENT 2.2
1.
Merkte je Homerische taal- en stijlelementen op?
2.
G: Soms enkele epitheta
3.
anderen: Ja, soms
4.
Herinner je je een voorbeeld?
5.
G: voortreffelijke Odysseus
6.
C: Odysseus van de duizend listen, hoewel dat er niet staat bij Homeros.
7.
Nee, er staat letterlijk polutropos
8.
C: Ja
9.
Nog?
10.
J. Ik ook, van de duizend listen
11.
G: Bij Telemachos
12.
Ken je het epitheton dat bij Telemachos staat?
190
13.
G: Nee
14.
Verstandig
15.
Vond je dat hier gepast of ongepast?
16.
S: Ik vind, als ze het gebruikt, dat ze het altijd mag gebruiken. Nu gebruikt ze het maar af
en toe.
17.
C: Ja, altijd of niet.
18.
Ze is niet consequent genoeg?
19.
LDP: Als ze dan toch een bewerking maakt, kan ze dat er evengoed uitlaten.
20.
J: Ze laat het er misschien in, omdat het constant terugkomt bij Homeros, maar dan
moet ze het eigenlijk wel altijd doen.
21.
M: Ik vind eigenlijk van niet, want soms, ik denk dat wij, omdat wij een epitheton kennen,
dat erin willen, maar dat andere mensen het gevoel zouden hebben dat het veel wordt
herhaald. Zoals in muziek, als je bepaalde dingen teveel herneemt die speciaal zijn,
worden ze afgezaagd. Voor mensen die eigenlijk niet weten wat een epitheton is,
misschien doet ze het daarom niet overal.
22.
Roept dat de sfeer van het origineel op?
23.
M: Als ze het wel doet?
24.
Ja
25.
M: Ik vind van wel, ik vind het wel leuk als ze het wel doet.
26.
Iedereen?
27.
(Anderen beamen, behalve Lien)
28.
Jij niet Lien?
29.
LDP: Ik vind dat ze het veel beter zou weglaten. Ze kan evengoed, als ze die
eigenschappen wil vermelden, dat in haar tekst verweven; en niet met zo‟n vreemd
adjectief.
FRAGMENT 2.3
1.
Zijn de woordspelingen jullie opgevallen? Herinnert iemand zich een voorbeeld.
2.
Allen: Nee, niet echt
3.
Bijvoorbeeld, Afrodite wordt uitgemaakt voor een stuk zeeschuim.
191
4.
Allen: Nee, niet opgevallen
FRAGMENT 2.4
1.
Stijlregister, daar hadden we het vorige keer al over.
2.
C: Informeel
3.
G: Vlot
4.
S: Te vlot soms
FRAGMENT 2.5
1.
Hoe worden de goden voorgesteld?
2.
Cé: Ze spelen met de mensen en ze maken ruzie om de mensen.
3.
LDP: Een nieuw samengesteld gezin.
4.
G: Eigenlijk wel.
5.
LDP: Ja toch?
6.
(anderen beamen)
7.
LDP: Ze zeggen bijvoorbeeld, “jij bent de lieveling, jij bent niet van mij,…”
8.
Als je vergelijkt met Homeros?
9.
S: Bij Homeros zijn de goden echt de heersers van allemaal en zij beslissen echt over de
mensen. Hier is dat ook wel zo dat ze beslissen over de mensen. Het lijkt soms alsof het
een telefoongesprek is waarin ze beslissen “we gaan met die pop spelen.”
FRAGMENT 2.6
1.
J: Ze dwingen geen respect en macht af als ze onderling kibbelen. Bij Homeros heb je
meer dat gevoel. Hier zijn het net kinderen.
2.
Heb je dan bij Homeros meer het gevoel dat ze de touwtjes in handen hebben?
3.
J: ja (anderen beamen)
4.
M: Misschien ook wel een beetje door de manier van praten. Bij Homeros is dat statiger
en ik denk dat het daarom misschien lijkt of ze meer macht hebben.
5.
Door het verhevene?
6.
M: Ja
192
7.
E: Maar toch kunnen ze kiezen wat ze doen met de mensen, dus langs de ene kant
hebben ze niet zoveel macht en langs de andere kant wel.
FRAGMENT 2.7
1. Is er een groot verschil in de voorstellingswijze van de helden?
2. J: Ik vind dat Menelaos heel positief overkomt. Ik heb er nog niets over gelezen in de
Odyssee. Ik ken hem enkel uit de Ilias, daar was hij een lompe brute vent.
3. Hoe is hij hier?
4. Hij was zo vriendelijk tegen Telemachos, vraagt hem om te blijven
5. C: Er zit niet zoveel dramatiek in. In de vertaling van Schwartz is het zo dat Odysseus
overweegt, na een tegenslag door Poseidon, om zelfmoord te plegen door met een
zwaard te steken en zich dan in zee te werpen.
6. Zijn dezelfde dingen belangrijk voor de personages? Houden dezelfde dingen hen bezig?
Wat is voor Odysseus bijvoorbeeld belangrijk?
7. LDP: Zijn thuiskomst
8. Komt dat er bij Imme Dros even sterk uit?
9. Cé: De goden beslissen ook hier dat het tijd is voor hem om naar huis te gaan en dat is
ook zo bij Homeros.
10. G: Het is wel minder. Bij Homeros wordt om de tien regels gezegd dat hij naar huis wil,
hier is dat minder.
11. E: Hier is hij gewoon aan het treuren op een rots.
12. M: Ik denk dat dat ook is omdat het verhaal van Odysseus wat wordt opzijgeschoven. We
zien wel zijn reis, maar niet echt zijn gevoelens.
13. LC: Dat komt omdat het over Telemachos gaat
14. J: Je ziet Odysseus bijna niet.
FRAGMENT 2.8
1. G: De verteller bij Homeros kan alles zien.
2. En bij Imme Dros?
3. G: Het zijn altijd personages; Telemachos, Athene,…
193
4. J: De goden kunnen toch ook alles zien?
5. LDP: De goden kunnen niet alles zien, bijvoorbeeld wanneer Athene bij Telemachos is…
6. Ik denk dat de goden van op de Olympos wel alles kunnen zien, maar wanneer ze onder
de mensen zijn niet.
FRAGMENT 2.9
1. J: Soms wist je niet wie er aan het praten was. Dan moest je een bladzijde ver zijn om te
weten wie er aan het vertellen was.
2. E: Soms in één hoofdstuk wisselde het wel heel veel. De ene passage werd door iemand
anders verteld dan de andere.
3. Is dat vervelend?
4. LC: ja, ik vond dat wel.
5. LDP: Nee, ik vond dat niet. Als je een boek leest met een alwetende verteller, dan kan dat
soms zo saai worden. Dan ga je sowieso altijd een objectief beeld krijgen. Het is niet
subjectief. Als je het van iemand anders verneemt.
6. LC: Ik vond het toch nog altijd te veel. Ze mogen eens wisselen, maar ik vond dat het echt
te veel gebeurde.
7. LDP: Ik vond dat niet.
8. S: Ze wisselde op de juiste momenten.
9. In welke zin “op de juiste momenten”?
10. S: Ze rondde het telkens ook goed af. Er wordt een hoofdstukje verteld door de ene en
dan was dat echt perfect af. En dan twee andere of meerdere andere vanuit iemand
anders‟ perspectief en dan was het ook goed afgerond. Ook op de juiste momenten.
11. Herinner je je een voorbeeld?
12. S: Ik weet niet juist meer waar het staat, maar als Zeus aan Hefaistos vraagt om iets te
maken dan zie je dat hij naar Hefaistos kijkt en er medelijden mee heeft. Dat vond ik goed
geschreven en goed afgerond.
FRAGMENT 2.10
1. G: Odysseus is hier listig, slim, onbevreesd.
194
2. C: Bij Dros kom je het achteraf te weten door Polyfemos die vertelt aan Poseidon. En je
krijgt het achteraf nog eens te horen van hem. Als hij het tegen zijn vrouw zegt. Dat is dan
in twee contexten.
3. G: Vanuit twee standpunten.
4. Geeft dat een andere blik op de situatie?
5. S: Je ziet Polyfemos in zijn stuk zeggen “Ik ben niet dom geweest. Het was gewoon die
ambetanterik die iets bedacht heeft” en bij de andere tekst zegt Odysseus het ook zelf
“Polyfemos was een sukkel die het zelf niet doorhad, te dom om waar te zijn.” Dat zijn de
beide standpunten.
6. Dus hij komt bij beiden dom over, maar op een andere manier.
7. S: Ja, op een andere manier. Hij gaat zichzelf niet dom noemen.
8. C: Poseidon weet het ook dat zijn zoon dom is.
9. Heeft dat gevolgen voor de karaktertekening van Odysseus?
10. C: Odysseus zelf? Ik denk het niet.
11. S: Nee. Er komt naar voor dat de ene dom is, maar het komt niet echt uit de verf dat
Odysseus de slimste is van allemaal. Dat komt er niet echt uit.
12. Waarom denk je dat ze deze passage twee keer verteld heeft? Vinden jullie het
overbodig?
13. G: Gewoon beide standpunten.
14. C: Het is ook het beste voorbeeld van zijn listigheid, met die brandende toorts die hij in
zijn oog steekt.
15. Kan het niet zijn dat het contrast met de brutale kracht van de domme cycloop zijn
slimheid in de verf zet?
16. G: Ja, dat wel, het is David en Goliath
17. C: Ja, daar kan je het het beste mee vergelijken.
18. Krijg je in beide passages hetzelfde beeld van de cycloop?
19. C: Wel ja, in de ene is hij al wat dommer dan in de andere.
20. G: Van dom naar dommer.
21. Welke staat het dichtst bij de originele passage die jullie gelezen hebben?
22. S: Die die Odysseus vertelt.
195
23. Hoe beoordeel je de aanpassing?
24. S: Ik vind dat het nog iets duidelijker had mogen zijn dat Odysseus echt de slimme is, de
listige. Zijn plan had misschien nog wel iets meer uit de verf mogen komen. Er komt niet
echt uit dat hij slim is, wel dat de andere dom is.
25. Wat heb je nog?
26. G: De manier waarop ze de passage heeft herverteld. Ze laat stukken weg, details van die
wijn bijvoorbeeld, hetgeen toch wel redelijk belangrijke details zijn.
27. Jij vindt dat die belangrijk zijn?
28. G: Ja
29. C: Ze maken het verhaal wat plastischer, die vleesbrokken bijvoorbeeld.
30. G: Dan gebruikt ze in de plaats, ik heb opgeschreven “fout geplaatste detaillering.”
Bijvoorbeeld dat wol krult en dat die wol vioolkleurig is. Dat is eerder overbodig.
31. Dus ze laat belangrijke details weg en de minder belangrijke laat ze staan.
32. G: Wel ja, dat is wel een belangrijk stuk. Moest het verfilmd zijn, dan zou dat er zeker in
staan. Omdat dat net de ommekeer is. Het moment waarop Odysseus de cycloop in zijn
macht krijgt en het niet meer omgekeerd is. En dat heeft zij net weggelaten.
33. C: Het is dadermotief en slachtoffermotief. Als je hem het hoort vertellen is het echt “ze
hebben mij erin geluisd.”
34. G Twee andere personages. We hebben als god Polyfemos gekozen, het is wel duidelijk
dat hij Odysseus haat. Dat hij er niet veel van moet hebben.
35. S: en dan Telemachos. Van natuur zijn ze uiteindelijk hetzelfde: moedig, wel slim ook.
Telemachos maakt die evolutie door naar slim. Bij die strijd tegen de vrijers merk je echt
wel dat Telemachos de zoon is van zijn vader. Qua uiterlijk zeggen de andere personages
vaak “ja, dat zou wel eens de zoon van Odysseus kunnen zijn.”
36. C: Een tiental woorden die het karakter of de gevoelens van Odysseus illustreren:
wanhoop, listig, emotioneel, moedig, slim en ook wel trouw tegenover zijn vrouw.
Desondanks dat hij niet kan weerstaan aan de godin.
37. G: Vraag 4: zoek een passage uit het boek van Imme Dros waarvan je vindt dat ze het
karakter het best typeert. Wij hebben gekozen voor de passage waarin Telemachos bij
Menelaos thuiskomt; de beschrijving die Menelaos geeft over Odysseus. Dat hij samen
196
met hem gevochten heeft in het heetst van de strijde en dan kan je waarschijnlijk wel zien
hoe een mens echt is. Dat is het best echt beschreven.
38. S: Het beeld van anderen: Anderen zien hem allemaal als een held die ervoor gezorgd
heeft dat ze Troje hebben kunnen overwinnen. De vrijers zijn hem natuurlijk allemaal als
degene die niet thuiskomt, hopelijk is hij dood. Uiteindelijk merk je ook dat ze er schrik van
hebben als hij terugkomt.
39. Hoe ziet Telemachos zijn vader?
40. G: Als een voorbeeld.
41. En Penelopeia?
42. G: Als een trouwe man.
43. J: Zij kent hem toch niet zo goed. Ze zijn getrouwd en dan is hij moeten vertrekken.
44. C: Maakt hij een evolutie door? Ja, dat wordt niet zo in de verf gezet bij Imme Dros. Ja,
natuurlijk, van held naar wrak en dan weer naar held.
45. Bij Homeros wordt dat meer in de verf gezet?
46. C: Ja natuurlijk, bij Homeros gaat het ook over Odysseus.
47. G: Er is ook zo‟n passage: de spelen op het eiland van Nausikaä en daar zijn ze aan het
spelen en aan het vechten. Odysseus zit daar en is zo triest en dan plots daagt een van
daar hem uit en maakt hem echt kwaad, zegt dat hij niet durft. Dan zegt hij “ik ben wel
triest, maar ik ga toch meedoen.” Niettegenstaande dat hij helemaal niet wou vechten, laat
hij zich toch wel ophitsen. Hij wint dan en dan is hij weer even held en daarna is hij weer
een wrak en dan weer terug.
48. En hier is het meer gelijk.
49. G: Ja, oppervlakkiger
50. S: Ja
51. G: Het is hier vooral een zoektocht naar Odysseus en niet wat hij precies aan het doen is.
52. S: Wordt Odysseus goed getypeerd? Wij vonden eigenlijk van niet. Wij vonden dat hij te
goedaardig uitgedrukt werd. Hij is niet gewoon een held, maar een held in positieve vorm.
De goedzak die alles goed wil doen, ik vind niet dat als wij de Odyssee lazen, dat dat echt
zo overkwam, want hij was listig.
53. In het hele boek van Imme Dros komt hij voor u zo over?
197
54. S: Ja
55. Op het einde ook?
56. G: Op het einde zie je het wel een beetje dat hij genadeloos is.
57. Een beetje maar?
58. G: Een beetje veel.
59. Hij vermoordt toch veel mensen.
60. S: Ze zouden het omgekeerd ook gedaan hebben.
61. Het is vergoelijkt.
62. G: Het is logisch
63. S: In die tijd toch.
64. G: Als je de vertaling van Schwartz leest, is dat toch niet hetzelfde beeld dat je krijgt.
FRAGMENT 2.11
1. J: Wat kom je in dit fragment van Homeros te weten over Penelope? Penelope is nog
altijd onzeker, ze voelt nog altijd dat wantrouwen. Ook al weet ze net dat het Odysseus is,
ze wil het eigenlijk zeker weten. Ze heeft zolang moeten wachten. Ergens vaag in haar
hoofd denkt ze precies nog “hij is misschien wel dood.” Ze wil het zeker weten, want ze
heeft zo lang moeten wachten en ze wil zeker weten dat het niet zomaar iemand is die
koning wil worden. De verteller is de Homerische verteller.
2. LC: In het boek van Imme Dros: Penelope verdedigt zichzelf ook. Ze geeft een uitleg voor
het feit dat ze zo wantrouwig is. Er is ook meer informatie over dat bed met die olijfboom.
En de reactie van Penelope, wanneer ze echt merkt dat het Odysseus is, is wel gelijk
ongeveer. Het is Penelope die de verteller is.
3. J: De manier waarop Imme Dros de passage heeft herverteld. Wij vinden dat heel goed,
want de gevoelens worden zo wel weergegeven. Je ziet eerst dat wantrouwen en dat zie
je bij haar ook en dan die blijdschap als ze zo echt merkt dat het Odysseus is. Maar ze
treedt ook soms meer in detail, bijvoorbeeld over dat bed. Echt grote veranderingen zijn er
niet. Dus ik vind dat redelijk goed.
4. We hebben als andere personages Telemachos genomen, de zoon. In het begin zegt hij
niet zoveel tegen zijn moeder wat ze moet doen, maar als Athene bij hem is geweest dan
198
zegt hij haar wel “ga weg, ga naar uw kamer.” Meer naar het einde toe, heeft hij meer
macht over haar. En dan hebben we Kalypso ook nog, die vindt zichzelf boven Penelope
uitschieten en ze snapt niet waarom Odysseus naar Penelope wil en niet bij haar wil
blijven.
5. J: Een tiental woorden die haar karakter of gevoelens illustreren. Ze is ergens wel
zorgelijk voor haar zoon die plots vertrekt; wantrouwen, is het wel Odysseus en
wantrouwen t.o.v. de vrijers, want ze weet dat hun bedoelingen niet zo goed zijn. Ze is
trouw aan Odysseus doordat ze hem zo mist. Ze voelt een gemis. Ze is eigenlijk een
triestig figuur. Ze is wel slim, ze is ook koppig, maar ze speelt haar macht niet zo goed uit.
Ze heeft wel macht, ze is koningin en laat al die vrijers in haar paleis komen en het eten
allemaal opeten. Ze is niet echt een leiderfiguur. Ze is ook wel een beetje angstig dat die
vrijers haar iets gaan aandoen.
6. Heb je globaal hetzelfde beeld van haar bij Homeros? Of vind je dat er ergens een groot
verschil in zit.
7. J: Ik vind dat ze hier extreem triestig en ongelukkig overkomt. Bij Homeros had ik dat zo
niet. Ze is wel een beetje triestig, ze mist hem wel. Hier wordt er ook veel meer over haar
verteld.
8. En tegenover haar zoon?
9. J: Ja, een beetje hetzelfde. Ze is ook niet echt de grote moederfiguur. Want Telemachos,
meestal worden ze zo door de vader opgevoed en grootgebracht. En hij heeft geen vader,
ergens zoekt hij wat de vaderfiguur in de moeder, maar hij vindt dat daar totaal niet.
10. LC: Dan dat stukje tekst uit Odysseus. We kozen “koningin en bedelaar” een van de enige
keren dat ze echt tegen de vrijers ingaat en dat toont ook hoe ze zich al de hele tijd voelt
tegenover die vrijers. Het is wel redelijk verrassend hoe ze plots tegen hen uitvaart.
11. Komt ze dan over als een sterk karakter?
12. LC: Ja, ik vind van wel.
13. Enkel daar
14. LC: Ik weet niet direct een passage waar ze sterk uitkomt.
15. Zwak?
16. LC: Terwijl ze alles gewoon laat gebeuren.
199
17. J: Het beeld van anderen. De vrijers hebben het beeld dat ze maar een vrouw is, ze is
gewoon een middel om koning te worden, maar verder kan het hen niet schelen. Ze
hechten geen belang aan hoe ze is.
18. S: Tot ze naar beneden komt.
19. J: Uiteindelijk hebben ze allemaal daarvoor al beslist “ik wil die en ik wil koning worden.”
20. LC: Ze zeggen wel dat ze met haar willen trouwen, maar dat is toch meer voor de macht.
21. S: Als ze haar zien vinden ze haar een knappe vrouw en zijn ze er echt zot van. Ik denk
niet dat ze er echt respect voor hebben, maar ze zien haar toch als een babe die de trap
afdaalt.
FRAGMENT 2.12
1. LDP: Wat kom je in dit fragment te weten over Telemachos. Dat hij zeer twijfelt aan
zichzelf. Dat je een beetje de indruk hebt dat hij een puber is die zich afvraagt “wat doe ik
hier, ik ben zeker geadopteerd. En ook dat hij zwak is en dat hij bevestiging nodig heeft.
En wie die informatie geeft: Athene in de vorm van Mentes van Tafos.
2. M: In de overeenkomstige passage bij Imme Dros kom je te weten dat Telemachos
eigenlijk geen macht heeft over de vrijers. Athene komt ook verkleed als Mentes en dat
Athene Telemachos eigenlijk aanspoort om op te komen voor zichzelf en op zoek te gaan
naar zijn vader.
3. En in het andere hoofdstukje?
4. E: In de passage “Zeegroene ogen” is het ook Athene die Mentes van Tafos speelt en hij
zegt van Athene “Hij praatte tegen me als een vader, maar ik denk dat hij een god was.”
Hij ziet dus in haar een vaderfiguur.
FRAGMENT 2.13
1. M: Maakt Telemachos een evolutie door? Ja, hij groeit van een jonge man naar een
volwassen, verantwoordelijk persoon.
2. Maakt hij bij Homeros ook die evolutie door?
200
3. M: Ik heb dat stuk van Telemachos niet gelezen bij Homeros.
4. Wie wel?
5. E: We moesten dat niet lezen voor de les.
6. G: Ik heb het wel gelezen
7. Maakt Telemachos bij Homeros volgens jou een evolutie door?
8. G: Nee, niet echt. Het gaat meer over Odysseus. Telemachos blijft ongeveer gelijk.
ODYSSEUS 3
FRAGMENT 3.1
1. Is het jullie opgevallen dat er stukjes vertaling in opgenomen zijn?
2. J: Ja, in het begin. Bepaalde stukjes waren letterlijk, beginstukjes vooral. Vooral het begin
van boeken.
3. Je denkt bijvoorbeeld aan de aanhef?
4. J: Ja, die ben ik tegengekomen.
5. Wat is er nog opgevallen aan het gedeelte uit de aanhef dat door Femios wordt herhaald?
6. (geen reactie)
7. Denk aan haar vertaling, op welke manier heeft ze vertaald?
8. G: Op haar eigen manier: “man van de duizend listen”
9. Welk soort vertaling heeft zij gemaakt?
10. C: Een poëtische
11. Ja, een poëtische, een metrische vertaling.
12. G: Ik heb gelezen dat ze heeft vertaald in hexameters, maar dan toch opgedeeld in
verzen.
FRAGMENT 3.2
1. S: Poseidon. Ik vond dat hij tegenover de echte Odyssee dat die wrok tegen Odysseus
veel minder bleek, omdat hij zijn zoon verminkt had. Ook door zijn afwezigheid in de
godenvergadering ging het eigenlijk toch over Odysseus. Hij zegt daar, “laat hem maar
201
gaan”, hij volhardt ook minder om hem te doen lijden op zee. Dat komt er veel minder uit.
Ik vond ook dat hij nogal minachtend overkwam tegenover iedereen, onder andere zijn
eigen zoon.
2. G: Hades. Ook in de godenvergadering, denkt dat hij alles beter weet. Hij zegt “Ik moet
nog daar en daar naartoe, het kan mij niet veel schelen.” Het is een betweter. Ook iemand
die gevaarlijk uit de hoek kan komen. Zo een beeld heb ik wel van hem, als je hem iets
misdoet, dat hij je echt wel zwaar kan straffen, ook door Persefone, want in het boek
wordt hij ook niet echt als een lieverdje beschreven. Ook als een nors persoon.
3. C: Zeus, de grote meester van de Olympos, hij leidt ook de vergadering. Hij mag dan nog
zeer machtig zijn, hij is wel nog de speelbal van de situatie eigenlijk, ongewild. Hij wordt
vooral door de godinnen gemanipuleerd en gebruikt, ook al is hij de machtigste.
4. LC: Hera, ze zit meestal tijdens de godenvergadering te bekvechten met iedereen. Ze
zaagt tegen Zeus en ze stookt.
5. Is zij eerlijk?
6. LC: Nee
7. Is Zeus eerlijk?
8. LC: mmmm, nee
9. C: Hij is partijdig.
10. J: Athene, zij is heel intelligent, mooi, doorheen het verhaal heeft ze een belangrijke rol.
Ze stuurt Telemachos en wil hem redden, als het ware van zichzelf en hem helpen
worden, hetgeen belangrijk is in het verhaal.
11. Athene is godin van de?
12. S: wijsheid.
13. Merk je dat in het verhaal?
14. S: Wijsheid kwam er niet als eerste uit.
15. J: Ik vind als ze Zeus moeten overtuigen, dat zij wel wist hoe.
16. C: Ze betreedt ook het grondgebied van Afrodite.
17. E: Ik heb Afrodite. Zij is jong en mooi en haar epitheton is “met haar eeuwige glimlach.” Ze
probeert Telemachos verliefd te maken op Helena en ze probeert echtgenoten te
202
verleiden en verliefd te laten worden op een ander. Ze gebruikt verjongingskuren en zo.
Tegen verliefdheid kan gezond verstand niet op, dus heeft ze toch macht.
18. Cé: Ik heb Ares. Hij is een ruziestoker, ook in de godenvergadering. Hij kan volgens mij
alleen blij zijn als er ergens oorlog is.
19. C: Hij is ook vaak de tegenpool van Hefaistos. Eigenlijk Hefaistos is degene die maakt en
Ares degene die breekt.
20. LDP: Hermes is degene die altijd tijdens de vergaderingen opschrijft, hij is de secretaris. Ik
weet niet of hij dat al dan niet vervormt, naar zijn hand zet. Op het moment dat hij naar
Kalypso wordt gestuurd om te zeggen dat Odysseus moet vertrekken, vond ik het wel een
beetje gemakkelijk van de andere goden om er Hermes op af te sturen. Hij heeft niet de
kans om te beslissen
21. M: Hefaistos. Hij is mismaakt, hij is kreupel, hij heeft geen goede relatie met zijn vader.
Soms houden ze wel van elkaar en helpen ze elkaar. Hij is ook wel slim met die list van
Ares en Afrodite. Hij voelt zich altijd een beetje verbitterd, voelt zich uitgelachen zowel
door mensen als door goden. Misschien is hij zelfs een beetje pessimistisch. Het is
eigenlijk vrij parallel met de Odyssee van Homeros. Behalve die zonne-energie voor zijn
speelgoed, dat weet ik niet.
22. De relatie vader-zoon, waar vind je die nog terug?
23. S: Poseidon, die denkt dat zijn zoon niet de slimste is en het hem ook zegt, al heeft hij het
niet echt door.
24. Zowel bij Poseidon als bij Zeus is de relatie niet zo goed.
25. Wie komt er het best uit de verf? De mensen of de goden?
26. J: Het hangt ervan af welke mensen. De vrijers komen er niet bepaald goed uit.
27. Zou je het liefst tot het kamp van de goden behoren of tot dat van de mensen?
28. G: Dat van de goden natuurlijk.
29. J: Ze kunnen met de mensen spelen.
30. LDP: Ze hebben zoveel macht.
31. De macht is aantrekkelijk. En qua persoonlijkheid?
32. S: Het zijn uitersten.
33. G: Ja
203
34. LDP: En ze zijn allemaal zo gemeen, zo achterbaks
35. Zie je een verschil met de mensen tegenover elkaar?
36. LDP: Ze zijn dom
37. De mensen?
38. LDP: Ja toch, of in elk geval naïef
39. S: ja, ze zijn naïef.
FRAGMENT 3.3
1. Waar gaat de Odyssee het meest over?
2. LDP: De zoektocht van Odysseus naar zichzelf, het is een allegorisch verhaal.
3. G: Drie kenmerken: „nostos‟, „metis‟ en „het worden‟ confer het reizen.
FRAGMENT 3.4
1. Dezelfde vraag voor Imme Dros.
2. J: Dat is gewoon hetzelfde, maar dan over Telemachos.
3. LDP: Het is een verhaaltje.
4. S: Het komt er niet uit.
5. G: Het is geen allegorisch verhaal.
6. S: Als het er dan een piepklein beetje uitkomt, is het bij Telemachos.
FRAGMENT 3.5
1. Waarover zal het boek gaan, afgaand op deze inleiding?
2. C: Vader – zoon relatie. In de inleiding van Homeros wordt Telemachos, denk ik, zelfs niet
genoemd en bij Imme Dros is het constant over de vader en de zoon.
3. Wat kom je hier te weten dat je ook in de inleiding van Homeros te weten komt?
4. LC: Dat hij listig is.
5. S: Over Odysseus, Troje
6. G: De terugkeer.
7. Wat is het verschil in de manier waarop het hier verteld wordt?
8. G: veel te poëtisch
204
9. Te?
10. G: ja, “elke zoon is de zoon van een held en elke heldenzoon wil zelf een held zijn, net als
zijn vader, groter dan zijn vader.” Ik moet dat al drie keer lezen vooraleer ik het doorheb.
11. Bij Homeros gaat dat veel vlotter?
12. (lachen)
13. LDP: Ik vond dat eigenlijk wel een mooie inleiding.
14. J: Ja, ik heb ze overlezen en nog eens overlezen en nog eens, eer ik het helemaal mee
had. Ligt dat aan mij?
FRAGMENT 3.6
1.
Is er een groot verschil in de voorstelling van Odysseus hier en in de aanhef van de
Odyssee?
2.
C: niet veel
3.
G: Nee
4.
De titel van Imme Dros haar boek is “Odysseus, een man van verhalen.” Waarop slaat
dat volgens jullie?
5.
G: Een man van verhalen, eigenlijk zou het beter zijn een man van avonturen.
6.
E: Dat past niet
7.
(anderen beamen)
8.
G: nee, het gaat over Telemachos.
9.
S: Dat past totaal niet bij haar boek. Het gaat over Telemachos en dan zet ze
“Odysseus, een man van verhalen.”
10.
Ook niet als je afgaat op de inleiding?
11.
iedereen: nee
12.
Ik dacht, als je kijkt naar het eerste hoofdstuk, dan worden aan Telemachos heel wat
verhalen verteld over zijn vader. Is hij in die zin, vanuit het standpunt van Telemachos,
dan ook niet “een man van verhalen”?
13.
M: Ah ja, zo wel
14.
(anderen beamen)
205
FRAGMENT 3.7
1.
M: Bij Homeros heb ik „listigheid, avonturen, terugkeer, zoektocht naar de identiteit en de
invloed van de goden op de mensen.‟
2.
S: Voor mij „trouw omdat hij blijft verlangen naar zijn vrouw, ook al wordt hij door Kyrke
het hof gemaakt, listigheid, terugkeer en macht van de goden en invloed van de goden,
want uiteindelijk, het grootste deel van het boek is hij afhankelijk van de goden. En ook
wantrouwen, maar dat is misschien omdat we Nausikaä gelezen hebben. Odysseus is er
het vertrouwen kwijt en denkt “het volgende onheil komt er weer aan.”
3.
J: Ook Penelope is wantrouwig, wanneer ze niet zeker is dat het Odysseus is.
4.
Inderdaad, dat kwam voor in het stukje dat jullie vorige week vergeleken hebben. Wat
heb je nog?
5.
J: Verleiding
6.
G: Ik heb nog vier andere dingen.
7.
Dat kan dat er voor jou andere dingen meer uitspringen.
8.
Wat heb je nog, Julie?
9.
J: Dezelfde dingen: avontuur, trouw, listigheid, terugkeer.
10.
Wat heb jij nog, Guillaume?
11.
G: Ik heb vooral aan Odysseus gedacht, omdat het over Odysseus gaat. Dan heb ik
listigheid, strijd en daarbij dan fysieke kracht en ook omdat hij het toonbeeld daarvan is
en ook geluk, want iedereen sterft, dat kan natuurlijk zijn door zijn fysieke kracht, maar hij
overleeft en pessimisme. Ik vind dat hij heel pessimistisch is ingesteld, als hij bij de
Faiaken binnenkomt roept hij “Oh nee, wat ga ik nu weer tegenkomen.”
12.
Ademt het hele boek een pessimistische sfeer uit?
13.
G: Het personage van Odysseus zelf vind ik pessimistisch.
14.
Wie vindt er de Odyssee uitgesproken pessimistisch of optimistisch? Of is het niet zo
zwart wit?
15.
C: Hij kan zo lang zagen, dat het niet zal lukken en zo.
16.
E: Er zijn optimistische dingen, maar het grootste deel is toch altijd pessimistisch, het
leed en het verdriet en zo…
17.
LDP: Ja, in dat stuk, cursorisch van Nausikaä had ik zo medelijden met hem.
206
18.
C: Zo zielig.
FRAGMENT 3.8
1.
Heeft iemand nog iets anders?
2.
C: Ja, wreedheid en overlevingsdrang.
3.
S: wreedheid.
4.
J: Ja, als hij de vrijers doodt, dan is hij toch wel wreed.
5.
Waarom haalde je dat eruit, Carl?
6.
C: Polyfemos en de vrijers.
7.
En overlevingsdrang?
8.
J: Nee
9.
LDP: Ik wel, omdat hij zo altijd toch voortgaat. Hij zou evengoed kunnen zeggen: “goed,
het is welletjes geweest. Maar bij de Faiaken, hij zwemt naar de kust en dan dacht ik zelf,
“geef het toch gewoon op.”
10.
Voor jou, Julie, zit dat er niet in?
11.
J: Nee, juist omdat hij zo pessimistisch is. Het is door de goden voorbestemd, maar hij
zegt niet echt “ik wil hier weg.” De wilskracht is er niet echt.
FRAGMENT 3.9
1.
Wat heb je bij Imme Dros?
2.
J: Vader en zoon, dat komt er veel meer uit dan bij Homeros.
3.
(anderen beamen)
4.
J: Ik vind ook dat je veel meer de goden erin hebt dan in de vertaling van Schwartz. Je
ziet Athene die overal naartoe vliegt.
5.
Besturen ze meer?
6.
J: Ja
7.
En het lot? Komt dat in een van de twee meer of minder naar voor?
8.
G: Het wordt ook bepaald door de goden.
9.
Wordt het bepaald door de goden?
10.
G: Ja, het lijkt er toch op.
207
11.
C: Ik vond dat wel een beetje ambigu, wat is het nu, de goden die het lot bepalen of het
lot dat de goden bepaalt.
FRAGMENT 3.10
1.
G: Ik heb ook nog onzekerheid, omdat het meer ging over Telemachos. Dus vader en
zoon, onzekerheid, hoop (hij wil zijn vader terugzien), macht van de goden en dan ook
verhaal, want hij vertelt echt zijn avonturen. Het zijn geen avonturen meer, het zijn
verhalen.
2.
M: Ik heb ook hoop.
3.
Hoop, zit dat er bij Homeros minder in?
4.
G: Ja
5.
S: Bij Homeros weet je ook al op voorhand dat hij terugkomt. Dus zit er niet echt hoop in.
Hier is er wel de hoop van Telemachos dat zijn vader terugkomt.
6.
Heeft nog iemand verhalen?
7.
M: ja (ook anderen steken de hand op)
8.
Om welke reden?
9.
M: Omdat er ook verhalen worden verteld over Odysseus. Ik vind dat er veel verhalen in
voorkomen. Ook bij de Faiaken.
10.
Had nog iemand iets anders?
11.
M: Identiteit en ik had ook nog verlangen, omdat Telemachos verlangt naar zijn vader.
En ook identiteit omdat Telemachos op zoek is naar zijn identiteit.
12.
Vind je beide ook terug bij Homeros?
13.
M: identiteit wel, verlangen niet zo.
14.
Heeft nog iemand verlangen of identiteit?
15.
anderen: nee
208
Universiteit Gent
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Blandijnberg 2
ERRATA
Wat is er toch zo kwellend mooi aan dat zingen en vertellen…
Analyse van de vertelkunst in Imme Dros’ Ilios en Odysseus en
onderzoek naar de reactie van lezers.
Sylvie Geerts
Lijst met errata bij scriptie ingediend tot het behalen van de graad licenciaat in de taal- en
letterkunde: Latijn en Grieks
Indiendatum: 22 mei 2007
Academiejaar 2006-2007
Promotor: Prof. Dr. Kristoffel Demoen
Co-promotor: Dr. Bruno Vanobbergen
Door een gebrek aan tijd heb ik niet de kans gehad mijn werk grondig na te lezen en te herwerken.
Gezien de omstandigheden heb ik er toch voor gekozen in eerste zittijd in te dienen. Ik hoop met deze
lijst aan te tonen dat ik mij bewust ben van de talrijke spel- en taalfouten, fouten tegen de Griekse
accentuatie en tegen de transcriptie van Griekse namen.
-
p. 2, r. 15 en p. 8, voetnoot 6: Harry Geelen, moet zijn Harrie Geelen.
-
p. 7, §1, r.4: aangevuld door, moet zijn aangevuld met.
-
p. 7, § 5, r.1: bij derde stroming, moet zijn bij een derde stroming.
-
p. 10: Uit: Imme Dros Griekse mythen (2006) p. 9.
-
p. 19, § 2, r. 11: Odysse moet zijn Odyssee
-
p. 19, § 3, r. 8: wended moet zijn wendde
-
p. 34, voetnoot 38, Zie de Jong (1997) p. 307
-
p. 36, § 2, r. 4: Penelope moet zijn Penelopeia.
-
p. 43, § 4, r. 3: Glaukos voorvader moet zijn Glaukos’ voorvader.
-
p. 46, fragment I, v. 54. Τῇ moet zijn ηῇ.
-
p. 46, § 3, r. 4: µduidelijk moet zijn duidelijk.
-
p. 52, § 3, r. 6: Penelope moet zijn Penelopeia.
-
p. 61, fragment III, r. 149: κέξδαιεόθξνλ moet zijn θεξδαιεόθξνλ.
-
p. 61, fragment III, r. 151: ἄλδξάζηλ moet zijn ἀλδξάζηλ.
-
p. 61, fragment III, r. 153: καχήζνκελνο moet zijn καχεζόκελνο.
-
p. 61, fragment III, r. 153: αἴηηνη moet zijn αἴηηνί.
-
p. 61, fragment III, r. 153: εἴζηλ moet zijn εἰζηλ.
-
p. 61, fragment III, r. 155: Φζίε moet zijn Φζίῃ
-
p. 61, fragment III, r. 155: βώηηαλείξῃ moet zijn βωηηαλείξεη
-
p. 61, fragment III, r. 158: κεγ’ moet zijn μέγ’
-
p. 61, fragment III, r. 160: πξόο moet zijn πξὸο.
-
p. 61, fragment III, r. 160: ἀιέγηδεηο moet zijn ἀιεγίδεηο
-
p. 61, fragment III, r. 162: ῷ moet zijn ᾧ
-
p. 61, fragment III, r. 162: επί moet zijn ἔπη
-
p. 61, fragment III, r. 163: νὔ moet zijn νὐ
2
-
p. 61, fragment III, r. 164: ἐθπεξζωζ’ moet zijn ἐθπέξζωζ’
-
p. 61, fragment III, r. 164: πηνιηέζξνλ moet zijn πηνιίεζξνλ
-
p. 61, fragment III, r. 165: αιιὰ moet zijn ἀιιὰ
-
p. 61, fragment III, r. 166: δαζκόο moet zijn δαζκὸο.
-
p. 61, fragment III, r. 167: νιίγνλ moet zijn ὀιίγνλ
-
p. 61, fragment III, r. 168: εξχνκ’ moet zijn ἔξχνκ’
-
p. 61, fragment III, r. 168: επὶ moet zijn ἐπὶ
-
p. 61, fragment III, r. 169: Νῦλ moet zijn λῦλ
-
p. 61, fragment III, r. 170: νὔδέ moet zijn νὐδέ
-
p. 61, fragment III, r. 171: ἐλζαδ’ moet zijn ἐλζάδ’
-
p. 61, fragment III: Ilias 1, 149-153, 158-171 moet zijn Ilias, 1, 158-171
-
p. 62, § 2, r. 5: νιίγνλ moet zijn ὀιίγνλ
-
p. 62, § 2, r. 14: κεγ’ moet zijn μέγ’
-
p. 62, § 2, r. 15: κέξδαιεόθξνλ moet zijn θεξδαιεόθξνλ
-
p. 63, fragment IV, r. 252: ἐζηὲ moet zijn ἐζηέ
-
p. 63, fragment IV, r. 254: νἷα moet zijn οἷά
-
p. 63, fragment IV, r. 256: ἡκηλ moet zijn ἡκῖλ
-
p. 63, fragment IV, r. 262: νὔηω moet zijn νὕηω
-
p. 63, fragment IV, r. 265: απώιεζε moet zijn ἀπώιεζε
-
p. 63, fragment IV, r. 266: ἡκεηο moet zijn ἡκεῖο
-
p. 64, fragment IV, r. 267: ἱθνκεζ’ moet zijn ἱθόκεζ’
-
p. 64, fragment IV, r. 268: ἐζηηλ moet zijn ἐζηίλ
-
p. 64, fragment IV, r. 271: ὅο moet zijn ὃο
-
p. 64, fragment IV, r. 271: μείληνζηλ moet zijn μείλνηζηλ
-
p. 64, fragment IV, r. 273: ἤ moet zijn ἢ
-
p. 64, fragment IV, r. 274: ἤ moet zijn ἢ
-
p. 64, fragment IV, r. 274: ἤ moet zijn ἢ
-
p. 64: Odyssee, 9, 252-268, 273-276 moet zijn Odyssee, 9, 252-276
-
p. 65, § 1, r. 9: φέξηεξνη moet zijn θέξηεξνί
3
-
p. 65, § 1, r. 20: ἐζηὲ moet zijn ἐζηέ
-
p. 65, § 2, r. 443: Il, 9, v. 426 moet zijn Il, 9, v. 443
-
p. 66, fragment V: Ilias, 1, 570-576 moet zijn Ilias, 1, 570-581
-
p. 69, § 3, r. 2: het volgenden moet zijn het volgende
-
p. 70, § 3, r. 2: in volgende moet zijn in het volgende
-
p. 71, § 1, r. 7: wordt besteedt moet zijn wordt besteed
-
p. 76, § 4: Een belangrijk thema van de Ilias. moet zijn Oorlog-liefde zijn twee thema’s die in
de Ilias met elkaar worden verbonden.
-
p. 77, § 3, r. 2: gecontrasteerd moet zijn wordt gecontrasteerd
-
p. 80, fragment VI: Ἡύηε moet zijn Ἠύηε
-
p. 80, fragment VI: ὤο moet zijn ὥο
-
p. 81, § 1, r. 1: Om manier moet zijn om de manier
-
p. 81, § 1, r. 3: Ik wijs op (…) onderscheiden. Het zoals- gedeelte (…) moet zijn Ik wijs op (…)
onderscheiden; het zoals- gedeelte (…)
-
p. 81, § 2, r. 2: Ἡύηε moet zijn Ἠύηε
-
p. 81, fragment VII: Odyssee, 160-167 moet zijn Odyssee, 9, 160-167
-
p. 83, § 1, r. 1-2: vooral de scènes moet zijn vooral in de scènes
-
p. 84, fragment 70: Noutulen moet zijn Notulen
-
p. 88, § 1, r. 12: vormen moet zijn vormt
-
p. 90, § 1: Ik verwijs hiervoor naar de verantwoording op p. 1 moet zijn Ik verwijs hiervoor naar
de persoonlijke motivatie op p. 4-5
-
p. 94, § 2, r. 7: het beslissing moet zijn de beslissing
-
p. 98, § 5, r. 1: hoofdstuk 5 moet zijn hoofdstuk 4
-
p. 99, § 2, r. 5: lezer moet zijn lezen
-
p. 107, § 2, r. 1: 5.5 ii moet zijn 4.5 ii
-
p. 109, § 4, r. 2: 5.5 moet zijn 4.5
-
p. 110, § 2, r. 4: 5.1 i en ii moet zijn 4.1 i en ii
-
p. 112, § 1, r. 14: i. Ja moet zijn – Ja
-
p. 113, § 2: 5.6 (iii) moet zijn 4.6 iii
-
p. 114, § 3, r. 3: 5.1, i en 5.4, i moet zijn 4.1 i en 4.4 i
4
-
p. 115, § 3, r. 4: 5.1, ii moet zijn 4.1 ii
-
p. 117, § 4, r. 3: 5.2 iii moet zijn 4.2 iii
-
p. 117, § 4, r. 4: 5.10 ii moet zijn 4.10 ii
-
p. 123, § 1, r. 2: 5.10 iii moet zijn 4.10 iii
-
p. 126, § 2, r. 1: 5.10 i moet zijn 4.10 i
-
p. 129, § 5, r. 2: heeft qerverteld moet zijn heeft herverteld
-
p. 130, § 3, r. 3: (…) bepaalt in belangrijke mate de spanning. Een spanning die (…) moet zijn
(…) bepaalt in belangrijke mate de spanning, een spanning die (…)
-
p. 133, § 2, r. 4: bijvoorbel§d moet zijn bijvoorbeeld
-
p. 139, § 2, r. 3: Het is begonnen met een boek dat ik schreef over een jongetje dat
geobsedeerd is door Homeros. Imme Dros doelt op De reizen van de slimme man (2000), zie
bibliografie
-
p. 140, § 2, r. 16: Hades moet zijn Haides
-
p. 140, § 2, r. 17: Aphrodite moet zijn Afrodite
-
p. 140, § 2, r. 20: Ares’ moet zijn Ares
-
p. 141, § 2, r. 11: Duitsters moet zijn Duitsers
-
p. 142, § 1, r. 8: vetaalt moet zijn vertaalt
-
p. 142, § 1, r. 11: Odysee moet zijn Odyssee
-
p. 142, § 2, r. 7: nier moet zijn niet
-
p. 142, § 3, r. 7: Luvius moet zijn Livius
-
p. 143, § 1, r. 8: niet moet zijn niets
-
p. 144, § 2, r. 7: Oedipous moet zijn Oidipous
-
p. 145, § 2, r. 2: aan bodr moet zijn aan bod
-
p. 145, § 2, r. 3: alfabetisch moet zijn alfabetische
-
p. 146, § 2, r. 1: Nausikäa moet zijn Nausikaä
-
p. 146, § 3, r. 5: voor dat ie moet zijn voordat hij
-
p. 146, § 3, r. 7: Penelope moet zijn Penelopeia
-
p. 147, § 2, r. 2: Illios moet zijn Ilios
-
p. 147, § 3, r. 7: en de manier waarop het geschreven is, met welke taal dat is het bijzondere
moet zijn en de manier waarop het geschreven is, met welke taal, dat is het bijzondere.
5
-
p. 148, § 3, r. 2: Homerus moet zijn Homeros
-
p. 149, § 5, r. 1, 2, 3: Apollo moet zijn Apollon
-
p. 149, § 5, r. 5: Dialoog zijn snel. moet zijn Dialogen zijn snel
-
p. 150, § 2, r. 1: Odyssues moet zijn Odysseus
-
p. 150, § 3, r. 1, 2, 6, 9, 10, 11: Achileus moet zijn Achilleus
-
p. 151, § 1, r. 2: Odusseus moet zijn Odysseus
-
p. 151, § 1, r. 3: Penelope moet zijn Penelopeia
-
p. 151, § 1, r. 3: Odyssues moet zijn Odysseus
-
p. 151, § 1, r. 4: Nausika moet zijn Nausikaä
-
p. 151, § 2, r. 4: Posseidon moet zijn Poseidon
-
p. 151, § 3, r. 6: ‘de uilogige athena’ moet zijn ‘de uilogige Athene’
-
p. 152, § 2, r. 1: de mensen luisteren moet zijn de mensen luisterden
-
p. 152, § 2, r. 5: snelle moet zijn sneller
-
p. 152, § 3, r. 5, 6, 8: Cassandra moet zijn Kassandra
-
p. 152, § 3, r. 6: dor moet zijn door
-
p. 152, § 3, r. 7: Clytamnestra moet zijn Klytaimnestra
6
Download