Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Blandijnberg 2 Wat is er toch zo kwellend mooi aan dat zingen en vertellen… Analyse van de vertelkunst in Imme Dros’ Ilios en Odysseus en onderzoek naar de reactie van lezers. Sylvie Geerts Scriptie ingediend tot het behalen van de graad van licentiaat in de taal- en letterkunde: Latijn en Grieks Academiejaar: 2006-2007 Promotor: Prof. Dr. Kristoffel Demoen Co-promotor: Dr. Bruno Vanobbergen 1 Dankwoord De lessen van prof.dr.Kristoffel Demoen waren voor mij gedurende mijn hele opleiding niet alleen een bron van kennis, maar ook van inspiratie. Ze daagden mij uit persoonlijk en creatief om te gaan met de literatuur van de Oudheid. Als promotor stelde hij steeds vertrouwen in mij en leidde mijn onderzoek met zijn inzichten en adviezen in goede banen. Ik bedank ook mijn co-promotor, dr. Bruno Vanobbergen, omdat ik steeds op hem kon rekenen en voor zijn begeleiding bij het pedagogisch aspect van dit onderzoek. Ik bedank mijn ouders, Linda en Maarten, om mij te steunen en te bemoedigen. Speciale dank gaat uit naar de leerkrachten Roger Stroobandt, Wim Cool en Harry Rogge en hun leerlingen die meegewerkt hebben aan dit onderzoek. Mijn zus Sigrid heeft met haar creatieve kijk op onderwijs een belangrijke bijdrage geleverd aan dit onderzoek. Ik bedank haar voor de tijd en energie die zij daarin heeft geïnvesteerd. Ik bedank mijn hartsvriendin, Soetkin, om mij onvoorwaardelijk te steunen en voor het uitschrijven van het interview met Imme Dros. Ik bedank ook mijn vrienden: Eline, Astrid, Irini,… voor raad, hulp en steun. Jan-Klaas dank ik voor de lay-out van het voorblad, met prent van Harry Geelen. Ten slotte wil ik Imme Dros bedanken voor haar medewerking en voor haar prachtige verhalen. Sylvie Geerts, Deux-Acren, 21 mei 2007 2 Inhoud Dankwoord 2 Inhoud 3 Inleiding 4 DEEL 1: Literaire analyse Hoofdstuk 1: Narratologische analyse 12 Hoofdstuk 2: Aanvullende literaire analyse 79 DEEL 2: Receptieonderzoek Hoofdstuk 3: Beschrijving onderzoeksproces 88 Hoofdstuk 4: Resultaten 99 DEEL 3: Besluit Hoofdstuk 5: Besluit 128 DEEL 4: Gesprek met Imme Dros 138 Bibliografie 153 Bijlagen 157 3 Inleiding 1. Persoonlijke motivatie Studenten en leerlingen Latijn en Grieks krijgen geregeld de vraag hun studiekeuze te verantwoorden. Veel mensen betwijfelen het nut en zelfs de zin van de studie van klassieke talen. In 2003 nam mijn leerkracht Grieks zijn leerlingen mee naar „Achilleus‟, een productie van de Vlaamse Opera voor een jong publiek in een regie van Wim Hendrickx. Ik zat toen in het zesde middelbaar en had de Ilias gelezen in de les. Ik herinner mij nog mijn kritische, zelfs wantrouwende, maar tegelijk ook nieuwsgierige houding tegenover deze creatie. Wie op 17-jarige leeftijd zijn of haar eerste inzichten verwerft in „grote‟ literatuur, doet dat nu eenmaal met een zekere trots. Van een bewerking voor jongeren wordt dan al gauw gevreesd dat die „te kinderachtig en te vereenvoudigd‟ zal zijn. Voor de voorstelling van „Achilleus‟ kregen we een documentatiepakket waarin een interview stak met de auteurs, het libretto en een opvallende sticker met de slagzin „In een oorlog zijn nooit winnaars, alleen verliezers‟. Dit ene zinnetje illustreert mooi hoe auteurs van de jongerenopera op dat moment hun publiek ervan trachtten te overtuigen dat een werk als de Ilias vandaag nog betekenis heeft. De kracht van deze herinnering sterkt mijn overtuiging dat het voor jongeren die klassieke talen volgen motiverend moet zijn wanneer een diversiteit aan actoren en cultuurvormen de actualiteit van de klassieken tot leven weten te brengen. Zo ook een jeugdbewerking van de klassieke literatuur, het onderwerp van onderzoek in deze scriptie. Deze kan niet alleen drempelverlagend werken voor wie er onbekend mee is, maar kan ook van betekenis zijn voor wie de literatuur kent. Dit pedagogisch credo vormt een belangrijk a priori van het hierna volgend onderzoek. Van een totaal andere orde, maar eveneens bepalend voor het opzet van deze scriptie, is mijn 1 voorliefde voor jeugdliteratuur en mijn overtuiging van de literaire waarde van bepaalde jeugdboeken. Jeugdboeken worden vandaag nog steeds stiefmoederlijk behandeld bij de studie van literatuur. 1 Ik sluit mij aan bij Ghesquiere en gebruik de term jeugdliteratuur als overkoepelende term voor zowel kinder- als adolescentenliteratuur. Zie Ghesquiere (2000) p 9-10. 4 Veelal wordt dit genre per definitie als inferieur aan volwassenenliteratuur beschouwd. Jeugdliteratuur mag niet beschouwd worden als een minderwaardige vorm van literatuur, maar moet worden benaderd als literatuur van een andere orde dan volwassenenliteratuur. Helaas is het jeugdboek nog steeds aan het vechten voor een plaatsje onder de zon, zoals volgend citaat van Imme Dros illustreert: „Het kinderboek komt pas kijken, het moet zich nog waar maken, maar het hoort wel degelijk tot het gebied van de literatuur net als het stokoude gedicht, het hoogbejaarde toneelstuk en de roman van middelbare leeftijd. Een taal zonder kinderboeken is een taal die tenminste één authentiek literair genre mist.‟ 2 In deze scriptie kan ik echter niet diep ingaan op de geschiedenis van het kinder- en jeugdboek en de plaats ervan binnen de literatuur. Ik wil dit punt enkel aanstippen als iets dat mij nauw aan het hart ligt en mij drijft om als studente taal- en letterkunde een literaire studie te maken van jeugdromans. De bekommernissen die ik hierboven heb aangestipt, liggen aan de basis van mijn keuze om een thesis te schrijven over het werk van Imme Dros. In de eerste plaats nemen de studie van Latijn en Grieks niet meer dezelfde plaats in als vroeger en moeten leerlingen opboksen tegen een aantal vooroordelen over nut en zin van klassieke talen. Werk dat jongeren er, ook buiten de schoolmuren, op wijst dat de literatuur van de oudheid betekenisvol blijft, verdient het niet alleen bewonderd te worden, maar ook ernstig bestudeerd en onderzocht te worden. Enkel zo kunnen de mogelijkheden en waarde ervan ten volle benut worden in en buiten het onderwijs. Tegelijkertijd is het voor de onderzoeker die zich over de klassieken buigt, keer op keer een uitdaging om de confrontatie en de dialoog aan te gaan met mogelijke andere interpretaties en stijlvormen. Zij scherpen ongetwijfeld het eigen perspectief. 2 Uit Imme Dros, „Buiten voor de deur‟, in: Raster 56 (1991) p.122-131, waarvan ik een overzicht vond op www.dbnl.org . Voor de plaats van jeugdliteratuur binnen de literatuur: zie ook Ghesquiere (2000) p26-29 en p.4043. Ghesquiere haalt de polysysteemtheorie van Even-Zohar (1979) aan om de plaats van kinder- en jeugdliteratuur te beschrijven. Deze historisch-sociologische opvatting ziet de literatuur als een dynamisch geheel van literaire vormen en systemen die naast elkaar bestaan en mekaar beconcurreren. Binnen dit polysysteem bestaat een zekere hiërarchie, waarvan de canon het centrum vormt. De jeugdliteratuur bevindt zich in de periferie, maar beweegt zich sinds de jaren zeventig in de richting van het centrum. 5 2. Probleemstelling en opbouw Als studieobjecten koos ik de jeugdromans Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog en Odysseus, een man van verhalen die gebaseerd zijn op Ilias en Odyssee van Homeros. Om de waarde van deze romans te achterhalen heb ik ze vanuit twee verschillende hoeken benaderd. Enerzijds onderzocht ik ze vanuit literair- theoretisch oogpunt, anderzijds voerde ik een veldonderzoek naar de reacties van lezers op het werk. Beide onderzoekmethodes hebben elkaar in de loop van deze studie voortdurend bevrucht en beïnvloed, zoals verder zal blijken. De vragen waarop ik in dit onderzoek een antwoord zal trachten te formuleren, hebben immers concreet vorm gekregen vanuit de resultaten die uit beide onderzoeksbenaderingen gaandeweg naar voor zijn gekomen. Centraal zal de vraag staan in welke mate Imme Dros er in geslaagd is een eigen versie van Ilias en Odyssee te creëren die zowel trouw is aan het origineel, als toegankelijk voor een jong en hedendaags publiek. De centrale onderzoeksvraag laat zich opsplitsen in drie subvragen: (i) In welke mate heeft Imme Dros een eigen invulling aan het werk gegeven?, (ii) In hoeverre heeft Imme Dros de essentiële kenmerken van Ilias en Odyssee behouden? en (iii) In welke mate is het werk aangepast aan een jong en hedendaags publiek? Door de aandacht te verdelen over tekst en lezer, wordt in dit onderzoek de nadruk gelegd op literatuur als een vorm van communicatie. Het is in deze relevant kort het verschil tussen jeugd– en volwassenenliteratuur te duiden. Ghesquiere biedt een verklaring voor het verschil tussen 3 volwassenen- en jeugdliteratuur aan de hand van het communicatiemodel van Jakobson. De status van de lezer in de jeugdliteratuur is anders dan die van de ontvanger van volwassenenliteratuur. Aangezien de volwassenen het productie– en consumptieproces in handen hebben, fungeren zij als bemiddelaars en als tussenstap vooraleer het boek bij de eigenlijke ontvanger, de jonge lezer, terecht kan komen. De afstand tussen de zender en de ontvanger is bij jeugdliteratuur ook al groter, aangezien het gaat om een volwassen schrijver en een jonge lezer. Meer nog dan bij volwassenenliteratuur houdt de zender rekening met (het beeld dat hij of zij heeft van) zijn lezers. 3 Het model van Jakobson (1960) vormt het uitgangspunt waarrond het werk van Ghesquiere is opgebouwd. Zie in het bijzonder Ghesquiere (2000) p. 24-26. 6 Ghesquiere pleit dan ook voor een combinatie van een empirisch- experimenteel onderzoek met de 4 studie van de tekstelementen om deze afstand te overbruggen. Beide onderzoeksvormen vullen elkaar aan. Een bespreking van de receptie bevat enerzijds steeds verwijzingen naar teksten en tekstelementen. Omgekeerd geldt dat een tekstgerichte studie kan worden aangevuld door een onderzoek naar de reacties van lezers op de tekst. Deze opvatting sluit aan bij die van de receptietheoretici, een Duitse groep literatuurwetenschappers die in de jaren zeventig wezen op het belang van de lezer als betekenisvormende instantie in de literatuur. Binnen de receptietheorie onderscheidt men drie richtingen: het historisch, het hermeneutisch en het experimenteel-empirisch receptieonderzoek. Hoewel ik in mijn onderzoek de invloed van tekst op lezer en van lezer op tekst niet gericht heb uitgewerkt met een van deze theorieën als uitgangspunt, wil ik ze toch kort duiden. 5 Ze bieden immers elk op een andere manier mogelijkheden voor het onderzoek naar jeugdliteratuur die klassieke verhaalstof als onderwerp heeft. Bovendien heb ik tijdens mijn project enkele aspecten aangeraakt die in de receptietheorie zijn beschreven. Gezien de beperkte opzet van dit werk, ben ik er echter niet verder op in gegaan. Elk van de drie takken van de receptietheorie benadert de lezer vanuit een andere invalshoek. In het historisch receptieonderzoek tracht men de werking van vroegere teksten op vroegere lezers te achterhalen. Jauss werkte in dat verband de notie „verwachtingshorizon‟ uit. Interpretatie wordt door hem gezien als een historisch bepaald gegeven. Het hermeneutische receptieonderzoek beschrijft de invloed van de tekst op de lezer in een algemene theorie die ervan uitgaat dat de tekst de lezer in een bepaalde richting stuurt. Als belangrijkste vertegenwoordiger geldt Iser, die tekst ziet als een open gegeven dat een veelheid aan betekenisproductie toelaat. Hij gaat uit van wat hij als de onbepaaldheid en negativiteit van de tekst omschrijft. Het onderzoek dat ik voor deze scriptie voerde, sluit dichtst aan bij derde stroming binnen de receptietheorie. Het experimenteel - empirisch receptieonderzoek is gericht op de reacties van contemporaine lezers op teksten. Viehoff en Groeben ontwikkelden deze benadering van de receptietheorie gedeeltelijk als reactie op de historische en hermeneutische benadering waar de lezer 4 5 Ghesquiere (2000) p. 150-167, Thacker-Webb (2002) p.7-8 Ik baseer mij op Van Heusden-Jongeneel (1993) p. 176-197 en Van Gorp (1981) die een overzicht bieden van deze drie stromingen binnen het receptieonderzoek. 7 nog te weinig wordt gezien als een instantie buiten de tekst. Veelal aan de hand van statisch onderzoek, tracht men met een experimenteel receptieonderzoek dieper in te gaan op het sociologische aspect van de lezer. Naast de boodschap en de ontvanger, krijgt ook de zender een plaats in dit werk. Op 10 april 2007 6 voerde ik een gesprek ten huize Dros-Geelen . Het verslag van dit interview zal een en ander duidelijk maken over de poëtica van de schrijfster van Ilios en Odysseus. In wat volgt zet kort uiteen hoe dit werk verder zal worden gestructureerd rond de drie luiken; zender, boodschap en ontvanger. In het eerste deel van dit onderzoek ga ik uit van de boodschap. Ik onderwerp de romans aan een literaire analyse. Zoals uit de formulering van de centrale vraagstelling blijkt, zal ik daarbij nagaan hoe Ilios en Odysseus zich verhouden ten opzichte van hun brontekst en ten opzichte van hun specifiek publiek. Om inzicht te krijgen in de eigenheid van het werk van Imme Dros enerzijds, en in de mate waarin er specifieke kenmerken en thema‟s van de Homerische epen in terug zijn te vinden anderzijds, neem ik de structuralistische narratologische theorie als uitgangspunt. Deze maakt het mogelijk de verschillende bouwstenen van het literair werk in kaart te zetten. Ik vertrek van de narratologische analyse van de Homerische epen, zoals die door Irene de Jong werd uitgewerkt. Voor ik elk narratologisch aspect in het werk van Imme Dros analyseer, 7 beschrijf ik kort welke invulling het krijgt in Ilias en Odyssee. Na een methodologische inleiding, zal ik achtereenvolgens volgende aspecten van de romans bespreken: (hoofdstuk 1) i. tijd ii. verteller iii. toehoorder iv. spanning v. personages Volgende elementen vallen buiten het domein van de narratologie en zullen het voorwerp vormen van een andere literaire analyse: (hoofdstuk 2) 6 Harry Geelen is de echtgenoot van Imme Dros en illustrator van haar werk. 7 Ik verwijs naar de bibliografie en naar hoofdstuk 1 voor het werk van de Jong. 8 i. taal en stijl ii. humor iii. intertekstualiteit In het tweede deel staat de ontvanger centraal. Voor mijn receptieonderzoek vormde ik twee leesgroepen van telkens negen leerlingen uit het vijfde en zesde middelbaar Grieks-Latijn. Samen met hen besprak ik de verschillende elementen die ik ook literair en theoretisch onderzocht. De lezers gaven hierover hun mening en beoordeelden de waarde van het werk en het leesplezier. Na een beschrijving van de verschillende stappen en methodologie van mijn onderzoek (hoofdstuk 3), volgt een bespreking van de belangrijkste onderzoeksresultaten (hoofdstuk 4). In het derde deel van dit werk (hoofdstuk 5) zet ik uiteen wat uit de literaire analyse en het receptieonderzoek naar voor is gekomen. In een besluit tracht ik de resultaten van beide onderzoeken zoveel mogelijk aan elkaar te linken en tegen elkaar af te wegen. De zender komt als laatste aan het woord. Het vierde deel van deze scriptie zal bestaan uit het verslag van mijn interview met de auteur. Ik vroeg Imme Dros naar haar intenties en drijfveren bij het schrijven van jeugdboeken en naar haar interesse voor en omgang met de klassieke literatuur en met Homeros in het bijzonder. Ik kreeg de gelegenheid vragen te stellen over de verschillende aspecten die ik in dit werk onderzocht en haar te confronteren met enkele vragen en opmerkingen van de lezers die ik bevroeg. 9 Het einde van het begin Toen de eerste mensen verhalen begonnen te maken om aan elkaar te vertellen, kwam er een eind aan de Chaos Taal legde vast wat een enkeling ooit bij toeval ontdekte: dat een stam bleef drijven, dat stenen vuur konden maken. Taal ontwierp de wapens tegen verscheurende dieren. Taal onderscheidde donker van licht en aarde van water. Taal creëerde eenheid en tweestrijd, meesters en slaven. Taal leerde tellen, meten, wegen. Taal vond het wiel uit. Mensen bedachten woorden voor al wat ze konden beheersen en de machten die hun te hoog gingen noemden ze goden Uit: Imme Dros, Griekse mythen 10 Deel 1: Literaire analyse 11 Hoofdstuk 1: Narratologische analyse 1.1 Inleiding De theorie van vertellen en verhalen vormt het theoretische fundament op basis waarvan dit onderzoek vorm zal krijgen. Ik beperk mij, zowel in mijn onderzoek als in deze methodologische inleiding, tot de narratologie zoals die werd geformuleerd door de structuralisten. Ter inleiding op dit werk, raakte ik zeer kort enkele principes van de receptietheorie aan. Als reactie op de strak tekstgerichte benadering van de structuralisten, vestigden de receptietheoretici veel meer nog dan hun voorgangers de aandacht op de literaire tekst als vorm van communicatie. De lezer is als factor buiten de tekst een producent van betekenis (zie p.7). Behalve de korte vermelding van dit aspect – noodzakelijk, aangezien ik in dit werk het belang van de lezer benadruk – zal ik verder geen aandacht besteden aan de narratologische theorieën die uitgaan van de lezer. Uitgangspunt voor de tekstanalyse van Ilios en Odysseus vormt dus de traditionele, klassieke benadering van de narratologie. In deze inleiding wil ik de basisprincipes van dit model uiteen zetten en zo wijzen op de mogelijkheden die het biedt voor een tekstanalyse. Daarvoor lijkt het mij aangewezen de narratologie te situeren binnen het structuralistisch paradigma. 8 De grondslagen voor de structuralistische benadering van de narratologie zoals die in West- Europa werd ontwikkeld moeten worden gezocht bij het werk van de Saussure en de Russische formalisten. De structurele linguïstiek van de Saussure benadert de taal voor het eerst als een geheel van semantische en syntactische structuren. De formalisten zagen de principes uit de structuralistische taalkunde als toepasbaar op de studie van literatuur. Naar analogie met de visie op taal als een netwerk van relaties, definieerden zij ook de literatuur als dusdanig. Zowel de afzonderlijke tekst, als alle literaire teksten samen, werden geïnterpreteerd als een systeem waarbinnen ieder element bepaald wordt door zijn plaats binnen het geheel. Ook de literaire taal verhoudt zich op dergelijke 8 Als vertrekpunt voor de studie van de narratologie nam ik het overzicht van Herman-Vervaeck (2005). Vervolgens concentreerde ik mij op de structuralistische narratologische theorie, zoals geformuleerd door Bal (1990). Zij bleek voort te gaan op Genette (1972) en (1982). Deze basisbibliografie breidde ik uit met Borghart (2007), Onega-Landa (1996) en Van Heusden-Jongeneel (1993) 12 9 manier binnen het systeem van taal. Uitgaande van deze beginselen, ontwikkelde de Russische formalistische school een aantal baanbrekende studies en concepten. Als meest directe voorloper van de structuralistische narratologie, beschouwt men traditioneel Vladimir Propp die in zijn analyse van het Russische sprookje de dieptestructuur van het literaire werk systematisch in kaart bracht. 10 Door het onderscheid te maken tussen de logische, chronologische samenhang van de gebeurtenissen (fabula) en de manier waarop ze door de auteur worden gepresenteerd (suzjet), leggen de formalisten de basis voor het uitgangspunt van de structuralistische narratologie. De verdeling van de tekst in oppervlakte- en dieptestructuur wordt door de structuralisten verder verfijnd in een onderverdeling in drie lagen. Het onderscheid tussen deze lagen vormt het vertrekpunt van de structuralistische narratologische analyse. Aangezien er voor de narratologische theorie geen homogeen begrippenapparaat werd ontwikkeld, is het aangewezen te vermelden dat ik voor mijn onderzoek de terminologie van Mieke Bal (1990) zal hanteren en dat ik ook haar werk als uitgangspunt neem. Zij baseerde zich rechtstreeks op het werk van Genette (1972). Ik zal dan ook wijzen op de overeenkomsten en verschillen tussen beide theorieën. Met Bal benoem ik dus de drie niveaus van analyse als „geschiedenis‟, „verhaal‟ en „tekst‟. De geschiedenis komt overeen met de fabula van de formalisten. Het is het meest abstracte van de drie. Het onderscheid tussen geschiedenis en verhaal definieert Bal als „het verschil tussen de opeenvolging van gebeurtenissen en de wijze waarop die gebeurtenissen worden voorgesteld.‟ 11 Aan de oppervlakte, een niveau hoger dan het verhaal, situeert zich de tekst. Die kan worden omschreven als de manier waarop het verhaal aan de lezer gepresenteerd wordt. Deze talige weergave van het verhaal is het enige concrete object dat de onderzoeker (en de lezer) ter beschikking staat. Vanuit dit gegeven kan hij of zij het verhaal en de geschiedenis distilleren. De drie lagen vormen samen een „verhalende tekst‟. 9 12 De Saussure (1916) wordt aangehaald in dit verband door Onega – Landa (1996) p. 4 – 5 en door van Heusden en Jongeneel (1993) p. 42 – 45. De polysysteemtheorie ik in noot 2 vermeldde sluit aan bij deze visie op literatuur. 10 Vladimir Propp (1928) wordt vermeld door Onega – Landa (1996) p.23. 11 Bal (1990) p. 18 12 Naast het onderscheid tussen drie lagen, kenmerkt een verhalende tekst zich in de definitie van Bal (1990) p.22 zich ook door de aanwezigheid van twee soorten woordvoerders: één die wel een functie vervult in de 13 In wat volgt beperk ik mij tot een theoretische uiteenzetting van de aspecten die ik in dit hoofdstuk zal onderzoeken (tijd, spanning, verteller, focalisator, toehoorder, personage). Het is niet mijn bedoeling een zo volledig mogelijk overzicht van elk aspect te geven, maar wel om de basisprincipes uiteen te zetten in functie van mijn analyse. Het niveau van het verhaal vormt het uitgangspunt van de analyse. Naar gelang het aspect zal de relatie verhaal –geschiedenis of de relatie verhaal – tekst centraal staan. Het aspect tijd werd voor het eerst door Genette beschreven in „Discours du récit‟ (1972). Sindsdien gebeurt het narratologisch onderzoek naar de tijd doorgaans volgens de criteria volgorde, ritme en frequentie. 13 Elk van deze heeft betrekking op de ingrepen op de logisch - chronologische volgorde van de gebeurtenissen. Om de tijd van beide niveaus te benoemen, zijn de termen „Erzählzeit‟ (verteltijd) en „erzählte Zeit‟ (vertelde tijd) van Müller gebruikelijk. 14 Verschillen tussen de volgorde van de gebeurtenissen in het verhaal en de chronologische volgorde op het niveau van de geschiedenis, benoemt Genette met de term anachronieën. Dergelijke afwijkingen van de chronologie kunnen in twee richtingen plaatsvinden ten opzichte van wat Genette de „récit premier‟ noemt en definieert als „le niveau temporel de récit par rapport auquel une anachronie se définit comme telle.‟ 15 Zo zijn de retroversie (flash-back) en de anticipatie te onderscheiden. Ten opzichte van het primaire verhaalmoment kan een anachronie verder of minder ver in het verleden of de toekomst gelegen zijn. Dit is wat men in de narratologie onder de term „afstand‟ verstaat. Genette onderscheidt de interne, externe en gemengde anachronie, naargelang ze binnen, buiten of gedeeltelijk buiten de tijd van de primaire verhaallijn valt. Een anachronie heeft ook een welbepaald „bereik‟, ze beslaat een kortere of langere duur in de geschiedenis. geschiedenis (personage) en één die dat niet doet (verteller). Een verhalende tekst gaat over een aantal samenhangende gebeurtenissen die worden veroorzaakt of ondergaan door acteurs. Een acteur is een algemene term voor de handelende instantie. 13 De categorie „ritme‟ Bal (1990) werd door Genette in (1972) met de term „durée‟ aangeduid en later (1983) met de term „vitesse‟. Wat betreft het aspect tijd, volgt Bal de theorie van Genette. 14 Müller (1968) wordt geciteerd door Genette (1972) p. 77. Genette gaat daar ook in op het probleem van de onmeetbaarheid van de verteltijd, die in feite een pseudo-temps is. Gewoonlijk gebruikt men het aantal pagina‟s als verteltijd. Ook vertelde tijd is niet altijd meetbaar, zie Herman en Vervaeck (2005) p. 63 15 Genette (1972) p. 90 14 Op vlak van ritme gaat Genette uit van de hypothetische constructie die hij „isochronie‟ noemt. De vertelde tijd zou in dat geval gelijk zijn aan de verteltijd. Met deze situatie als vergelijkingspunt onderscheidt Bal volgende vijf verschillende tempo‟s: ellips, samenvatting, scène, vertraging en pauze. In een ellips is er geen sprake van verteltijd, maar wel van vertelde tijd. In een pauze zien we de tegenovergestelde situatie. De scène benadert de isochronie. In een samenvatting en een vertraging hebben respectievelijk vertelde tijd en verteltijd het overwicht. Het ritme kan indiceren waar de nadruk in het verhaal ligt. Door een verhaal in te delen in eenheden of episodes, kan het globale ritme worden vastgesteld. De notie frequentie heeft betrekking op de verhouding tussen het aantal keer dat een gebeurtenis plaatsvindt in de geschiedenis en het aantal keer dat ze wordt gepresenteerd in het verhaal. Een gebeurtenis wordt even vaak (singulatief), minder vaak (iteratief) of vaker (herhaald) weergegeven. Het aspect spanning wordt in de narratologie beschreven als een gevolg van bovengenoemde ingrepen op vlak van de chronologie, vooral wat betreft de volgorde. Het spel van de auteur die informatie uit de geschiedenis weerhoudt of loslaat op bewust gekozen momenten is een in de literatuur veelgebruikt procédé om spanning te creëren. Spanning kan nog op een andere manier worden teweeg gebracht. Daarvoor dient eerst de notie focalisatie te worden verklaard. Anders dan bij het aspect tijd, komen de invullingen van Bal en Genette wat dit begrip betreft niet overeen. Ik vermeld slechts kort de invulling die Genette geeft aan het begrip „focalisatie‟, aangezien ik mij voor dit onderzoek aansluit bij de focalisatietheorie van Bal. Vertrekpunt voor beide visies, vormt het inzicht dat de tot dan toe gangbare theorieën geen onderscheid maken tussen de waarnemende en vertellende instantie. 16 Genette onderscheidt drie vormen van focalistatie en gaat daarbij uit van focalisatie als „informatieselectie‟. Het verhaal wordt gepresenteerd vanuit het onbeperkte standpunt van de verteller („zérofocalisation‟), dat van een of meerdere personages („focalisation interne‟) of vanuit een neutraal standpunt buiten het verhaal („focalisation externe‟). Bal merkt op dat deze driedeling eveneens een verwarring inhoudt tussen twee verschillende 16 instanties. Zij onderscheidt het focaliserende subject („focalisator‟) van het Genette (1972) p. 203 – 206 formuleert dit pijnpunt in de theorieën van onder andere Friedman (1955), die de waarnemende en pratende instantie herleidt tot zeven standpunten op een continuüm, gaande van alwetend tot afwezig en Sranzel (1964), van wie het bekende onderscheid stamt tussen de ik-verteller, de auctoriële en de personale vertelsituatie. Voor een uitgebreide uiteenzetting van deze theorieën, zie Herman en Vervaeck (2005) p. 30 – 39. 15 gefocaliseerde object. Beide kunnen een positie binnen of buiten het verhaal innemen, respectievelijk interne en externe focalisatie. Met name het neutrale camerastandpunt dat Genette onder externe focalisatie verstaat, verwart deze twee instanties, aangezien het in feite betrekking heeft op het object dat van buitenaf wordt waargenomen. Borghart pleit voor een functionele benadering van beide theorieën en benoemt de focalisatietheorie van Genette als „synthetisch‟, die van Bal als „analytisch‟. Met Berendsen ziet hij de synthetische visie toepasbaar op grote tekstgehelen, terwijl het analytisch 17 model van Bal het mogelijk maakt veranderingen in kleinere tekstfragmenten te beoordelen. Aangezien mijn onderzoek erop gericht is een origineel en een bewerking tegen mekaar af te wegen, is de analytische benadering meest aangewezen. (Wanneer ik verder de term „focalisatie‟ hanteer, doel ik dus op de invulling die Bal aan het concept geeft.) Het verband tussen focalisatie en het creëren van spanning ligt voor de hand. De verhouding tussen de informatie waarover lezer en personage beschikken, kan voor verschillende soorten spanning zorgen. Bal maakt onderscheid tussen het raadsel (geen van beide is op de hoogte), de dreiging (de lezer beschikt over meer informatie dan het personage) en het geheim (het personage weet meer dan de lezer). Focalisatie oefent niet alleen een invloed uit op de spanning, maar onder andere ook op het tijdsaspect, het personagebeeld, de thematiek. Dit zal duidelijk worden bij de concrete toepassing verder in dit hoofdstuk. Focalisatie is, net als tijd, een concept dat betrekking heeft op de ordening van de bouwstenen uit de geschiedenis in het verhaal. Op die manier bleken beide een effect te kunnen uitoefenen op de spanning. Het onderzoek naar de focalisatie wordt bij een tekstanalyse meestal verbonden met het onderzoek naar de verteller. Daarmee bevinden we ons in de laag van de tekst. Traditioneel onderscheidt men twee typen. De homodiëgetische verteller fungeert als personage in het verhaal. De heterodiëgetische is niet betrokken bij het verhaal. Een verteller die wel optreedt in het verhaal kan ofwel een getuige zijn (allodiëgetisch), ofwel de protagonist zijn van het verhaal (autodiëgetisch). Een verteller kan op verschillende niveaus optreden. Hij kan boven het vertelde staan en is dan extradiëgetisch. Een dergelijke verteller van het eerste niveau kan het woord geven aan een verteller die wel tot de wereld van het vertelde behoort (intradiëgetisch). Voor de verdere bepaling van de eigenschappen van de verteller baseert de onderzoeker zich op tekstuele aanwijzingen. Daaruit kan 17 Zie Borghart (2007) p. 54-77 16 informatie over zijn temporele positie ten opzichte van het verhaal en over zijn nadrukkelijkheid (de verteller is al of niet zichtbaar) worden afgeleid. 18 De tekst kan ook indicaties geven m.b.t. de betrouwbaarheid van de verteller. Dit aspect houdt verband met de manier waarop de verteller de narratieve informatie weergeeft. Met de term „distance‟ refereert Genette naar de hoeveelheid informatie die wordt weergegeven en de directheid waarmee dat gebeurt. Daarbij maakt Genette gebruik van Plato‟s aloude onderscheid tussen mimesis en diëgesis. Een tekst is meer of minder diëgetisch naargelang indirecte, verhalende tekstgedeelten het overwicht halen op directe, „tonende‟ tekstgedeelten. 19 De scène en de samenvatting vormen de twee uitersten. Bij de weergave van speech maakt men grammaticaal onderscheid tussen de indirecte rede, directe rede en de tussenvorm vrije indirecte bewustzijnsrepresentatie. 20 rede. Dorrit Cohn paste dit onderscheid ook toe op de Bij indirecte en vrije indirecte is er sprake van tussenkomst van de verteller in de personagetekst. De vertelniveaus zijn dan niet meer van elkaar te onderscheiden. Bal spreekt in dat geval van tekstinterferentie. verhaal 22 21 Wanneer de verteller op het tweede niveau op zijn beurt een vertelt dat wel duidelijk te onderscheiden valt van de vertellerstekst, dan hebben we te maken met een ingebed verhaal. De combinatie van verteller en focalisatie bepaalt de presentatie van het verhaal. De Jong onderscheidt de volgende drie types. Waneer de primaire verteller-focalisator het verhaal presenteert spreekt ze van simpele vertellerstekst. De primaire verteller kan ook een personage als focalisator laten optreden. In dat geval is er sprake van complexe vertellerstekst. Een personage treedt als secundaire verteller en als interne focalisator op in het geval van personagetekst. 23 De ingebedde geschiedenis kan zich op verschillende manieren verhouden ten opzichte van de primaire. Hij kan hem verklaren, bepalen of er op lijken. In het laatste geval spreekt men van „mise en abyme.‟ 18 24 Ook dit procédé kan spanning creëren. Door het al of niet verhullen van Voor een helder overzicht van de soorten vertellers en hun eigenschappen, zie Herman en Vervaeck (2005) p. 80 – 91. 19 Zie Genette (1972) p. 184 – 203. 20 Dorrit Cohn (1978) wordt in dit verband vermeld door Genette (1983) p. 39 – 43 en Herman en Vervaeck (2005) p.91 – 101. 21 Zie Bal (1990) p. 37 – 42. 22 Met de term „verhaal‟ doel ik hier op een „verhalende tekst,‟ zie noot 8. 23 Nünlist - de Jong (2000) 24 Bal (1990) p.47 gebruikt de term spiegeltekst en merkt op dat de gelijkenis tussen primaire en ingebedde tekst slechts geldt in een bepaald opzicht, in tegenstelling tot wat de visuele metafoor lijkt te impliceren. 17 zijn gelijkenis met de primaire geschiedenis, kan het ingebedde verhaal vragen oproepen bij de lezer of hem een kennisvoorsprong geven ten opzichte van het personage. De indeling zender – boodschap – ontvanger, waar het opzet van deze scriptie op gebaseerd is, kan worden onderscheiden in elke laag van de verhalende tekst. De verteller richt zich tot de „narratee‟. Deze toehoorder kan net als de verteller op verschillende niveaus worden onderscheiden. Ik besprak zonet de functies die een ingebed verhaal kan vervullen voor de lezer. Het verhaal van een secundaire verteller kan echter ook van betekenis zijn voor de secundaire toehoorder. De reële auteur en de reële lezer zijn verder nog te onderscheiden van de „implied author‟ en de „implied reader‟. Deze abstracte concepten zijn uitgewerkt door Booth. 25 De „implied author‟ wordt door hem gedefinieerd als het virtueel beeld van de opvattingen en meningen van de auteur, zoals die door de tekst worden naar voor gebracht. De „implied author‟ richt zich tot de „implied reader. Hij of zij houdt een ideale lezer voor ogen met een bepaalde houding, met bepaalde opvattingen. Op het niveau van de geschiedenis worden de personages herleid tot abstracte rollen die men „actanten‟ noemt. In het verhaal krijgen deze rollen een concrete invulling. Met Bal noem ik deze personages. Een personage is voorzien van een aantal kenmerken die samen zijn karakter uitmaken. Deze kenmerken kan men afleiden uit de tekst die ze op een bepaalde manier naar voor brengt. Rimmon-Kenan stelde een typologie van karakterisering op. 26 Een personage kan direct gekarakteriseerd worden door de verteller, door medepersonages of door zichzelf. Hier dient de lezer zich de vraag te stellen in hoeverre de informatie betrouwbaar is. Indirecte karakterisering gebeurt op basis van de metonymische relatie van daden, taal, stijl, uiterlijk en setting van een personage met diens karakter. Rimmon-Kenan onderscheidt nog een derde manier van karakterisering op basis van analogie of metafoor. Het is wel duidelijk dat het vaststellen van deze karaktertrekken sterk zal worden bepaald door de lezer. Het interpreteren van tekstaanwijzingen zal steeds in meerdere of mindere mate bepaald worden door de buitentekstuele situatie en de ideologie van de onderzoeker. Bal wijst in dit verband op het aspect voorspelbaarheid. 27 Naargelang de lezer over meer informatie beschikt, kan hij een karakter beter inschatten. Ook voor de lectuur kan hij al over gegevens beschikken die het personage determineren. Dit is zeker het geval bij historische of legendarische personages. Op grond 25 De invulling van Booth (1961) van het concept „implied reader‟ wordt duidelijk uiteengezet door Herman en Vervaeck (2005) p. 16 – 17. 26 Zie Herman en Vervaeck (2005) p. 67 – 69. 27 Bal (1990) p. 95 – 98. 18 van het referentiekader ontstaat een verwachtingspatroon dat bij lectuur wordt doorbroken of bestendigd. Verder in dit hoofdstuk zal ik elk van de aspecten die ik hier kort heb uiteengezet toepassen op het werk van Imme Dros. Ik leid telkens in met een korte bespreking van elk aspect zoals het in Ilias en Odyssee naar voor komt en baseer mij daarvoor op het werk van Irene de Jong. Ik bespreek zowel beide romans als beide epen zo veel mogelijk analoog. Het Nederlandstalige boek „In betovering gevangen‟ (1992) van de Jong toont aan dat een analyse van de verschillende verteltechnische aspecten die de twee werken gelijktijdig behandelt, verhelderend kan zijn om een globaal beeld van de vertelkunst van Homeros te verkrijgen en om de verschillen tussen beide epen duidelijk te maken. Tijdens mijn onderzoek en tijdens de besprekingen in de leesgroep merkte ik dat Ilios en Oysseus zich uitstekend lenen tot dergelijke analoge bespreking, zoals verder zal blijken. Ik illustreer en verduidelijk elk aspect met fragmenten uit beide romans en met een zeer beperkt aantal fragmenten uit Ilias en Odysse, waarvan ik de Griekse tekst geef en de vertaling. Voor de Ilias maak ik gebruik van de vertaling van Schwartz (1998), voor de Odyssee van de poëtische vertaling van Imme Dros (2006). 28 Tot slot van deze inleiding op mijn narratologisch onderzoek, wil ik kort ingaan op het werk van Irene de Jong dat aan de basis van dit onderzoek ligt. Haar toepassing van de structuralistische narratologie op het werk van Homeros, is een van de belangrijkste recente bijdragen tot de studie en begrip van Ilias en Odyssee. „In betovering gevangen‟ zet op een toegankelijke manier de narratieve techniek van Homeros uiteen. De structuur van dit onderzoek is er, zoals gezegd op gestoeld en door geïnspireerd. Ik breidde deze eerste lectuur vanzelfsprekend uit. Tot de belangrijkste publicaties van de Jong behoren: „Narrators and focalisers: The presentation of the story in the Iliad‟ (1987) en A narratological commentary on the Odyssee (2001). Enkel het tweede wended ik als instrument aan bij mijn analyse. Een aantal belangrijke aspecten die in het eerste genoemde werk aan bod komen, zijn overzichtelijk weergegeven in „Homer and narratology‟ (1997). Benevens deze basisbibliografie maak ik ook gebruik van een aantal kleinere publicaties. Ik verwijs daarvoor naar de bibliografie. 28 Hoewel het voor een literaire analyse eerder aangewezen is gebruikt te maken van een prozavertaling, geef ik toch de vertaling van Imme Dros weer. Deze heeft immers een belangrijke invloed op haar verwerking van de tekst en illustreert haar poëtica (zie 2.1) 19 Met behulp van dit werk heb ik mij geleidelijk aan een beeld gevormd van de narratieve techniek in de Homerische epen. Deze legt in de eerste plaats de structuur bloot en verschaft aan de hand daarvan ook inzicht in de verschillende thema‟s en motieven waarrond Ilias en Odyssee zijn opgebouwd. 20 1.2 Tijd 1.2.1 Tijd in Ilias en Odyssee: aanpassingen in functie van de thema’s wrok en thuiskomst. i. 29 Variatie in het ritme Om het globale ritme weer te geven, deel ik de tijd van de geschiedenis op in een aantal episoden. De Ilias is ingedeeld in 24 zangen. Daarin wordt een periode van 51 dagen verhaald, waarin drie grote eenheden kunnen worden onderscheiden. De eerste 21 dagen (de aanvang) komen ongeveer overeen met de lengte van zang 1. Daarin wordt verhaald hoe in het tiende oorlogsjaar de wrok van Achilleus (κληο Αρηινο Il. 1,1) tot stand komt door de ruzie met Agamemnon en hoe Zeus zich, bewogen door de bede van Thetis laat overhalen de Grieken de strijd te laten verliezen om Achilleus in zijn eer te herstellen (Διὸο βνπιή Il. 1,5). De vertelling van de volgende 6 dagen (de kern) neemt aanvang in zang 2 en eindigt in zang 22. De meeste aandacht gaat daarbij uit naar de 4 zogenaamde vechtdagen, waarin de wil van Zeus zich voltrekt. De eerste twee dagen lijden de Grieken inderdaad nederlagen. De derde dag beschrijft hoe Hektor Patroklos, de boezemvriend van Achilleus, doodt. Daarop laat Achilleus zijn wrok varen en doodt op zijn beurt Hektor (dag 4). De laatste 24 dagen (het slot) vormen het onderwerp van de laatste twee zangen. Achilleus mishandelt het lijk van Hektor, dat tenslotte door Priamos wordt vrijgekocht en begraven. Dit overzicht maakt duidelijk dat het ritme aanzienlijk vertraagt in de kernepisode ten opzichte van wat ik aanvang en slot heb genoemd, die eerder samenvattend zijn. De Odyssee vertelt 40 dagen en is eveneens ingedeeld in 24 zangen. Deze 40 dagen zijn de laatste van Odysseus‟ 10 jaar durende zwerftocht. De Odyssee begint wanneer de goden hebben besloten dat Odysseus naar huis mag keren (νόζηνο Od. 1, 5). Aan de hand van een indeling in vijf eenheden, kan opnieuw het globale ritme worden vastgesteld. Zang 1 en 2 tonen 2 dagen in Ithaka voor de terugkeer van Odysseus. In zang 3 en 4 volgen we gedurende 4 dagen zijn zoon Telemachos die op aanstoken van Athene een reis naar Pylos en Sparta onderneemt om informatie in te winnen over zijn 29 Ik baseer mij hiervoor voornamelijk op de Jong (1992) p. 41 – 59 en Cancik-Schneider (1996) bd. 9, 688-696. 21 vader (reis van Telemachos). Odysseus verlaat in zang 5 het eiland Ogygia, waar de nimf Kalypso hem na 7 jaar vrijlaat op bevel van Zeus. Wanneer Poseidon, die vertoornd is op Odysseus, daar lucht e van krijgt, ontketent hij een storm (zeiltocht van Ogygia naar Scheria). Op de 31 dag van de vertelde tijd spoelt Odysseus aan op Scheria. In zang 6 tot 12 worden de drie dagen beschreven waarin Odysseus zich ophoudt op het eiland Scheria bij de Faiaken. De laatste 12 zangen tonen de eigenlijke thuiskomst van Odysseus (6 dagen). Hij vermoordt er de vrijers die gedurende zijn afwezigheid naar de hand van zijn vrouw dongen en zijn bezit verkwanselden. Het ritme vertraagt dus aanzienlijk in de episode van de thuiskomst en bij de Faiaken. Beide overzichten maken duidelijk dat Homeros de verteller een periode van slechts enkele dagen laat vertellen, waarin hij bepaalde bewust gekozen passages uitgebreid presenteert. Op basis van deze bevindingen kan worden vastgesteld dat de epen vorm krijgen rond twee hoofdmotieven die in de eerste verzen al worden aangegeven. 30 Voor de Ilias is dat het κληο-motief en voor de Odyssee het λόζηνο-motief. ii. Tien jaar in enkele dagen Ondanks het feit dat slechts een periode van een gering aantal dagen verteld wordt, heeft de lezer een overzicht over de volledige voorgeschiedenis van respectievelijk de oorlog en de zwerftocht. In de Ilias ligt de verklaring daarvoor in de eerste plaats bij wat de Jong „afspiegelingstechniek‟ noemt. Dit procédé wordt vooral toegepast van zang 1 tot 7 en verklaart mede het sterk vertraagde tempo in de passage. De gebeurtenissen die daar in de eerste vechtdag plaatsvinden vertonen een sterke gelijkenis met hetgeen in de voorbije oorlogsjaren is gebeurd. Ik geef enkele voorbeelden. De scheepscataloog in boek 2 brengt de inscheping in Aulis in herinnering. Bij het duel tussen Paris en Menelaos gaan de gedachten van de lezer automatisch naar een moment dat nog verder in de geschiedenis ligt, namelijk de schaking van Helena. Met dezelfde techniek kan de verteller ook een toekomstbeeld oproepen. In zang 6 vormt de beschrijving van de opschudding in Troje een voorafspiegeling van de toestand na de oorlog. Een directere manier om de voorgeschiedenis of de toekomst aan te halen, zijn externe anachronieën. We vinden ze ook in Ilias, maar vooral in Odyssee 30 Voor een systematische beschrijving van thema, motieven en de opbouw van beide prooimia, zie Latacz, p.97 – 177 (Ilias) en p. 179-205 (Odyssee). 22 terug. Een overzicht van de omzwervingen van Odysseus krijgen we wanneer hij bij de Faiaken het lange verhaal van zijn 10 jaar durende avonturen vertelt. We krijgen in de Odyssee niet alleen een beeld van wat met Odysseus gedurende de tien jaar is gebeurd, maar ook van de toestand op Ithaka en van Telemachos gedurende zijn afwezigheid. De Jong geeft volgende technische verklaring. „The interlace technique‟ houdt in dat drie verhaallijnen („Telemachos‟, „Odysseus‟ en „Ithaka‟) met elkaar worden verweven doordat constant geswitcht wordt van de ene naar de andere tot ze uiteindelijk samenkomen. Daarbij maakt Homeros gebruik van „the contnuity of time principle‟. Terwijl telkens 1 verhaallijn naar de voorgrond wordt gehaald, loopt de tijd ook verder voor de andere 2 lijnen. De 3 lijnen worden dus niet simultaan, maar wel parallel verteld. 31 De hoofdlijn is die van Odysseus, de nevenhandeling is duidelijk de zoektocht van de zoon naar de vader (zie zang 3 en 4 en de hereniging zang 16). iii. Anachronieën en frequentie indiceren waar de nadruk ligt In Ilias en Odyssee wordt vaak naar toekomst en verleden gerefereerd door personages, verteller of de goden. Interessant is de globale vergelijking tussen de anticipaties van Ilias en Odyssee. 32 Vele interne en externe anticipaties betreffen de dood van personages. In de Ilias wordt vooruitgekeken naar de dood van Patroklos, Hektor en Achilleus en de val van Troje, terwijl in de Odyssee herhaaldelijk met ironie wordt geanticipeerd op de dood van de vrijers, die als misdadig worden afgeschilderd. Naast een blik op wat voor en na de vertelde tijd nog zal gebeuren, geven anachronieën in de Homerische epen dus ook aan waar de nadruk ligt, vooral wanneer ze gepaard gaan met herhaling. In de Ilias worden de tragische gevolgen van de wrok en van de oorlog sterk benadrukt. Zo wordt de dood van Patroklos elf maal vermeld. In de Odyssee zetten de herhaaldelijke anticipaties op de vrijermoord de geestelijke beproeving van Odysseus in de verf. Na zijn lange tocht moet hij ook thuis nog strijd leveren. Het λόζηνο-motief wordt herhaald in de speeches van Nestor, Menelaos en Odysseus. Niet enkel de terugkeer van Odysseus, maar ook de thuiskomst van Nestor en de tragische terugkeer van Agamemnon worden daarin weergegeven. 31 Zie de Jong (2001) p. 589 – 590 en (1997) p.322 – 323. 32 Zie de Jong (1997) p. 320 33 De Jong (2001) p. 591 – 593 33 23 1.2.2 Ilios en Odysseus Bovenstaand overzicht maakt duidelijk dat ondanks de zeer korte vertelde tijd in Ilias en Odyssee een lange voorgeschiedenis wordt opgeroepen met behulp van een aantal technieken. In beide epen blijkt een bepaald hoofdmotief een impact te hebben op vertelde tijd, ritme, volgorde en frequentie. Om na te gaan hoe Imme Dros is omgegaan met deze specifieke kenmerken van de Homerische epen, stel ik eerst van Ilios en Odysseus de vertelde tijd en verteltijd vast. Vervolgens geef ik een overzicht van de inhoud die ik opdeel in een aantal episodes. Op basis van die gegevens zal het mogelijk zijn een aantal conclusies te trekken over het ritme en de volgorde in vergelijking met de brontekst. Daarbij zal ik ritme, volgorde of frequentie van specifieke passages vergelijken met de overeenkomstige in Ilias of Odyssee. i. Ritme 1. De handel deed de Trojaanse armoede verkeren in fabelachtige rijkdom. En in rijkdom ligt het zaad van de oorlog al besloten. Rijkdom kweekt vrouwen die steeds begeriger worden en mannen die steeds gekker worden van ijzer. En dat komt tot een uitbarsting. Hermes staat aan het begin, Ares staat aan het eind en Zeus staat boven alles. Zo zou je het kunnen formuleren. Genoeg gefilosofeerd. De feiten, of wat daarvoor doorgaat. Volgens de mythe draaide alles om een vrouw, om Helena, de mooiste van de wereld, of om de liefde, waarvan mijn Afrodite alles af weet. (Ilios p. 11) Ilios is ingedeeld in 29 hoofdstukken en een in- en uitleiding. Ares begint het verhaal bij de eigenlijke oorzaak van de Trojaanse oorlog (Helena, de twistappel). Het laatste hoofdstuk vertelt de inname van Troje en de hereniging van Menelaos en Helena. In de epiloog wordt tenslotte nog verteld hoe de helden na de oorlog thuis zijn gekomen. Het dichtste punt in de geschiedenis is de Romeinse verovering van Griekenland. 2. De enige Trojaanse leider die met een handjevol vrienden aan de dood ontsnapte was Aeneas. Hij stichtte Rome, het middelpunt van een nieuw wereldrijk, en het altijd ironische Lot wil dat de nakomelingen van die paar ontkomen Trojanen de nakomelingen van de Griekse overwinnaars versloegen in een nieuwe oorlog. (Ilios p. 219) 24 Van dit moment kan in principe een precieze datum worden gegeven (146), maar dat heeft weinig zin, aangezien de rest van het verhaal zich niet in een historische, maar wel in een mythologische tijd afspeelt. Het vaststellen van de precieze vertelde tijd is ook binnen dat mythologisch tijdsbestek onbegonnen werk. (Niemand weet bijvoorbeeld hoeveel tijd er precies is verstreken tussen het moment dat Eris de appel op tafel gooide en het moment dat de godinnen naar de bergen trokken om Paris te laten oordelen, enz.) Desondanks is het mogelijk een aantal relatieve conclusies te trekken. In de eerste plaats is duidelijk dat de vertelde tijd een veel langere periode omspant dan de 51 dagen uit het tiende oorlogsjaar in de Ilias. Ik geef een kort overzicht van de inhoud per hoofdstuk en duid aan waar overeenkomstige passages in de Ilias zich situeren. INHOUD EENHEDEN Ares ------------------------------------------------------------------------1. 1. aanleiding en eerste negen jaar Aanleidingen en oorzaken van de Trojaanse oorlog. 2. De gezworenen gaan scheep. 3. De geschiedenis van het Trojaanse vorstenhuis. 4. Ares stelt ons de Grieken voor. 5. In Aulis: het lot van Ifigeneia. 6. De Grieken op Mysia en Tenedos. Aanvang van de oorlog. 7. Bouw van het kamp. Eerste negen oorlogsjaren en ingang tiende jaar. 2. Ilias 8. Apollo bij de schepen. zang 1 (de aanvang) Het relaas van de ruzie: begin van de wrok. 9. Smeekbede van Thetis. Droom van Agamemnon. 10. Helena en Priamos op de muur. Verdrag. Duel zang 2 (de kern) zang 3 Paris en Menelaos 11. Godenraad. Het verdrag geschonden. De strijd zang 4 begint. 12. Heldendaden van Diomedes. De goden mengen zang 5 zich in de strijd. 13. Glaukos en Diomedes. Paris in het zang 6 25 vrouwenvertrek. Hektor en Andromachè. 14. Hektor en Aias. Lijkverbranding. Opwerpen van de zang 7 wal. 15. Zeus verbiedt tussenkomst van de goden. De zang 8 Grieken vluchten binnen de wal. 16. Het gezantschap naar Achilleus. zang 9 17. Dolon ingezet als spion. zang 10 Heldendaden van Agamemnon. Griekse zang 11 vorsten gewond. Achilleus volgt de strijd. 18. De Trojanen bestormen de wal. Poseidon komt de Grieken ter hulp. 19. Zeus verleid en misleid. Zeus haalt Poseidon uit de strijd. De zang 12 zang 13 en 14, v. 1 - 152 zang 14, v. 152 – einde (522) zang 15 Trojanen bedreigen de schepen. 20. De dood van Patroklos. Strijd om het lijk van Patroklos 21. Achilleus krijgt een nieuwe wapenrusting. Achilleus neemt opnieuw deel aan de zang 16 zang 17 zang 18 zang 19 strijd (einde van de wrok) 22. Goden nemen opnieuw deel aan de strijd. De Skamander vertoornd. Athene zang 20 zang 21, v. 1- 538 verwondt Ares en Afrodite. 23. De dood van Hektor. zang 21, v. 538 - einde (611) zang 22 24. Begrafenis van Patroklos. Priamos‟ smeekbede. zang 23 (het slot) zang 24 3. Einde van de oorlog 25. Dood van Penthesileia. 26. Dood van Achilleus. Zelfmoord van Aias. 27. Ares in de onderwereld. Odysseus en Neoptolemos halen Filoktetes. Dood van Paris. 28. Odysseus haalt het Palladion. Het paard van Troje. 29. Inname van de vesting. 4. Na de oorlog Na Troje 26 Op basis van dit overzicht kan gemakkelijk het globale ritme worden vastgesteld. De eerste eenheid (aanleiding en eerste negen jaar) is zeer sterk samenvattend en elliptisch. De verteller lijkt toe te werken naar de episode die de 51 dagen uit de Ilias weergeeft. 3. De Trojanen deden af en toe een halfhartige uitval, de Grieken probeerden eens een muurtje te bestormen, het sorteerde geen effect. Uren, dagen, maanden, jaren draaiden van toekomst naar verleden. Ik mag wel zeggen dat ik me flink verveelde. (Ilios p. 53) In de Ilias – episode vertraagt het tempo aanzienlijk en is het ritme, net als bij Homeros, sterk wisselend. De aandacht gaat eveneens uit naar de kern (14,5 van de 29 hoofdstukken). De rest van het tiende oorlogsjaar (einde van de oorlog) wordt opnieuw aan een sneller tempo verteld. De uitleiding na de oorlog is een extreme vorm van samenvatting en ellips. De episodes 1 en 3 zijn grotendeels gereloceerde anachronieën van de Ilias, die zijn geëxpliciteerd en/of aangevuld met andere verhaalstof. In het volgende punt kom ik daarop terug. Van hoofdstuk 8 tot 24 volgt de verteller grotendeels de lijn van de Ilias. Dat blijkt ook uit het feit dat ik op het overzicht vrij nauwkeurig heb kunnen weergeven waar elke zang van de Ilias begint en eindigt. Op basis daarvan stel ik het volgende vast. Ten eerste is op het overzicht duidelijk te zien dat het ritme in de tweede helft van de Ilias – episode versnelt. Terwijl hoofdstuk 8 tot 16 meestal overeenkomen met 1 zang, worden van hoofdstuk 17 tot 24 gemiddeld 2 zangen per hoofdstuk weergegeven. Ten tweede valt bij close reading op dat ook binnen een hoofdstuk het ritme sterk varieert. Bepaalde passages worden scenisch weergegeven, terwijl andere worden samengevat of weggelaten. Over het algemeen zijn de trage belangrijk voor de voortgang van het verhaal, de snelle niet of nauwelijks. Zo worden een heel aantal vechtscènes geëlimineerd of samengevat. Het grootste gedeelte van zang 11 wordt bijvoorbeeld als volgt verteld: 4. In mijn oorlogsdagboek noteerde ik in grote lijnen het verloop van de gevechten. „Grieken en Trojanen rukken op. Kansen blijven aanvankelijk gelijk. Grieken lijken zich in de nacht hersteld te hebben. Tegen de middag staan ze zelfs op winst. Agamemnon overtreft zichzelf. Hij wekt verbazing bij de Grieken en ontzag bij de Trojanen. Trojanen teruggedreven tot de Skaïsche poort. Hektor verbijsterd. Paris merkt op dat hij het kan vergeten de Grieken nog voor de middag in zee te drijven.‟ (Ilios p. 120) 27 Hetzelfde geldt voor beschrijvingen. Volgende passage vat de meer dan 130 verzen samen die het schild beschrijven in de Ilias (Il. 18, 478- 613). 5. Hefaistos ving aarde en hemel, zon en maan, leven en dood, vrede en oorlog, geluk en ouderdom in een web van beelden, die leken te bewegen wanneer het licht erover heen gleed. En hij smeedde alles, het schild, het pantser, de helm en de scheenplaten uit een onverwoestbaar metaal dat, om vijanden al van ver af te schrikken, licht uitstraalde als de zon.(Ilios p. 147) Scènes blijken ook vaak functioneel voor de karakterisering van personages. Ik kom daar verder op terug, wanneer ik de personages bespreek. Odysseus is eveneens opgedeeld in 29 hoofdstukken en wordt kort ingeleid. In hoofdstuk 1 bevinden we ons op Ithaka voor de thuiskomst van Odysseus, waar Telemachos verhalen te horen krijgt over zijn vader. 6. Weer vertellen over vroeger? Nog eens vertellen over het vertrek van Odysseus? Telemachos, je kent het verhaal langzamerhand beter dan ik… Maar goed, luister.‟ (Odysseus, p. 225) Deze woorden van Mentor indiceren dat „de verhalen over Odysseus‟ een geval van iteratie zijn. Telemachos luisterde er voor de thuiskomst van zijn vader tot vervelens toe naar. Ze geven dan ook niet het begin van de vertelde tijd weer, maar een gebeurtenissen die zich op niet nader te bepalen tijdstippen binnen de periode voor Odysseus thuiskomst hebben afgespeeld. Om die reden neem ik de gebeurtenissen in het tweede hoofdstuk als start van de vertelde tijd. Net als in de Odyssee wordt de actie in gang gezet door het besluit van de goden dat Odysseus naar huis zal keren. Het verhaal eindigt, eveneens overeenkomstig het origineel, met de moord op de vrijers en de bestendiging van het gezag van koning Odysseus op Ithaka. Ik geef opnieuw een overzicht aan de hand waarvan ik eerst het globale ritme zal vaststellen. 28 INHOUD EENHEDEN Helden Telemachos+Ithaka 1. Telemachos +Ithaka De verhalen over Odysseus 1. Voor de terugkeer. 2. Godenvergadering op de Olympos Odysseus: zang 1, v.1 – 95 3. Athene op Ithaka Telemachos + Ithaka : zang 1, v.96 – 2 4. Athene en Telemachos 5. Zeegroene ogen 6. Afrodite op Ithaka 2. Reis van Telemachos 7. Nestor van Pylos 8. Jaloerse godinnen 9. Sparta Telemachos: zang 3 – 4, v. 624 10. Helena 11. Menelaos 12. Een pijn die liefde heet 3. Zeiltocht en 4. bij de Faiaken 13. Gesprekken met Zeus Odysseus: zang 5 / Ithaka: zang 4, v. 625 – 847(eind) / Odysseus: zang 6, v. 1 – 185 14. Zeus en zoon 15. Poseidon en zoon 16. Orde op zaken Odysseus: zang 8, v. 266 – 369. Odysseus: zang 9, v. 216 – 541 Odysseus: zang 6, v. 186 – 331(eind), zang 13 4. De thuiskomst 17. Afscheid van Helena Telemachos: zang 15, v. 1 – 300 18. Telemachos bij de varkenshoeder Telemachos + Ithaka+ Odysseus: zang 16 – 24 19. Odysseus en zoon 20. Edelman, bedelman 21. Een man met de nodige levenservaring 22. De koningin van de honderd vrijers 23. Honderd vrijers over de koningin 24. Koningin en bedelaar 25. De boog van Odysseus 26. Het gevecht 27. Het bed in de olijfboom 28. De verhalen van Odysseus Odysseus: zang 5 – 13 29. Ithaka 29 De vertelde tijd is dan wel gelijk aan die van het origineel, op vlak van ritme en volgorde zijn enkele belangrijke verschillen merkbaar, zoals blijkt uit bovenstaand overzicht. Om het globale ritme te kunnen vaststellen en vergelijken met dat van de Odyssee, zocht ik de vijf eenheden die in de Odyssee te onderscheiden zijn. De twee eerste episodes (Ithaka voor de terugkeer en de reis van Telemachos) nemen in de Odyssee 4 van de 24 zangen verteltijd in. Deze twee episodes blijken in de bewerking in verhouding veel trager te zijn verteld. Ze omspannen immers meer dan een derde van de verteltijd. De zeiltocht vormt de vijfde zang van de Odyssee en geeft bijna 25 dagen vertelde tijd weer. In Odysseus worden deze aan een nog sneller ritme verteld. De drie dagen die Odysseus bij de Faiaken doorbrengt zijn sterk vertraagd weergegeven in de Odyssee. Hier worden ze zeer snel en elliptisch weergegeven. Aan de 6 dagen van de thuiskomst van Odysseus op Ithaka (12 van de 24 zangen) wordt hier iets minder dan de helft van de verteltijd besteed. Op het overzicht heb ik ook aangegeven welke verhaallijn („Odysseus‟, „Telemachos‟ of „Ithaka‟) in welke passages aan bod komt en waar de verhaallijnen samenkomen. Ik gaf ook aan met welke verteltijd bij Homeros de passages overeenkomen. Anders dan bij Ilios was het moeilijk de overeenkomstige passages bij Homeros weer te geven door de zware aanpassingen in de verhaallijn. De op het overzicht aangegeven zangen en verzen zijn dus relatief te interpreteren, ze duiden op een globale inhoudelijke overeenkomst (bvb. Od, 9, 216 – 541: het verhaal van de blindmaking van Polyfemos). Op basis van de aanduiding van de verhaallijnen en van de overeenkomstige zangen uit Odyssee, stel ik het volgende vast in verband met het ritme. De passages die het verhaal van Telemachos vertellen, kennen over het algemeen een trager ritme dan degene die het verhaal van Odysseus vertellen. Aan het verblijf in Sparta werd ook een element toegevoegd. Hera en Afrodite zorgen ervoor dat Telemachos verliefd wordt op Helena. 7. Ik zou hier niet willen wonen, zelfs niet voor Helena. Was ik van huis gegaan om nieuws te horen over mijn vader? Ik was op reis gegaan naar Helena. Hield ik van de zee om het rotsachtige Ithaka? Mijn hart trok naar de graanvelden, naar de gouden zee van Sparta, waarlangs Helena liep, danste op lichte voeten in een zwierig waaierend kleed met diepe schaduwen. Helena. Helena, de mooie! (Odysseus, p. 303-304) Slechts enkele belangrijke fragmenten uit Odysseus‟ tocht naar en verblijf op Scheria worden samenvattend weergegeven in monologen en dialogen van de goden. In volgende passage voert Zeus een gesprek met zijn zoon. 30 8. „En daar is Odysseus. Hij zit al bij de Faiaken!‟ „Juist en waarmee denk je dat de zanger van de Faiaken hem amuseert? Met de ontrouw van mijn vrouw Afrodite. Met haar passie voor Ares. Zie je ze lachen om mijn ongeluk, hoor je ze klappen en stampen, die gersteters? Het is een straf als je zo lelijk bent dat de stervelingen je uitlachen. (…) „Kom, Hefaistos, je hebt het die twee toch betaald gezet? De zanger vertelt over het web dat je boven het bed hebt gespannen om ze op heterdaad vast te pinnen. Daar lachen ze om.‟ (Odysseus, p. 315) ii. Een lange geschiedenis. Het feit dat Imme Dros Odysseus zijn omzwervingen pas laat vertellen wanneer hij terug thuis is, verklaart vooral waarom de episode bij de Faiaken zo sterk is ingekort. Deze ingreep in de volgorde is wellicht de meest opvallende, toch blijft de functie van het lange ingebedde verhaal dezelfde. Net als in de Odyssee wordt de voorgeschiedenis ingevuld door een lange externe retroversie. Doordat de omzwervingen later worden verteld, hebben ze een langer bereik dan in het origineel. Odysseus vertelt immers ook wat hij bij de Faiaken heeft meegemaakt. De Homerische epen bleken niet meer dan een aantal dagen vertelde tijd weer te geven, maar daarbij toch een beeld van de volledige geschiedenis en zelfs voorgeschiedenis van de zwerftocht van Odysseus en de oorlog om Troje weer te geven. Imme Dros laat in Ilios wat voor en na de oorlog komt gewoon chronologisch aan bod komen. Zo wordt de inscheping in Aulis voor de oorlog verteld, daar waar bij Homeros de scheepscataloog die gebeurtenis weerspiegelde. 9. Het leger was onderverdeeld in een kleine dertig groepen van verwante stammen met een eigen vloot en eigen aanvoerders. Om al die aanvoerders te kunnen opsommen zou ik Mnemosyne zelf moeten zijn, de godin van het ijzeren geheugen, maar een paar schieten me nog wel te binnen. Nestor van het zanderige Pylos, een stuk ouder dan de rest maar onovertroffen als wagenmenner en als redenaar. Aias Telamonszoon van Salamis, ofwel de grote Aias. (…) Ik zie Filoktetes met de formidabele boog van Herakles. Zulke kerels vind je niet meer. Als laatste arriveerde Odysseus, de man van de duizend listen. Hij liet zijn twaalf schepen met rode flanken een omweg maken naar het eiland Delos om te offeren aan Apollon.‟ (Ilios, p.34-35) 31 In beide bewerkingen wordt een grotere voorgeschiedenis aangehaald dan in het origineel. Uit dit fragment en uit het overzicht van de vertelde tijd van Ilios blijkt dat duidelijk. Volgend gesprek tussen Hera en Afrodite toont dat ook in Odysseus extra mythologische stof is aangebracht. 10. „Wij krijgen toch ruzie, daar is niets aan te doen. We hebben voor eeuwig ruzie om die twistappel van Eris. En het was een ding van niets, een kreng.‟ „Het ging niet om de appel, maar om de woorden erop,‟ mompelde Hera. „Voor de mooiste…‟ zei ik. „Voor de mooiste.‟ Hera barstte uit. „Ja, zeg het nog een paar keer! Voor de mooiste, voor de mooiste! En jij kreeg die appel!‟ „Hera, de jury had het nu eenmaal zo beslist.‟ „De jury! Fijne jury! Paris van Troje!‟ (…)„Eerlijk! Jij had Paris omgekocht. Je had hem beloofd dat hij de mooiste vrouw van de wereld zou krijgen als hij jou koos.‟ (Odysseus p. 281 – 282) iii. Tijd in functie van de thematiek. Samen met de fragmentarische weergave van de verhaallijn „Odysseus‟ en de uitgebreide en trage weergave van die van Telemachos, zorgt ook de verplaatsing van het relaas van de omzwervingen ervoor dat de nadruk op Telemachos ligt. Diens verhaal wordt immers niet zo lang onderbroken om plaats te maken voor dat van Odysseus als in de Odyssee het geval is. Imme Dros blijkt dus wel dezelfde technieken toe te passen om de verhaallijnen in elkaar te weven en samen te laten komen, al is een verschuiving van de nadruk duidelijk merkbaar. De hoofdlijn is die van Telemachos en niet die van Odysseus. Odysseus wordt pas in de episode van de thuiskomst zelf aan het woord gelaten. Tot dan toe vernemen we alles over hem van andere personages. Belangrijk is dus het beeld dat anderen van hem hebben. Veel van de verhalen over Odysseus worden daarom meer dan eenmaal verteld, door verschillende personages. Hoewel in Ilios het grootste deel van de verteltijd uitgaat naar de Ilias – episode, wordt een opvallend veel grotere geschiedenis weergegeven dan in de Ilias. Daardoor ligt de nadruk op de oorlog om Troje, meer dan op de wrok van Achilleus. Dat blijkt al uit fragment 1, uit het begin van het boek. De verteller zoekt duidelijk een zo breed mogelijk beeld van de oorlog om Troje te geven en daar zoveel mogelijk mythologische verhalen in te verweven. 32 1.3 Verteller 1.3.1 De vele stemmen in Ilias en Odyssee In wat volgt geef ik een overzicht van wat op basis van de narratologische theorie is gezegd over de verschillende woordvoerders in Ilias en Odyssee. 34 Ik begin met de primaire verteller en kijk wat we uit de tekst over hem kunnen afleiden en hoe hij zich verhoudt ten opzichte van het vertelde. Even belangrijk in de Homerische epen zijn de secundaire vertellers. Zij en hun verhalen vormen het onderwerp van het tweede punt van deze paragraaf. i. De subjectieve stem van de alwetende zanger De primaire verteller van Ilias en Odyssee treedt niet op als handelende instantie in de geschiedenis. Op basis van de tekst kunnen toch enkele zaken worden afgeleid over de manier waarop deze verteller zich verhoudt ten opzichte van hetgeen hij vertelt. Een eerste belangrijke vaststelling, is de grote temporele afstand die tussen hem en het vertelde ligt. Hij geeft aan gebeurtenissen te vertellen uit een mythisch verleden. Ten tweede kan worden afgeleid dat het gaat om een beroepszanger. 35 De verteller lijkt identificeerbaar met de beroepszangers Femios en Demodokos, personages uit de Odyssee. In deze personages lijkt de aanwezigheid van de verteller dus toch even door te schemeren in het verhaal. Duidelijker zichtbaar nog is de verteller wanneer hij de muzen aanroept en wanneer hij de karakters rechtstreeks aanspreekt (apostrofe). De aanroeping van de muze is te verklaren door wat men „doppelte Motivation‟ noemt. Dat houdt in dat menselijk handelen en denken, in dit geval het optreden als verteller, als actie en verantwoordelijkheid van zowel god als mens worden voorgesteld. De apostrofe kan worden geïnterpreteerd als een uiting van medeleven of sympathie van de verteller voor het karakter dat hij aanspreekt. De verteller kan ook openlijk commentaar leveren. Met uitzondering van deze gevallen is hij echter onzichtbaar in het verhaal. Dat betekent niet dat hij een 34 Voor het aspect verteller baseer ik mij voornamelijk op de Jong (1992) p. 15 – 29 en 116 – 150, (1997) p. 305 – 319. 35 De Jong (1992) p. 18 – 19 leidt dit af uit onder andere Il. 5, 302-304 (temporele afstand) en Il. 2, 484 – 493 (beroepszanger). 33 objectief verslag geeft van de feiten. Op vele subtiele manieren manipuleert hij de weergave van het verhaal. 36 Onder „tijd‟ besprak ik al welke invloed zijn aanpassingen in ritme, volgorde en frequentie hebben op de presentatie van de geschiedenis. Dat brengt ons bij de vraag naar de betrouwbaarheid van de Homerische verteller. Enerzijds lijkt de dubbele motivering van zijn optreden als zanger garant 37 te staan voor de juistheid van zijn relaas , anderzijds kan het vaak onbetrouwbare verhaal van secundaire vertellers ook wijzen op onbetrouwbaarheid van de Homerische verteller. Vooral omdat de secundaire verteller Odysseus, huichelaar bij uitstek, ook meermaals expliciet vergeleken wordt met een zanger. De lezer moet daarbij ook de afstand tussen verteller en (mythologisch) verleden in gedachten houden en met de Jong het volgende concluderen: „the Homeric narrator claims to tell the 38 truth, yet his conception of the truth (…) is different from the Rankean „wie es eigentlich gewesen.‟ De activiteit van de Homerische verteller is m.a.w. een soort proto-geschiedschrijving van deels historische, deels mythologische feiten waar niet één waarheid van bestaat. Een laatste kenmerk van de Homerische verteller dat nadere toelichting vraagt, is zijn alwetendheid. Als extradiëgetische verteller staat hij boven het vertelde. Hij kan in principe onbeperkt waarnemen in ruimte en tijd. Concreet houdt dat voor Ilias en Odyssee in dat hij weet wat er in elk personage omgaat, dat hij op de hoogte is van de gebeurtenissen op de Olympos en dat hij de afloop van beide geschiedenissen kent. De verteller van Ilias en Odyssee kan dus, als primaire focalisator, onbeperkt informatie weergeven. Hij kan er echter ook voor kiezen een gebeurtenis weer te geven zoals die wordt ervaren door een personage of hij kan een personage aan het woord laten. In geval van ingebedde focalisatie is er een duidelijke restrictie van de informatie. De primaire verteller-focalisator bleek subjectief, de ingebedde focalisator is dat zeker ook. De Jong ontdekte volgend vaak terugkerend patroon in de Homerische epen: beschrijving actie door primaire verteller- focalisator – weergave actie door primaire verteller met secundaire focalisatie – weergave woordelijke reactie van een personage. Daarmee ben ik aanbeland bij de tweede soort verteller die aan het woord komt in Ilias en Odyssee: het personage. 36 De Jong (1992) p. 146 – 149 en (1997) 308 geeft een overzicht van situaties in Ilias waar in simpele vertellertekst sprake is van impliciete subjectieve kleuring (o.a. vergelijkingen, „als niet‟- passages, bird‟s eye views etc. 37 De Jong (1997), p. 305 leidt dit af uit Ilias 2, 495 38 Zie de Jong p. 307 34 ii. Het verhaal in het verhaal als spiegel De secundaire verteller van het Homerisch epos kan een verhaal 39 vertellen (verhaal in het verhaal) of gewoon een dialoog of monoloog voeren (speech). Beide zullen van belang blijken voor de karakterisering van de personages, waar ik verder in dit hoofdstuk dieper op in zal gaan. Ik geef hier kort enkele algemene bemerkingen weer wat betreft de speeches. Ten eerste valt op dat weinig snelle dialogen voorkomen. Ten tweede moet worden gewezen op wat de Jong de „veelstemmigheid van het 40 Homerisch epos‟ noemt. Naast de primaire verteller komen heel wat verschillende personages aan het woord, die op hun beurt nog andere (soms zelfs imaginaire) sprekers als tertiaire vertellers aan het woord laten. In de vorige paragraaf kwam Odysseus‟ verhaal van zijn omzwervingen al aan bod. Om te besluiten ga ik in op dit en andere ingebedde verhalen in Ilias en Odyssee. Het is vooral interessant na te gaan welke functies deze vervullen in de Homerische epen, voor zowel secundaire toehoorder (argumentfunctie), als primaire toehoorder (sleutelfunctie). 41 De interne analepsen hebben enkel voor de personages een informatieve functie. Voor de primaire toehoorder bevatten ze geen nieuwe informatie, wel kan uit de vergelijking met de versie van de primaire verteller een en ander worden afgeleid over het karakter van de secundaire verteller (zie verder). Verhalen met een inhoud die buiten de vertelde tijd van het verhaal valt, geven ook de primaire toehoorder meer informatie. Het verslag van Odysseus vult voor de primaire lezer in de eerste plaats de voorgeschiedenis in. Daarnaast ziet de Jong in het verhaal echter ook een „mise en abyme‟ van de thuiskomst. Odysseus‟ optreden als leider van zijn makkers die de dood vinden door hun eigen roekeloosheid weerspiegelt zijn optreden thuis als koning ten opzichte van de vrijers, die eveneens sterven door hun wangedrag. Het verhaal heeft dus als sleutelfunctie de lezer voor te bereiden op de moord op de vrijers. 42 Voor Odysseus is het vertellen een manier om zijn identiteit te hervinden. Het stelt hem in staat afstand te nemen van een schrijnend verleden, zijn eer te hervinden en de laatste beproeving thuis aan te gaan. Daar zal hij zijn identiteit tegenover zijn geliefden en vijanden moeten 39 Zie noot 12 40 Zie de Jong (1992) p. 29 41 De termen zijn afkomstig van Andersen (1987) en worden door de Jong (1997) p. 309 aangehaald. 42 Zie de Jong (1999) p. 5 – 10. 35 verhullen om wraak te kunnen nemen op de vrijers. Om dat doel te bereiken vertelt Odysseus een reeks leugenverhalen. 43 Ook elders in de Odyssee staan ingebedde verhalen in dienst van de thema‟s thuiskomst, identiteit, listigheid, slimheid en wraak. Het verhaal van de λόζηνο van Agamemnon dient als een aansporend en waarschuwend voorbeeld voor Telemachos en Odysseus en loopt als een rode draad doorheen het eerste deel van de Odyssee. 44 Het verhaal van Penelope‟s list om de vrijers te misleiden wordt zowel door de vrijers, als door Penelopeia verteld. Demodokos vertelt het verhaal van Ares en Afrodite. Ook dat gaat over wraak, listigheid en slimheid. Verstand wint het er op fysieke kracht, een contrast dat ook in Odysseus‟ confrontatie met de Kykloop wordt benadrukt. Ook in de llias is er sprake van „mise en abyme‟. Op basis van de gelijkenis met de situatie worden verhalen door de secundaire vertellers aangewend om hun betoog kracht bij te zetten. De nadruk ligt echter elders dan in de Odyssee. Verblinding, wrok, roem, strijd, fysiek en psychologisch leed worden in de verhalen gethematiseerd en benadrukken de tragiek van de Ilias. Ik geef enkele voorbeelden. Glaukos vertelt zijn tegenstander Diomedes over zijn roemvolle voorvaders. Zo blijkt hij door gastvriendschap gebonden aan zijn tegenstander en redt zich het leven. Achilleus vertelt Priamos het verhaal van Niobe die ook haar kinderen verloor om hem aan te zetten tot eten. Achilleus krijgt het verhaal van Meleager te horen die tot inkeer kwam na zich uit wrok te hebben teruggetrokken uit de strijd. 1.3.2 i. Goden en mensen aan het woord in Ilios en Odysseus Primaire vertellers: god versus mens Ares vertelt het verhaal van de Trojaanse oorlog van begin tot eind. In Odysseus nemen mensen en goden afwisselend het woord als verteller. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vertellers uit Odysseus en is gebaseerd op de tabel die ik onder 1.2.2 maakte. In de rechterkolom heb ik de indeling in eenheden behouden en voor elk hoofdstuk ingevuld welke primaire verteller(s) aan het woord komen. Ook het lange ingebedde verhaal van Odysseus is aangeduid. 43 Zie de Jong (1992) p. 151 – 163 en (2001) p. 594 – 595. 44 Zie ook de Jong (2000) p. 591 – 593. 36 INHOUD VERTELLERS Helden heterodiëgetische verteller 1. Mentor – Penelopeia – Dolios – Laërtes – Eurykleia De verhalen over Odysseus – Medon – Femios. 1. Voor de terugkeer. 2. Godenvergadering op de Olympos Hermes 3. Athene op Ithaka Athene 4. Athene en Telemachos Athene 5. Zeegroene ogen Telemachos 6. Afrodite op Ithaka Afrodite 2. Reis van Telemachos 7. Nestor van Pylos Nestor 8. Jaloerse godinnen Afrodite 9. Sparta Afrodite 10. Helena Afrodite 11. Menelaos Afrodite 12. Een pijn die liefde heet Telemachos 3. Zeiltocht en 4. bij de Faiaken 13. Gesprekken met Zeus Athene – Hermes – Poseidon – Athene – Afrodite – Athene 14. Zeus en zoon 15. Poseidon en zoon 16. Orde op zaken Zeus Poseidon Hermes 4. De thuiskomst 17. Afscheid van Helena Athene 18. Telemachos bij de varkenshoeder Telemachos 19. Odysseus en zoon Athene 20. Edelman, bedelman Telemachos 21. Een man met de nodige levenservaring Medon 22. De koningin van de honderd vrijers Penelopeia 23. Honderd vrijers over de koningin de vrijers 24. Koningin en bedelaar Athene 25. De boog van Odysseus Athene 26. Het gevecht Telemachos 27. Het bed in de olijfboom Penelopeia 28. De verhalen van Odysseus Athene 29. Ithaka Odysseus Athene 37 Deze vertellers en de verteller van Ilios zijn allemaal op een of andere manier betrokken bij het vertelde, in tegenstelling tot de Homerische verteller. Enkel in het begin komt een heterodiëgetische verteller aan het woord die ons het verhaal binnenleidt. 11. Elke zoon is de zoon van een held en elke heldenzoon wil zelf een held zijn net zo groot als zijn vader, groter dan zijn vader. Tijd helpt. De vaders worden moe, de vaders worden oud, de vaders krimpen; en de zoons groeien, kijken hun vader recht in de ogen, kijken op hun vader neer, krijgen zoons, zijn eindelijk op hun beurt de held van de dag. Zo hoort het te gaan en zo gaat het meestal, maar niet altijd: een held kan sterven op het toppunt van zijn roem voordat zijn zoon volwassen is, en dode helden zijn niet meer te verslaan: hun roem wordt alleen groter. De zoon van een dode held is niet te benijden, of het moest zijn door de zoon van een vermiste held die misschien dood is maar misschien ook niet, een zoon zoals Telemachos van Ithaka. (Odysseus, p.223) Uit het overzicht blijkt dat de goden vaker als verteller optreden dan de mensen. Van de mensen komt Telemachos het meest als verteller aan het woord, van de goden is dat Athene. Ook valt op dat Odysseus geen enkele keer als primaire verteller optreedt en dat in de Odysseus-verhaallijn (zie 1.2.2) vóór de episode van de thuiskomst (hoofdstukken1-2, 13-16) enkel goden vertellen. Een uitzondering vormen „De verhalen over Odysseus‟ (zie fragment 6) waar mensen gebeurtenissen uit zijn verleden vertellen. In het „heden‟ is Odysseus voor Telemachos en voor andere mensen echter onhoorbaar, onzichtbaar, misschien zelfs dood. De heterodiëgetische verteller besluit dan ook: 12. Telemachos kende zijn vader alleen uit verhalen, de verhalen over de wijze koning, de weergaloze strateeg, de slimme man, de man van de duizend listen, de grote, onverschrokken, onstuitbare held, de grootste van allemaal: Odysseus. (Odysseus, p. 223) Uit deze eerste vaststellingen blijkt dat de verteller in belangrijke mate indiceert waar in het verhaal de nadruk ligt. Daarnaast wordt ook duidelijk dat al dat er een verschil bestaat tussen goden en mensen als vertellers. In wat volgt bespreek ik de kenmerken van de vertellers van Ilias en Odyssee. Daaruit zal blijken dat de god - verteller een bijzondere positie inneemt. Het spreekt vanzelf dat elke verteller zich op een andere manier verhoudt ten opzichte van het vertelde. De verteller van Ilias en Odyssee is geen personage in het verhaal en is afgezien van enkele uitzonderingen onzichtbaar. Wel blijkt zijn aanwezigheid impliciet doorheen het hele het verhaal dat hij op subtiele wijze manipuleert. De homodiëgetische vertellers van Ilios en Odysseus zijn uitdrukkelijker 38 aanwezig in het verhaal. Toch varieert de betrokkenheid van de verschillende personages. In Odysseus vinden we het ene uiterste van betrokkenheid, de autodiëgetische verteller in Telemachos. Deze is immers verteller en tevens hoofdpersonage. 13. Ze noemen me prins van Ithaka, Telemachos Odysseuszoon, maar wie ben ik, wat ben ik waard? Vanmiddag had ik een gast, hij praatte tegen me als een vader. Ik zal het nooit vergeten. Plotseling was hij verdwenen. Ik liet hem even uit mijn ogen, zolang het duurt een beker vol te schenken, en hij was weg. (Odysseus, p. 258) Hermes vormt het andere uiterste. Wanneer hij verslag uitbrengt van de godenvergadering. Zelf voert hij daar nooit het woord en in zijn verslag levert hij ook geen commentaar. Hermes observeert, noteert en verdwijnt daarbij zelf uit beeld: 14. Notulen van de buitengewone, voor iedere god verplichte Godenvergadering van gisteravond, opgetekend door Hermes Zeuszoon. Alle Goden waren aanwezig, zelfs Haides. Hij liet de aarde opensplijten, stormde met zijn wagenspul de Olympos op en kwam zwart als de nacht de zaal in. (Odysseus p. 327) De betrokkenheid van de meeste personages situeert zich ergens tussenin, maar kan ook variëren. Soms zijn de goden betrokken bij de gebeurtenissen waarover ze vertellen, een andere keer nemen ze enkel waar. Ares becommentarieert de strijd die hij van op een afstand heeft waargenomen (zie fragment 4) of waaraan hij zelf aan heeft deelgenomen. 15. (…)de ijzeren maagd Athene joeg Diomedes op me af toen ik meereed in de wagen van Apollon. „Steek Ares!‟ riep Athene. „Die windvaan is overgelopen naar de Trojanen!‟ (Ilios, p. 86) Ook al mengen de goden zich dikwijls onder de mensen en bepalen ze veel van hun doen en laten, toch blijkt er steeds een kloof te bestaan tussen mensen- en godenwereld. De emotionele betrokkenheid van de goden bij het menselijk handelen blijft steeds beperkt en dat bepaalt in belangrijke mate de toon van het verhaal. 16. Wij zochten onze plaats op in de grote zaal, keken neer op het futiele gedoe van de stervelingen en dronken er een bekertje nectar bij. Zeus kwam binnen. Ik hield hem scherp in het oog. Van hem hing alles af. Hoe graag hij ook wilde dat Ilios gespaard bleef, hij zou moeten kiezen voor oorlog en dus voor vernietiging, want als er vrede kwam kon de rancuneuze zoon van Zilvervoetje zich niet wreken op Agamemnon. De held zou niet groots en meeslepend sterven, maar vervelend lang leven. (Ilios, p. 80) 39 Ares blijkt ook in de godenwereld een buitenstaander. Niemand van de goden, uitgezonderd Afrodite, heeft het erg op hem begrepen. De beslissingen op de Olympos worden buiten hem om genomen. Zowel wanneer Ares over de goden vertelt, als wanneer hij over de mensen vertelt, kleurt ironie zijn relaas. Ook in Odysseus blijven de goden op afstand. Is de toon van Ares bitter en ironisch, die van Athene is zakelijk en beredeneerd. 17. Zeus, Athene hier. Ik sta aan het strand van Ithaka vermomd als koning Mentes van Tafos en ik verbaas me over de stervelingen. Hun lot is ellendig, hun einde is de dood en ze blijven maar hopen dat het beter wordt. (Odysseus, p. 249) In Odysseus nemen echter ook de personages het woord die zich middenin de gebeurtenissen bevinden. Hun betrokkenheid contrasteert dan ook met de afstandelijke houding van de goden (zie fragment 13). Een ander aspect dat de verhouding van de verteller ten opzichte van het vertelde bepaalt is de temporele afstand. De Homerische verteller bleek verhalen te vertellen uit een mythisch verleden. Ook de verteller van Ilios vertelt lange tijd na de feiten, zo blijkt uit volgende passage. 18. Wie zou zich Ilios herinneren als er geen oorlog om was gevoerd? Niemand. Zonder mij was de stad begraven onder modder en tijd, een slordige hoop verspreide steenklompen zonder naam of geschiedenis. Geen zanger had een regel vuil gemaakt aan de weidse pleinen, prachtige paleizen of onneembare muren van het grote Ilios in het rijk van Troje. (Ilios, p. 10) In Odysseus is de situatie heel anders. De verschillende vertellers brengen verslag uit terwijl de gebeurtenissen aan de gang zijn. Ze vertellen daags na de feiten (fragment 14, „gisteravond‟), kort na de feiten (fragment 13 „vanmiddag‟) of gelijktijdig: 19. Zeus, hier spreekt Athene. De zon is onder en het wordt donker op alle wegen. Odysseus heeft een afspraak met zijn vrouw. Ze zullen voor het eerst na twintig jaar weer met elkaar praten. De vrijers zijn naar huis om te slapen, de slavinnen ruimen de etensresten op en de koningin komt uit haar vertrekken naar beneden, juist op het moment dat de mooie Melantho, een dochter van Dolios, zich misdraagt tegen de vermomde koning. (Odysseus, p.371) Uit fragmenten 1 en 18 blijkt dat voor Ares, net als voor de Homerische verteller, het verhaal van de Trojaanse oorlog op de grens ligt tussen mythologie en geschiedenis. De ware toedracht van de feiten is voor hem dan ook relatief. 40 20. Of het waar is? Ach wat het begrip waarheid betreft verschilt de visie van mensen en goden hemelsbreed, wij weten te veel, maar ik ben een romanticus: geef mij een opwindende mythe en ik ben tevreden. (Ilios, p.11 - 12) In hoeverre het relaas van de verschillende vertellers in Odysseus betrouwbaar is, is moeilijk te beoordelen. Niemand weet bijvoorbeeld hoe waarheidsgetrouw Hermes‟ verslag van de godenvergadering is. Toch zijn er aanwijzingen die kunnen helpen de verschillende vertellers in te schatten. Om hun betrouwbaarheid te beoordelen moet rekening worden gehouden met hun betrokkenheid. Telemachos‟ relaas van de gebeurtenissen op Ithaka zal bijvoorbeeld sterk beïnvloed zijn door zijn persoonlijke ervaringen en gevoelens. Soms gebeurt de vertelling op het eerste niveau simultaan, door middel van een direct geciteerde monoloog (zie fragment 17, 19). Dit kan een indicatie van betrouwbaarheid zijn (vergelijk met Ares, fragment 20). Volgende passage waar de vrijers op primair niveau aan het woord zijn, lijkt een betrouwbare, gelijktijdige weergave van hun woorden: 21. „Daar komt ze. O Penelopeia, mijn koningin!‟ „Die dansende manier van lopen…‟ „Hier kan ik niet tegen.‟ „Ah, kon ik haar maar door het koren jagen.‟ „Ze is een Godin. Vuur onder ijs.‟ (Odysseus, p. 367) Ook wat focalisatie betreft, verschilt de menselijke verteller van de goddelijke. Het menselijk waarnemingsvermogen is sterk beperkt in ruimte en tijd. De alwetende Homerische verteller bleek in het innerlijk van personages te kunnen binnendringen. In Odysseus vertellen de personages zelf een groot deel van de feiten. Zo vernemen we bijvoorbeeld uit eerste hand hoe Telemachos groeit in zijn denken en handelen. In Ilios zijn we wat het innerlijk betreft volledig aangewezen op het waarnemingsvermogen van de god Ares. 22. Patroklos stormde huilend en vloekend naar de tenten van de Myrmidonen. De vriend van Achilleus stond bekend als een gelijkmatig en zachtaardig man. Weinig mensen wisten dat hij als kind in een aanval van blinde razernij een vriendje gedood had. Dat was de reden geweest waarom hij ver van zijn eigen land in het huis van Peleus was opgegroeid. Hij had zijn drift leren beheersen maar onder de as smeulde het oude vuur, en toen hij Hektor met zijn fakkels zag zwaaien had hij het hart van de Trojaan rauw kunnen verslinden. (Ilios, p. 137) 41 Ares blijkt niet alleen goed op de hoogte van het verleden van Patroklos, hij kan ook zijn handelingen waarnemen en heeft toegang tot zijn innerlijk, zoals blijkt uit de laatste zin waar Patroklos focalisator is. Ares kan dus net als de Homerische verteller alles zien, zowel wat op de Olympos gebeurt, als wat zich onder de mensen afspeelt. Dat geldt ook voor de goden die optreden als verteller in Odysseus. Van op de Olympos hebben de goden immers zicht op wat er zich „beneden‟ afspeelt (zie ook fragment 8, 16). 23. Wij hadden niet veel meer in te brengen. In somber stilzwijgen zetten wij ons aan de grote ramen om naar de gevechten te kijken, die na de lijkverbranding weer waren opgelaaid. (…) „Wat een overzicht heb je hier toch. Je ziet nog meer dan wanneer je er zelf bij bent, „ zuchtte Apollon. „Maar je kunt de mensen niet aanraken en je ruikt ze niet,‟ gromde ik. „Dat is het verschil.‟ (Ilios, p. 102) De goden veranderen van gedaante om de zaak van dichtbij te gaan inspecteren. Wanneer ze zich onder de mensen bevinden, hebben ze echter niet het grote overzicht dat ze op de Olympos hebben. 24. Om de tenten, hutten en woonhuizen binnen te kunnen dringen nam ik de gedaante van een mot aan. De Grieken sliepen diep en luidruchtig, uitgeput van oorlog en emotie. (Ilios, p. 114) Ten slotte impliceert de alwetendheid van de Homerische verteller ook dat hij in de toekomst kan kijken. Ook de goden in Ilios en Odysseus verwijzen geregeld naar de afloop van de gebeurtenissen, die niet zelden door hen wordt bepaald. In het volgende fragment is Athene aan het woord: 25. Telemachos zal na Odysseus regeren over Ithaka en het is nodig dat hij een goede naam krijgt bij het volk. Dat was de afspraak. (Odysseus, p. 305) 42 ii. Secundaire vertellers: de man van verhalen Zowel in Ilios als in Odysseus geven de vertellers geregeld het woord aan personages. Anders dan in de Homerische epen, komen ook zeer veel snelle dialogen voor (zie fragment 10). De verteller geeft dikwijls ook op indirecte wijze de woorden van een ander personage weer. Volgend fragment illustreert hoe de verteller van simpele vertellerstekst overschakelt op directe en op indirecte rede. 26. Op een ochtend in het tiende jaar van de oorlog trof ik Apollon aan bij de schepen van de Grieken (…) hij schoot achter elkaar pijlen af op muilezels en honden. (…) Een gemeen en lelijk spelletje. Ik was verontwaardigd. „Wat doe jij nou Apollon?‟ (…) „Hé! dat was geen hond, dat was een mens!‟ „Goed gezien! Nu schiet ik niet meer op honden. Zo beter, Ares? De pestkop, hij maakte mijn speeltjes stuk, net als vroeger. „Ik zeg het tegen Hera, hoor!‟ Dat werkte altijd. Hij liet de boog zakken. „Ares, doe niet zo infantiel. Ik heb een reden om wat Grieken af te maken. Agamemnon heeft mijn priester beledigd! zwaar beledigd!‟ „O… Dat is wat anders.‟ Als priesters straffeloos beledigd mogen worden, kunnen de Goden wel inpakken. „Wat is er gebeurd?‟ Hij vertelde het me maar al te graag en de verontwaardiging kleurde zijn relaas. Chryses, de vader van Agamemnons eergeschenk, was naar de schepen van de Grieken getogen om zijn dochter vrij te kopen. Niet als particulier, in vol ornaat! (Ilios, p. 60) De Jong sprak over de veelstemmigheid van het Homerisch epos. Uit bovenstaande analyse van de vertellers en stemmen die in het epos aan bod komen, moge blijken dat dit kenmerk van Ilias en Odysseus ook in de bewerking van Imme Dros aanwezig is, zij het op aangepaste wijze. Om te besluiten ga ik na of de ingebedde verhalen uit Ilias en Odyssee in de bewerkingen van Imme Dros nog een plaats hebben gekregen. In Ilias en Odyssee bleken de ingebedde verhalen als voorbeeld te functioneren en door de gelijkenis met het hoofdverhaal bepaalde thema‟s te benadrukken. In Ilios zijn ingebedde verhalen als dat van Glaukos voorvader, van Niobe of Meleager niet terug te vinden. In Odysseus wordt de verteltechniek van de „mise en abyme‟ wel overgenomen. Ik verwijs naar fragment 8 voor het verhaal van Ares en Afrodite. Ook het verhaal van Agamemnon is in Odysseus terug te vinden op verschillende plaatsen. Zo vertelt Nestor het aan Telemachos en drukt hem het volgende op het hart: 43 27. Toen was Orestes Agamemnonszoon oud genoeg om zijn vader te wreken. Het is een grote troost voor een man als hij een zoon heeft om hem te wreken wanneer hij vermoord wordt. Denk daaraan jongen. Ik hoor geruchten dat het bij je thuis krioelt van de mannen die al naar de hand dingen van Penelopeia terwijl het nog niet eens vaststaat dat Odysseus dood is. (Odysseus, p. 277) Tot slot van mijn analyse van de verteller kom ik terug op het verhaal van Odysseus en de functie die het vervult. Naast het invullen van de voorgeschiedenis, is het relaas van Odysseus in de Odyssee voor hemzelf een manier om in het reine te komen met de traumatische gebeurtenissen uit het verleden; de primaire toehoorder bereidt het voor op de wrede wraakactie op het einde. Door de verschuiving naar achteren in het verhaal heeft het de functie van apologie voor de moord op de vrijers verloren in de bewerking van Imme Dros. Wel wordt in het hele boek toegewerkt naar het verteltalent van Odysseus. Gedurende meer dan de helft van het boek blijft Odysseus, ook voor de primaire toehoorder onhoorbaar. Door zijn zoon is hij enkel gekend uit verhalen, door anderen is hij geroemd om zijn vertelkunst. Pas aan het eind zijn we hier getuige van. Odysseus kan het verleden achter zich laten. Aan het eind van zijn lang verhaal besluit Athene dan ook: 28. Heb ik te veel gezegd, Zeus? Poseidon? Hermes? Is je hart niet ontroerd, Hera? Afrodite? Ares? Laten we de man Odysseus niet langer kwellen. Gun hem de tijd om plezier te beleven aan zijn ellende door lange verhalen te vertellen, want hij heeft ons betoverd met zijn woorden. 44 1.4 Toehoorder 1.4.1 Ilias en Odyssee: ontroering en betovering In de vorige paragraaf ging ik na welke verschillende stemmen in Ilias en Odyssee te onderscheiden zijn. Ik maakte daarbij onderscheid tussen de intra- en extradiëgetische vertellers. De intradiëgetische vertellers richten zich rechtstreeks tot de secundaire toehoorder en impliciet ook tot de primaire toehoorder. In wat volgt zal ik eerst de primaire en secundaire toehoorders van Ilias en Odyssee bespreken. 45 Ik ga verder ook na wat uit de tekst over de impliciete lezer van de Homerische epen is af te leiden. i. Secundaire toehoorder: genot en verdriet. Even talrijk als de secundaire vertellers, zijn de secundaire toehoorders in Ilias en Odyssee. Niet alleen wordt geluisterd naar verhalen die andere personages vertellen. Ook speeches hebben een toehoorder. Ik ga hier enkel kort in op de reacties van toehoorders op ingebedde verhalen. De Jong onderscheidt twee soorten reacties; toehoorders genieten geboeid van de vertelling en zijn erdoor betoverd, anderen reageren met verdriet. De laatste reactie is die van mensen die emotioneel betrokken zijn bij het vertelde. De Faiaken kunnen van Odysseus‟ verhaal genieten. Penelopeia vraagt Femios zijn lied over de terugkeer van de Griekse helden te staken. Demodokos‟ lied over de oorlog bij Troje beweegt Odysseus tot tranen. Pas wanneer man en vrouw terug herenigd zijn, kunnen zij genieten van verhalen over hun eigen leed dat eindelijk achter de rug is. ii. Primaire toehoorder: onzichtbaar, maar aanwezig Op hetzelfde niveau als de primaire verteller situeert zich de primaire toehoorder. De primaire verteller bleek grotendeels onzichtbaar in de tekst. Hetzelfde geldt voor zijn luisterende equivalent die slechts 45 Ik baseer mij voor de analyse van primaire en secundaire toehoorder op de Jong (1992) p. 30 – 38 en (1997) p. 311 45 heel af en toe aan de oppervlakte komt. Duidelijkst is dat in de zeldzame passages die in de tweede persoon zijn gesteld. Impliciet is de aanwezigheid van de primaire toehoorder evenwel voelbaar doorheen de hele tekst. iii. 46 Een gekende geschiedenis De impliciete auteur is het geheel van normen en waarden die uit de tekst kunnen worden afgeleid. Ik ga hier in op de lezer die de impliciete auteur van Ilias en Odyssee voor ogen had. Uit de tekst hebben we al kunnen afleiden dat de verteller van de Homerische epen een beroepszanger was. Zijn publiek was dan ook in eerste instantie geen lees-, maar een luisterpubliek. Om duidelijk te maken wat van de 47 impliciete toehoorders blijkt te worden verwacht, maak ik gebruik van een tekstfragment. I. λλκαξ κὲλ ἀλὰ ζηξαηὸλ ᾤρεην θια ζενῖν, Τῆ δεθάηῃ δ‟ ἀγνξήλδε θαιέζζαην ιαὸλ Ἀρηιιεύο· ηῷ γὰξ ἐπὶ θξεζί ζθε ζεὰ ιεπθώιελνο Ἥξε· θήδεην γάξ Δαλαῶλ, ὅηη ῥα ζλῄζθνληαο ὁξᾶην. Ilias, 1, 53-56 „Negen dagen bestookte de god met zijn pijlen het kamp. Op de tiende dag riep Achilles het krijgsvolk bijeen, op die gedachte gebracht door de blankarmige Hera, die met deernis de Grieken zag sterven.‟ We bevinden ons nog aan het begin van het eerste boek van de Ilias en de toehoorder wordt er al op gewezen dat Hera de kant kiest van de Grieken. Hera sympathiseert met hen en wil dat ze verder ongedeerd blijven (Il. 1, 56). Ze is de Trojanen immers vijandig gezind sinds Paris de appel aan Afrodite toekende. Hier wordt dus µduidelijk uitgegaan van de voorkennis van de impliciete toehoorder, aangezien Hera‟s keuze voor het kamp van de Grieken verder geen toelichting krijgt. 48 Dit fragment is representatief voor een zeer belangrijk aspect van de „implied reader‟ van Ilias en Odyssee. Niet enkel het verhaal van de twistappel, maar de hele geschiedenis rond de Trojaanse 46 De Jong (1997) p. 311 haalt onder andere ontkenningen en γάρ- zinnen aan, waar de verteller inspeelt op het verwachtingspatroon van de lezer. 47 Voor de bespreking van de implied reader baseer ik mij op Latacz (1991) p. 97 – 205. 48 Zie Kirk (1985) p. 59 en Latacz (1991) p. 125 46 49 oorlog is voor de ideale lezer van de Homerische epen gekende, traditionele verhaalstof. Een enkele verwijzing blijkt immers een heel verhalencomplex te moeten oproepen. Zo kan ook de „afspiegelingstechniek‟ (zie1.2.1) het gewenste effect slechts bereiken bij een toehoorder die over een grote voorkennis beschikt. Latacz duidt op het belang van dat inzicht in de impliciete toehoorder voor een juiste lezing en goed begrip van de epen. Deze kent de geschiedenis. Wat het voor hem boeiend maakt, is de manier waarop die geschiedenis in een nieuw verhaal is gegoten. M.a.w. hoe de gekende geschiedenis in en rond de oorlog om Troje vorm krijgt rond twee „kleine‟ gevoelens, wrok en een diep verlangen naar huis. De Jong ziet dus niet voor niets de reactie van de ideale lezer weerspiegeld in die van de zwijnenhoeder Eumaios. De verhalen van Odysseus ontroeren hem diep en bekoren hem. 1.4.2 i. 50 Ilios en Odysseus: lach, geniet en huiver. Een breed publiek Onder „probleemstelling en opbouw‟ verwees ik naar Ghesquiere die argumenteert dat de auteur van kinder- en jeugdboeken des te meer rekening houdt met het beeld dat hij van de lezer voor ogen heeft. Als volwassene staat hij immers ver af van de jonge lezer. In wat volgt tracht ik na te gaan wat op basis van de tekst kan worden afgeleid over de impliciete lezer van Ilios en Odysseus. De eerste vraag die zich stelt, is die naar de geïntendeerde voorkennis van de lezer. In Ilias en Odyssee wordt immers uitgegaan van een publiek dat bekend is met de verhaalde geschiedenis. Het spreekt vanzelf dat de situatie in een hedendaagse bewerking voor jongeren anders is. Volgend fragment maakt echter duidelijk dat de vraag of voorkennis verwacht wordt niet met een simpel „nee‟ kan worden beantwoord. 49 Voor verdere argumenten dan de hier aangehaalde voorbeelden verwijs ik opnieuw naar Latacz (1991) p. 97 – 205. 50 Zie de Jong (1991) p. 35, resp. Od. 14, 361-362 en Od. 17, 513-521. 47 29. Ares Noem mij Dubbeltronie. Scheld me uit. Spuug op me. Acht me als rotte vis. Zeg me dat ik een pest ben voor de mensheid. Vertel me dat ik van alle Goden het meest gehaat word. Dat mijn naam stinkt naar bloed en ontbinding. Ik lach erom. Mijn vader is de grootste van alle Goden. De lichte, de stralende, de heerser van hemel en aarde, de bliksemslingeraar, de wolkenverzamelaar, de regenmaker, de rechtvaardige: Zeus, de zoon van Kronos, de zoon van Ouranos. Zeus die Kronos vermoordde die Ouranos vermoordde. Ik ben de zoon van een vadermoordenaar. Ik ben de kleinzoon van een vadermoordenaar. Kronos vrat ook nog eens zijn eigen kinderen op. Een, twee, drie, vier, vijf. Bij nummer vijf was oma Rhea hem te slim af. Handig wijfje Rhea. Ze gaf Kronos een rotsblok in doeken gewonden en hij slikte het als zoete koek. Wat er toen gebeurde is bekend. De zuigeling Zeus werd op Kreta door een geit grootgebracht met vette melk en honing, voeding die spieren kweekt, waarna hij, toen hij volwassen was, Kronos met zijn linkerhand kon doodslaan en de opgeslokte kinderen met zijn rechterhand uit de holle pens wist te plukken. (Ilios, p. 7) In principe kan bovenstaand verhaal door een lezer zonder enige voorkennis worden begrepen. Tenminste, hij kan de chronologische volgorde van de gebeurtenissen reconstrueren en begrijpen hoe de verschillende personages zich ten opzichte van elkaar verhouden. Of hij Ares‟ cynische introductie op het verhaal ten volle zal begrijpen, is echter een andere vraag. Ook al heeft de lezer enige notie van de rol van de Griekse goden, nog blijft het moeilijk de talrijke epitheta waarmee de oppergod door de Grieken werd bedacht in het juiste licht te plaatsen en te begrijpen dat Ares zich hier als symbool voor de oorlog voorstelt. Voor zowel Ilios als Odysseus geldt dat de lezer er meer in kan ontdekken naar mate hij over meer achtergrondkennis beschikt. Bij de bespreking van „verteller‟ en „tijd‟ heb ik al aandacht gevraagd voor de rijkdom van Ilios en Odysseus. Verder in deze scriptie zal ze nog op verschillende vlakken blijken. Door op de gelaagdheid van het werk te wijzen, wil ik allerminst beweren dat het werk niet of minder geschikt is voor een publiek met weinig of geen voorkennis. Onder „tijd‟ heb ik immers al gewezen op het feit dat de talrijke verhalen die de impliciete lezer van Ilias en Odyssee kent, in de jeugdromans van Imme Dros zijn verwerkt. Zo wordt in Ilios in plaats gebruik te maken van de afspiegelingstechniek, een langere geschiedenis verteld en wordt het verhaal van de twistappel in beide romans volledig verteld. Op die manier biedt het werk een mooi overzicht van de hele geschiedenis en voorgeschiedenis van de oorlog om Troje en van het verhaal van Odysseus. Dat de ideale lezer, gezien het specifieke onderwerp wel over enige interesse voor de Grieks mythologie 48 dient te beschikken, ligt voor de hand. De geïntendeerde lezer van Ilios en Odysseus behoort dus niet tot een beperkte, specifieke leeftijdscategorie, evenmin beschikt hij over bijzonder weinig of veel kennis over het onderwerp. In dit verband wil ik wijzen op de notie doelgroep. Van veel jeugdliteratuur wordt in bibliotheken, boekhandels en soms ook op de achterflap weergegeven voor welke minimumleeftijd ze geschikt zijn. Voor Ilios en Odysseus is dat, volgens de website van Querido 12 jaar en ouder, volgens de bibliotheek 13 jaar en ouder. Ik leg hierbij de vraag voor wie deze minimumleeftijd bepaalt en op basis waarvan. ii. Directe aanspreking van de primaire toehoorders Ares, god van de oorlog, barst los in een reeks verwijtende bevelen aan het adres van de primaire toehoorder. Daarmee anticipeert hij op de blaam die hij van zijn publiek – en van iedereen – verwacht. De bittere toon en de directheid waarmee hij zijn relaas begint, zijn bedoeld om de toehoorder te prikkelen. De reële lezer zal er zich immers door aangesproken voelen en zich zo in zekere mate identificeren met de primaire toehoorder. Dat is niet het geval in Odysseus, waar de goden als primaire vertellers zich dikwijls rechtstreeks tot een ander personage in het verhaal richten. Meestal brengen ze verslag uit aan Zeus (fragment 17, 19) of beklagen zich bij hem: 30. Papa Zeus, Athene is zo gemeen! Ik ben het, Afrodite. Papa, moet je horen, Athene is binnengedrongen in de slaapkamer van Nausikaä, een prinses van de Faiaken. (Odysseus, p. 310) De menselijke primaire vertellers spreken daarentegen niet altijd een personage uit het verhaal aan. Dat is wel het geval in „De verhalen over Odysseus‟ die duidelijk aan Telemachos worden verteld (fragment 6). Meestal richten mensen zich echter tot niemand in het bijzonder, voeren een interne monoloog. Toch appelleren ze aan de toehoorder (fragment 13). iii. De reactie van de secundaire toehoorders Tot slot nog een woord over de reacties op de verhalen in het verhaal. Hefaistos is duidelijk geërgerd door de „gersteters‟ die genieten en lachen bij het verhaal over het overspel van Afrodite (fragment 8). Hij voelt zich nog te zeer betrokken en kan niet met plezier naar het verhaal te luisteren. Anders is dat 49 bij Odysseus en Penelopeia. Nu hun beproevingen achter de rug zijn, kunnen zij, net als in de Odyssee het geval is, genieten van de verhalen over hetgeen ze doorstaan hebben. Hun reactie op elkaars verhalen is er dan ook een van verdriet en genot. 31. Penelopeia heeft haar verslag van die lange, trage jaren bijna gedaan, ze heeft Odysseus laten glimlachen om haar list met het kleed dat ze overdag weefde en ‟s nachts bij het licht van de fakkels uithaalde; ze heeft hem doen knarsetanden om het arrogante gedrag van de vrijers, die zijn voorraden en zijn slavinnen opeisten, zijn zoon kleineerden en haar gek maakten met hun opdringerige aanzoeken; ze heeft hem doen huilen om de treurige dood van zijn moeder en de aftakeling van zijn trotse vader. (Odysseus, p. 395 – 396) Door het lange ingebedde verhaal naar het einde te verplaatsen, wordt de helende werking van het vertellen extra benadrukt. Niet voor niets zegt Athene dat Odysseus plezier kan beleven aan zijn ellende door erover te vertellen (fragment 28). En evenals in de Odyssee de reactie van Eumaios wellicht de geïntendeerde reactie van de lezer weerspiegelt, is de betovering en de huivering die de goden ervaren bij het luisteren naar Odysseus bedoeld als spiegel voor de impliciete lezer van Ilios en Odysseus. 32. (…) en ja! Het begint, Zeus, het begint. Kom toch ook, roep de andere Goden! Roep ze allemaal, kunnen ze lachen, kunnen ze genieten. Het enige waar stervelingen goed in zijn is verhalen vertellen. Kom toch allemaal, Hera, Afrodite, kom. Luister en huiver, eeuwige gelukzalige Goden. Odysseus vertelt. (Odysseus, p. 413) 50 1.5 Spanning51 1.5.1 Ilias en Odyssee: de weg naar de ontknoping In elk van de vorige paragrafen zijn elementen aan bod gekomen die, al dan niet rechtstreeks, betrekking hebben op het aspect „spanning‟. Wat dit aspect precies inhoudt en hoe tijd, verteller en toehoorder zich daartoe verhouden, maak ik duidelijk aan de hand van voorbeelden uit Ilias en Odyssee. i. De impact van anticipaties op de spanningsopbouw Onder „tijd‟ wees ik op de talrijke anticipaties die in Ilias en Odyssee voorkomen. Vooral naar de dood van verschillende personages wordt vooruitgewezen. Zo onthult Zeus in Ilias 15, 64-71 wat zal gebeuren; Patroklos zal sterven, Achilleus zal terugkeren naar de strijd en zijn vriend wreken door de moord op Hektor. Pas daarna zullen de Grieken Troje kunnen innemen. Het spreekt voor zich dat deze en andere anticipaties een belangrijke invloed uitoefenen op de spanningsopbouw, vooral waar ze gebeurtenissen vertellen die binnen de vertelde tijd liggen. De vraag hoe het verhaal zal aflopen is dan immers al beantwoord. Dat wil niet zeggen dat de Homerische epen geen gevoel van spanning opwekken bij de toehoorder. De vraag welke de afloop zal zijn, maakt in Ilias en Odyssee plaats voor de vraag hoe en wanneer het precies tot die afloop zal komen. De verteller kan op verschillende manieren inspelen op de voorkennis en de verwachtingen van de toehoorder en zo op een heel andere, maar uiterst effectieve manier spanning creëren. Zo komen we in Odyssee 1.16-18 van de primaire verteller al meteen te weten dat Odysseus zal terugkeren door een besluit van de goden. Ook zijn er in de eerste helft van de Odyssee talrijke verwijzingen naar de wraak die Odysseus op de vrijers zal nemen. 52 Op welke manier hij dit zal doen, wordt in het tweede deel van het verhaal geleidelijk aan onthuld. Pas op het moment zelf (zang 22) komen we er erachter dat Odysseus de boogwedstrijd aanwendt om zijn identiteit kenbaar te maken en de vrijers te vermoorden. Het einde komt dan in zekere zin toch als een verrassing voor de toehoorder. 51 52 Zie de Jong (1991) p. 56 – 59 en (2001) p. 8-9. Zie de Jong (2001) p. 21. 51 De verteller kan ook inspelen op de voorkennis van de toehoorder door valse verwachtingen te creëren. Deze verteltechniek wordt aangeduid met de term „misdirection‟ 53 en kan op verschillende manieren worden toegepast. Een manier is de „epic suspense‟. Een duidelijk voorbeeld daarvan vinden we in zang 3 van de Ilias, waar het duel tussen Paris en Menelaos lijkt te zullen resulteren in andere afloop van de oorlog dan de verwachte. Een andere manier om de toehoorder te misleiden, is het uitstellen van de verwachte afloop („retardation‟). Zo wordt in zang 19 van de Odyssee de verwachting gewekt dat Penelopeia en Odysseus zullen herenigd worden. In zang 18 verklaart Achilleus dat hij Hektor zal vermoorden, hetgeen in zang 15 ook al door Zeus was voorspeld. Pas in zang 22 vindt Hektor de dood. ii. De invloed van focalisatie op de spanningsopbouw. In het aangehaalde voorbeeld uit zang 15 van de Ilias is Zeus (secundaire) verteller en focalisator en richt zich tot Hera. De betrokken personages zijn hiervan echter niet op de hoogte. Wanneer de lezer meer weet dan de personages ontstaat een vorm van spanning die men „dreiging‟ noemt. De uitwerking daarvan is des te effectief in het geval van de vrijers. Meermaals worden zij er immers voor gewaarschuwd dat hun roekeloos gedrag fatale gevolgen zal hebben. Niettemin blijven zij blind voor elke aanmaning, reageren er zelfs arrogant en aanmatigend op. De toehoorder krijgt daardoor het gevoel dat de bestraffing van de vrijers gerechtvaardigd is en wacht er, door de talrijke aankondigingen, in spanning op. Focalisatie speelt een belangrijke rol in de manier waarop interne anticipaties in Ilias en Odyssee voor spanning zorgen. Ook wanneer de toehoorder toegang krijgt tot het innerlijk van een personage en zo informatie krijgt die voor andere aanwezige personages 54 kennisvoorsprong die een gevoel van spanning creëert. verborgen blijft, heeft hij een In de Ilias wordt van deze techniek veel minder gebruik gemaakt dan in de Odyssee, waar de toehoorder geregeld verneemt wat er in Penelope, Telemachos, Odysseus of de vrijers omgaat. Een mooi voorbeeld is volgende passage waar we de onuitgesproken gedachten van de op wraak beluste Odysseus vernemen, terwijl hij meesterlijk de rol van bedelaar speelt en zijn identiteit geheim houdt voor Eumaios. 53 54 Zie de Jong (1997) p. 321. Zie de Jong (1997) p. 315 – 316. 52 II. ὣο θάζ‟ , ὁ δ‟ ἐλδπθέσο θξέα η‟ ἤζζηε πῖλέ ηε νἶλνλ ἅξπαιέσο ἀθέσλ, θαθὰ δὲ κλεζηξζη θύηεπελ. (Od, 14, 109-110) „(…) zei hij. Odysseus at met smaak van het vlees en dronk de wijn, terwijl hij niet veel goeds bedacht voor de vrijers.‟ In het laatste halfvers is Odysseus duidelijk focalisator. Eumaios ziet een zwakke bedelaar die zich gretig (ἐλδπθέσο) tegoed doet aan vlees en wijn, de toehoorder verneemt de gedachten van de krachtige koning die zich weldra zal wreken. 55 Anders nog is het effect van ingebedde focalisatie in zang 5 van de Odyssee, wanneer Odysseus schipbreuk lijdt en er van overtuigd is dat hij zal verdrinken. De toehoorder dreigt dan de voorspelde afloop te vergeten en mee met het focaliserend personage te vrezen dat het fataal zal aflopen. iii. Spanning, toehoorder en thematiek Ten slotte wil ik nog wijzen op het feit dat het aspect spanning verband houdt met de impliciete toehoorder van Ilias en Odyssee. Aangezien voor deze de grote lijn van de geschiedenis – en dus ook de afloop – bekend is, kan enkel de manier waarop de verteller de bouwstenen van die geschiedenis tot een eigen verhaal heeft verwerkt een gevoel van spanning creëren. Opnieuw kan hetgeen in deze paragraaf werd aangehaald gelinkt worden aan de thematiek. De anticipaties in de Ilias zetten de tragiek van het verhaal in de verf. Wetende dat zij hun dood tegemoet gaan, leeft de toehoorder sterk met de helden mee. Het afscheid van Hektor en Andromache, van Patroklos en Achilleus is des te schrijnend voor wie de tragische afloop kent. Patroklos gaat blind zijn ondergang tegemoet, Hektor laat het heldenbestaan geen keus. Anders is het in het geval van de vrijers. De talrijke waarschuwingen slaan zijn roekeloos in de wind. In de Odyssee heerst dan ook een moraliserende en optimistische toon. De slimheid van de koning wint het op de spilzucht en arrogantie van de vrijers. 55 De Jong (2001) p. 347-348 geeft aan dat ἐλδπθέσο hier deel kan uitmaken van Odysseus rol als bedelaar. In de commentaar van Heubeck-Hoekstra (1989) wordt er uitdrukkelijk op gewezen hier met „eagerly‟ te vertalen en niet met „carefully‟. 53 1.5.2 Ilios en Odysseus De alwetendheid van de Homerische verteller bestaat erin dat hij de afloop kent, toegang heeft tot de innerlijke wereld van de personages en kan zien wat zich op de Olympos afspeelt. Door op bewust gekozen momenten de toehoorder al dan niet inzicht te geven in de toekomst, de gedachten van personages en de plannen van de goden, creëert de verteller een gevoel van spanning. Aangezien in Ilios en Odysseus de goden als vertellers ook over deze alwetendheid beschikken, is het aangewezen te kijken of zij in gelijke mate deze informatie op de toehoorder loslaten. In Odysseus nemen mensen eveneens de rol van verteller op zich. Wat de toehoorder van hen verneemt en wanneer, bepaalt mee de spanningsopbouw. i. De impact van anticipaties op de spanningsopbouw Ook in Ilios en Odysseus wordt verwezen naar gebeurtenissen in de toekomst. In eerste instantie zijn het de goden die uitdrukkelijk uiteenzetten wat de toekomst zal brengen. Net als in de Odyssee stemt Zeus in de godenvergadering aan het begin van het verhaal in met Athene‟s verzoek. 33. Maar het is genoeg geweest. Odysseus handelde uit noodweer toen hij die kannibaal blind maakte en hij heeft zijn straf dubbel en dwars uitgezeten. Laat me eens zien, als ik het Noodlot goed heb begrepen, zou Odysseus in het twintigste jaar na zijn vertrek weer thuis moeten komen. Dat is nu, kijk eens aan. (Odysseus, p. 245) In Ilios vertelt Zeus, eveneens overeenkomstig het origineel, aan Hera de grote lijnen van zijn plan tot aan de val van Troje. 34. „Ik zal je zeggen wat ik van plan ben, mijn verleidelijk serpentje,‟ prevelde hij in haar hals. „Het lijkt onzinnig, maar er zit systeem in. Let op. Achilleus heeft Patroklos naar het kamp gestuurd. De toestand in het kamp is erbarmelijk. Patroklos kan de ellende van zijn vrienden niet aanzien. Patroklos komt de Grieken te hulp. Hektor doodt Patroklos. Achilleus vecht weer mee met de Grieken om Patroklos te wreken. De Grieken winnen, Achilleus sterft beroemd. (…) Hoe eerder de Grieken verliezen hoe sneller ze winnen, dat zweer ik bij de Styx. Het Lot heeft het zo beschikt en al zou ik willen, aan het Lot kan zelfs ik niets veranderen. (Ilios, p. 134) Merk op dat Zeus in beide fragmenten de rol van het lot benadrukt, waar dat in de overeenkomstige passages bij Homeros niet het geval is. 54 Niet alle anticipaties zijn even direct. De dood van de vrijers wordt voor de thuiskomst van Odysseus verschillende keren gesuggereerd, maar slechts eenmaal echt voorspeld en dan nog in een vluchtige, enigszins bedekte formulering. Afrodite is aan het woord: 35. (…) ze kwijnen weg door een koorts die met liefde niets meer te maken heeft, hun beste jaren glippen weg en straks, als Odysseus thuis komt, verdwijnen ze als schimmen naar de onderwereld. Wat een verspilling, vrijers die Afrodite nooit zullen kennen. (Odysseus, p.265) Pas wanneer Odysseus terug op Ithaka is, verneemt de lezer de wraakplannen die steeds concreter worden. Hiermee is duidelijk dat de vertellers van Ilios en Odysseus op een gelijkaardige manier de spanning opbouwen. De toehoorder krijgt informatie over gebeurtenissen in de toekomst, maar de precieze toedracht wordt pas in de loop van het verhaal duidelijk. Ook de elementen uit de verhaallijn die de toehoorder kunnen misleiden zijn in Ilios en Odysseus overgenomen. Het simultane verslag dat Athene uitbrengt op het moment dat Eurykleia Odysseus herkent, zorgt ervoor dat de toehoorder heel even denkt dat het moment van de hereniging is aangebroken. De nuchtere commentaar van Athene doorbreekt snel die illusie. 36. „Het water stroomt over de grond. Eurykleia komt wonderlijk vlug overeind. „Je bent Odysseus. Mijn ogen laten me in de steek, maar mijn handen hebben je herkend aan het grote litteken. Je bent terug! Penelopeia! Penelopeia!‟ Ik leid Penelopeia af, Odysseus legt zijn hand over de mond van zijn voedster.‟ (Odysseus, p. 376) Na het duel van Paris en Menelaos laat Ares ons evenmin lang in de waan. De strijd is nog niet beslecht. 37. En Agamemnon riep Menelaos uit tot winnaar van het gevecht. „Wie vlucht verliest nu eenmaal. Breng Helena naar de schepen en vergoed onze onkosten,‟ zei hij. „Dan vergeten we de oorlog.‟ De Grieken juichten, de Trojanen zwegen, maar er werd een begin gemaakt met serieuze onderhandelingen. Een oplossing was in zicht. Vandaar dat Zeus alle Goden naar de Olympos riep voor een spoedberaad. Voor vrede was het nog te vroeg. (Ilios, p. 79) 55 ii. De invloed van focalisatie op de spanningsopbouw. De alwetende goden bepalen dus, als vertellers, welke informatie over de afloop wanneer wordt vrijgegeven. Net als de Homerische verteller zorgen zij ervoor dat de toehoorder een kennisvoorsprong heeft op de personages. Zij doen dat ofwel door hun eigen kennis van de toekomst mee te delen, ofwel door het woord te laten aan andere goden. De dreiging wordt in Odysseus groter naarmate de toehoorders meer informatie krijgen over de nakende moord op de vrijers. Ook hier zorgt de uiteindelijke uitvoer van de wraak voor spanning. Het effect wordt nog vergroot door het gelijktijdige verslag dat eerst Athene en dan Telemachos uitbrengen. 38. Maar tussen afwachten en handelen is een barrière van angst. Ik heb geen adem, weet niet meer hoe ik mijn ene voet voor de andere moet zetten, kan niet denken. Toch sta ik overeind en stel me op naast mijn vader met het zwaard in mijn hand. En daar gooit Odysseus zijn vodden af, springt met de boog op de drempel en strooit de pijlen uit de koker los voor zijn voeten. (Odysseus, p. 384) Vanzelfsprekend is in dit fragment ook de betrokkenheid van het focaliserend en vertellend personage bepalend voor de spanningsopbouw. De toehoorder voelt mee met het personage van wie hij de gedachten en gevoelens direct verneemt. Uit onderstaand fragment blijkt duidelijk het effect van kennisvoorsprong en primaire focalisatie. We volgen de gedachtegang van Penelopeia en begrijpen haar verwarring beter dan zijzelf: 39. Waarom klopt mijn hart zo? Waarom doet Telemachos me opeens aan zijn vader denken? Waarom brengt de stem van een wildvreemde zwerver me in verwarring? En wat is het voor een man? (Odysseus, p. 364) In Ilios voelen we vooral mee met Ares en zijn passie voor de krijg. We zien samen met hem en de goden van op afstand neer op de oorlog. 40. „Grijp hem, Hektor. Je kunt het, Hektor!‟ Juichte Apollon. „Mis!‟ zei Athene. „Diomedes komt Nestor te hulp.‟ (…) „Hij redt het! Hektor redt het!‟ „Hij redt het niet!‟ „Wie gaat er winnen, Ares?‟ 56 Ik bleef de deskundige! „Diomedes,‟ zei ik beslist. „De Grieken hebben het geluk nog altijd aan hun kant, ook al slingert Zeus met zijn bliksems.‟ (Ilios, p. 104) Ook in de onuitgesproken gedachten van menselijke personages krijgen we, in tegenstelling tot wat in Odysseus het geval is, slechts onrechtstreeks inzicht via Ares (fragment 22). Daarbij komt nog dat slechts zelden sprake is van complexe vertellertekst, meestal zijn we aangewezen op Ares‟ waarneming en weergave van woorden en handelingen van de personages. Zo leeft de toehoorder op een minder directe manier mee met de personages. 41. Achilleus bleef ongerust achter en hij smeekte alle Goden, ook mij, Patroklos te beschermen. Hefaistos en ik waren hem graag ter wille geweest, maar een God wikt en het Lot beschikt! De drie Moiren twijnen in de levensdraad van elk mens het persoonlijke doodslot al bij de geboorte mee. Onze handen zijn wat dat betreft gebonden en we konden Patroklos niet redden van de dood. (Ilios, p. 139) In de Odyssee krijgt de toehoorder vaker inzicht in de gedachten van de personages dan in de Ilias. Ook voor de bewerkingen geldt dat de toehoorder in Odysseus vaker dan in Ilios verneemt wat er in de personages omgaat. Anders dan in Odyssee, vernemen we echter nergens de onuitgesproken gedachten van Odysseus. Ook op die manier wordt een soort spanning teweeg gebracht. Zijn afwezigheid wordt ook voor de toehoorder voelbaar. Net als voor de personages is Odysseus pas echt terug aanwezig wanneer hij Penelopeia het lange verhaal van zijn omzwervingen vertelt. Naar dat moment wordt dan ook sterk toe gewerkt. iii. Spanning, toehoorder en thematiek. De impliciete toehoorder van Ilios en Odysseus kan geen, weinig of veel voorkennis hebben. Door anticipaties is ook voor de toehoorder die het verhaal niet of in geringe mate kent, de afloop geen geheim meer. Toch blijkt uit de analyse dat op andere effectieve manieren de spanning wordt opgebouwd. Ook voor de impliciete lezer die het origineel kent, kan de manier waarop de verteller in Ilios en Odysseus de geschiedenis presenteert voor spanning zorgen. In Ilios geeft Ares zijn kijk op de gebeurtenissen. Hij is enerzijds gefascineerd door de gebeurtenissen, anderzijds bekijkt hij het handelen van de helden, en dus de oorlog, vanop een afstand. Behalve de meer afstandelijke visie van de goden op hetgeen gebeurt, verneemt de toehoorder in Odysseus ook wat er in de mensen 57 omgaat. Zo staat hij dichter bij de personages en leeft sterker mee. Net als hen voelt hij de afwezigheid van Odysseus en de vreugde wanneer hij terug is en zijn verhalen kan vertellen. 58 1.6 Personages 1.6.1 Ilias en Odyssee Ik bespreek eerst algemeen de manier waarop actanten in Ilias en Odyssee van karaktertrekken 56 worden voorzien . Ook hier zal ik duiden op het verband met andere narratieve aspecten. Op basis van enkele tekstfragmenten tracht ik verder tot een aantal globale conclusies te komen over helden en goden en het verband leggen met de thematiek van beide epen. i. Inleiding: karakterisering bij Homeros Voor een goed begrip van de karakterisering, is het opnieuw van belang de voorkennis van de impliciete toehoorder in gedachten te houden. Voor deze zijn de personages immers gekende figuren die deel uit maken van traditionele verhaalstof. Dat brengt met zich mee dat het karakter van de personages in Ilias en Odyssee zelden expliciet beschreven wordt door de verteller. Wanneer dat wel gebeurt, gaat het veelal om een beschrijving die een duidelijke functie vervult in de context. Een voorbeeld zijn de talrijke necrologieën in de Ilias, waar de verteller even stilstaat bij het leven van een gesneuvelde soldaat. Een necrologie betreft steeds een minder belangrijke figuur. Een typische manier waarop hoofdpersonages door de Homerische verteller worden getypeerd, zijn de vaste adjectieven waarvan hun naam vergezeld gaat. Epitheta vervullen niet altijd een specifieke rol in de context, ze horen standaard bij de naam van een bepaalde held, een bepaald volk. Hoofdpersonages worden geregeld direct getypeerd door medepersonages. Daarbij dient de toehoorder in het oog te houden wie het karakter van wie becommentarieert en in welke situatie dat gebeurt. De Homerische verteller geeft veel informatie waaruit indirect het karakter van de personages blijkt. Eerst en vooral valt uit de woorden van personages heel wat af te leiden over hun persoonlijkheid. Behalve de inhoud van speeches, kan ook de stijl indicaties geven over karakters. Weliswaar zijn alle speeches in eenzelfde taal en dialect gesteld, toch blijken personages te beschikken over een 56 Zie de Jong (1992) p. 98 – 115, daarnaast ben ik voor de bespreking van dit element in het bijzonder schatplichtig aan hetgeen bij de lectuur van Homeros in de lessen van prof. dr. K. Demoen naar voor werd gebracht. 59 individuele stijl en vocabularium. De Homerische personages blijken vaak ook uitstekende redenaars. Niet alleen de speeches van Odysseus, diplomaat bij uitstek, zijn retorische meesterstukjes. Het ligt voor de hand dat, zoals in alle narratieve teksten, nog vele andere elementen een indicatie zijn voor het karakter van personages. Zo kan niet alleen uit de daden van een personage en zijn relatie met andere personages, maar ook uit voorwerpen, setting en uiterlijk het karakter van een personage worden afgeleid. Ten slotte wil ik nog de aandacht vestigen op enkele typisch Homerische elementen die eveneens bijdragen tot het beeld dat de toehoorder zich van een karakter vormt. De gelijkenis tussen een situatie in een ingebed verhaal en een hoofdverhaal kan betrekking hebben op een personage en zo een bepaalde karaktertrek belichten. Hetzelfde geldt voor de talrijke vergelijkingen en metaforen in Ilias en Odyssee. Tot hier toe heb ik de verschillende manieren overlopen waarop een personage in de Homerische epen wordt gekarakteriseerd. Om deze inleiding te besluiten, ga ik nog kort in op het enige personage dat binnen de vertelde tijd een verandering ondergaat. Het bezoek van Athene aan de jonge Telemachos in zang 1 zet zijn ontwikkeling naar mondigheid, volwassenheid en zelfstandigheid in gang. 57 De toehoorder ziet hoe Telemachos langzaam maar zeker de twijfels over zijn identiteit en de onzekerheid en inertie die hem tot dan toe beheersen achter zich kan laten. De reizen die hij met behulp van de godin onderneemt, spelen een belangrijke rol in die evolutie. Terug op Ithaka is Telemachos zekerder en zelfstandiger. De moord op de vrijers bekroont zijn ontwikkeling. Telemachos strijdt naast en met zijn vader als een held. Wat deze heldenstatus precies inhoudt, zal in volgende paragraaf duidelijk worden. ii. Helden: Achilleus en Odysseus Onder „tijd‟ kwam ik tot de conclusie dat beide epen opgebouwd zijn rond een bepaald hoofdmotief waarvan de actie uit gaat; het κληο-motief in de Ilias en het λόζηνο-motief in de Odyssee. Voor de bespreking van de helden ga ik uit van de centrale personages rond wie beide motieven zijn opgebouwd. Op basis van een tekstfragment tracht ik duidelijk te maken hoe enkele algemene zaken uit de inleiding concreet vorm krijgen in Ilias en Odyssee en wat typerend is voor Achilleus/Odysseus en voor de Homerische held in het algemeen. 57 Zie ook de Jong (2001) p. 20-21. 60 Achilleus ΙΙΙ. Τὸλ δ‟ ἄξ‟ ὑπόδξα ἰδὼλ πξνζέθε πόδαο ὠθὺο Ἀρηιιεύο· “ὤ κνη, ἀναιδείην ἐπιειμένε, θέξδαιεόθξνλ, 150 πῶο ηίο ηνη πξόθξσλ ἔπεζηλ πείζεηαη Ἀραηῶλ ἢ ὁδὸλ ἐιζέκελαη ἢ ἄλδξάζηλ ἶθη κάρεζζαη; νὐ γὰξ ἐγὼ Τξώσλ ἕλεθ‟ ἤιπζνλ αἰρκεηάσλ δεῦξν καρήζνκελνο, ἐπεὶ νὔ ηί κνη αἴηηνη εἴζηλ· νὐ γάξ πώ πνη‟ ἐκὰο βνῦο ἤιαζαλ νὐδὲ κὲλ ἵππνπο, 155 νὐδέ πνη‟ ἐλ Φζίε ἐξηβώιαθη βώηηαλείξῃ θαξπὸλ ἐδειήζαλη‟, ἐπεὶ ἦ κάια πνιιὰ κεηαμὺ νὔξεά ηε ζθηόεληα ζάιαζζά ηε ἠρήεζζα· ἀιιὰ ζνί, ὦ κεγ‟ ἀναιδές, ἅκ‟ ἑζπόκεζ‟, ὄθξα ζὺ ραίξῃο, ηιμὴν ἀξλύκελνη Μελειάῳ ζνί ηε, κσνῶπα, 160 πξόο Τξώσλ· ηῶλ νὔ ηη κεηαηξέπῃ νὐδ‟ ἀιέγηδεηο· θαὶ δή κνη γέρας αὐηὸο ἀθαηξήζεζζαη ἀπεηιεῖο, ῷ επί πνιιὰ κόγεζα, δόζαλ δέ κνη πἷεο Ἀραηῶλ. νὔ κὲλ ζνί πνηε ἶζνλ ἔρσ γέρας, ὁππόη‟ Ἀραηνὶ Τξώσλ ἐθπεξζσζ‟ ἐὺ λαηόκελνλ πηνιηέζξνλ· 165 αιιὰ ηὸ κὲλ πιεῖνλ πνιπάηθνο πνιέκνην ρεῖξεο ἐκαὶ δηέπνπζ‟· ἀηὰξ ἤλ πνηε δαζκόο ἵθεηαη, ζνὶ ηὸ γέρας πνιὺ κεῖδνλ, ἐγώ δ‟νιίγνλ ηε θίινλ ηε εξρνκ‟ ἔρσλ επὶ λαο, ἐπεὶ θε θάκσ πνιεκίδσλ. Νῦλ δ‟ εἶκη Φζίελδ‟, ἐπεὶ ἦ πνιὺ θέξηεξόλ ἐζηηλ 170 νἴθαδ‟ ἴκελ ζὺλ λεπζὶ θνξσλίζηλ, νὔδέ ζ‟ ὀίσ ἐλζαδ‟ ἄηιμος ἐὼλ ἄθελνο θαὶ πινῦηνλ ἀθύμεηλ.” Ilias 1, 149-153, 158-171 Achilleus zag dreigend hem aan en riep uit: „Ach, ach! gij toonbeeld van onbeschaamdheid en hebzucht! Hoe zal nog één van de Grieken luisteren naar uw bevelen en bereid zijn op sluiptocht te gaan of in strijd zich te werpen? Ik tenminste ben hier niet komen vechten om de Trojanen, vermaard door hun lans; zij hebben mij nooit iets misdaan. Zij dreven mijn rundvee niet weg of mijn paarden; zij vernielden de oogst niet in het vetkluitige, mensenvoedende Phthia, mijn land ver van hier, door veel donkere bergen gescheiden en de dreunede zee. Neen, u, schaamteloze, zijn wij gevolgd, om u te believen, om boete van de Trojanen te innen voor Menelaos en u; maar daarom, brutale hond, bekreunt ge u niet, daar denkt ge niet aan. En nu dreigt ge mij eigenhandig het eergeschenk te ontnemen, waarvoor ik mij veel leed en 61 moeite getroost heb, een huldeblijk van het leger. Nooit ontvang ik een gave gelijk aan de uwe, wanneer de Grieken een welvarende stad in het land der Trojanen verwoesten; het merendeel van de bittere krijg verrichten mijn handen, maar komt het aan op verdelen, dan is uw aandeel veel groter en ik keer terug naar mijn schepen, van oorlog vermoeid, met een kleine beloning, die ik voor lief neem. Nu ga ik naar Phthia; dat is het beste, naar huis te keren, met mijn gewelfde schepen. Ik ben niet van zins, als ik niet meer meetel, hier rijkdom voor u te vergaren en weelde.‟ Uit deze speech van Achilleus kan in de eerste plaats een aantal zaken over het karakter van de spreker zelf worden afgeleid. 58 Ook over de aangesprokene, Agamemnon, krijgt de toehoorder informatie. Het spreekt vanzelf dat daarbij rekening moet worden gehouden met het moment waarop die informatie wordt gegeven, namelijk de ruzie en het ontstaan van de wrok. De stijl van Achilleus‟ speech is in eerste instantie heftig en emotioneel. Dat blijkt onder andere uit de beledigingen aan het adres van Agamemnon. In verzen 158-160 indiceert ook het stokkend ritme de geagiteerde toestand waarin Achilleus zich bevindt. De pathos blijkt eveneens uit het scherp contrast dat Achilleus maakt tussen de grote rijkdom die Agamemnon vergaart en het kleine waarmee Achilleus zich tevreden stelt (ζνὶ κεῖδνλ tegenover ἐγώ νιίγνλ - θίινλ) na zich in de strijd te hebben vermoeid (v. 165-168). In de hele passage stelt Achilleus zichzelf (en zijn medesoldaten) tegenover de Atriden (bvb. νὐ γὰξ ἐγὼ, v. 152 - ἀιιὰ ζνί, v. 158). Hieruit blijkt meteen ook dat Achilleus‟ speech niet alleen van zijn emotionaliteit getuigt, maar ook van retorische en poëtische vaardigheid. De evocatie van zijn thuisland (v. 155-157) is emotioneel geladen, stilistisch verzorgd en poëtsich. Merk de uitgebalanceerdheid en het woordgebruik in vers 157 op. Ik verwijs ook naar de alliteratie in v. 165 en de climax aan het eind van de speech. Net als in zang 9 (156-163), beweert Achilleus, in een al dan niet bewuste overdrijving, naar huis te zullen terugkeren. Tot nu toe heb ik vooral gefocust op de stijl van Achilleus‟ woorden. Ik ga verder in op de inhoud. Agamemnon wordt door Achilleus getypeerd als schaamteloos: ἀλαηδείελ ἐπηεηκέλε (v.149) - κεγ‟ ἀλαηδέο (v. 158) - θπλῶπα (v. 159) en hebzuchtig: θέξδαιεόθξνλ59 (v.149). De reden voor Agamemnons gebrek aan αἰδώς is het feit dat hij de eer (ηιμή) van de anderen niet respecteert. Merk op dat Achilleus eerst opkomt voor zijn medesoldaten en daarna pas overschakelt (v. 161) op de oneer die hem persoonlijk door Agamemnon is aangedaan. 58 Zie Kirk (1985) p. 68-69 en De Ley-Demoen (2005) p. 58-75. 59 Liddell-Scott-Jones (1925-1940) geeft „greedy of gain‟, zowel als „crafty‟. Krik (1985) vertaalt crafty. Ik volg voor de interpretatie van de door mij geciteerde vertaling van Schwartz (1998). 62 Uit de speech en de daarop volgende daden van Achilleus blijkt dus het belang van eer voor de Homerische held. Eer is de centrale waarde in de heroïsche samenleving. De hele expeditie naar Troje is immers ook ondernomen om de eer van de Atriden terug te herstellen (v.159). Het is vanuit dat begrip dat het handelen van de helden in de Homerische epen dient te worden verstaan. Deze eer wordt gematerialiseerd in een γέρας, een eergeschenk. Door Achilleus eergeschenk te ontnemen, ontneemt Agamemnon hem ook zijn eer. Achilleus benadrukt in de tweedeling in vers 162 dat zijn eergeschenk hem toekomt, enerzijds op basis van eigen verdienste en anderzijds op basis van de erkenning van die verdienste door zijn medesoldaten. De heftigheid en emotionaliteit van Achilleus reactie dienen dus in de eerste plaats te worden verstaan in het licht van de heroïsche code, die ook het handelen van andere helden verklaart. In het geval van Achilleus is er echter meer aan de hand. Hij weet dat hij in Troje zal sterven. In ruil voor zijn kort leven, werd hem door Zeus de eer beloofd waarvan Agamemnon hem op het moment van deze speech dreigt te beroven. Dit besef resulteert verder in het verhaal bij Achilleus enerzijds in wreedheid en wraakzucht, anderszijds ook in relativerende beschouwingen over het menselijk bestaan (onder andere Ilias 9, 308 e.v.; 11, 100 e.v.). Deze elementen dragen in niet geringe mate bij tot de tragische toon van het gedicht. Odysseus IV. “ „ὦ μεῖλνη, ηίλεο ἐζηὲ; πόζελ πιεῖζ‟ ὑγξὰ θέιεπζα; ἦ ηη θαηὰ πξμηλ ἦ καςηδίσο ἀιάιεζζε, νἷα ηε ιεηζηξεο, ὑπεὶξ ἅια, ηνί η‟ἀιόσληαη 255 ςπρὰο παξζέκελνη θαθὸλ ἀιινδαπνῖζη θέξνληεο;‟ “ „ὣο ἔθαζ‟, ἡκηλ δ‟ αὖηε θαηεθιάζζε θίινλ ἦηνξ, δεηζάλησλ θζόγγνλ ηε βαξὺλ αὐηόλ ηε πέισξνλ. ἀιιὰ θαὶ ὥο κηλ ἔπεζζηλ ἀκεηβόκελνο πξνζέεηπνλ· “ „ἡκεῖο ηνη Τξνίεζελ ἀπνπιαρζέληεο Ἀραηνὶ 260 παληνίνηο αλέκνηζηλ ὑπὲξ κέγα ιαῖηκα ζαιάζζεο, νἴθαδε ἱέκελνη, ἄιιελ ὁδὸλ ἄιια θέιεπζα ἤιζνκελ· νὔησ πνπ Ζεὺο ἤζειε κεηίζαζζαη ιανὶ δ‟ Ἀηξείδεσ Ἀγακέκλνλνο εὐρόκεζ‟ εἶλαη, ηνῦ δὴ λῦλ γε κέγηζηνλ ὑπνπξάληνλ κλέος ἐζηί· 265 ηόζζελ γὰξ δηέπεξζε πόιηλ θαὶ απώιεζε ιανὺο πνιινύο. ἡκεηο δ‟ αὖηε θηραλόκελνη ηὰ ζὰ γνῦλα 63 ἱθνκεζ‟, εἴ ηη πόξνηο μεηλήηνλ ἠὲ θαὶ ἄιισο δνίεο δσηίλελ, ἥ ηε μείλσλ ζέκηο ἐζηηλ. ἀιι‟ αἰδεῖο, θέξηζηε, ζενύο· ἱθέηαη δέ ηνί εἰκελ, 270 Ζεὺο δ‟ ἐπηηηκήησξ ἱθεηάσλ ηε μείλσλ ηε, μείληνο, ὅο μείληνζηλ ἅκ‟ αἰδοίοιζιν ὀπεδεῖ.‟ “ „ὣο ἐθάκελ, ὁ δέ κ‟ αὐηίθ‟ ακείβεην λειέη ζπκῷ· „λήπηόο εἰο, ὦ μεῖλ‟, ἤ ηειόζελ εἰιήινπζαο, ὅο κε ζενὺο θέιεαη ἤ δεηδίκελ ἤ ἀιέαζζαη 275 νὐ γὰξ Κύθισπεο Δηὸο αἰγηόρνπ ἀιέγνπζηλ νὐδὲ ζεῶλ καθάξσλ, ἐπεὶ ἦ πνιὺ θέξηεξνί εἰκελ· Odyssee, 9, 252-268, 273-276 “Zeg eens, wie zijn jullie, waar komen jullie vandaan gevaren over de drijfnatte zeewegen? Is het soms voor zaken? Zwalk je zomaar wat rond als zeerovers om met gevaar voor eigen leven het leven van anderen zuur te maken?” Wij dachten dat ons hart zou barsten van angst voor die zware stem en voor dat hele monsterachtige wezen. Maar hoe dan ook, ik sprak hem aan en gaf hem een antwoord: “Wij komen langs vanuit Troje, wij zijn Achaiers en zwerven over de grote muil van de zee als een speelbal van stormen, want we willen naar huis maar drijven steeds uit de koers en steeds in verkeerde richtingen. Zeus heeft het zo besloten. En we mogen ons krijgers noemen van Agamemnon, zoon van Atreus, de roemrijkste aanvoerder onder de hemel. Zo‟n grote stad nam hij in, zo‟n legermacht heeft hij verslagen! Aan uw knieën smeken we om gastvrijheid of anders om de geschenken waarop een gast gewoonlijk recht heeft. Toon respect voor de Goden, beste vriend, wij zijn uw smekelingen en Zeus is wreker van smekelingen en van gasten, hij wenst dat men smekelingen eerbiedigt,” zei ik, maar medogenloos gaf hij mij te kennen: “Vreemdeling, jij bent naïef, of wel van heef ver gekomen, dat je me aanraadt de Goden te eren of te vrezen. Want Kyklopen malen niet om Zeus van de Aigis, en in het algemeen niet om de gelukzalige Goden, wij zijn, zo waar als ik hier sta, immers veel en veel sterker. 64 De hele passage bij de Kykloop illustreert verscheidene prominente karaktertrekken van Odysseus. 60 Uit alle handelingen en woorden van de Kykloop blijkt zijn ongeciviliseerdheid. Het contrast tussen beide karakters en leefwerelden zet de beschaafdheid en slimheid van Odysseus extra in de verf. In deze passage wordt dit meteen duidelijk door de directheid waarmee Polyfemos Odysseus en zijn makkers adresseert, zonder eerst de plichtplegingen uit te voeren die de wetten der gastvrijheid vereisen. Ook het uiterlijk en de setting (ruwe natuur) dragen bij tot de karakterisering van de Kykloop. Odysseus heeft het over een monster (πέισξνλ, v. 257) met een zware stem (θζόγγνλ βαξὺλ, v. 257). De Kykloop karakteriseert ook zichzelf en zijn soort in antwoord op Odysseus‟ verzoek. Kyklopen zijn sterker dan de goden (θέξηεξνη v. 276) en bekommeren zich niet om Zeus en de andere goden (v. 175-176). De Kyklopen leven in een wereld die ver staat van die van Odysseus en de zijnen. De wetten, gebruiken en goden die de Grieken hoogachten zijn er van geen tel. Niet alleen het gastrecht zegt de Kykloop niets, ook de roem (κλέος, v. 264) van Agamemnon waar Odysseus zich op beroemt, is voor Polyfemos onbetekenend. Roem (θιένο) is een direct gevolg van het verwerven van eer (ηηκή). De held heeft blijvende erkenning verworven, tot na zijn dood. Het feit dat Odysseus in deze omstandigheden niet alleen beroep doet op het gastrecht (μείλσλ ζέκηο, v. 268) en de goden (αἰδεῖν ζενύο, v. 269), maar ook wijst op zijn heldenstatus, geeft aan hoe belangrijk voor hem de heldenmoraal is. Hij en zijn makkers verdienen dan ook respect (αἰδεῖο, v. 269 en αἰδοίοιζιν, v. 271). Naast zijn piëteit, beschaafdheid en heldenstatus, blijkt uit dit fragment ook de intelligentie en listigheid van Odysseus. In zijn antwoord op de vragen van de Kykloop, beantwoordt hij de eerste (ηίλεο ἐζηὲ) slechts vaag, zonder zijn naam te noemen. Typisch voor het trage verstand van de Kykloop is dat hij dit ogenschijnlijke detail niet opmerkt. In vers 258 komt ook de moed van Odysseus naar voor. Hoewel doodsbang voor het monster, durft hij het toch als enige aan Polyfemos toe te spreken. Uiteindelijk zal de moed en het verstand van Odysseus het ook halen op de brute kracht van de Kykloop. Uit bovenstaande fragmenten blijkt in de eerste plaats dat beide helden aan het heroïsch ideaal beantwoorden van μύζσλ ηε ῥεηξ‟ ἔκελαη πξεθηξά ηε ἔξγσλ, (kundig te zijn in het spreken, machtig in daden: Il, 9, v.426). Daarnaast komt ook naar voor dat Achilleus en Odysseus belang hechten aan 60 Zie Heubeck-Hoekstra (1992) p. 28-29. en de Jong (2001) p. 239-240. 65 dezelfde, voor de heroïsche maatschappij typerende, waarden. De moraal die Odysseus in ere houdt mag dan wel dezelfde zijn als in Ilias, de toon is sterk verschillend. Het verlangen naar eer en roem brengt in Ilias dood en leed met zich mee. De tragiek die daaruit voortkomt, wordt belichaamd in de figuur van Achilleus. De keuzes die hij maakt, brengen niet alleen zijn ondergang, maar ook die van zijn beste vriend Patroklos en van vele medesoldaten met zich mee. Ook Odysseus blijkt in de Odyssee zijn roem en eer hoog te houden. De toon is echter positiever. Met behulp van zijn heldenkwaliteiten; intelligentie, moed en morele verantwoordelijkheid, slaagt hij erin moeilijkheden te overwinnen en zijn doel, de terugkeer naar huis, te bereiken. iii. Goden 61 V. 570 ὄρζεζαλ δ‟ ἀλὰ δῶκα Δηὸο ζενὶ Οὐξαλίσλεο· ηνῖζηλ δ‟ Ἥθαηζηνο θιπηνηέρλεο ἦξρ‟ ἀγνξεύεηλ, κεηξὶ θίιῃ ἐπὶ ἦξα θέξσλ, ιεπθσιέλῳ Ἥξῃ· “ἦ δὴ ινίγηα ἔξγα ηάδ‟ ἔζζεηαη νὐδ‟ ἔη‟ ἀλεθηά, εἰ δὴ ζθὼ ἕλεθα ζλεηῶλ ἐξηδαίλεηνλ ὧδε, 575 ἐλ δὲ ζενῖζη θνιῳὸλ ἐιαύλεηνλ· νὐδέ ηη δαηηὸο ἐζζιο ἔζζεηαη ἧδνο, ἐπεὶ ηὰ ρεξείνλα ληθᾷ. κεηξὶ δ‟ ἐγὼ παξάθεκη, θαὶ αὐηῆ πεξ λνενύζῃ, παηξὶ θίιῳ ἐπὶ ἦξα θέξεηλ Δηί, ὄθξα κὴ αὖηε λεηθείῃζη παηήξ, ζὺλ δ‟ ἡκῖλ δαῖηα ηαξάμῃ. 580 εἴ πεξ γάξ θ‟ ἐζέιῃζηλ ιύκπηνο ἀζηεξνπεηὴο ἐμ ἑδέσλ ζηπθειίμαη· ὁ γὰξ πνιὺ θέξηαηόο ἐζηηλ. Ilias, 1, 570-576 Maar de hemelgoden in de paleiszaal waren ontstemd en Hephaistos, wijdvermaard door zijn kunst, was de eerste, die zijn geliefde moeder, de blankarmige Hera, bijsprong en begon met de woorden: „Dit leidt tot onheil en is niet meer te verdragen, als gij beiden wegens de sterfelijke mensen zo twist en krakeelt te midden der goden. Hoe kunnen wij van een heerlijke maaltijd genieten, als het kwaad overwint? Ik geef mijn moeder de raad – zij begrijpt dat ook zelf – zich te schikken naar vader Zeus, opdat hij niet voor de tweede maal uitvaart en onze maaltijd verstoort. Want als de Olympische god van de flitsende bliksem ons wil stoten van onze zetels – hij is veel en veel sterker. 61 Kirk (1992) p. 1-7. 66 Uit dit fragment 62 blijkt al meteen de antropomorfe hoedanigheid van de goden. Ze bezitten zowel de goede als de slechte eigenschappen van de mens, maar blijven grotendeels oppervlakkig gekarakteriseerd. De goden zijn veeleer types die hun functie belichamen. Hera en Zeus zijn hier in de eerste van een reeks echtelijke twisten verwikkeld (o.a. ἐξηδαίλεηνλ, θνιῳὸλ, resp.v. 574, 575). Hefaistos toont zijn vredelievende aard. De scheppende god (θιπηνηέρλεο, v. 571) herstelt in dit fragment de vrede. Hij benadrukt de gewelddadigheid van Zeus (ἐμ ἑδέσλ ζηπθειίμαη, v. 581) en diens plaats binnen de hiërarchie. De andere goden dienen zich naar zijn wil te schikken, want hij is de machtigste en de krachtigste (ὁ γὰξ πνιὺ θέξηαηόο ἐζηηλ, v. 58: merk de nadruk van πνιὺ + superlatief op.) De reden voor de twist, de stervelingen (ἕλεθα ζλεηῶλ, v. 574), is voor Hefaistos eerder een futiliteit. Hij houdt zich verder ook buiten de strijd tussen Grieken en Trojanen. Wat veel belangrijker is voor hem, is het plezier (ἧδνο, v. 576)van het gezamenlijk diner. Even verder zal hij de goden dan ook in een onbedaarlijk – Homerisch – gelach doen uitbarsten, wanneer hij als een schenkertje rondhost (v. 597-599). Dit alles maakt duidelijk dat de vaak burleske scènes op de Olympos – vooral in de Ilias, maar ook in de Odyssee – de kleinheid van de mens benadrukken en wat zich onder de stervelingen afspeelt relativeren. De mensen zijn dan ook een speelbal in hun handen. De goden treden vaak op als helpers of tegenstanders en bepalen het al dan niet welslagen van de betrachting van de held. Telemachos‟ groei naar volwassenheid wordt in gang gezet en begeleid door Athene. Odysseus thuiskomst en overwinning op de vrijers worden gerealiseerd met de hulp van de godin. De wrok van Achilleus heeft slechts de gewenste uitwerking omdat Zeus het wil (Διὸο βνπιή, Il 1, v.5). De goden mengen zich dan ook geregeld onder de mensen. Athene komt vermomd als Mentes van Tafos om Telemachos tot actie aan te zetten. De goden kunnen ook in eigen persoon aan de mensen verschijnen of indirect hun invloed doen gelden. Hiermee hangt nauw het gegeven van de „Doppelte Motivation‟ samen, een term die ik onder „verteller‟ al heb verklaard. Het feit dat het handelen van helden van dergelijke dubbele motivering wordt voorzien, betekent geenszins dat de helden van morele verantwoordelijkheid worden ontdaan. De vraag wie de verantwoordelijkheid draagt, krijgt in de Homerische epen immers geen eenduidig antwoord. Enerzijds is het de 62 Kirk (1985) p. 112 67 persoonlijke keuze van Achilleus die voor leed zorgt, anderzijds is het de wil van Zeus die de hele actie bepaalt. Daarbij is het zo dat de afloop reeds bij voorbaat vast ligt. Zeus lijkt zijn wil te schikken naar het onontkoombaar lot en het te behoeden. De spanning tussen vrije wil, goden en lot bepaalt mee de tragische toon van de Ilias en de optimistischere, moraliserende toon van de Odyssee. Zowel Achilleus als Odysseus zijn immers overgeleverd aan de grillen van goden en lot. Toch blijken beiden hun heldenbestaan in de eerste plaats in het teken van roem en eer te stellen. Bij Achilleus heeft dat onvermijdelijk de tragische dood tot gevolg. Ook Odysseus dient zich te schikken naar goden en lot en heeft het hard te verduren. Hij blijft evenzeer de heldenmoraal trouw, ook wanneer hij oog in oog staat met een monster. Odysseus geeft blijk van morele verantwoordelijkheid en overwint. Dit in tegenstelling tot de vrijers die hun gebrek aan αἰδώο met de dood moeten bekopen. 1.6.2 i. Ilios en Odysseus Inleiding: karakterisering bij Imme Dros Daar de impliciete lezer niet per se over voorkennis hoeft te beschikken, worden personages in Ilios en Odysseus niet alleen direct gekarakteriseerd door andere personages in een conversatie, maar ook wanneer die als verteller optreden. Vooral Ares voorziet de talrijke helden, zowel belangrijke als minder belangrijke, geregeld van een korte introductie. Dat doet hij bijvoorbeeld bij de opsomming van de inschepende helden aan het begin van het verhaal (zie ook fragment 9): 41. Hoogmoed zat in de familie, ook zijn neef de kleine Aias zou ten onder gaan door arrogantie. Deze meester van de lange speer, een schriel manneke in zijn wapenrokje van linnen, probeerde zijn lachwekkende uiterlijk te compenseren met gebluf en gebral. Kleine mannen maken zich vaak schuldig aan grootspraak en de kleine Aias blonk erin uit. (Ilios, p. 34-35) In beide verhalen gebruiken de vertellers epitheta waarmee ze de personages karakteriseren (zie fragment 12). Net als bij Homeros worden de epitheta dikwijls automatisch bij een naam geplaatst, zonder specifieke betekenis in de context. Ik kom er onder „taal en stijl‟ in hetvolgende hoofdstuk op terug. In Odysseus vertellen andere personages aan Telemachos wat voor iemand zijn vader is. Dit is wat Medon over Odysseus te vertellen heeft: 68 42. Odysseus had een ijzeren greep, hij was niet alleen slim, hij was ook sterk, een ware nakomeling van de vader van zijn vader, die ze de Beer noemden. Dat zag je niet aan hem af. Vergeleken bij Agamemnon en Menelaos was Odysseus geen imposante verschijning, maar hij kon hen met gemak aan en als redenaar sloeg hij zelfs Nestor met stukken, terwijl Nestor de naam had dat hij taal over zijn tong liet glijden als honing. Maar alweer, je verwachtte het niet als hij de sprekersstaf aannam. Hij stond stijf als een paal, keek strak voor zich uit, had geen enkele mimiek, maakte geen gebaren. Al zijn kracht zat in de vloed van woorden die van zijn lippen stroomde en die de mensen betoverde waar ze bij zaten. Hij had trouwens een stem om jaloers op te worden. (Odysseus, p. 238) Odysseus blijkt uit Medons typering de ideale held. De herinnering van Medon mag dan al gekleurd zijn door de lange afwezigheid van Odysseus – de roem van dode of doodgewaande helden wordt immers alleen groter (zie fragment 11) – ook uit andere typeringen en vooral indirect, uit zijn daden, blijkt Odysseus over fysieke, intellectuele en retorische capaciteiten te beschikken. Afgezien van de moord op de vrijers, komen we Odysseus‟ daden, en dus ook zijn karakter, vooral te weten uit de verhalen die hijzelf en anderen vertellen. Na het lezen van het eerste hoofdstuk waarin zeven personages een verhaal vertellen over Odysseus, heeft de toehoorder al een gevarieerd beeld van het karakter van Odysseus dat verder in het boek nog wordt uitgebreid. Net als Mentor in het vorige fragment, geven ook andere vertellers geregeld – al dan niet subtiel – aan hoe daden en andere elementen indirect het karakter van helden illustreren. Ik geef enkele voorbeelden van de manier waarop Ares personages karakteriseert. Door de verschillende reacties van drie belangrijke helden naast elkaar te plaatsen accentueert hij in volgend fragment hun karakter. 43. De Trojanen zouden hun kamp aanvallen, de schepen verbranden, de weg naar de vrijheid afsnijden! Ze zaten gevangen tussen vuur en water en ze kwamen nooit meer thuis! Odysseus oreerde, Nestor suste, Agamemnon dreigde. (Ilios, p.107) Ook in Odysseus is contrastwerking een veel gebruikt procédé voor de karakterisering van personages. De werking van deze techniek zal duidelijk worden uit de voorbeelden in het volgenden punt. Naast contrastering, maakt Ares ook gebruik van ingebedde focalisatie om onze interpretatie van de handelingen van een personage te sturen: 44. Hektor reed verder omhoog naar het huis van Paris, misschien wist Helena waar hij kon zijn, want onderweg naar Ilios was er geen spoor van hem te bekennen geweest. Maar toen hij op 69 de drempel stond zag hij zijn onmogelijke broer al zitten. Hij zag er ontspannen uit en dronk wijn uit een gouden beker. (Ilios, p. 91) Daarnaast is natuurlijk ook zijn expliciete commentaar bepalend voor de perceptie van de toehoorder, zoals blijkt uit fragment 41. Net als bij Homeros, valt veel over de karakters af te leiden uit hun woorden. De personages in Ilios en Odysseus hebben een eigen spreekstijl en woordgebruik. Ik geef enkele opvallende voorbeelden. 45. „Kom maar hoor, ik was uw voeten wel hoor. Och, wat een arme voeten. Ochoch, ik hoop dat mijn arme meester ook iemand vindt die zijn voeten wil wassen. Het kan best zijn dat hij ook wordt uitgescholden door brutale slavinnen… Ochoch. (Odysseus, p. 376) Uit deze woorden blijkt Eurykleias trouw aan haar meester en haar verdriet om zijn afwezigheid. De herhalingen duiden ook op haar ouderdom. In volgende passage is ook iemand met een heel eigen spreektstijl aan het woord: 46. „Zing van de man van de duizend listen en van zijn sluwste list die Troje, de stad van de prachtige paarden, deed vallen. Zing van het gladhouten paard dat hij daar in de vlakte liet bouwen, hoog als een toren, te hoog en te breed voor de poorten van Troje. Buiten de muren stond het gevaarte alleen op het slagveld. Alle schepen waren verdwenen, het kamp met de tenten brandde, het strand was voor het eerst sinds tien jaar verlaten. Maar in de buik van het paard zaten dappere krijgers verborgen.‟ (Odysseus, p. 239) Behalve de hexameters, typeert ook de duidelijke verwijzing naar de aanhef van de Odyssee Femios als zanger. Ik gaf vergelijkingen en ingebedde verhalen als exempla aan als typisch Homerische elementen die kunnen bijdragen tot de karakterisering van een personage. Op de vergelijkingen kom ik in volgende hoofdstuk terug. Onder „verteller‟ wees ik er al op dat ook in Odysseus ingebedde verhalen worden aangewend om hun gelijkenis met het hoofdverhaal. Zo wijst Nestor Telemachos op Orestes als exemplum om hem ertoe aan te zetten zijn vader te wreken (fragment 27). Dat brengt mij bij de bespreking van het karakter van Telemachos. Uit de analyse van andere narratieve aspecten is al gebleken dat Telemachos het hoofdpersonage is in Odysseus. Zijn groei naar volwassenheid wordt dan ook benadrukt. Na de introductie (fragmenten 11 en 12) maakt de toehoorder indirect kennis met Telemachos, wanneer hij gretig luistert naar de verhalen over zijn 70 vader (fragmenten 6, 42, 46). Daaruit kan al meteen worden afgeleid hoe sterk het gemis van een vaderfiguur Telemachos bepaalt. Net als in de Odyssee zet het bezoek van Athene Telemachos aan om in actie te komen. De toehoorder verneemt rechtstreeks de gedachten van Telemachos na Athenes bezoek (fragment 13). Hij is, overeenkomstig het origineel, vol angst en twijfel over zijn identiteit en komt voor het eerst op tegen de brutale vrijers. In de bewerking van Imme Dros wordt het belang van de reis naar Sparta en Pylos voor de groei van Telemachos des te duidelijk omdat er veel verteltijd aan wordt besteedt. De passage is bovendien met een element uitgebreid: Telemachos wordt in Sparta verliefd op Helena (fragment 7). De ontdekking van de liefde past bij de fase in zijn ontwikkeling naar jong volwassene. Terug op Ithaka toont Telemachos zich mondiger en krachtdadiger dan tevoren. Het is in die toestand dat hij Odysseus ontmoet. Vader en zoon blijken op gelijk niveau te kunnen beraadslagen over de wraakplannen. 47. „We moeten ook zo snel mogelijk nagaan wie van de slaven en slavinnen trouw zijn gebleven aan de familie.‟ „Het is geen lamlendigheid van mij, maar daar voel ik niets voor. Al die slaven aflopen op afgelegen boerderijen en al die slavinnen ondervragen kost tijd en die tijd is kostbaar; de vrijers eten drie keer per dag.‟ „Bij de eeuwige Goden, je bent meteen al een steun voor mij, Telemachos! Je hebt gelijk, dat kan wachten.‟ (Odysseus, p. 347-348) De echte vuurproef komt er voor de jongen op het moment van de wraak. Ik verwijs naar fragment 38. De angstige, onzekere toestand waarin hij aan het begin van het gevecht verkeert, contrasteert scherp met zijn houding aan het eind. Doorheen het gevecht zien we hoe Telemachos zich ontwikkelt tot een held die in het gevecht naast zijn vader kan staan. Belangrijk is het moment waarop hij zijn eerste slachtoffer maakt. 48. Mijn speer staat in zijn rug, de lange schaduw trilt, wordt een bewegingloze streep. Zo is het als je iemand doodmaakt, zo snel gaat het. Een man komt in volle vaart aanrennen, zwaaiend met een zwaard, snuivend van inspanning, schreeuwend en met flikkerende ogen, schokkend, zwetend, en opeens is er een ding op de vloer, een lijk. Ik heb een man gedood maar ik durf de lange speer niet uit het lichaam te trekken, (…) (Odysseus, p. 386) Na het gevecht verdwijnt Telemachos uit beeld. Ik geef het laatste dat de toehoorder van hem verneemt: 71 49. Mijn vader gaf het bevel hen met het zwaard te doden, maar ik gun die valse serpenten geen eervolle dood. „Breng Melanthios!‟ gebied ik. „Breng de geitenhoeder!‟ Als ik mijn zwaard in zijn buik omdraai is het zwart voor mijn ogen, ik schreeuw tot ik geen lucht meer heb, dan keer ik me af en laat de man over aan de wraakzucht van Eumaios en de koeherder. De haat van jaren trekt uit me weg. Er is niets meer over, geen beeld, geen geluid, geen gevoel. ii. helden: Achilleus en Odysseus. Ik geef de fragmenten die overeenkomen met de passages uit Homeros die ik heb geanalyseerd (fragmenten III en IV). Achilleus: 50. Achilleus was spierwit. „Je verdient geen eer en geen eergeschenk,‟ riep hij. Je laat anderen voor je vechten. En nu wil je bij een van de mannen die ervoor gewerkt hebben een eergeschenk roven? Dat is het toppunt. Waarom zijn we hier eigenlijk? Waarom vechten wij eigenlijk? Niet voor onszelf. Voor jou, inhalige hufter, en voor die broer van je, Menelaos met de grote bek. Zijn vrouw liet zich schaken door een Trojaan en opeens moesten wij onze vrouwen in de steek laten en oorlog voeren met de Trojanen. Wat hadden die Trojanen ons gedaan? Niets! We kenden die lui niet eens. We zijn jaren van huis, we wagen ons leven op zee, we vechten ons dood langs de kusten terwijl jij in het kamp je nagels vijlt en het grootste deel van onze buit inpikt. Wil je nu ook nog het eergeschenk van een van je bondgenoten stelen? Dieper kan een man niet zinken! Zo‟n sujet kan ik niet meer accepteren als mijn leider. Agamemnon Atreuszoon, ik waarschuw je, als jij je handen uitsteekt naar Briseïs, heb je mij voor het laatst gezien. Dan is Achilleus vertrokken.‟ (Ilios, p. 63-64) Ook hier blijkt uit Achilleus‟ woorden dat hij zich sterk opwindt. De speech is in de eerste plaats een uiting van zijn woede. Hij overlaadt Agamemnon met beledigingen en verwijten die hij stilistisch zeer nadrukkelijk in de verf zet. Dat doet hij in de eerste plaats door een reeks retorische vragen. Verder maakt hij ook gebruik van contrastwerking en overdrijving (We zijn jaren van huis - wagen ons leven vechten ons dood - terwijl jij in het kamp je nagels vijlt en het grootste deel van onze buit inpikt). In de tegenstelling legt hij echter veel sterker de nadruk op zijn medesoldaten en minder op zichzelf. Let op het veelvuldig gebruik van de wij-vorm, tegen de ik-vorm bij Homeros (vgl. ook Hom, Il, 1, v. 162 met „de mannen die ervoor gewerkt hebben‟). Achilleus maakt het contrast duidelijk tussen de soldaten die 72 werken voor hun buit en geen reden hebben om de Trojanen te beoorlogen en Agamemnon die de oorlog persoonlijk aangaat, maar de minste inspanning levert en de buit van anderen inneemt. Achilleus legt ook hier de nadruk op het belang van eer. Eer en eergeschenk zijn bewijzen van verdienste en komen Agamemnon niet toe. Het feit dat hij andermans eergeschenk opeist, is het summum van zijn schaamteloosheid („Dieper kan een man niet zinken‟) en hebzucht („inhalige hufter‟). Odysseus 51. „(…)Ik hoop dat de vloer schoon is.‟ „Redelijk. Dus het is hier gebeurd.‟ „Ja. Ik kwam op een dag thuis met de kudde en toen zaten ze binnen, stervelingen, zeelui. Ik vroeg natuurlijk wie ze waren en waar ze vandaan kwamen.‟ „Zoiets vraag je niet aan gasten voor ze een maaltijd achter de kiezen hebben!‟ „Gasten! Indringers! Kaasdieven! Ze hadden zichzelf al bediend.‟ „Toch had je ze eerst te eten moeten geven. Hoort zo, moet. Maar ga door.‟ „Ik vroeg wie ze waren en die sluwe ellendeling van een Odysseus gaf antwoord. Ze waren van Troje op weg naar hun land, zei het serpent, en ze vroegen gastvrijheid, een gastgeschenk.‟ „Dat had je moeten geven, zo zijn de regels. Zeus heeft ze zelf bepaald.‟ „Het idee! Een geschenk geven aan stervelingen! Ik peinsde er niet over, ik was van plan ze te nuttigen. (…)‟ (Odysseus, p. 321) 52. “Wie zijn jullie en waar komen jullie vandaan?” schreeuwde hij op een weinig gastvrije manier. We sidderden van angst voor zijn vervaarlijke stem, maar ik liet me niet kennen. “Van Troje!” zei ik. “We horen bij het beroemde leger van Agamemnon en we zijn op weg naar huis. We vragen gastvrijheid en de geschenken die een gast toekomen. Zeus heeft ons hier doen stranden en Zeus beschermt ons.” Hij brulde van het lachen. “Zeus! Wat heb ik met Zeus te maken? Kyklopen zijn sterker dan die Goden van jullie.(…)” (Odysseus, p. 398) In het eerste fragment krijgt de toehoorder een gesprek tussen vader Poseidon en zoon Polyfemos te horen. In het tweede fragment is dezelfde verteller aan het woord als in het origineel. Het contrast tussen het perspectief van de dader en dat van het slachtoffer benadrukt het karakter van beiden. Daarbij wordt de goddeloosheid en traagheid van de Kykloop nog verder geaccentueerd door de opmerkingen van Poseidon, die hem steeds onderbreekt om hem op de regels van de gastvrijheid te 73 wijzen die voor Polyfemos betekenisloos zijn: „Dat had je moeten geven, zo zijn de regels. Zeus heeft ze zelf bepaald.‟ De impliciete toehoorder van de Odyssee heeft geen uitleg nodig om te begrijpen dat de manier waarop de Kykloop zijn gasten adresseert getuigt van een gebrek aan respect. In Odysseus wordt dat zowel door Odysseus, als door Poseidon verklaard: („Zoiets vraag je niet aan gasten voor ze een maaltijd achter de kiezen hebben!‟ en “Wie zijn jullie en waar komen jullie vandaan?” schreeuwde hij op een weinig gastvrije manier.) De reacties van Polyfemos op de aanmaningen van zijn vader tonen zijn beperkte verstandelijke vermogens. Hij heeft nog steeds niet door dat hij zelf een aandeel heeft in het ongeluk dat hem is overkomen: „Het idee! Een geschenk geven aan stervelingen!. Verder valt op dat de Kykloop Odysseus‟ verwijzing naar „het beroemde leger van Agamemnon‟ niet vermeldt in zijn verslag van de gebeurtenissen. Het indiceert hetgeen ik bij de bespreking van de passage bij Homeros heb benadrukt, namelijk dat de roem waar Odysseus naar verwijst voor hem nietszeggend is. Het contrast met de trage, goddeloze en barbaarse Kykloop wordt hier des te sterk benadrukt en zet de listigheid, slimheid, piëteit en geciviliseerdheid van Odysseus extra in de verf. Daarbij wordt Odysseus ook direct gekarakteriseerd door de Kykloop. Hij is voor hem een „indringer‟, een „kaasdief‟, een „sluwe ellendeling‟ en een „serpent‟. De moed die Odysseus aan de dag legt bij de confrontatie wordt vanzelfsprekend enkel geëxpliciteerd in zijn eigen verslag: „We sidderden van angst voor zijn vervaarlijke stem, maar ik liet me niet kennen‟. Uit bovenstaande analyse en vergelijking komt naar voor dat de belangrijke kenmerken van de Homerische speeches in de bewerking bewaard zijn gebleven en dat daarbij bepaalde elementen duidelijk onder de aandacht worden gebracht door o.a. uitvergroting en contrastwerking. De karaktertrekken van Achilleus en Odysseus blijken in grote lijnen dezelfde als in de brontekst. Beide helden hechten ook belang aan de waarden uit de heroïsche maatschappij. Woorden als „eer‟, „eergeschenk‟ en „roem‟ komen immers frequent voor in de bewerkingen. Voor Achilleus is Briseïs in de eerste plaats belangrijk als symbool van eer en van verdienste. Wat vooral telt voor hem, is dat hij de eer krijgt die hem toekomt. Dat leidt tot wrok, wraakzucht en het tragisch besef van zijn korte levensduur. 74 53. „Ik zal me wreken op Hektor! Vandaag nog! Patroklos wordt niet begraven voor die ellendeling dood is.‟ Hij probeerde op te staan, maar Thetis hing aan zijn knieën. „Je weet niet wat je zegt! Je zult Hektor maar kort overleven. Dat is je lot.‟ „Des te beter. Het liefst haal ik Patroklos nog in voor hij bij de Styx is,‟ riep Achilleus. „Ik wil niet meer leven. Ik heb de Grieken laten afslachten, ik heb Patroklos laten afslachten. Om een ruzie. Om een eergeschenk. Om niets! (Ilios, p. 145-146) Odysseus‟ heldenmoed leidt tot een heel ander resultaat. Hij overwint de Kykloop, de vrijers en kan zijn gezag als koning bestendigen. In de straten van Ithaka klinkt het dan ook als volgt: 54. De vrijers zijn dood De koning ligt in zijn bed met haar van de honderd mannen vrouw zonder smet vrouw van de listige plannen dood zijn de vrijers de zee is groot wij zijn gered. Wij zijn gered. Ze zingen luidkeels. Ze kennen de reputatie van de koning. Hij kan tegen een grap, hij heeft humor. Hij is op zee geweest, hij heeft in de groene muil van de zee gekeken, de man deugt. Hij heeft recht op zijn rust. Hij mag genieten van zijn geluk. Hij is de koning, met zo‟n koning is een mens goed af. De koning van Ithaka is een echte held… iii. Goden 55. „Altijd trek jij de Trojanen voor. Altijd!‟ Hou op met kijven, Hera! Moet ik je weer eens aan je duimen ophangen boven de Tartaros? Wil je weer een jaartje vastzitten aan een stoel, Hera-van-de-gouden-troon?‟ De ruzies van mijn ouders zijn nooit mis en deze ruzie wilde niet ophouden. Broer Hefaistos, die hebbedingmaker met zijn twee rechterhanden en anderhalf been, hield het niet uit. Hij begon de pias uit te hangen om pa en ma aan het lachen te krijgen en het lukte hem; ze lachten toen hij de nectarkan greep en als schenkertje rondkloste. Ze lachten onbedaarlijk. En 75 aan tafel, bij muziek van Apollon en zang van de negen muzen, lachten ze ook alweer naar elkaar. De woorden van Hefaistos die ik in de vorige paragraaf als vertrekpunt nam (fragment V), zijn niet weergegeven. Ook aan de hand van deze passage kan ik echter een aantal bevindingen over de karakterisering van de goden toetsen. Ik verwijs ook naar het aspect „verteller‟ waar veel eigenschappen van de goden aan bod zijn gekomen; alwetendheid, emotionele afstand t.o.v. de mens, gedaanteveranderingen,… De menselijke gedragingen van de goden blijken in dit fragment uit verschillende elementen, onder andere uit het gekibbel van Hera en Zeus. De goden zijn, net als in Ilias en Odyssee, veeleer types die hun functie belichamen (zie ook fragmenten 8, 14, 15, 17). Ares karakteriseert zijn tegenpool; hij heeft een gebrekkig uiterlijk, maar talent om te maken en treedt in deze scène op als verzoener. De hiërarchische positie en de gewelddadige aard van Zeus blijken uit de bedreigingen die hij Hera naar het hoofd slingert. Opvallend is de luchtige toon (zie ook fragment 16). De ruzie om de stervelingen is gauw weer vergeten en de goden lachen en genieten van de maaltijd en de muziek. De scènes op de Olympos zijn in de Homerische epen vaak burlesk en dat is zeker ook zo in Ilios en Odysseus. De afstandelijke en vaak ook ironische toon van de goden relativeert het leven van de stervelingen. Het verschil tussen mens en god wordt in de bewerkingen op verschillende manieren benadrukt en dat draagt bij tot de toon van beide verhalen. De gevatte commentaar die de goden –en vooral Ares – vanop afstand geven op de gebeurtenissen, maakt het oorlogsverhaal luchtig en tolerabel. Daarnaast weet Ares de thematiek raak aan te brengen. Hij staat immers zelf symbool voor de oorlog en is verenigd met Afrodite, de liefde. Een belangrijk thema van de Ilias. Ares stelt ook duidelijk de vraag naar de morele verantwoordelijkheid. Mensen, goden – „de wil van Zeus‟ Διὸο βνπιή, Il. 1, v.5 – en lot trachten vat te krijgen op de gebeurtenissen. (zie fragment 41). Zelf belichaamt Ares die spanning tussen verantwoordelijkheid en voorbestemdheid; hij is god van de oorlog, maar tegen wil en dank. 56. „Vader, is een God altijd verantwoordelijk voor wat hij is en voor hoe hij is? vroeg ik. „Is om eens iets te noemen, mijn liefde voor oorlog alleen mijn schuld en is de liefde voor Hefaistos voor kunst alleen zijn verdienste? We zijn allebei zoons van jou en Hera, waarom lijken we dan niet op elkaar? (…)Ik wil maar zeggen, hoeveel schuld heb ik aan de toestand in Troje? 76 Er wordt toch door iedereen daar en hier ook gezegd dat die oorlog de wil is van Zeus? (…) Maar waarom haat iedereen mij dan? Is dat eerlijk vader? Nee het is niet eerlijk! Zeg zelf.‟ „Neem nectar,‟ zei Zeus. „En zeur niet zo.‟ (Ilios, p. 87) De vraag wie verantwoordelijk is, kan dus zelfs door de goden niet eenduidig worden beantwoord. Wat wel zeker is, is het tragisch lot van de stervelingen. Vanuit hun positie hebben de onsterfelijke goden de mogelijkheid de mensen scherp te observeren en de tragiek van hun bestaan te duiden. 57. „Ik moet Achilleus tegen zichzelf beschermen,‟ zei ik als Afrodite klaagde dat ik haar verwaarloosde. „Hij doet maar en ziet geen gevaar.‟ Of hij zoekt het gevaar,‟ glimlachte ze. „Hij denkt dat verdriet eeuwig duurt en wil er een eind aan maken. Mensen vergeten nog al eens dat alleen hun dood eeuwig duurt.‟ (Ilios, p. 177) De vraag naar verantwoordelijkheid, naar schuld en straf wordt ook in Odysseus gesteld: 57. Zeus, zoon van Kronos, vader van mensen en Goden, nu we het toch hebben over schuld en straf, wil ik iets naar voren brengen wat geen uitstel meer verdraagt. Er zijn afspraken gemaakt met Haides voor het bestraffen van schurken en moordenaars in de onderwereld, maar wat doen de Goden als een mens onterecht moet lijden tijdens zijn leven? (Odysseus, p.243-244) In tegenstelling tot wat in Ilios het geval is, krijgt ze hier wel een antwoord (zie fragment 33); Odysseus mag naar huis, de vrijers worden voor hun hoogmoed gestraft met de dood (zie verder fragment 60). Ook in Odysseus brengt het verschil tussen goden en mensen een aantal elementen onder de aandacht. De vader-zoon relatie van Telemachos en Odysseus gecontrasteerd met de vader-zoon relatie tussen Poseidon en Polyfemos en tussen Zeus en Hefaistos. Daarbij steken de koele relaties van de goden sterk af tegen de bewogen ontmoeting van Odysseus en Telemachos. Net als in Ilios bezinnen de onsterfelijke goden zich over het kortstondige leven en de aard van de stervelingen. Dat leidt echter niet tot beschouwingen over de dood, zoals in Ilios (fragment 56), maar tot een ode aan het leven: 58. Wat is er toch zo kwellend mooi aan dat zingen en vertellen in de straten, in de kroegen,… Het wordt hoog tijd dat ik wegga vader Zeus, ik had al op de Olympos moeten zijn, de strijd is gewonnen, het kongingschap op Ithaka is veiliggesteld, ik heb hier niets meer te zoeken. Maar ik blijf staan kijken en luisteren. Ach, vader van mensen en Goden, wij zijn almachtig en eeuwig, maar we kennen geen leven en geen dood en we hebben geen verhaal. Wij kunnen alles, wij zijn eeuwig en gelukzalig, we heersen over de hemel en de aarde, wij verzetten 77 bergen, laten zeeën droogvallen, land verzinken, vuur en rook opspuiten uit vulkanen; we beheersen alles wat leeft, we kennen de hoogte van elke top, de diepte van elke zee, en van elke gedachte de inhoud. Wij hebben het vermogen stervelingen vrij te maken van verdriet en rancune, we kunnen zorgen dat alle haat uit hun geheugen wegebt zoals hier op Ithaka, we geven vrede of we ontketenen oorlog, maar we kunnen onszelf niet verweren als we in de ban geraken van hun onsterfelijke verhalen. Het wordt hoog tijd dat ik hier wegga, Zeus, voor ik ga verlangen naar vergankelijkheid, voor ik ga geloven dat wij Goden alleen bestaan in de verhalen van stervelingen, dat zij ons om een of andere duistere reden hebben bedacht. (Ilios, p. 418) 78 Hoofdstuk 2: Aanvullende literaire analyse Ik heb ervoor gekozen binnen de beperkte tijd en mogelijkheden van dit onderzoek de nadruk van de literaire analyse te leggen op het verteltechnische aspect van het onderzochte werk. In dit hoofdstuk vul ik deze analyse aan met een kort overzicht van de aspecten taal en stijl, humor en intertekstualiteit, die ik slechts in geringe mate van een theoretische basis zal voorzien. Toch wil ik ze een plaats geven binnen dit werk. Ze bepalen immers in belangrijke mate de eigenheid van het werk van Imme Dros. Het zijn dan ook aspecten die kenmerkend zijn aan jeugdliteratuur of een voor jeugdliteratuur kenmerkende invulling krijgen. Ghesquiere stelt daarom voor deze aspecten een plaats te geven in de analyse jeugdboeken en duidt ze kort in relatie tot jeugdliteratuur. 2.1 63 Taal en stijl De taal van Imme Dros is opvallend helder. De zinnen zijn gemiddeld kort en de constructies zijn doorzichtig. Daarbij wordt een gevarieerd register gehanteerd. Stijl en woordgebruik kunnen eenvoudig zijn en de spreektaal benaderen (zie fragment 45, 54), maar ook poëtisch zijn. Fragmenten 11 en 12 zijn bijvoorbeeld in een hoger register gesteld. Herhalingen, climax en contrastwerking zorgen er voor ritme en poëticaliteit. Ghesquiere wijst op de aandacht voor klankwerking als typsich kenmerk van jeugdliteratuur. Poëticaliteit en muzikaliteit zijn vanzelfsprekend terug te vinden in de verzen van de zanger Femios (zie ook fragment 46): 59. Aias, befaamde speervechter van het roemrijke leger, Agamemnon van Atreus uit het gouden Mykene, hebben jullie daarvoor de oorlog om Troje gewonnen? Zeus en de andere Goden haten hoogmoed in mensen. Hoogmoed en overmoed worden gestraft door de eeuwige Goden. (Odysseus, p.261) Naast het versritme, trekt ook het woordgebruik in Femios‟ zang de aandacht. Niet alleen de hexameters herinneren aan het origineel. Wie Homeros gelezen heeft, zal zeker ook woordcombinaties als „het roemrijke leger‟ en „het gouden Mykene‟ herkennen. Plaatsen, personen, 63 Ghesquiere (2000) p. 150-162 79 verzamelnamen en zaken worden in Ilios en Odysseus niet bij uitzondering met hun vast adjectief genoemd. Net als bij Homeros worden epitheta en patroniemen standaard gebruikt of met een duidelijke functie in de context. Een voorbeeld van dat laatste, vinden we wanneer Ares zijn verhaal over de oorlog om Troje inleidt. Met een duidelijke verwijzing naar Homeros roept hij de sfeer van het epos op: 60. Zonder mij was de stad begraven onder modder en tijd, een slordige hoop versreide steenklompen zonder naam of geschiedenis. Geen zanger had een regel vuilgemaakt aan de weidse pleinen, prachtige paleizen of onneembare muren van het grote Ilios in het rijk Troje. (…) Pas toen de vlakte tussen de stad en de zee een akker voor dode helden was geworden begonnen er dichters te zingen over het brede Ilios, het winderige Ilios, het heilige Ilios, het rijke Ilios, stad van de mooie paarden. (Ilios, p. 10) Ook om zijn verhaal te besluiten, maakt hij melding van de dichter van de Ilias: 61. Want oorlog is niet uit te bannen, zolang er mensen zijn op de aarde met haar brede wegen. En mensen zullen er altijd zijn. Want zoals ik eens iemand op een slagveld hoorde zeggen: „Als de geslachten van bladeren, zijn de geslachten van mensen, bladeren waaien over de aarde weg op de wind, maar iedere lente ontluiken de bomen en komt er weer nieuw blad‟ Met andere woorden, Ares hoeft zich nooit te vervelen. (Ilios, p. 219) Vergelijkingen zijn een typisch kenmerk van de stijl van Homeros. 64 In bovenstaand voorbeeld citeert Ares bij uitzondering letterlijk een Homerische vergelijking. Verder zijn de beeldrijke vergelijkingen uit de tekst van Homeros in Ilios en Odysseus echter zelden terug te vinden. Waar dat wel het geval is, zet Imme Dros ze naar haar hand. Vergelijk volgende passages: VI. Ἡύηε πῦξ ἀίδεινλ ἐπηθιέγεη ἄζπεηνλ ὕιελ νὔξενο ἐλ θνξπθῆο, ἕθαζελ δέ ηε θαίλεηαη αὐγή, ὢο ηῶλ ἐξρνκέλσλ ἀπὸ ραιθνῦ ζεζπεζίνην αἴγιε πακθαλόσζα δη‟ αἰζέξνο νὐξαλὸλ ἷθε (Ilias, 2, v. 455-458) Zoals het verzengend vuur een onmetelijk woud verbrandt in het hoge gebergte en zijn schijnsel werpt naar de verte, zo rees bij de opmars van ‟t leger de flikkerende glans van het machtige koper omhoog naar de hemel. 64 Zie de Jong (1992) p. 60-79. 80 62. Ze juichten, ze marcheerden achter de strijdwagens van hun leiders aan en het brons van de wapens vonkte in het licht van de opkomende zon, zodat het leek of een vuurzee zich knetterend en brullend een weg vrat van het strand van Ilios, stad van de mooie paarden. (Ilios, p. 72) Om manier waarop de vergelijking werd aangepast onder woorden te kunnen brengen, is het aangewezen de structuur van de Homerische vergelijking te analyseren. Ik wijs op drie structurele elementen die kunnen worden onderscheiden. Het zoals- gedeelte of hetgeen waarmee vergeleken wordt, het zo- gedeelte of hetgeen men vergelijkt en het tertium comparationis of motief van vergelijking. Het zoals- gedeelte van de hier geciteerde Homerische vergelijking (v.455-456) is een grote bosbrand die vanuit de verte zichtbaar is. Het zo- gedeelte is het oprukkend leger dat van ver kan worden gezien. Het tertium comparationis is de gloed, schittering van de brand (αὐγή v. 456) en van het leger (αἴγιε v. 458). Ook in Ilios worden de oprukkende soldaten vergeleken met een groot vuur. Daarbij valt echter een belangrijk verschil op in de constructie. De vergelijkende zin ( Ἡύηε ἐπηθιέγεη) is vervangen door een gevolgzin („zodat het leek of een vuurzee zich een weg vrat‟). Daarbij is ook het tertium comparationis niet expiciet aangegeven. De lezer moet zelf afleiden dat de wapens die vonken in het licht van de zon een gloed voortbrengen die doet denken aan een vuurzee. De vergelijking is met andere woorden omgevormd tot metafoor. In Odysseus zijn een aantal bijna letterlijke passages uit de Odyssee verwerkt. Daarbij gaat Imme Dros uit van haar poëtische vertaling van het werk die ze in proza omzet en hier en daar aanpast of inkort. Ik geef opnieuw een voorbeeld met de originele passage en vertaling ter vergelijking. VII. νὐ γάξ πσ ηνηνῦηνλ ἴδνλ βξνηὸλ ὀθζαικνῖζηλ, νὔη‟ ἄλδξ‟ νὔηε γπλαῖθα· ζέβαο κ‟ ἔρεη εἰζνξόσληα. Δήιῳ δή πνηε ηνῖνλ Ἀπόιισλνο παξὰ βσκῷ θνίληθνο λένλ ἔξλνο ἀλεξρόκελνλ ἐλόεζα· ἦιζνλ γὰξ θαὶ θεῖζε, πνιὺο δέ κνη ἕζπεην ιαόο, ηὴλ ὁδὸλ ᾗ δὴ κέιιελ ἐκνὶ θαθὰ θήδε‟ ἔζεζζαη. ὣο δ‟ αὔησο θαὶ θεῖλν ἰδὼλ ἐηεζήπεα ζπκῷ δήλ, ἐπεὶ νὔ πσ ηνῖνλ ἀλήιπζελ ἐθ δόξπ γαίεο (Odyssee, 160-167) 81 Ik heb nog nooit een man of een vrouw onder ogen gekregen die ook maar iets van u heeft. Ik kijk en ik blijf me verbazen. Een keer op Delos bij het altaar van Foibos Apollon zag ik de hoge, rechte stam van een jonge palmboom – ik kwam daar langs met een heel groot leger op een reis die slecht voor mij af zou lopen – en toen overkwam me dit ook, ik zag die palm daar staan en bleef me maar verbazen, want zo‟n stam was nog nooit uit de aarde omhoog gekomen. 64. „Ik heb nog nooit een man of een vrouw gezien die op u lijkt,‟ zei hij. „Ik kijk en kijk en ik blijf me verbazen. Op Delos heb ik een keer een jonge palm gezien en toen overkwam me dat ook, ik keek naar die boom en ik kon mijn ogen er niet van losmaken, want zo‟n stam was er nog nooit uit de aarde omhooggekomen. (Odysseus, p. 311) Ik wijs kort op hetgeen werd behouden en hetgeen werd aangepast om dit stuk tekst doorzichtiger te maken. Sommige formuleringen zijn enigszins aangepast („onder ogen gekregen‟, „gezien‟ voor ἴδνλ ὀθζαικνῖζηλ, v. 160), andere zijn praktisch letterlijk uit de vertaling overgenomen (Ik kijk en ik blijf me verbazen voor ζέβαο κ‟ ἔρεη εἰζνξόσληα, v. 161). Een heel aantal elementen zijn weggelaten (bijvoorbeeld de tussenzin 164-5). Tot slot van deze paragraaf, wil ik er nog op wijzen dat Imme Dros speels omgaat met taal. In het volgende punt bespreek ik taal- en andere humor in Ilios en Odysseus. 82 2.2 Humor Humor is een opvallende eigenschap van Imme Dros‟ bewerkingen van de Homerische epen. Vooral de scènes op de Olympos zorgen verschillende elementen voor een komisch effect. De humor in Ilios en Odysseus steunt voornamelijk op het procédé van herkenning of indirecte bevestiging. Dat houdt in dat de lezer vertrouwde elementen in een nieuwe, fictionele omgeving geplaatst ziet. 65 Op welke verschillende manieren dit in Ilios en Odysseus gebeurt, zet ik kort uiteen. Een eerste element waar ik de aandacht wil op vestigen, zijn de talrijke woordspelingen. Dikwijls worden Nederlandse uitdrukkingen of zegswijzen gebruikt die in de context een dubbele betekenis krijgen: 65. Hera had haar koeien van ogen niet in haar zak (Ilios, p. 68) 66. Hera en Athene, die een appeltje hadden te schillen met Trojaanse Paris (Ilios, p. 30) 67. Iris verschoot zeven keer van kleur (Ilios, p. 100) 68. de licht ontvlambare Zeus kon niet boos blijven, hij moest haar strelen (Ilios, p. 134) De woordspelingen verwijzen naar epitheta, naar de functie of typische kenmerken van de goden of helden, of naar een volledig mythologisch verhaal. Ook in volgende passage zijn dergelijke verwijzingen te vinden: 69. Jij…Jij ontduikt alle goddelijke wetten van huwelijk en gezin! Niet alleen ga je vreemd met Godinnen en nimfen en mensen, maar je baart ook nog in je eentje een kind. Wat zeg ik, een kind? Een volwassen Godin in volledige wapenrusting met een speer in de hand is zo, blob, uit je schedel gesprongen. Je hebt haar gedacht! Dat heeft met baren niets meer te maken. (Odysseus, p. 246) Voor de lezer met kennis van de Griekse mythologie, is het humoristisch effect van de woordspelingen en van deze en andere soortgelijke passages ongetwijfeld groter. Om dat te verklaren, grijp ik terug naar hetgeen ik in de inleiding op de narratologie aanhaalde m.b.t. de voorspelbaarheid van personages. De lezer die zich op basis van andere lectuur al een beeld heeft gevormd van de goden 65 Ghesquiere (2000) p. 157. 83 en helden uit Ilios en Odysseus, beschikt over een referentiekader. Het komisch effect bestaat erin dat hij elementen herkent, maar ze uitvergroot ziet of in een andere context geplaatst. Het contrast tussen de nieuwe en de oorspronkelijke context, zorgt in geval van herkenning en indirecte bevestiging voor het komisch effect. Het kan gaan om een talige context (woordspelingen), maar ook om een setting in ruimte en tijd. 70. Noutulen van de Godenvergadering ten paleize van Zeus Kronoszoon, opgetekend door Hermes Zeuszoon. De agenda luidt als volgt: Opening Notulen van de vorige vergadering Ingekomen stukken Wat er verder ter tafel komt Pauze voor nectar en ambrozijn Lezing over gastvrijheid jegens stervelingen en vluchtelingen Rondvraag Sluiting Muziek en zang door de Muzen (Odysseus, p. 241) Het verslag van een vergadering is een herkenbaar gegeven voor de hedendaagse lezer dat in een andere tijd en ruimte wordt geplaatst dan de lezer gewoon is. De gelijkenis tussen de situatie waarin de lezer dergelijk verslag gewoonlijk tegenkomt en de nieuwe context, zet de situatie in een ander licht. In Ilios en Odysseus zijn een heel aantal hedendaagse elementen op die manier in de tekst verwerkt, het ene al meer in het oog springend dan het andere. Ik verwijs nog naar het reporterverslag van Athene (fragmenten 17, 19) en de voetbalterminologie die Achilleus in volgende passage hanteert. 71. „Zie je dat Patroklos? Daar vallen gaten in de verdediging en hij merkt het niet eens! Agamemnon merkt het niet! (…) Waarom blijf je daar aan de zijlinie? Naar het midden, idioot, naar het midden! Daar, alsjeblief, wat heb ik je gezegd! Nu trekken de Trojanen een kring om de voorste linies en isoleren de achterhoede. Hergroeperen, rund! Orde op zaken stellen…! (Ilios, p.122) 84 2.3 Intertekstualiteit In feite horen de laatst aangehaalde voorbeelden ook in deze paragraaf thuis. In Ilios en Odysseus komen heel wat verwijzingen voor naar andere teksten en tekstsoorten. Beide romans staan in dialoog met en in relatie tot andere teksten. Ik maak een onderscheid tussen de verwijzingen naar lage tekstsoorten en die naar literatuur. Ghesquiere brengt de vraag naar voor in welke mate jonge lezers deze verwijzingen kunnen begrijpen en appreciëren. 66 De notulen van de vergadering (fragment 70), het reporter- (fragmenten 17, 19) en het sportverslag (fragment 71) zijn tekstvormen die ik bij de eerste categorie reken. Naast deze vaak komische intertekstuele relaties, zijn ook de vele liedjes en rijmpjes die vooral in Odysseus voorkomen een vorm van intertekstualiteit (fragment 54). Zij vervullen een thematische functie (zang en verhalen), maar werken ook door hun herkenbaarheid. Ze zijn immers vaak gebaseerd op kinderliedjes of -rijmpjes die het collectief geheugen van de impliciete lezer zitten. 72. Scheepje vaar naar Troje haal Helena, de mooie haal Helena, het kind van Zeus uit Troje weer terug naar huis. Tien jaar moet je wachten duizend lange nachten duizend lange uren dan vallen de muren. Een…twee…Boem! Het is overbodig te vermelden dat Ilios en Odysseus een intertekstuele relatie onderhouden met de Homerische epen. Toch wil ik nog wijzen op het feit dat de afstand tussen origineel en bewerking varieert. Zo zijn er de letterlijke en vrij letterlijke passages (fragmenten 61, 64) en de uitdrukkelijke verwijzingen naar de Homeros en brontekst (fragmenten 60, 61). Ares vermeldt Homeros zelfs een keer bij naam. 73. 66 Ghesquiere (2000) p. 162 85 De rusteloze zee lag vol schepen. Duizend schepen meldt de dichter Homeros. Laten we het daarop houden. (Ilios, p. 26) In volgende passage wordt de lezer attent gemaakt op het feit dat verschillende versies van dezelfde mythe voorhanden zijn: 74. Filoktetes ging dus uit vrije wil mee naar Troje, daar wil ik een eed op doen, en ik neem uitdrukkelijk afstand van de boosaardige roddels die door op sensatie beluste tragedieschrijvers over Odysseus zijn verspreid. (…) Stel je even voor: koning Odysseus zou Neoptolemos hebben opgestookt de boog van Herakles te stelen! Hij zou Neoptolemos ertoe gebracht hebben de zieke onder valse voorwendsels aan boord te lokken. Ze waren zogenaamd op weg naar Skyros en wilden Filoktetes onderweg wel ergens afzetten. Kijk dat is aardige stof voor een tragedie in vijf bedrijven, maar het rammelt aan alle kanten. (Ilios, p. 195-196) Naast deze uitdrukkelijke vermeldingen van bronteksten, zijn ook een heel aantal bedekte of minder bedekte verwijzingen naar literatuur terug te vinden. Ter afsluiting enkele voorbeelden: 75. (…)Hera stoof op: „Vrede? Hoezo vrede? Ik ben tegen vrede. Ik wil dat Paris gestraft wordt voor zijn misdaden. Hij moet sneuvelen. En verder ben ik van oordeel dat Ilios verwoest moet worden! (Ilios, p.81) 76. Niet dat Menelaos het zwaard had thuisgelaten! Hij hield het in zijn hand en hij had het niet voor de sier meegesleept. Hij wilde Helena wel degelijk doden, hij snakte ernaar haar trouweloze hart met het scherpe brons te doorboren, zoals hij dat in duizend dromen had gedaan, maar droom en daad komen niet uit dezelfde hoek en een echte dood zat er niet in. (…) Het zwaard viel uit zijn hand, Helena viel in zijn armen, en in triomf voerde hij haar mee naar zijn schip, de mooiste vrouw van de wereld, zijn vrouw. (Ilios, p. 217) 86 Deel 2: Receptieonderzoek 87 Hoofdstuk 3: Beschrijving onderzoeksproces 3.1 Inleiding Het voeren van een veldonderzoek vergt heel wat voorbeidend werk waarbij een aantal keuzes moeten worden gemaakt. In dit hoofdstuk beschrijf ik de verschillende stappen van mijn onderzoek en de alternatieven die mij daarbij ter beschikking stonden. Om een goed en gevarieerd antwoord te verkrijgen op de vraag hoe Imme Dros Ilias en Odyssee heeft bewerkt om te komen tot een hedendaagse jeugdroman, wilde ik bij jongeren nagaan welke waarde en betekenis dit werk voor hen kan hebben. Het opzetten van een focusgroep bleek de meest geschikte methode voor het voeren van dergelijk kwalitatief onderzoek gezien het de mogelijkheid schept om kunstmatig een gesprek op gang te brengen over een afgebakend onderwerp bij een zelfgekozen doelgroep. In tegenstelling tot afname van vragen bij individuen worden respondenten in groep aangezet tot het actief vergelijken van eigen meningen en ervaringen. Meestal bestaat zo‟n groep uit 6 tot 8 personen met een gelijkaardige achtergrond en duurt het gesprek gemiddeld 90 minuten. De inbreng van de participanten vormen de kwalitatieve data die de onderzoeker registreert en verwerkt. 67 Eerst bepaalde ik hoe zo een leesgroep er precies zou uitzien (i.e. grootte, duur van de gesprekken) en wie ik daarin zou bevragen (i.e. leeftijd en kennisniveau van de respondenten). Bij de samenstelling van de leesgroepen bleek dat de context een bepalende invloed zou uitoefenen. (paragraaf 3.2) Uitgaande van deze gegevens en van de centrale vraagstelling, legde ik de specifieke doelstellingen vast die ik zou trachten te bereiken doorheen de gesprekken. Ik zocht deze zo goed mogelijk aan te sluiten bij mijn theoretisch onderzoek. (paragraaf 3.3) Bij de concrete voorbereiding van de bijeenkomsten bepaalde ik ten slotte hoe ik tot die doelen zou proberen te komen. (paragraaf 3.4) In paragraaf 3.5 schrijf ik kort het verloop van elke bijeenkomst uit en in paragraaf 3.6 hoe ik de resultaten heb verwerkt. 67 Morgan (1997) p. 1-36 88 3.2 Opzet en samenstelling van de leesgroepen 3.2.1 Opzet van de leesgroepen Om zo diep mogelijk te kunnen ingaan op de verschillende aspecten van Ilios en Odysseus, leek een onderzoek op kleine schaal het meest aangewezen. Ik besloot twee groepen te vormen van 8 à 12 jongeren, één voor de bespreking van Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog en één voor de bespreking van Odysseus, een man van verhalen. In de bijeenkomsten met de jongeren zou ik vooral peilen naar hun beoordeling en begrip van het werk aan de hand van een gesprek. Drie sessies van twee uur per groep leken voor dit doel geschikt. 3.2.2 Profiel van de respondenten: leeftijd en kennisniveau Een volgende stap was het vaststellen van de profielen van de jongeren. De keuze viel daarvoor op een vrij homogene samenstelling van de groepen wat betreft leeftijd en studierichting. Het bezitten van een gelijkaardig kennisniveau van de respondenten leek namelijk aangewezen voor een vlot verloop van de gesprekken. Aangezien medewerking aan het project een zekere interesse voor het onderwerp vereist, besloot ik te werken met jongeren die Latijn en Grieks volgen in het middelbaar onderwijs. Deze keuze impliceert meteen ook dat de respondenten over enige voorkennis over het onderwerp zouden beschikken. Wat betreft de leeftijd van de respondenten, kwamen meteen twee groepen in aanmerking. Ik besloot uiteindelijk te werken met 17 à 18- jarigen. Ik bespreek hier kort voor- en nadelen van beide alternatieven en verantwoord mijn keuze. Met 12 à 13-jarigen zou het mogelijk zijn na te gaan hoe het werk onthaald wordt door de doelgroep. Leerlingen uit de eerste graad secundair onderwijs zouden zich voornamelijk richten op aspecten zoals spanningsopbouw, ritme, humor en verhaallijn. Ook bij leerlingen uit de derde graad secundair onderwijs (17 à18-jarigen) zou worden gepeild naar appreciatie en beoordeling van het werk. Daarnaast zou het ook mogelijk zijn de vergelijking te maken met de brontekst. In het eerste jaar van de tweede graad wordt Homeros immers in de les Grieks gelezen. De centrale vraag zou bij deze 89 groep zijn wat Ilios en Odysseus kunnen betekenen voor leerlingen die Homeros in de les lezen of gelezen hebben en hoe het door hen wordt onthaald. Om een beter zicht te krijgen op de mogelijkheden en beperkingen van beide alternatieven, nam ik contact op met Harry Rogge, een ervaren leerkracht klassieke talen, die al een aantal jaren Homeros leest met leerlingen uit het eerste jaar van de derde graad. Na lectuur van een passage uit Ilios, gaf hij te kennen dat volgens hem leerlingen uit de eerste graad het boek als moeilijk zouden ervaren. Het zou nodig zijn zeer veel uitleg te geven bij de talrijke mythologische verhalen waarnaar verwezen wordt in het boek. Volgens de leerkracht zou het in het nadeel van mijn onderzoek kunnen zijn dat de groep een te beperkte achtergrondkennis heeft om de gelaagdheid van het boek in te schatten en te beoordelen. Leerlingen uit de derde graad daarentegen, bezitten deze achtergrondkennis wel en bevinden zich daarom in een betere positie om het werk in zijn volledige rijkdom te beoordelen. Mede door dit advies, besloot ik te werken met leerlingen van 17-18 jaar. Deze keuze sluit tevens aan bij mijn interesse voor de mogelijkheden die een jeugdbewerking voor het onderwijs biedt voor jongeren die de brontekst lezen in de les. (Ik verwijs hiervoor naar de verantwoording op p.1). Nadeel echter, blijft het feit dat jongeren uit deze leeftijdscategorie niet worden beschouwd als de doelgroep van Ilios en Odysseus. Omgekeerd vormt dit aspect precies een uitdaging voor het onderzoek, wanneer ik zal trachten aan te tonen dat deze romans voor jongeren van 17 à 18 jaar betekenisvol kunnen zijn. Ik beschouw het begrip doelgroep dan ook als relatief. Een tekst is mijns inziens vaak toegankelijk voor een zeer ruim publiek en de betekenis en waarde van een werk is afhankelijk van wat je met de lectuur van de tekst beoogt. 3.2.3 Context Voor de vorming van de groepen ging ik op zoek naar leerkrachten Grieks. Ik besloot eerst leerkrachten uit de vijfdes te contacteren, aangezien in dat jaar Homeros wordt onderwezen. Roger Stroobandt van het St.-Lievenscollege en Wim Cool van het St.-Pieterscollege verklaarden zich bereid om mee te werken aan mijn project en hun leerlingen te motiveren. Roger Stroobandt was ook bereid een aantal lesblokken van twee keer vijftig minuten af te staan voor mijn onderzoek. Wim Cool gaf zijn leerlingen die een jaarwerk moeten maken over Homeros de mogelijkheid daarvoor mee te werken aan mijn onderzoek. Dit impliceert dat voor beide groepen de besprekingen onlosmakelijk verbonden 90 waren met de schoolcontext, zij het in verschillende mate. Met de leerlingen van het St.-Pieterscollege gingen de bijeenkomsten door na schooltijd in het seminarie Grieks Letterkunde van de Universiteit Gent, terwijl de besprekingen in het St.-Lievenscollege als lessen Grieks werden opgevat en dus tijdens de schooluren en in de klas plaatsvonden. In het St.-Lievenscollege is een graadklas ingericht voor de lessen Grieks. De klas waar ik voor kwam te staan bestond uit negen leerlingen, waarvan vier uit het vijfde en vijf uit het zesde. Ook de groep uit het St.-Pieterscollege bestond uit negen leerlingen. 3.3 Doelstellingen In deze paragraaf beschrijf ik hoe ik heb bepaald wat ik precies van de jongeren uit de leesgroepen zou vragen. Zoals ik hierboven al aangaf, werden de doelstellingen enerzijds bepaald door de aansluiting bij de theoretische analyse en anderzijds door het opzet en de samenstelling van de leesgroepen. Uitgangspunt vormde dus ook hier de centrale vraagstelling in welke mate Imme Dros er is in geslaagd een eigen versie van Ilias en Odyssee te creëren die zowel trouw is aan het origineel, als toegankelijk voor een jong en hedendaags publiek. Het leek mij aangewezen zoveel mogelijk de verschillende aspecten die aan een theoretisch onderzoek werden onderworpen voor te leggen aan de jongeren. In de literaire analyse, besteedde ik de meeste aandacht aan de verteltechnische aspecten (tijd, verteller, toehoorder, spanning, personages). Waar mogelijk bracht ik deze in verband met de thematiek van het werk. De literaire analyse van taal en stijl, humor en intertekstualiteit kreeg een eerder aanvullende positie in de literaire analyse. Om al deze aspecten zo goed mogelijk af te stemmen op een bespreking met de lezers, bleek een herschikking noodzakelijk. Belangrijk is daarbij dat het aspect toehoorder een andere – reële – dimensie kreeg. Ik was er in de eerste plaats op uit de mening van de lezers over de verschillende aspecten van het boek te vernemen en te peilen naar hun begrip van de verschillende lagen van het werk. Gezien de specifieke voorkennis en de leeftijd van de respondenten zou het bovendien mogelijk zijn in de besprekingen een centrale rol toe te kennen aan de vergelijking met de tekst van Homeros. De lezers zouden niet alleen in staat zijn over hun leeservaring te praten, maar ook om een gefundeerd oordeel te formuleren over de waarde van het boek voor lezers van een andere leeftijd en 91 met een andere voorkennis. Naast deze overkoepelende rol van de toehoorder, ontstond ook de categorie „leesplezier en waarde‟, waarin de lezers werd gevraagd een aantal algemene evaluerende oordelen over de romans te formuleren. Een tweede belangrijk verschil met de tekstgerichte aanpak, is dat meer aandacht zou worden besteed aan de categorieën taal en stijl, humor en intertekstualiteit, specifiek op de hedendaagse lezer gerichte aanpassingen ten opzichte van de brontekst. Naar aanleiding daarvan ontstond de categorie „actualiteit en originaliteit,‟ waar zou worden nagegaan of Imme Dros het werk op een originele en op voor een hedendaags publiek geschikte manier heeft herverteld. Ten derde kreeg het aspect thema een aparte categorie. Een laatste verschil tussen lezers- en tekstgerichte benadering betreft de volgorde waarin de elementen aan bod zijn gekomen. Onder 3.5 zal duidelijk worden welke logische volgorde werd gehanteerd bij de bespreking van de verschillende aspecten met de lezers. Ik besloot de respondenten te vragen volgende elementen te beoordelen en waar mogelijk te vergelijken met de brontekst. - Leesplezier en „waarde‟ - Tijd - Spanning - Originaliteit en actualiteit - Intertekstualiteit - Humor - Taal en stijl - Verteller - Personages - Thematiek 92 3.4 Voorbereiding van de bijeenkomsten 3.4.1 Lectuur van het boek Aangezien ik zou moeten beroep doen op de vrijwillige medewerking van de jongeren, leek het mij aanvankelijk het best haalbaar hen enkele gerichte fragmenten te laten lezen en hen daarbij een aantal vragen te laten beantwoorden. Aan de hand daarvan zou het gesprek vorm krijgen. Echter, om een gefundeerd oordeel over een boek te kunnen vormen, is volledige lectuur ervan een vereiste. Uiteindelijk haalde deze laatste overweging het op de praktische bezwaren. De respondenten vragen het boek in zijn geheel te lezen zou immers de resultaten van mijn onderzoek ten goede komen. Het is dan immers mogelijk hen de volledige verhaallijn te laten beoordelen en niet uitsluitend de eigenschappen van enkele losstaande fragmenten. Het motiveren van jongeren om hun tijd en energie te besteden aan mijn project leek immers een overbrugbare moeilijkheid. Door een gratis exemplaar van het boek aan te bieden en een beroep te doen op medewerking van enkele leerkrachten zou ik voldoende leerlingen kunnen overtuigen. Ik liet de keuze van het door de leerlingen te lezen werk afhangen van de leerkrachten. Daar de leerlingen van Wim Cool de lectuur van Ilias al hadden afgerond en zich in het tweede semester dienden te verdiepen in de Odyssee, leek het hem eerder aangewezen de leerlingen Odysseus te laten lezen en bespreken. Roger Stroobandt zei geen voorkeur te hebben. 3.4.2 Opstellen van een vragenlijst De beste manier om bij de jongeren te peilen naar hun inzicht in en beoordeling van de te onderzoeken aspecten, leek mij het stellen van gerichte vragen. Ik stelde daarom eerst een vragenlijst op voor het boek Odysseus. Daarbij maakte ik onderscheid tussen overkoepelende vragen voor het hele boek en specifieke vragen bij de tekst. Deze laatste deelde ik in per hoofdstuk. De vragen over het gehele boek waren van algemene aard en daarom evenzeer toepasbaar zijn op Ilios. Door een vragenlijst per hoofdstuk op te stellen, legde ik ook vast welke specifieke zaken ik over elk stuk wou vernemen bij de besprekingen. Daarbij trachtte ik de vragen zo veel mogelijk vorm te geven als aanleiding tot een bespreking in groepsverband. Dat houdt in dat ik geen vragen opnam waarop een 93 fout antwoord kon worden gegeven. Vanzelfsprekend vermeed ik ook het stellen van suggestieve vragen. Om te testen of de vragen geschikt waren voor het beoogde doel, legde ik ze voor aan een 15-jarige leerlinge Grieks- Latijn. Aan de hand van haar reactie, stuurde ik bij waar nodig. Het resultaat was een mengeling van vragen over de narratologische aspecten van het werk met inhoudelijke vragen. 3.4.3 De keuze voor een thematische opbouw Vertrekkende van de vragenlijst die ik voor Odysseus reeds had opgesteld, was het mijn aanvankelijke bedoeling de besprekingen aan de hand daarvan op te bouwen en een gelijkaardige vragenlijst op te stellen voor Ilios. In de leesgroep zouden we dan chronologisch de opeenvolgende hoofdstukken bespreken. Omdat het leiden van een leesgroep veel gemeen heeft met het geven van een les en de sessies in meerdere of minder mate aansloten bij de schoolcontext en ik geen ervaring had in lesgeven, ging ik te rade bij mijn zus, leerkracht lager onderwijs en studente pedagogische wetenschappen. Samen met haar kwam ik tot het beslissing de besprekingen op te bouwen rond een of meerdere aspecten en aan de hand daarvan verschillende gerichte passages uit het boek te lichten en die te bespreken en te bevragen. Dergelijke werkwijze zou mij de mogelijkheid geven een volledig beeld te creëren van de te onderzoeken aspecten. Een thematische opbouw leent zich ook uitstekend tot het uitproberen van verschillende pedagogische werkvormen, zoals verder zal blijken. Ik maakte volgende indeling: - Eerste bijeenkomst: leesplezier – humor – tijd – spanning – intertekstualiteit – actualiteit - Tweede bijeenkomst: taal en vorm– karakterisering en verteller - Derde bijeenkomst: thematiek Zoals reeds gezegd, werden al deze aspecten beoordeeld en vergeleken met Homeros waar mogelijk. 3.4.4 Voorbereidend werk van de respondenten De leerlingen uit het St.-Lievenscollege kregen voor de krokusvakantie een exemplaar van het werk van Imme Dros mee. We legden de eerste bijeenkomst vast in de eerste week na de vakantie. Ik gaf hen de lijst met vragen over het hele boek met de vraag deze door te nemen. De leerlingen uit het St.- 94 Pieterscollege ontmoette ik pas in de week na de krokusvakantie. Ook zij kregen een exemplaar van het boek en de lijst met algemene vragen. Een week later startte ik ook daar met de besprekingen. 3.5 Verloop van de bijeenkomsten Ik zet hieronder kort uiteen hoe de verschillende bijeenkomsten rond de te onderzoeken aspecten werden opgebouwd. De registratie van de reacties en bevindingen van de lezers gebeurde zowel schriftelijk als met behulp van een video-opname. Om technische redenen, ontbreekt de videoopname van het eerste gesprek met de lezers van Ilios. 3.5.1 Eerste bijeenkomst: leesplezier – humor – tijd – spanning – intertekstualiteit – actualiteit i. Inleidend gesprek over leesplezier en inhoud. Als startpunt nam ik de vragenlijst over het gehele boek die ik uitdeelde samen met het boek. De lezers gaven aan de hand van deze vragen hun eerste reacties op enkele algemene aspecten van Ilios of Odysseus. ii. Sensibilisering Door de vergelijking te maken met een fragment uit de film Shrek, maakte ik de lezers attent op de plaats die de Homerische epen innamen in Homeros‟ tijd en wees hen op de kloof met de hedendaagse lezer die heel wat meer uitleg nodig heeft om de verschillende verwijzingen naar de achterliggende mythologische verhalen te begrijpen. iii. Vertelde tijd, volgorde en ritme Met behulp van een bordschema en een werkblad reconstrueerde ik samen met de lezers de grote lijn van zowel bron- als doeltekst. Daarna analyseerden en beoordeelden zij de belangrijkste aanpassingen die Imme Dros heeft doorgevoerd in de verhaallijn. Naargelang het besproken werk, lag de nadruk op het verschil in vertelde tijd, volgorde of ritme. De lezers die niet vertrouwd waren met het narratologische jargon, kregen vanzelfsprekend wat extra uitleg. 95 iv. Originaliteit, intertekstualiteit, actualiteit Aansluitend bij de vergelijking van beide verhaallijnen, gingen we dieper in op enkele specifieke passages. Daarbij kwamen vooral de verschillende manieren waarop gebeurtenissen zijn weergegeven in het werk van Imme Dros aan bod. Ook hier vergeleken we met de brontekst. De lezers beoordeelden de talrijke verwijzingen naar actuele elementen en de knipoogjes naar bekende literatuur en gaven aan of ze deze al dan niet bij de lectuur hadden opgemerkt. v. spanning Tot slot besprak ik met de lezers het aspect spanning. We gingen na op welke manier er sprake is van spanning in het werk van Homeros en in het werk van Imme Dros. 3.5.2 Tweede bijeenkomst: taal en vorm– karakterisering en verteller i. taal en vorm Aan de hand van de vragenlijst voerden we een gesprek over het taalgebruik van Imme Dros. We evalueerden ook op dit punt het werk in vergelijking met de brontekst. ii. inleidend gesprek over personages en karakterisering De vragenlijst diende ook voor dit element als leidraad. In dit inleidend gesprek kwamen een aantal globale beschouwingen aan bod over de manier waarop Imme Dros de karakters uit Ilias en Odyssee heeft weergegeven. iii. vormen van karakterisering We analyseerden de verschillende manieren waarop een personage in een roman wordt gekarakteriseerd. Daarbij maakten we het onderscheid duidelijk tussen directe en indirecte vormen van karakterisering. 96 iv. Verteller De vertelinstantie uit de jeugdroman werd vergeleken met de Homerische. De lezers dachten na over de implicaties van de aanpassing die Imme Dros op dit punt invoerde en beoordeelden ze. v. opdracht De lezers kregen een passage uit respectievelijk Ilias of Odyssee. Ze gingen na wat ze in deze passage over een bepaald personage te weten konden komen. Daarna onderzochten ze hetzelfde voor de overeenkomstige passage(s) bij Dros en vergeleken hun bevindingen. Vervolgens vroeg ik de lezers het personage van hun opdracht te bespreken zoals het in de jeugdroman naar voor kwam. Er werd gevraagd het karakter te beschrijven van het personage, de relatie met andere personages, na te gaan of het personage al dan niet een evolutie doormaakte doorheen het verhaal, … Waar mogelijk vergeleken we al deze aspecten met de karakters uit de Homerische epen. 3.5.3 i. Derde bijeenkomst: thematiek Inleidend gesprek Inleidend bespraken we welke thema‟s bij Imme Dros en bij Homeros aan bod komen. ii. De aanhef van Ilias en Odyssee als vergelijkingspunt Aan de hand van de interpretatie van Latacz, nam ik met de lezers de inhoud van de eerste verzen van respectievelijk Ilias en Odyssee door en besprak hun relevantie voor de thema‟s die verder in het epos aan bod komen. iii. Bespreking van de thematiek bij Homeros en bij Imme Dros Hier ging ik bij beide groepen anders te werk. Met de lezers van Ilios vergeleek ik de thematiek van beide werken aan de hand van de fragmenten die tijdens de vorige bijeenkomst werden besproken ter illustratie van de karakters. Ik gaf de lezers ook een werkblad met door mij gekozen fragmenten uit het werk van Dros die ik gebruikte als leidraad voor een gesprek over de inhoudelijke rijkdom van het werk. 97 De lezers van Odysseus lazen samen met mij de eerste bladzijde van de roman door. We vergeleken met de eerste verzen van Homeros. Vervolgens kregen de lezers een blad waarop ik enkele thema‟s aangaf met de vraag de meest relevante voor zowel Odysseus als de Odyssee uit te kiezen. De tegenstellingen en overeenkomsten tussen beide werken en tussen de keuzes van de verschillende lezers vormden stof tot gesprek. iv. Slotbespreking In een afrondend gesprek evalueerde ik samen met de lezers het verloop van de besprekingen. 3.6 Verwerking van de resultaten Bij het bekijken van de opnames noteerde ik in grote lijnen wat aan bod kwam. Ik markeerde passages naargelang bruikbaarheid: eventueel bruikbaar, bruikbaar, zeker te gebruiken, zeer goede opmerking. Vervolgens las ik de geschreven verslagen en nam gelijkaardige nota‟s. In een tweede stap sorteerde ik het materiaal per aspect. Dit proces werd vergemakkelijkt door de thematische opbouw van de bijeenkomsten. Toch kwamen de verschillende elementen ook op andere momenten aan bod. Ik voorzag voor elk aspect een kleur en markeerde zo op welk aspect elke passage van toepassing was. Vervolgens herbekeek ik de passages die ik gemarkeerd had volgens bruikbaarheid en schreef de meest interessante uit. Voor de concrete verwerking verwijs ik naar hoofdstuk 5. 98 Hoofdstuk 4: de resultaten In wat volgt zal ik per aspect dat werd besproken de meest relevante antwoorden en opmerkingen 68 trachten te selecteren uit het talrijke videomateriaal en uit de neergeschreven verslagen . Door een samenvatting te maken van die meningen en deze te illustreren met citaten, hoop ik te komen tot een representatief beeld van wat in de leesgroepen is gezegd over Ilios en Odysseus. Daarbij wil ik duiden op de evolutie van meningen en reacties. Doorheen de gesprekken kwamen immers zowel de lezers als ikzelf tot andere en nieuwe inzichten. Zoals duidelijk blijkt uit de beschrijving van het onderzoeksproces in het vorige hoofdstuk, heb ik ervoor gekozen (mede gezien de context) een – minimaal – docerende rol op te nemen. Zowel hetgeen ik daarbij aangaf, als hetgeen de lezers aanbrachten, is bepalend geweest voor de resultaten van het onderzoek. 4.1 Leesplezier en ‘waarde’ van het boek In deze paragraaf neem ik de algemene beschouwingen en beoordelingen op die bij de eerste bijeenkomst aan bod zijn gekomen. Aan de hand van de vragen die ik had opgesteld onder de noemers „leesplezier‟ en „inhoud‟, kreeg het inleidend gesprek in beide groepen vorm. Eerst vat ik de antwoorden samen op de vraag waarom de bevraagde en/of andere lezers de romans wel of niet graag lazen of zouden lezer. Verder vroeg ik de lezers de waarde van het boek te beoordelen en ook dit zowel vanuit hun persoonlijk standpunt, als zich inlevend in potentiële lezers van een andere leeftijd of met een andere voorkennis. Ten slotte vroeg ik de lezers ook de illustraties te evalueren. i. De vlotte stijl, het onderwerp en de invalshoek dragen bij tot het leesplezier. Het boek is vlot leesbaar en dat maakt het voor de meeste lezers aangename lectuur. „Gemakkelijker dan als je door bijzinnen moet lezen. Als je gewoon aan het lezen bent en er zijn minder bijzinnen, dan is dat wel soms beter.‟ (Julie, Od.1.1, 20) 68 Passages van de gesprekken zijn in bijlage te vinden. De uitgeschreven verslagen kunnen worden geraadpleegd op het bureau van prof. dr. K. Demoen. Ik verwijs ernaar met V. 99 „Het leest snel, bijna als een roman.‟ (Carl, Od. V). „Ik denk dat je bij het origineel meer moet herlezen voor je het snapt.‟ (Emilie, Od.1.1, 33) „Ik kon mijn verstand op nul zetten en gewoon lezen‟ (Eva, Il. V) Op één uitzondering na, hebben de lezers het boek dan ook met plezier gelezen. Naast de vlotte stijl, zijn ook het onderwerp en het vernieuwde perspectief troeven van het boek. „het bekijkt het verhaal vanuit een andere hoek.‟ (Simon, Il. V) Je weet wat je gaat lezen, maar je weet er nog niet alles van.‟ (Julie, Od.1.1, 3) Om dezelfde redenen menen de lezers dat ook andere jongeren het boek graag zullen lezen. „Het is een verhaal waar je iets mee bijleert, maar je kan het als een gewoon boek doorlezen.‟ (Anneke, Il. 2.1, 5) „Omdat het geschreven is vanuit een totaal andere zienswijze (Ares) … het is ook een update van Homeros‟ (Wouter. Il. V) „Om wat kennis op te doen van antieke cultuur‟ (Maarten, Il. V) „Meisjes lezen doorgaans graag over liefde, jongens over veldslagen‟ (Eva, Il. V) ii. De vlotte stijl, het onderwerp en het vertelperspectief kunnen lezers ook afschrikken. Dezelfde eigenschappen die de lectuur aangenaam maken, kunnen ook als negatief worden ervaren. „Ik vind dat ze soms ook te vlot wil zijn, haar onderwerp laat ze helemaal weg en dat doet ze vaak.‟ (Sören, Od. 1.3, 5) Daarnet gaf ik al aan dat één lezer het boek niet met plezier las. „Ik vond het geheel nogal kinderachtig, eenvoudig geschreven. Nu heb ik niets tegen eenvoud, maar wel als die gepaard gaat met een tekort aan variatie in woordgebruik en stijl.‟ (Freek, Il. V) Het boek is niet alleen qua stijl te eenvoudig en kinderachtig, het kent voor enkele lezers ook te weinig diepgang. „Buiten het interessante verhaal zit er niet zo veel in het boek.‟ (Maarten, Il. V) Omwille van het onderwerp kan het boek voor sommige jongeren dan weer te moeilijk of ontoegankelijk zijn, voor anderen is de inhoud al gekend en dus niet meer verrassend. Een boek lezen over Griekse mythologie is niet zo leuk voor wie er geen interesse voor heeft. Bovendien komen er voor deze lezers heel wat nieuwe personages in voor. De namenlijst achteraan in het boek is dan ook noodzakelijk voor lezers zonder achtergrondkennis. 100 „Als men niet vertrouwd is met de mythologie, komen er veel namen in voor zodat het leestempo vertraagd wordt.‟ (Eva, Il. V) Ook het wisselende vertelperspectief in Odysseus kan de lectuur bemoeilijken. „Als je zonder achtergrondkennis begint te lezen denk ik dat het soms wel moeilijk is te weten wie er aan het praten is.‟ (Emilie, Od.1.1, 56) iii. Het boek heeft vooral waarde voor wie onbekend is met Homeros. Het boek blijkt slechts voor weinigen een aanvulling bij de lectuur van Homeros. Een uitzondering vindt aanvullende waarde in de nieuwe invalshoek. „We krijgen een eigen, interessante interpretatie van de schrijfster die ik zeker kan appreciëren.„ (Wouter Il. V) Eerder wordt het beschouwd als een inleiding op of kennismaking met het origineel. „Zeker daar waar Homeros te veel uitweidt houdt dit boek het lekker luchtig en kan zo toch interesse aanwakkeren bij personen die normaal niet geneigd zijn dit te lezen.‟ (Wouter, Il. V) Voor jonge lezers kunnen de bewerkingen van Imme Dros zelfs een vervanging zijn. „Het geeft de grote lijnen weer van Homeros‟ werk in een voor jongeren aangepaste stijl.‟ (Maarten, Il. V) „ Ook voor lezers die geen voorkennis hebben over het onderwerp kan het boek het origineel vervangen. „Schwartz lees je dan echt niet uit en dit wel.‟ (Julie, Od.1.1, 49) iv. Het boek is geschikt voor lezers vanaf 12 à 13 jaar. De leeftijd waarvoor het boek geschikt wordt geacht, is voor velen afhankelijk van de voorkennis en het intellect van de lezer. ‟13 jaar; als beginnende student Latijn en Grieks of voor elke leeftijd (voor personen zonder achtergrondkennis)‟ (Simon, Il. V) De minimumleeftijd die wordt aangegeven is 12 jaar, al zou het boek voor deze jonge lezers nog te moeilijk kunnen zijn. Oudere lezers zouden het boek dan weer te kinderachtig vinden. Toch wordt het boek ook beoordeeld op haar meerwaarde voor oudere lezers. 101 „Ik vind het niet zo kinderachtig. Jullie vinden dat allemaal. Ik vind dat niet. Ik denk dat mijn moeder, die economie heeft gestudeerd, haar aandacht zou moeten scherpen om dit te kunnen volgen.‟ (Lien DP, Od.1.1, 77) v. De illustraties voegen niets toe aan de tekst en zijn vaag. De illustraties zijn vaag en onduidelijk. „Ik kan ze moeilijk herkennen. Ik moet eerst het tekstje gelezen hebben om te weten waar het over gaat en dan terugkijken‟ (Mercedes, Od., V) Door hun duister karakter vormen ze geen aanvulling bij de tekst. „Ik vond ze lelijk, bij momenten onduidelijk en eigenlijk totaal geen meerwaarde voor het boek‟ (Wouter, Il. V) Mogelijk kunnen ze net door die vaagheid wel de fantasie prikkelen van andere lezers of maken ze voor hen de lectuur aangenamer of luchtiger. „…Als ze als aanvulling zijn bedoeld, moeten ze meer uitgewerkt zijn. Misschien is het ook de bedoeling de fantasie te prikkelen. Daarvoor zijn ze beter.„ (Simon, Il. 2.4, 6) „Ik denk wel, als ze jonger zijn, dat dat het boek nog vlotter maakt.‟ (Anneke, Il. 2.4, 4) Het kaartje is net als de woordenlijst een handig instrument. 4.2 Tijd De lezers dachten na over de impact die de aanpassingen in vertelde tijd, volgorde en ritme hebben op het verhaal. i. Het is goed dat de mythologische voorgeschiedenis in het verhaal is opgenomen. In Ilios nam Imme Dros de voorgeschiedenis op door een langere periode uit de geschiedenis te vertellen. Dat de vertelde tijd een langere tijdsspanne bedraagt dan bij Homeros, hadden de lezers allemaal opgemerkt. Ook hier zien ze het vooral als een voordeel voor lezers die geen kennis hebben van de mythologische verhalen. „Voor het boek is geen voorkennis vereist, dus is een schetsing van de voorafgaande gebeurtenissen wel verduidelijkend.‟ (Eva, Il. V) 102 „De jongere lezers hebben hierdoor een goed overzicht van de oorzaken en verschillende handelingen van de Trojaanse oorlog.‟ (Maarten, Il. V) De lezer die wel over die kennis beschikt, kan het zowel positief als negatief ervaren. „Ik vind het zeker goed dat ze een langere periode vertelt, zo lees je het verhaal eens gans, zonder onderbrekingen en in chronologische volgorde. Anderzijds is het ook jammer omdat het afbreuk doet aan het origineel, maar dat doet elke bewerking, dus het is te vergeven.‟ (Pieter-Jan, Il. V) „Het is een extra deel dat de lezer met achtergrondkennis niet meer nodig heeft om de kern van het boek te lezen.‟ (Simon, Il. V) De lezers van Odysseus herkennen enkele verhalen die niet in de Odyssee staan en vinden het goed dat Imme Dros deze mythen in het boek heeft opgenomen. De mythologische verhalen zijn op een goede manier in het boek verweven. „De ruzie tussen Athena, Hera en Afrodite, dat vond ik wel goed geschreven, op p. 281: Ja, omdat dat eigenlijk de oorzaak was van alles.‟ (Carl, Od 1.4, 31) ii. Het ritme van beide verhalen is goed, toch zijn sommige passages te sterk ingekort. Het verhaal kent globaal een vrij goede afwisseling tussen „trage‟ en „snelle‟ passages die maakt dat het boek vlot doorleest. Langdradige passages zijn nergens te vinden in het boek en het is goed te volgen. „Deze goede afwisseling zorgt ervoor dat het boek niet gaat vervelen op de soms langere ietwat saaie momenten.‟ (Simon, Il. V) „Als haar doel de beginnende lezer was, dan maakt het dit verhaal veel vlotter en zeker niet minder volledig.‟ (Guillaume, Od. V) De meest opvallende verkorte weergaven in Ilios zijn de beschrijving van het schild, de scheepscataloog en de talrijke vechtscènes. De lezers vinden het logisch dat deze passages niet zo uitgebreid werden weergegeven. „Te lange werden ingekort (cataloog, schild); te korte (emotionele) werden langer gemaakt.‟ (Pieter-Jan, Il. V) „De belangrijkste passages worden trager beschreven dan minder belangrijke passages, maar soms mochten ze toch wel wat uitvergroot worden (gevecht Hector, Achilleus)‟ (Maarten, Il. V) Sommige passages zijn voor enkele lezers dus toch te sterk ingekort en aan bepaalde elementaire gebeurtenissen wordt niet genoeg aandacht besteed. Dit doet afbreuk aan het verhaal. De omzwervingen van Odysseus zijn een voorbeeld van zo‟n te zwaar ingekorte passage. 103 „Ook het hele verhaal bij de Faiaken, wanneer hij begint te vertellen, dat zit er dan ook niet echt in. Dat hoeft dan ook niet.‟ (Julie, Od. 1.7, 18) „Ik vond dat wel spijtig‟ (Céline, Od. 1.7, 20) iii. Het verhaal van Telemachos is te uitgebreid, dat van Odysseus krijgt te weinig aandacht. Enkele belangrijke ingrepen op vlak van tijd maken dat de nadruk meer op Telemachos ligt dan op Odysseus. Zijn reizen werden in de eerste plaats uitgebreider verteld. Niemand wist dat de verliefdheid van Telemachos een toevoeging van de schrijfster is. Deze ingreep in de vertelde tijd is onnodig en niet goed uitgewerkt. „Dat vind ik dan toch wel echt fout.‟ (Carl, Od. 1.8, 11) „ Het is een verhaal dat totaal niet nodig is, waarom voegt ze dat dan toe?‟ (Sören, Od. 1.8, 14) „Dan vind ik dat het niet zo goed is uitgewerkt. Als er dan een liefdesverhaal moet zijn, dan vind ik het raar dat hij zich gewoon omdraait en er wel nog eens aan denkt, maar niet echt…‟ (Julie, Od, 1.9, 3) De reizen van Odysseus zijn, zoals reeds gezegd, te zwaar ingekort. Door ze Odysseus op het einde te laten vertellen na de moord op de vrijers, is het moeilijk om het relaas van zijn omzwervingen nog met volle aandacht te lezen. Ze lijken zo veel minder belangrijk dan in de Odyssee. - „Eigenlijk had ik een zeer sterke neiging om te zeggen, “ach dat weet ik wel” en gewoon over te slaan.‟ (Lien DP) - „Je kende de verhalen al…‟ (ik) - „Niet allemaal, maar ik dacht, we weten nu toch al hoe het afgelopen is, dus…‟ (Lien DP) (Od. 1.8, 5 – 7) - „Dat is eigenlijk het onderwerp waarrond het moet draaien, zijn omzwervingen. Het komt nu op het einde.‟ (Guillaume) - „Zo wordt de aandacht meer gevestigd op Telemachos en niet op zijn omzwervingen.‟ (Julie) (Od. 1.7, 15 – 16) 104 4.3 Spanning Ik besprak met de lezers de spanningsopbouw in Ilios en Odysseus. Ik wil hier wijzen op de evolutie van de beoordeling van het aspect spanning doorheen de bespreking. i. Je weet al hoe het gaat aflopen. In een eerste reactie op de vraag of bij de lectuur van Ilios of Odysseus een gevoel van spanning werd ondervonden, gaven de lezers allemaal aan dat dit niet of slechts in zeer geringe mate het geval was. Spanning betekent voor hen immers in eerste instantie dat je nog niet weet hoe het gaat aflopen. Door hun voorkennis, voelden de lezers zich dus niet in de positie om daarover te oordelen. „Als je al weet wat er gaat gebeuren, kan het toch niet spannend zijn? Wij wisten het al.‟ (Lien C, Od. 1.12, 4) Ook voor lezers zonder voorkennis kan het einde moeilijk als verrassing komen. In Ilios ontvouwt Zeus 69 immers zijn plan over de afloop van de oorlog in een dialoog met Hera . Ook in Odysseus wordt in bepaalde passages verwezen naar de afloop. „Ook als Odysseus als oude man is verkleed, zegt hij sowieso tegen Telemachos wat er ongeveer gaat gebeuren, dus weet je al hoe het gaat aflopen.‟ (Emilie, Od. 1.12, 13) Op de vraag of dit een storend effect heeft in een jeugdroman wordt verdeeld gereageerd. ii. Het verhaal kan op een andere manier spannend zijn. Naarmate in het gesprek dieper wordt ingegaan op het begrip spanning, komt bij beide groepen naar voor dat spanning ook op een andere manier kan gecreëerd worden. De lezer kan ook worden geprikkeld door de manier waarop de gebeurtenissen zich tot die precieze afloop zullen ontwikkelen en door de manier waarop de schrijfster het verhaal heeft herschreven. „De spanning was er enkel door de manier waarop ze iets vertelt‟ (Stefanie, Il. V) „Je kent het plan, maar uiteindelijk vraag je je toch af of het gaat lukken of niet.‟ (Julie, Od. 1.12, 55) 69 Ilios, p. 134 105 „Dat is een beetje zoals de Da Vinci code, je weet ook dat de hoofdpersoon zal overleven, toch wil je lezen voor het verhaal zelf.‟ (Carl, 1.13, 59) 4.4 Actualiteit en originaliteit Hieronder tracht ik de antwoorden te structureren op de vraag of Imme Dros het verhaal op een boeiende, afwisselende en originele manier heeft herverteld voor een hedendaags en jong publiek. i. De gebeurtenissen worden op een afwisselende, originele manier weergegeven. Imme Dros zoekt naar een vernieuwende manier om beide verhalen te vertellen. Vooral het nieuwe vertelperspectief is origineel en boeiend. „Origineel is het zeker, omdat ik mij het vertelperspectief (Ares) nooit ingebeeld zou hebben.‟ (Pieter-Jan, Il. V) „Ze heeft de Ilias zelf geïnterpreteerd en het verhaal naar haar hand gezet … er is wel degelijk over nagedacht.‟ (Wouter, Il. V) Heel vaak verkrijgt de lezer informatie van de goden. Zij treden vaak op als verteller en becommentariëren en bediscussiëren de gebeurtenissen. Dat zorgt voor variatie. „De originele afwisseling tussen het historische aspect (de feiten) en de luchtige conversaties tussen de goden houden het boeiend.‟ (Simon, Il. V) Zo komt het verhaal van de twistappel aan bod in een ruzie tussen Hera, Athene en Afrodite. „oorzaak van alles in dialoogvorm‟ (Emilie, Od. V) Een andere vernieuwende vertelvorm die werd aangehaald, is de manier waarop in „Honderd vrijers over de koningin‟ de situatie wordt geschetst d.m.v. de weergave van de gedachten van de vrijers. Voor sommige lezers veraangenamen deze vertelvormen de lectuur door hun verscheidenheid. „Anders is het altijd hetzelfde.‟(Lien C, Emilie, Od. 1.10, 6) „... Soms is het dagboekachtig, bijvoorbeeld wanneer Athene zegt: “Zeus, Athene hier.” Ook is het sprookjesachtig in het begin. Bij Telemachos die als kleine jongen in het begin aan zijn grootvader en aan anderen vraagt het verhaal te vertellen. Daardoor leest het verhaal vlot.‟ (Emilie, Od.1.1, 34) 106 ii. Hedendaagse elementen in Ilios en Odysseus: ongepast of goed gevonden. Niet zelden worden de feiten weergegeven door de toevoeging van moderne elementen. Achilleus kijkt naar een sportwedstrijd, Athene is reporter ter plaatse. De appreciatie van dergelijke anachronismen in Ilios en Odysseus verschilt sterk. „Het is heel goed gevonden om parallellen van onze wereld met die van de mythe te trekken; zo krijgen niet-geïnformeerde lezers een soort van houvast in die passages.‟ (Wouter, Il. V) „Dat past zo niet‟ (Sören, Od. 1.4, 11) Ik bespreek het gebruik ervan verder onder 5.5, ii als een vorm van intertekstualiteit. De vraag rees in dit verband of deze aanpassingen volstaan om een jong, hedendaags publiek te boeien. „Om een verhaal als de Ilias te hervertellen moet de auteur, volgens mij, het verhaal in een hedendaagse tijd plaatsen om de originele waarde te behouden. De oorlog in Irak bijvoorbeeld hervertellen met dergelijke vergelijkingen naar de Ilias.‟ (Freek, Il, V) 4.5 Intertekstualiteit Imme Dros verwijst naar zowel „hoge‟ als „lage‟ tekstsoorten. Sommige verwijzingen merkten de lezers spontaan op, andere pas nadat ik of een andere lezer er de aandacht op vestigde. i. De verwijzingen naar andere literatuur zijn goed gevonden, maar wie merkt ze op? „Hera zegt: “overigens vind ik dat Ilios moet vernietigd worden.” Al weet ik niet of iedereen de link zal snappen met: „Ceterum censeo Carthaginem esse delendam‟ (Simon, Il. V) Behalve deze intertekstuele verwijzing werd er geen enkele andere opgemerkt door de lezers, noch in Ilios, noch in Odysseus. Wanneer de lezers er op gewezen worden, vinden ze de verwijzingen wel goed gevonden. Ze zijn grappig, passend of mooi. Wel rijst de vraag naar de functie van dergelijke verwijzingen wanneer zelfs 17- en 18 - jarigen ze niet opmerken. „Uiteraard zijn knipoogjes naar andere auteurs als Elsschot wel mooi en uitermate passend, maar niet voor elke doelgroep op leeftijdvlak.‟ (Freek, Il. V ) Anderzijds dragen de intertekstuele verwijzingen er toe bij dat het boek voor vele leeftijden aangename lectuur kan zijn. 107 De verwijzingen naar ‘lagere’ tekstsoorten passen wel/niet in een episch verhaal. ii. Ik gaf onder 4.4, ii al aan dat Imme Dros het verhaal hier en daar in een hedendaagse setting plaatst. Daarbij verwijst zij naar contemporaine taal- en tekstvormen zoals verslaggeving. De meningen over deze intertekstuele verwijzingen lopen, zoals gezegd, uiteen. Ze zijn grappig, goed gevonden, origineel, zelfs een meerwaarde of misplaatst, te modern en overdreven. „ze komen in deze context grappig over‟ (Pieter-Jan, Il. V) „Nee, zoals Athene de vliegende reporter van Zeus speelt gaat er wel over, dat is te modern‟ (Guillaume, Od. V). Ook hier wordt de opmerking gemaakt dat de verwijzingen niet altijd even makkelijk te herkennen zijn. De lezers moeten er soms expliciet worden op gewezen. De liedjes in Odysseus zijn storend en voegen niets toe. „Scheepje vaar naar Troje, dat vind ik echt belachelijk.‟ (Sören, Od. 1.4, 34) „Dat heeft ook geen waarde in het verhaal‟ (Lien DP, Od. 1.4, 37) Ook voor jongere lezers zijn ze ongepast. „Die gaan dan denken dat die mensen dat echt zo gezongen hebben.‟ (Guillaume, Od. 1.4, 36) 4.6 Humor De vraag die hier centraal staat is welke humoristische elementen de lezers in Ilios en Odysseus terugvinden en of ze al dan niet weten te appreciëren. i. Het verhaal is niet grappig/zou niet grappig mogen zijn. Een verhaal over oorlog kan nooit echt grappig zijn. De lezers van Ilios zijn het daar allemaal roerend mee eens. Bepaalde elementen zijn wel humoristisch, maar het verhaal is dat dus nooit. „Het verhaal is niet grappig, alleen een woordspelletje kan een glimlach opwekken‟ (Wouter, Il. V) „Ik vond de goden wel ludiek geschikt, maar het verhaal zelf is eigenlijk niet grappig‟ (Eva, Il. V)) Sommige lezers vinden de komische elementen dan ook ongepast in het episch genre. „Het is bijna te grappig, waardoor het overweldigende wegvalt. ‟(Orfeo, Il. V) 108 „Er zijn bepaalde opmerkingen die doen lachen. De vraag is of dat past in een tragisch gedicht als de Ilias.‟ (Freek, Il. V) Ook een bewerking van de Odyssee behoeft geen humor. „Ik vond het boek niet bepaald grappig, maar dat is ook niet nodig. De Odyssee is ook niet met die intentie geschreven.‟ (Carl, Od. V , zie ook 1.11, 4) Onder de lezers van Odysseus gaan echter ook andere stemmen op. „Het was misschien haar bedoeling grappig te zijn, anders zou ze geen bewerking maken.‟ (Lien DP, Od. 1.11, 5) „Het is ook aantrekkelijker om te lezen als je weet dat er iets grappigs in zit, dat maakt het aangenamer.‟ (Julie, Od. 1.11, 6) ii. De goden zijn speels en grappig voorgesteld. In eerste instantie zijn het de goden die humor in het verhaal brengen, dat geldt voor beide romans. De goden zijn door Imme Dros speels voorgesteld, vooral in de manier waarop ze met elkaar omgaan. „Ik vond die godenvergadering wel grappig‟ (Guillaume, Od. 1.1, 27) „Het is vrij grappig gemaakt door de conversaties tussen de goden in het verhaal te verwerken. De vele onderlinge discussies zijn leuk!‟ (Simon, Il. V) „Soms, als Ares vol zelfmedelijden vertelt over zichzelf‟ (Pieter-Jan, Il. V) iii. Woordspeling, anachronisme en overdrijving hebben een komisch effect. Naast de weergave van de goden, kunnen ook andere elementen voor een komisch effect zorgen. Ik had het in 5.5 al over de anachronismen. Verder kunnen woordspelingen, zoals de bewerking van epitheta, grappig zijn. „Hera met haar koeien van ogen‟ (Pieter-Jan, Il. V) „Jij mijn woeste lieveling en ik je eigen roze zeeschuimpje‟ (Emilie, Od. V). Ten slotte heeft ook overdrijving een humoristisch effect. „De personages letten heel erg op details vb. Telemachos die zegt “Vorige keer waren het schelpjes en nu is het zout.” ‟ (Mercedes, Od. V) 109 4.7 Taal en stijl Taal en stijl werden eerst globaal beoordeeld door de lezers. Daarna werd dieper ingegaan op de aanof afwezigheid van Homerische taal- en stijlkenmerken. Met de lezers van Odysseus had ik ook over passages die vrij getrouw werden overgenomen uit het werk van Homeros. Ten slotte vroeg ik de lezers naar de woordspelingen uit Ilios en Odysseus. i. Eenvoud in taal en stijl: leesbaar of te simplistisch. De eenvoudige zinsbouw en woordenschat maken dat Ilios en Odysseus erg vlot en makkelijk leesbaar zijn. In beide groepen werd de vlotte stijl spontaan aangehaald als een element dat het leesplezier kan bevorderen of net bederven. Ik verwijs hiervoor naar de eerste paragraaf van dit hoofdstuk (5.1 i en ii). Positief gesteld, hanteert Imme Dros dus een doorzichtige taal en dat komt de leesbaarheid van het verhaal ten goede. „Het is een gemakkelijke zinsbouw, het is wel zééér vlot waardoor het gemakkelijk leest, waardoor het leuk leest‟ (Simon, Il. 2.1, 4) „Je moet niet echt nadenken over zinsbouw.‟ (Lien DP; Od. 2.1, 9) De eenvoud kan ook een komisch effect hebben. „Wanneer ze “Boem! Plets!” zegt‟ (Julie, 2.1, 4). Negatief gesteld, zijn taal en stijl te eenvoudig en te vlot. Het woordgebruik is simplistisch, kinderlijk, alledaags, zelfs plat. „het zijn soms te eenvoudige woordjes, ze probeert soms te vlot te schrijven.‟ (Pieter-Jan, Il. 2.1, 8) „Het te eenvoudige. Op een bepaald moment zegt ze “Alle goden op een roeibank”. In het Grieks zal zoiets er echt niet staan.‟ (Carl, Od. 1.3, 2) „Ik vind wel dat dat alledaags, soms plat taalgebruik soms afdoet aan de schoonheid.‟ (Orfeo, Il. 2.1, 6) 110 Taal en stijl zijn te alledaags voor een ‘groots’ genre. ii. Uit de twee laatst geciteerde uitspraken blijkt dat de lezers voor de beoordeling van taal en stijl ook afgaan op hun kennis van het origineel. Lezers die dat doen, missen bij Imme Dros stijlkenmerken die zij als typisch beschouwen voor het episch genre. Ze willen dat in de taal de sfeer van het epos weerspiegeld wordt. Die staat voor hen gelijk met verheven, statisch en groots. Daartegenover steekt het eenvoudige taalgebruik van Imme Dros sterk af. Haar uitdrukkingen en woordenschat zijn te alledaags en te modern. „Soms zijn het platte woorden die de schoonheid van het verhaal wegnemen. Je hebt een sfeer voor je en dat lijkt allemaal niet echt. Als daar dan alledaagse woorden in komen…‟ (Orfeo, Il.2.1, 13) „de diepgang gaat wel automatisch weg als al de stijlkenmerken eruit zijn.‟ (Carl, Od. 138) -„Ja hier is het ook wel raar: “Knijp eens in mijn arm Peisistratos, dit kan niet echt zijn”.‟ (Julie) -„dat doe je toch niet‟ (Guillaume) (Od. 1.4, 7 en 8) iii. Epitheta passen al dan niet in een hedendaagse bewerking. Doorgaans staan stijl en taal dus ver af van die van de Ilias en de Odyssee, hoewel bepaalde elementen toch letterlijk werden overgenomen. Zo is Imme Dros opvallend conservatief wat betreft benamingen, epitheta en patroniemen. Het contrast van deze elementen met hedendaags taalgebruik is opvallend en kan bevreemdend overkomen. „Ik vond het wel raar dat ze probeert modern te vertalen en voor sommige dingen toch teruggrijpt naar een oud woord‟ (Emilie, Od. 1.4, 5) Sommige lezers vinden dan ook dat epitheta en patroniemen in het geheel niet passen in een jeugdbewerking. „Ik vind dat ze het veel beter zou weglaten. Ze kan evengoed, als ze die eigenschappen wil vermelden, dat in haar tekst verweven; en niet met zo‟n vreemd adjectief.‟ (Lien DP, Od. 2.2, 29) „Ik zou dit net niet gedaan hebben in een bewerking voor een hedendaags publiek.‟ (Freek, Il. 2.2, 2) In Ilios worden de epitheta te veel herhaald. Lezers van Odysseus vinden dan weer dat ze het gebruik van epitheta niet consequent genoeg doorvoert. 111 „Bij Homeros was dat mondelinge overlevering, vandaag past dat niet meer.‟ (Freek, Il. 2.3, 18) „Eén keer volstaat wel, zeker als het een jeugdboek is‟ (Wouter, Il. 2.3, 15) „Ik vind, als ze het gebruikt, dat ze het altijd mag gebruiken. Nu gebruikt ze het maar af en toe.‟ (Sören, Od. 2.2, 16) Anderzijds kan het epitheton de sfeer van het origineel terug oproepen. - Ik lees een stukje uit het begin: “Pas toen de vlakte tussen de stad en de zee een akker voor dode helden was geworden begonnen er dichters te zingen over het brede Ilios, het winderige Ilios, het heilige Ilios, het rijke Ilios, stad van de mooie paarden.” Vind je dat dan allemaal overbodig? (ik) - Maar dat schept toch een sfeer. (Simon) - Ja (anderen) - Roept ze dan daar niet de sfeer van het epos op? (ik) - Ja, maar dat is wel een beetje kort. (Eva) - Het is nog al vluchtig (Wouter) (Il. 2.3, 20 tot 25) - Roept dat de sfeer van het origineel op? (ik) - Als ze het wel doet? (Mercedes) i. Ja (ik) - Ik vind van wel, ik vind het wel leuk als ze het wel doet. (Mercedes) (Od. 2.2, 22 tot 25) iv. De Homerische vergelijking: de grote afwezige? Een opvallend stijlkenmerk van Ilias en Odyssee zijn de lange Homerische vergelijkingen. De lezers vinden die niet terug in de romans van Imme Dros. Ook op dit punt verschilt de appreciatie. De lezers van Odysseus zijn het er allemaal over eens dat de vergelijkingen niet passen in een jeugdbewerking. Ook enkele lezers van Ilios delen die mening. Andere vinden echter dat de vergelijkingen, als zeer specifiek element van het epos, een bepaalde sfeer oproepen die ze in de bewerking niet terugvinden. „Wat ook wel goed is, is dat ze er geen al te lange Homerische vergelijkingen heeft in opgenomen.‟ (Carl, Od. 1.4, 16) „Als je voor kinderen schrijft, moet je wat weglaten. De ene vergelijking na de andere is te zwaar.‟ (Freek, Il. 2.2, 9) „De vergelijkingen geven een epische stijl. Dat maakt het wat belangrijker. Hier is dat niet zo, hier is het gewoon een verhaaltje.‟ (Eva, Il. 2.2, 10) 112 v. Letterlijke passages uit Odyssee. Soms neemt Imme Dros ook hele passages vrij letterlijk over uit Ilias, maar vooral uit Odyssee, waarbij ze zich baseert op haar eigen vertaling van het werk. Bij de vraag naar letterlijke passages, verwezen 70 de lezers van Odysseus op de eerste plaats naar „het verhaal van de zanger Femios,‟ waarin de eerste woorden van het eerste vers uit de Odyssee letterlijk zijn overgenomen. Deze passage springt duidelijk in het oog, al lijken de leerlingen zich er niet meteen van bewust dat ze in een metrum is gesteld. Verder werd ook opgemerkt dat de uitspraak van Achilleus in het dodenrijk vrij getrouw werd overgenomen uit de tekst van Homeros. „Hier, “zing van de man van de duizend listen en van zijn sluwste list die Troje, de stad…” 71 Dan had ik zoiets van… dat zegt mij wel iets.‟ (Julie, 1.4, 51) - Wat is er nog opgevallen aan het gedeelte uit de aanhef dat door Femios wordt herhaald? (ik) - (geen reactie) - Denk aan haar vertaling, op welke manier heeft ze vertaald? (ik) - Op haar eigen manier: “man van de duizend listen” (Guillaume) - Welk soort vertaling heeft zij gemaakt? (ik) - Een poëtische (Carl) - Ja, een poëtische, een metrische vertaling.(ik) (Od. 3.1, 5 tot 10) „bijvoorbeeld de uitspraak van Achilles in het dodenrijk, dat staat er echt in.‟ (Guillaume, Od. 1.4, 20) vi. Woordspelingen zijn te goed verstopt. Imme Dros gaat speels om met taal en met woorden, al valt dat de lezers niet meteen op. Slechts enkele lezers merkten op dat Imme Dros vaak speelt met epitheta. Onder 5.6 (iii) had ik het al over het komische effect daarvan. „Achilleus kon met behulp van zijn snelle voeten ontkomen‟ (Eva, Il. 2.3, 9) Omdat de woordspelingen niet meteen in het oog springen, vragen sommige lezers zich af waarom ze in de tekst zijn opgenomen. Uit volgend gesprek blijkt deze nogal pragmatische houding. 70 71 Zie ‘Odysseus, een man van verhalen’ p.139 idem 113 - Ze waren misschien te goed verstopt, zeker voor 13-jarigen. Als wij er zelfs maar één of twee kunnen uithalen… dan kunnen 13-jarigen dat er zeker niet uithalen. Dan snap ik niet wat ze er in doen. Het is misschien leuk voor haar om dat te schrijven, maar als de lezers dat toch niet snappen… (Simon) - Het is een beetje moeiteverspilling (Wouter) - Onbewust bepaalt dat misschien toch de manier waarop je je het verhaal inbeeldt. (Orfeo) - Als je het toch niet snapt, als de lezers het niet hebben… (Wouter) (Il. 2.3, 2 tot 5) 4.8 Verteller De verandering van de vertelinstantie is één van de ingrijpendste aanpassingen t.o.v. de brontekst. De lezers wezen er dan ook spontaan op en de vertelinstantie kwam al aan bod bij de bespreking van andere aspecten. Het feit dat Imme Dros personages uit het verhaal als verteller laat fungeren, bepaalt in zeer sterke mate de toon van Ilios en Odysseus. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de appreciatie van deze aanpassing sterk uiteenloopt. Gezien het specifieke karakter van de vertelinstantie(s) in Ilios en Odysseus, bespreek ik beide romans gedeeltelijk afzonderlijk. Toch blijken bepaalde aspecten overeen te komen. i. Het voordeel van een personagegebonden verteller. In eerste instantie kan het, vooral voor jongere lezers, aangenamer zijn het verhaal te lezen als het verteld wordt door een verteller die een rol speelt in het verhaal. „Je kan je meer inleven in het verhaal.‟ (Anneke, Il. 2.9, 5) „Als je een boek leest met een alwetende verteller, dan kan dat soms zo saai worden. Dan ga je sowieso altijd een objectief beeld krijgen.‟ (Lien DP, Od. 2.9, 5) ii. De uitzonderlijke positie van Ares. Door Ares te laten vertellen, werpt Imme Dros voor andere, meer ervaren lezers een nieuw licht op het verhaal. Origineel, vernieuwend en een meerwaarde voor het boek; onder de aspecten leesplezier (5.1, i) en originaliteit (5.4, i) werd de verteller van Ilios aldus ter sprake gebracht. 114 Door de meeste lezers wordt Ares als het hoofdpersonage van Ilios beschouwd. Van geen enkel personage komt de lezer immers meer te weten dan van de god van de oorlog, zo vinden sommigen. Toch is niet iedereen overtuigd. - Hij kijkt misschien vanuit zichzelf, maar hij kijkt vooral naar zichzelf. (Pieter-Jan) - Hij vertelt wel over zichzelf, maar daarnaast vertelt hij ook veel over de anderen, vind ik. (Anneke) - Je weet toch meer over Ares in dit geval dan over Achilleus of over Hektor. (Eva) - Ik heb daar niet het gevoel bij dat Ares de belangrijkste persoon is. (Anneke) (Il. 2.6, 7-10) Ares blijkt dus, als personage en als verteller, problematisch. Het is met name zijn hoedanigheid van oorlogsgod die hem een uitzonderlijke positie verschaft. Zo staat hij zowel boven als middenin het verhaal. „Ares vertelt het helemaal, maar hij vertelt precies of hij uit zichzelf is getreden en het is geen enkel persoonlijk iets dat hij vertelt.‟ (Freek, Il. 2.6, 3) „Op het moment dat hij inzit met zijn dochter, lijkt hij mij toch ook niet overal boven te staan, maar wel ertussen te staan, als vader, in plaats van iemand die erboven staat.‟ (Pieter-Jan, Il. 2.6, 40) iii. Meerstemmigheid in Odysseus: interessant of moeilijk. Ook in Odysseus is de vertelinstantie personagegebonden. Kenmerkend is dat Imme Dros niet één bepaald personage koos, maar dat elk hoofdstuk wordt verhaald door een andere verteller. Soms komen binnen één hoofdstuk zelfs meerdere vertellers aan het woord. Bovendien is het niet altijd meteen duidelijk welke „ik‟ aan het woord is. Dit kan de lectuur bemoeilijken (zie ook 5.1, ii). „Soms wist je niet wie er aan het praten was. Dan moest je een bladzijde ver zijn om te weten wie er aan het vertellen was.‟ (Julie, Od. 2.9, 1) „Ik vond het toch nog altijd te veel. Ze mogen eens wisselen, maar ik vond dat het echt te veel gebeurde.‟ (LC Od. 2.9, 6) Andere lezers beschouwen de meerstemmigheid niet als een bijzondere moeilijkheid. Imme Dros geeft zo een interessante kijk op de gebeurtenissen en gaat allesbehalve willekeurig te werk. „Ik vond het sowieso vrij duidelijk.‟ (Guillaume, Od.1.1, 64) ‟Ik vond dat soms wel interessant, dat je eerst niet echt weet wie er aan het praten is.‟ (Lien DP, Od. 1.1, 62) 115 „Ze rondde het telkens ook goed af. Er wordt een hoofdstukje verteld door de ene en dan was dat echt perfect af. En dan twee andere of meerdere andere vanuit iemand anders‟ perspectief en dan was het ook goed afgerond. Ook op de juiste momenten.‟ (Sören, Od. 2.9, 10) iv. Een god als verteller. Het verhaal van de Trojaanse oorlog wordt volledig verteld door een god, in Odysseus zijn de vertellers zijn zowel mensen als goden. De lezers van beide romans bevragen de uitzonderlijke positie van een god die als verteller optreedt, dat blijkt al uit de citaten die ik uit het gesprek over Ares aanhaalde. Hij speelt een belangrijke rol, maar staat in zekere zin ook boven de actie. Hij is alwetend, maar tegelijk een personage in het verhaal. Deze positie is echter niet alleen problematisch, ze schept ook uitzonderlijk mogelijkheden. - „Een ik-verteller lijkt me wel leuk, maar je moet er wel voor zorgen dat hij ook echt een personage is en niet zo onafhankelijk.‟ (Freek) - „Ik denk dat het moeilijk zo te schrijven is vanuit de ik-persoon. Je kan toch moeilijk alwetend zijn en toch…‟ (Simon) - „Ja, maar dat hoeft toch niet. Ik zou hem net niet alwetend maken, wel dat hij echt deelneemt aan de oorlog.‟ (Freek) - „Ja maar Freek, als je dat wil, dan zou je al iemand anders dan Ares moeten nemen.‟ (Pieter-Jan) - „Als je dan geen Grieks personage neemt, kan je alleen maar naar het Trojaanse kamp kijken.‟ (Eva) (Il. 2.9, 6 -7) Ook de lezers van Odysseus worden geconfronteerd met de buitengemene positie van de godverteller. Hij of zij is immers alziend en alwetend, maar niet altijd. Bovendien stellen de lezers zich vragen bij de betrouwbaarheid van de verteller. - „De goden kunnen toch ook alles zien?‟ (Julie) - „De goden kunnen niet alles zien, bijvoorbeeld wanneer Athene bij Telemachos is…‟ (Lien DP) (Od. 2.8, 5-6) „Hermes is degene die altijd tijdens de vergaderingen opschrijft, hij is de secretaris. Ik weet niet of hij dat al dan niet vervormt, naar zijn hand zet.‟ (Lien DP, Od. 3.2, 20) 116 4.9 Personages Aan de bespreking van de karakterisering van de personages werd bij de bijeenkomsten veel aandacht besteed. Ik vroeg iedere lezer de karakterisering van een personage uit te diepen aan de hand van de vergelijking van een passage uit Homeros met de overeenkomstige uit Dros. In deze paragraaf ga ik eerst in op de hoofdpersonages uit Ilios en Odysseus, vervolgens tracht ik een aantal algemene conclusies te trekken over de karakterisering door Imme Dros. Ten slotte verzamel ik de meest relevante en interessante uitspraken en discussies over goden en helden. i. Twee bijzondere hoofdpersonages. Ik vermeldde al dat de meeste lezers de verteller Ares als hoofdpersonage van Ilios beschouwen. Hij vertelt immers over zichzelf, over zijn relatie met de andere goden, zijn houding t.a.v. de oorlog, etc. Bovendien is hij overal aanwezig. „… Hij is erbij wanneer het wapen gesmeed wordt, hij is erbij bij de oorlog, hij is erbij bij de godenvergadering. Ook bij de verslagen van Hermes, komt hij erin voor. Het draait allemaal rond Ares, ook als verteller, maar ook als hoofdpersonage.‟ (Pieter-Jan, Il. 2.6, 32) Wie niet akkoord ging met de bepaling van Ares als belangrijkste personage, argumenteerde dat zijn karakter niet genoeg is uitgediept en dat hij niet de belangrijkste figuur kan zijn, omdat hij in zekere zin een onafhankelijke positie t.a.v. de actie en de oorlog inneemt. (zie 5.8, ii en iv) Niemand gaf een ander personage als hoofdfiguur aan. In Odysseus is Telemachos onmiskenbaar de hoofdfiguur en niet Odysseus zelf. De lezers merkten op dat Imme Dros daarom ook bepaalde aanpassingen op vlak van vertelde tijd en volgorde doorvoerde. Ik verwijs daarvoor naar 5.2,iii. Een ander hoofdpersonage houdt ook in dat in het verhaal andere accenten worden gelegd. (zie ook 5.10 ii) - Dit is meer een gezinsverhaal. Het centrum is Ithaka en van daaruit vertrekt het verhaal. - (Guillaume) - Het gaat echt om Telemachos die opgroeit en zo verandert doorheen de tijd.(Emilie) (Od. 1.5, 9-10) Dit contrast met de brontekst gaat in tegen de verwachtingen van wie het origineel kent. 117 „Dan vind ik de titel ook fout gekozen. Ik kon niet echt afleiden uit de kaft en de titel dat het zo een zware bewerking is.‟ (Lien De Paepe, Od. 1.9, 18) „Bij Homeros gaat het niet alleen over een man die aan het rondzwerven is, het gaat ook over moed en trots en trouw en eer. Bij haar gaat het gewoon over Telemachos.‟ (Guillaume, Od. 1.11, 1) ii. De karakters zijn niet genoeg uitgediept. Een algemene opmerking is dat de personages te oppervlakkig en te eenvoudig worden voorgesteld. De onderlinge verhoudingen tussen de karakters zijn evenmin voldoende uitgediept. „Nu ga ik gemeen zijn, maar ik had niet het gevoel dat veel personages waren uitgewerkt. Achilles ging gaan wenen omdat hij droevig was, punt, meer diepgang zit er ook niet in. Een mens heeft tegenstrijdigheden, moeilijkheden,…‟ (Freek, Il. 2.6, 19) „Er zit niet zoveel dramatiek in.‟ (Carl, Od. 2.7, 5) „Daar werden meer de verhoudingen weergegeven, ze is de grote godin die bij Afrodite komt. Het is haar stiefdochter en ze waren wat bitsig tegen elkaar. De verhoudingen waren veel beter weergegeven. Bij Imme Dros daar komen die verhoudingen niet uit.‟ (Wouter, Il. 3.7, 3) Veelal zijn goden en mensen naïef voorgesteld en lijken ze kleine kinderen. Zo dreigen ze soms hun waardigheid te verliezen. Imme Dros blijkt karaktertrekken van personages uit Ilias en Odyssee over te nemen en uit te vergroten. „Ik vind dat Zeus goed voorgesteld wordt. Waar ik ook iets lees over Zeus heeft hij altijd allures… Bij Imme Dros is Zeus misschien wel wat te kinderachtig voorgesteld. (Anneke, Il. V) „Bij Imme Dros is dat zeer uitgesproken dat ze wispelturig is en bij Homeros is dat iets minder. Ik kan ze mij daar voorstellen als een serieuze vrouw die zo toch nog ietwat intellectueel is, maar bij Imme Dros niet.‟ (Eva, Il. 3.8, 3) „Ik vind dat bij Imme Dros een klein beetje overdreven. Ik vind dat ze echt overkomt als een naïeve kleuter, als een kind dat haar snoepje niet krijgt.‟ (Eva, Il. 2.12, 1) In bepaalde passages geeft Imme Dros de gevoelens van de personages toch treffend weer en leven de lezers mee. „Als ze iets probeert te beschrijven of verdriet probeert te beschrijven, denk ik dat je op een bepaald moment nog het best met Thetis kan meeleven. Of bij Ifigeneia ook...‟ (Pieter-Jan, Il. 2.6, 26) „De manier waarop Imme Dros de passage heeft herverteld. Wij vinden dat heel goed, want de gevoelens worden zo wel weergegeven. Je ziet eerst dat wantrouwen en dat zie je bij haar ook en dan die blijdschap als ze zo echt merkt dat het Odysseus is.‟ (Julie, Od. 2.11, 3) 118 iii. De goden lijken een bende ruziënde kinderen. De goden worden voorgesteld als kleine kinderen, als een bende ruziemakers. Met deze speelse voorstelling gaat Imme Dros lijnrecht in tegen het klassieke beeld dat de lezers hebben van de bewoners van de Olympos. Zij stellen zich de goden in de eerste plaats voor als statig, verheven, waardig en machtig. „…Zulke Griekse goden bestaan niet meer en het beeld dat we van ze hebben is niet zo speels en eenvoudig…‟ (Freek, Il. V) „Ze dwingen geen respect en macht af als ze onderling kibbelen. Bij Homeros heb je meer dat gevoel. Hier zijn het net kinderen.‟ (Julie, Od. 2.6, 1) „Een nieuw samengesteld gezin.‟ (Lien DP, Od. 2.5, 3) De eenvoud in taal en stijl dragen in niet geringe mate bij tot dat contrast met het beeld dat de lezers hebben van de goden uit het Homerische epos. - „Ik heb ook het gevoel dat het taalgebruik wat afdoet aan het godenbeeld. Ik zie de Griekse goden als statisch, machtig en hier lijken ze echt een bende kleine kinderen met een overrijpe puber aan het hoofd.‟ (Pieter-Jan) - „Het is een bende ruziemakers‟ (Simon) - „Hier hebben ze echt geen waardigheid meer.‟ (Pieter-Jan) (Il. 2.2, 14-16) „Misschien ook wel een beetje door de manier van praten. Bij Homeros is dat statiger en ik denk dat het daarom misschien lijkt of ze meer macht hebben.‟ (Mercedes, Od. 2.6, 4) Het „lijkt of ze meer macht hebben‟. Bij verdere reflectie, komt inderdaad naar voor dat de goden in Ilios en Odysseus evenzeer het doen en laten van de mens bepalen dan bij Homeros. De mensen zijn zowel bij Dros als bij Homeros afhankelijk van de wispelturigheid van de goden. Al lijkt het voor de goden van Imme Dros toch nog meer een spel. „Bij Homeros zijn de goden echt de heersers van allemaal en zij beslissen echt over de mensen. Hier is dat ook wel zo dat ze beslissen over de mensen. Het lijkt soms alsof het een telefoongesprek is waarin ze beslissen “we gaan met die pop spelen.” ‟ (Sören, Od. 2.5, 9) „Ze gaan met mensen om als “nu gaan we dat eens in hun oor fluisteren, de volgende keer iets anders.” Ze veranderen constant van gedacht, bij zowel Homeros als Dros.‟ (Pieter-Jan, Il. 3.2, 15) Volgend gesprek toont aan hoe na close reading en concrete vergelijking van een fragment uit Homeros met het overeenkomstige uit Dros, de lezers hun beeld van de goden uit de Homerische 119 epen moeten bijstellen. De typering van de goden als ruziënde kinderen, blijkt toch niet volledig uit de lucht gegrepen. (Vergelijk met hierboven geciteerde fragment 2.2, 14-16) - „Hij komt klagen bij Zeus omdat zijn zus iets gedaan heeft dat hij niet leuk vindt. Hij komt echt over als een kwaad klein jongetje dat wil dat zijn papa tegen zijn zus gaat zeggen dat ze dat niet mag doen en dat hij dat mag doen.‟ (Pieter-Jan) - „Je hebt het over Homeros?‟ (ik) - „Ja, maar bij Imme Dros komt het ook zo over, want hij huilt en komt tegen zijn knie zitten en zegt wat Athene allemaal heeft gedaan, “ze heeft Diomedes tegen mij opgehitst, hij heeft mij gestoten en ik heb pijn.” Het komt eigenlijk bij alletwee vrij „ongods‟ over. Vanuit andere verhalen krijg je meestal een idee van Ares als de grote, stoere god. Maar eigenlijk komt hij over als…‟ (Pieter-Jan) - „…een klein ventje‟ (Wouter) - „Nee, nog altijd grof gebouwd, maar wel een met een klein hartje.‟ (Pieter-Jan) (Il. 3.6, 1-5) Zoals gezegd komen de karaktertrekken dus wel grotendeels overeen, maar worden ze bij Imme Dros uitvergroot. „Dat het veel erger nog was, dat hij al bijna niet meer als de stoere jongen overkwam, maar dat hij echt met een klein hartje overkwam.‟ (Pieter-Jan, 3.6, 11) iv. De helden: enkele opvallende verschillen met Homeros. Imme Dros blijkt aan bepaalde aspecten meer aandacht te besteden, waardoor ze andere accenten legt dan Homeros. Soms is het ook zo dat daardoor bepaalde karaktertrekken duidelijk worden die de lezers bij lectuur van Homeros niet meteen hadden opgemerkt. Om dit aan te tonen, neem ik hieronder enkele opvallende verschillen op die de lezers constateerden bij de vergelijking van karakters en specifieke passages. De helden uit Ilios zijn minder heldhaftig. Zo lijkt Hektor veel banger bij Imme Dros dan in de Ilias zelf. „Ik vond dat de helden minder heldhaftig overkwamen dan in de Ilias. Ook de grote acties die ze ondernomen hebben, die worden geminimaliseerd… De heldendaden komen er ook veel minder in voor. Ook op het einde bij Hektor, als hij angst heeft voor Achilleus en begint rond te lopen. Ik vind dat hij veel banger lijkt in Ilios van Imme Dros dan in de Ilias zelf.‟ (Pieter-Jan, Il. 2.8, 1) 120 Achilleus is bekommerd om de rechten van de gewone soldaat. In tegenstelling tot de Ilias, ligt de klemtoon bij Imme Dros meer op de slachtoffers die vielen door de bevelen van Agamemnon. „Bij Ilios ligt de klemtoon meer op de eigen soldaten van de Grieken die totaal worden afgeslacht door zijn slechte bevelen‟. (Maarten, Il. 2.11, 1) Helena is meer bezorgd om de eer dan om Paris. „Bij Homeros wil ze liever Paris behoeden dan de strijd, bij Dros is ze meer bezorgd om niet af te gaan, ze had liever gehad dat hij voor de eer ging vechten, dan dat hij ging vechten en behouden bleef.‟ (Eva, Il. 2.12, 2) Paris laat zich makkelijker overhalen om deel te nemen aan de strijd. „Ja, in dit stukje is hij op zijn gemak, terwijl in Ilios van Imme Dros gaat hij gewillig mee met Hektor en hij haast zich zelfs. Hij ging veel gemakkelijker mee, had ik de indruk, bij Imme Dros, dan bij Homeros. In de Ilias wordt hij verplicht echt door Hektor om mee te gaan. Hij zegt hier bij Homeros. “wacht ik ga mee, of nee ga maar al, dan kom ik wel achter en spoedig haal ik u in.” „(Simon, Il. 3.9, 5) Telemachos is geen echte held, hij kan zijn vader niet evenaren. Hij maakt een zeer duidelijke evolutie door. Bij Homeros is dat niet het geval. „Dat komt toch vaak voor, dat hij zwakker is dan Odysseus, dat Odysseus de beste is en dat hij niet kan beter worden. Als hij de hoofdrol is, is hij toch niet zo een echte held.‟ (Emilie, Od. 1.9, 20) - Maakt Telemachos bij Homeros volgens jou een evolutie door? (ik) - „Nee, niet echt. Het gaat meer over Odysseus. Telemachos blijft ongeveer gelijk.‟ (Guillaume) (Od. 2.13, 7-8) En het feit dat hij verliefd wordt op Helena, door zijn moeder wordt dat bekeken als… iedereen werd verliefd op Helena, behalve Odysseus. Het zou toch mooi zijn als Telemachos zo diezelfde sterkte heeft om er niet op verliefd te worden. Nu heeft hij de zwakte van alle andere mannen. (Mercedes, Od. 1.9, 5) Odysseus komt veel te positief over. Bovendien komt zijn slimheid veel minder uit de verf. Op het einde blijkt zijn verteltalent niet genoeg uit de verhalen die hij vertelt, hoewel Imme Dros sterk naar dat einde toewerkt. Ook wordt Odysseus doorheen het verhaal als een goede verteller afgebeeld. Ik vroeg mij op het einde dan af of ze er iets speciaals zou in opnemen, waaruit dat zou blijken. Ik vond van niet. (Mercedes, Il. 1.13, 65) „Hij is helemaal niet de goedzak die geen vlieg kwaad doet. Zoals bij Kalypso, volgens Dros wil hij daar zo snel mogelijk weg, maar bij Homeros duikt hij er geregeld in de koffer.‟ 121 In de bewerking van Imme Dros komen de gevoelens van Penelopeia sterker naar voor. Ze lijkt ongelukkiger. „Ik vind dat ze hier extreem triestig en ongelukkig overkomt. Bij Homeros had ik dat zo niet. Ze is wel een beetje triestig, ze mist hem wel. Hier wordt er ook veel meer over haar verteld.‟ (Julie, Od. 2.11, 7) Poseidon is in de bewerking van Imme Dros veel minder volhardend in zijn wrok tegenover Odysseus. „Ik vond dat hij tegenover de echte Odyssee dat die wrok tegen Odysseus veel minder bleek, omdat hij zijn zoon verminkt had. Ook door zijn afwezigheid in de godenvergadering ging het eigenlijk toch over Odysseus. Hij zegt daar, “laat hem maar gaan”, hij volhardt ook minder om hem te doen lijden op zee. Dat komt er veel minder uit.‟ (Sören, Od.3.2, 1) 4.10 Thema’s Ik vroeg de lezers naar de thema‟s die zij in het epos van Homeros het meest belicht zagen. Dezelfde vraag werd gesteld over de romans van Imme Dros. Hier tracht ik de opvallendste verschillen weer te geven en zo te duiden op de aspecten die Imme Dros lijkt te willen benadrukken in haar werk. i. Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog. Ilios vertelt in de eerste plaats het verhaal van de Trojaanse oorlog. Net als de Ilias is het een verhaal over oorlog, twist en haat. „Soms als ze aan het vechten zijn en de ene strijdt tegen de andere, dan wist ik vaak echt niet meer, wie is er nu Trojaan of niet. Ze vechten gewoon allemaal tegen elkaar.„ (Anneke, 3.2, 8) Imme Dros blijkt in haar oorlogsverhaal echter specifieke elementen te beklemtonen. In eerste instantie verwonderen de lezers zich over de parallel die zij trekt tussen oorlog en liefde. Het thema liefde vindt geen van de lezers echt in de Ilias terug en liefde wordt er zeker niet in verband gebracht met oorlog. Niet iedereen wist de verbinding tussen deze twee begrippen te waarderen. „… omdat ik niet echt het gevoel had dat liefde voorkwam in de Ilias. Ik had dat veel meer bij Imme Dros.‟ (Anneke, Il. 3.2, 12) - „Wouter, jij haalde dit citaat aan: “Oorlog is zoals liefde, hevig en recht op het doel af.” ‟ (ik) - (…) - „Kijk Freek, eerst heb je een tegenstelling en dan heb je een parallel. Dat is toch prachtig… „(Wouter) 122 - „Dat spreekt mij niet aan. Ik vind oorlog net niet als liefde, ik vind dat het tegenovergestelde. Ik vind dan de vergelijking die ze dan een beetje probeert te trekken niet goed, niet passend.‟ (Freek) (Il. 3.13, 1/ 5-6) Door haar presentatie van het verhaal, lijkt Imme Dros nadruk te willen leggen op de nutteloosheid van oorlog. Ik verwijs hiervoor naar 5.10, iii. De manier waarop de oorlog bij Imme Dros wordt voorgesteld, wordt sterk bepaald door de inbreng van de verteller Ares. Hij is wel god van de oorlog, maar legt constant de nadruk op het feit dat de oorlog in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van mensen. „Hij komt als hij bezig is, zegt hij. Het is een beetje zoals Pietje de dood of Magere Hein, die komt en ervoor zorgt dat de mensen doodgaan. Maar degene die de aanleiding geven zijn toch de mensen.‟ (Pieter-Jan, Il. 3.12, 5) Naast een strijd tussen mensen onderling, gaat de Ilias ook over de innerlijke strijd van bepaalde individuen. Ook in Ilios liggen enkele karakters in conflict met zichzelf. Homeros focust echter meer op Achilleus en zijn eergevoel, terwijl Imme Dros meer aandacht lijkt te vragen voor Ares en Helena. Ares blijkt namelijk moeite te hebben met zijn familiale banden en met zijn rol van oorlogsgod. „Ik vind dat dit fragment over erfelijkheid gaat. … Het gaat hier niet over het uiterlijk van Hefaistos of Ares, maar wel over de dingen die ze doen. Omdat Ares vraagt “ben ik daar zelf verantwoordelijk voor of is daar iemand anders verantwoordelijk, jij of uw vader of iemand uit de familie.” ‟ (Pieter-Jan, Il. 3.14, 1-4) Ares heeft zijn functie als god van de oorlog dus allerminst zelf gekozen. Ze werd hem toebedeeld en hij vervult ze in zekere zin tegen wil en dank. Niet alleen de figuur van Ares brengt de thema‟s voorbestemdheid en noodlot naar voor. Doorheen het hele verhaal lijken lot, goden en mensen hun invloed op de situatie te willen doen gelden. De mensen zijn afhankelijk van de wispelturigheid van de goden en daarnaast is er de complexe verhouding tussen de goden en het lot. Deze elementen vinden de lezers zeker ook terug bij Homeros, al lijkt Imme Dros ook hier andere accenten te leggen. Ze lijkt meer bepaald de kracht van het lot sterker in de verf te zetten. „Ik vond juist van niet. Bij haar is het zo dat de goden niet opkunnen tegen het lot, bij Homeros is het meer zo dat de goden het lot bepalen‟. (Eva, Il. 3.2, 19) „Bij Imme Dros is het ook zo dat de goden denken we kunnen er toch niets aan veranderen, we kunnen wel proberen, Ares kan wel proberen zijn dochter te beschermen, maar uiteindelijk kan hij er toch niets tegen doen.‟ (Pieter-Jan, Il. 3.2, 20) „Maar nee, want moest de wil van Zeus sowieso wet zijn, dan zou hij het noodlot ook bepalen.‟ (Pieter-Jan, Il. 3.14, 12) 123 ii. Odysseus, een man van verhalen. De accenten die in Ilios worden gelegd, blijken vaak te worden bepaald door de inbreng van de verteller Ares. Ook in Odysseus bepaalt het hoofdpersonage welke thema‟s het sterkst worden benadrukt. Het feit dat in Odysseus het karakter en de situatie van Telemachos en niet van Odysseus het meest aandacht krijgen, bepaalt de grootste verschillen met de thema‟s uit de Odyssee. Odysseus, een man van verhalen, lijkt de lezers dan ook geen gepaste titel voor een boek dat eigenlijk over Telemachos gaat, bovendien associëren de lezers Odysseus niet in de eerste plaats met verhalen. „Een man van verhalen, eigenlijk zou het beter zijn een man van avonturen.‟ (Guillaume, Od. 3.6, 5) „Dat past totaal niet bij haar boek. Het gaat over Telemachos en dan zet ze “Odysseus, een man van verhalen.” „ (Sören, Od. 3.6, 9) Het verhaal van Odysseus is voor de lezers in de eerste plaats een verhaal van listigheid, avonturen, trouw en terugkeer naar huis. Daarnaast associeert elke lezer andere, specifieke elementen met de figuur van Odysseus uit het Homerisch epos. Veel daarvan lijken bepaald door hetgeen de lezers in de les Grieks lazen en leerden over de Odyssee. „Voor mij: trouw omdat hij blijft verlangen naar zijn vrouw, ook al wordt hij door Kyrke het hof gemaakt, listigheid, terugkeer en macht van de goden en invloed van de goden, want uiteindelijk, het grootste deel van het boek is hij afhankelijk van de goden. En ook wantrouwen, maar dat is misschien omdat we Nausikaä gelezen hebben. Odysseus is er het vertrouwen kwijt en denkt “het volgende onheil komt er weer aan.” ‟ (Sören, Od. 3.7, 2) „Ik heb vooral aan Odysseus gedacht, omdat het over Odysseus gaat. Dan heb ik listigheid, strijd en daarbij dan fysieke kracht en ook omdat hij het toonbeeld daarvan is en ook geluk, want iedereen sterft, dat kan natuurlijk zijn door zijn fysieke kracht, maar hij overleeft en pessimisme. Ik vind dat hij heel pessimistisch is ingesteld, als hij bij de Faiaken binnenkomt roept hij “Oh nee, wat ga ik nu weer tegenkomen.” „(Guillaume, Od. 3.7, 11) Bij de vraag naar de thema‟s die het meest naar voor komen in het werk van Imme Dros, houden de lezers veel meer de figuur van Telemachos in gedachten. De nadruk ligt bij Imme Dros dan ook zeer sterk op de relatie vader-zoon. „Vader – zoon relatie. In de inleiding van Homeros wordt Telemachos, denk ik, zelfs niet genoemd en bij Imme Dros is het constant over de vader en de zoon.‟ (Carl, Od. 3.5, 2) Terwijl de Odyssee een pessimistisch verhaal is voor de lezers, is Odysseus veel meer een verhaal van hoop en verlangen. 124 - Hoop, zit dat er bij Homeros minder in?(ik) - Ja (Guillaume) - Bij Homeros weet je ook al op voorhand dat hij terugkomt. Dus zit er niet echt hoop in. Hier is er wel de hoop van Telemachos dat zijn vader terugkomt. (Sören) (Od, 3.10, 3-5) De zoektocht naar identiteit komt in beide verhalen naar voor. Homeros focust daarbij vooral op Odysseus, terwijl Imme Dros veel sterker de groei van Telemachos en zijn onzekerheid beklemtoont. „De zoektocht van Odysseus naar zichzelf, het is een allegorisch verhaal.‟ (Lien DP, Od. 3.3, 2) „Identiteit en ik had ook nog verlangen, omdat Telemachos verlangt naar zijn vader. En ook identiteit omdat Telemachos op zoek is naar zijn identiteit.‟ (Mercedes, Od. 3.10, 11) Zowel bij Imme Dros als bij Homeros zijn de mensen afhankelijk van het lot en van de goden. Net als de lezers van Ilios staan ook de lezers van Odysseus stil bij de verhouding tussen de goden en het noodlot. - Ik vind ook dat je veel meer de goden erin hebt dan in de vertaling van Schwartz. Je ziet Athene die overal naartoe vliegt. (Julie) - Besturen ze meer? (ik) - Ja (Julie) - En het lot? Komt dat in een van de twee meer of minder naar voor? (ik) - Het wordt ook bepaald door de goden. (Guillaume) - Wordt het bepaald door de goden? (ik) - Ja, het lijkt er toch op. (Guillaume) - Ik vond dat wel een beetje ambigu, wat is het nu, de goden die het lot bepalen of het lot dat de goden bepaalt. (Carl) (Od. 3.9, 4-11) Ten slotte gaat Odysseus over verhalen. Hoewel de lezers de relevantie van de titel van het boek niet meteen inzien, vinden zij dat in het boek van Imme Dros toch de nadruk wordt gelegd op verhalen. Ook dit aspect vinden de lezers niet meteen terug bij Homeros. „(…) en dan ook verhaal, want hij vertelt echt zijn avonturen. Het zijn geen avonturen meer, het zijn verhalen.‟ (Guillaume, Od. 3.10, 1) „Omdat er ook verhalen worden verteld over Odysseus. Ik vind dat er veel verhalen in voorkomen. Ook bij de Faiaken.‟ (Mercedes, Od. 3.10,9) 125 iii. Imme Dros vraagt aandacht voor de moraal. Imme Dros blijkt aandacht te vragen voor de morele standaarden die helden en goden hanteren. Zij doet de lezer door haar presentatie van het verhaal stilstaan bij bepaalde gebeurtenissen. Anders dan bij het lezen van het werk van Homeros stelden de lezers zich bij lectuur van Ilios of Odysseus vragen bij de moorden en de gruwel die in beide verhalen voorkomen. Onder 5.10, i gaf ik al aan dat een lezer in Ilios de nutteloosheid van oorlog beklemtoond zag. „Ik denk dat bij Homeros de terugkeer van Helena bij de Grieken wordt gevierd zoals van “Kijk, wij zijn de winnaars.” Terwijl Imme Dros deze overwinning door de Grieken in twijfel laat trekken. “Was het dat allemaal wel waard?” (Pieter-Jan, Il. V) Imme Dros doet de lezer op gelijkaardige wijze nadenken over een andere passage uit Ilios. Wanneer Apollo zijn pijlen afschiet over het scheepskamp, lijkt zij door haar formulering bijzondere aandacht te vragen voor dat moment in het verhaal. Hij liet de boog zakken. „Ares, doe niet zo infantiel. Ik heb een reden om wat Grieken af te maken. Agamemnon heeft mijn priester beledigd! Zwaar beledigd‟ „O … dat is wat anders.‟ Als priesters straffeloos beledigd mogen worden, kunnen de goden wel inpakken. 72 (zie Pieter-Jan, Il. V) Met name het sarcasme in het antwoord van Ares op Apollo‟s woorden doet de vraag rijzen of moorden dan wel mag om die reden. De lezers verklaarden allemaal dat ze zich bij Homeros geen dergelijke vragen stelden bij deze passage. Volgende bedenking van een lezer van Odysseus bij de moorden op de vrijers is vergelijkbaar. Terwijl bij Homeros niet in twijfel lijkt te worden getrokken dat de vrijers hun verdiende loon kregen, lijkt Imme Dros dat wel te doen. „En op het einde, wanneer Odysseus en Telemachos met de vrijers vochten, vond ik dat ze plots zo slecht werden afgebeeld. Er wordt vermeld dat die of die toch nog lief is geweest en Odysseus strijdt dan toch nog zo koelbloedig verder. Zo was het precies of hij dat onterecht deed, terwijl ik toch vond dat ze dat eigenlijk wel verdiend hadden. Het is plots raar, alsof ze er plots medelijden voor vraagt, op het einde van het boek. Natuurlijk zijn niet al de vrijers even slecht en het kan misschien net iets reëler klinken, maar dat is ook wel raar. Het gaf mij een tegenstrijdig gevoel.‟ (Mercedes, Od. 1.5, 1) 72 Ilios, p. 60 126 Deel 3: Besluit 127 Hoofdstuk 5: Besluit Ik ben voor dit onderzoek uitgegaan van de vraag in welke mate Imme Dros er is in geslaagd een eigen versie van Ilias en Odyssee te creëren die zowel trouw is aan het origineel, als toegankelijk voor een jong en hedendaags publiek. In dit hoofdstuk synthetiseer ik de antwoorden die enerzijds de literaire analyse en anderzijds het receptieonderzoek op deze vraag bieden. De reeds in de inleiding aangegeven subvragen fungeren hierbij als ankerpunten. Deze subvragen zijn: (i) In welke mate heeft Imme Dros een eigen invulling aan het werk gegeven?, (ii) In hoeverre heeft Imme Dros de essentiële kenmerken van Ilias en Odyssee behouden? en (iii) In welke mate is het werk aangepast aan een jong en hedendaags publiek? Ik formuleer voor zowel de literaire analyse, als het receptieonderzoek een stelling bij elk van deze vragen en tracht die stelling te onderbouwen aan de hand van de resultaten. Daarbij zal duidelijk worden in hoeverre de resultaten en bevindingen van de tekstgerichte en lezersgerichte aanpak met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht. 5.1 i. De antwoorden van de tekstgerichte aanpak Imme Dros heeft Ilias en Odyssee herverteld vanuit een nieuw perspectief. Met behulp van de structuralistische narratologie heb ik in het eerste hoofdstuk weergegeven op welke manier Homeros op basis van geschiedenissen die deel uitmaken van traditionele verhaalstof twee eigen verhalen heeft gecreëerd. De kern van deze verhalen kan kort als volgt worden omschreven: Ilias en Odyssee zijn opgebouwd rond twee hoofdmotieven (de wrok van Achilleus en de terugkeer van Odysseus) die zijn uitgewerkt in een vertelde tijd van een aantal dagen, maar daarbij de lange geschiedenis van respectievelijk de oorlog om Troje en de zwerftocht van Odysseus oproepen. Tijdens het onderzoek werd de analyse van de verhaalelementen van de Homerische epen telkens als uitgangspunt genomen voor een analyse van de aspecten in het werk van Imme Dros. Daarbij is gebleken dat Imme Dros in Ilios en Odysseus het verhaal van de oorlog om Troje en de zwerftocht 128 van Odysseus op haar beurt heeft verwerkt tot twee eigen verhalen. Ik vat hieronder samen hoe Imme Dros de bouwstenen van beide geschiedenissen tot nieuwe verhalen heeft herschikt. In „Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog‟, laat Imme Dros de god van de oorlog aan het woord. Het is Ares‟ presentatie van het verhaal die bepalend is voor de eigenheid en originaliteit van Imme Dros‟ bewerking van de Ilias. Als onsterfelijke god heeft Ares een overzicht over de gebeurtenissen vanaf de voorgeschiedenis van de oorlog om Troje tot lang daarna, wanneer de stad herleid is tot een ruïne en de oorlog tot een reeks mythologisch - historische verhalen. Vanuit zijn alwetende positie tracht hij een zo volledig mogelijk verslag van de gebeurtenissen uit te brengen. Dat resulteert in een verhaal dat een beeld geeft van de verschillende aanleidingen en oorzaken en van het tien jaar durende verloop van de Trojaanse oorlog. De indruk die de lezer van deze geschiedenis krijgt, is in Ilios onvermijdelijk bepaald door Ares‟ kijk op de gebeurtenissen. Ares bepaalt immers welke informatie de lezer krijgt en de manier waarop. Beide aspecten zijn bepaald door zijn enigszins dubbelzinnige positie ten opzichte van hetgeen hij vertelt. Enerzijds is hij er als god van de oorlog sterk bij betrokken. De strijd fascineert hem. Hij neemt er dan ook aan deel of volgt geboeid de ontwikkelingen. Anderzijds blijft de emotionele betrokkenheid van Ares beperkt. De oorlog is voor hem zijn – weliswaar favoriete – spel en de mensen zijn pionnen. Bovendien benadrukt Ares dat niet hij, maar de mensen de strijd in gang zetten en ziet hij er ook de gruwel van in. Daarbij verwondert hij zich over de passie die hij voor de strijd voelt. Deze is een gevolg van zijn functie als oorlogsgod die hij naar eigen zeggen tegen wil en dank vervult en die ervoor zorgt dat mensen en goden hem haten. Deze tweeledige houding van enerzijds betrokkenheid en anderzijds afstand, van passie en afkeer, geeft aanleiding tot scherpe observaties en ironische en vaak ook grappige commentaren die niet alleen een nieuw licht werpen op de Trojaanse oorlog en de wrok van Achilleus, maar ook de problematiek van de oorlog als universeel menselijk gegeven onder de aandacht brengen. Ook in Odysseus, een man van verhalen, kan de stelling dat Imme Dros het verhaal vanuit een nieuw perspectief heeftøqerverteld, gestaafd worden door uit te gaan van het vertelstandpunt. De verschillende stemmen die als primaire vertellers verslag uitbrengen van het verhaal aan een ander 129 personage of van wie we de interne monoloog volgen tijdens of kort na de gebeurtenissen, geven het verhaal een postmoderne inslag. Niet alleen geven contrasterende meningen een gevarieerd beeld van de gebeurtenissen, ook leeft de lezer mee met de verschillende personages die aan het woord komen. De meest opvallende ingreep, is de nadruk op het standpunt van Telemachos. Het verhaal van Telemachos krijgt door verschillende verteltechnische ingrepen meer nadruk. Hij komt bijvoorbeeld vaak aan het woord en er wordt in verhouding meer verteltijd aan zijn verhaal besteed. Odysseus is daarentegen afwezig als woordvoerder en zijn verhaal komt eerder fragmentarisch aan bod. De lezer vormt zich doorheen de lectuur een beeld van Odysseus op basis van de verhalen die verschillende personages over hem vertellen. De meeste van deze verhalen worden aan zijn zoon verteld door personages uit zijn omgeving. Daarnaast is er ook de visie van de goden. Zij weten (en bepalen) waar Odysseus zich bevindt en brengen aan elkaar verslag uit. Ook hier behouden de goden een zekere emotionele afstand ten opzichte van de gebeurtenissen die ze vertellen. Het contrast tussen de visie van de goden op het verhaal en die van de mensen bepaalt in belangrijke mate de spanning. Een spanning die geleidelijk aan wordt ingelost. Eerst wanneer de man van verhalen voor Telemachos verandert in een man van vlees en bloed. En ten slotte pas helemaal wanneer hij zijn lange afwezigheid voor Penelopeia tracht goed te maken door het vertellen van zijn kwellend mooie verhalen die ook de goden niet onberoerd laten. ii. Imme Dros is trouw gebleven aan de essentie van Ilias en Odyssee. Doorheen de verhaalanalyse heb ik waar mogelijk de link gelegd met de thematiek. In het vorige punt heb ik onder de aandacht gebracht wat daaruit naar voor is gekomen over de hoofdmotieven en personages waarrond de verhalen gestructureerd zijn. Het feit dat de bewerkingen daarbij op een aantal belangrijke punten verschillen van hun brontekst, maakt ze tot vernieuwende en persoonlijke hervertellingen. In dit punt heb ik het over een aantal elementen van gelijkenis tussen de Homerische epen en de jeugdromans van Imme Dros. Het onderzoek heeft namelijk duidelijk gemaakt dat Imme Dros aan essentiële kenmerken van Ilias en Odyssee trouw is gebleven. Wat ik daar precies onder versta, zal in deze paragraaf duidelijk worden. 130 Uit de analyse van de verhaalelementen is gebleken dat Ilias en Odyssee uitgaan van dezelfde morele standaarden, alhoewel ze verschillende thema‟s onder de aandacht brengen. Het meest opvallende verschil tussen Ilias en Odyssee is de andere toon. Het wrokgevoel van Achilleus is het uitgangspunt voor de vertelling van een tragisch oorlogsverhaal. In de Odyssee heerst een optimistische en moraliserende toon; hij overwint de moeilijkheden en gevaren en slaagt erin zijn doel, de terugkeer, te bereiken. Al wordt in „Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog‟, het hele verhaal van de oorlog om Troje verteld, toch gaat de meeste aandacht uit naar de wrok van Achilleus. Ares geeft in zijn voorwoord de twee hoofdthema‟s van zijn vertelling weer: „Ik wil een verhaal vertellen van oorlog en wrok, een waar verhaal dat een zanger die er minder verstand van had dan ik beroemd heeft gemaakt.‟ (Ilios, p. 8-9) In zijn relaas van de oorlog om Troje en de wrok van Achilleus bepaalt Ares‟ dubbelzinnige positie van afstand en betrokkenheid de manier waarop de thematiek wordt aangebracht. Aangezien Ares steeds een emotionele afstand bewaart ten opzichte van hetgeen zich onder de stervelingen afspeelt, geeft hij de lezer een relativerende visie op de gebeurtenissen. De helden in Ilios hechten, net als in de Ilias belang aan eer, roem en het respect dat zij van anderen krijgen. De lezer kan dat afleiden uit de woorden van de helden die door de verteller worden weergegeven of uit de commentaar van Ares. De lezer heeft echter slechts in zeer geringe mate inzicht in het innerlijk van de helden. Vanuit hun alwetende en onsterfelijke positie zien de gelukzalige goden de tragiek in van de gevolgen van de wrok, van de oorlog en van het menselijk bestaan in het algemeen, kenmerkende elementen van de Ilias. Zijn relatie met Afrodite weerspiegelt de in Ilias impliciet aanwezige verbinding tussen oorlog en liefde. Als god van de oorlog belichaamt Ares de tragiek van de Ilias. Het feit dat hij zijn functie tegen wil en dank vervult, legt immers de vraag naar verantwoordelijkheid en voorbestemdheid bloot, een essentieel punt dat mee de tragische toon van de Iias bepaalt. In „Odysseus, een man van verhalen‟ worden net als in de Odyssee de laatste dagen van de terugkeer van Odysseus verteld, waarbij verschillende verhaallijnen door elkaar lopen die op het einde samenkomen. In de Odyssee krijgt de lezer door middel van de alwetende verteller inzicht in het innerlijk van de personages. Een aspect dat in de bewerking van Imme Dros is opgevangen doordat 131 verschillende personages als verteller optreden. Zo volgt de lezer van dichtbij de evolutie van de jonge Telemachos naar volwassenheid. De nadruk ligt daarbij op de impact van de afwezige vaderfiguur. Het thema van de vader-zoon relatie krijgt een extra dimensie doordat er ook in de godenwereld aandacht wordt aan besteed. De vele stemmen die aan het woord komen zorgen er daarnaast ook voor dat de lezer door verschillende personages een beeld krijgt van Odysseus als een man die over uitzonderlijke, heroïsche kwaliteiten beschikt. Dat blijkt ook bij zijn thuiskomst, wanneer hij slaagt in de laatste beproeving en de misdadige vrijers kan bestraffen. Het feit dat de lezer lange tijd geen inzicht krijgt in het innerlijk van Odysseus en dat het relaas van zijn omzwervingen pas aan het eind wordt gehoord, maakt dat nog een essentieel kenmerk van de Odyssee extra uit de verf komt. Wanneer de beproevingen achter de rug zijn kunnen Odysseus en Penelopeia genieten van elkaars verhalen. Die verhalen roepen de bewondering van de goden op voor de mens en diens vermogen tot het creëren van onsterfelijke verhalen. iii. Imme Dros heeft op basis van Ilias en Odyssee twee hedendaagse jeugdromans gecreëerd die voor een breed publiek boeiend kunnen zijn. In de vorige twee punten heb ik samenvattend weergegeven hoe Imme Dros de verschillende elementen van de Homerische epen tot een eigen verhaal heeft omgevormd en hoe ze daarbij trouw is gebleven aan een aantal essentiële kenmerken van Ilias en Odyssee. In dit punt zal ik terugverwijzen naar beide stellingen. Ik wil hier op basis van de literaire analyse de stelling staven dat Ilios en Odysseus zijn aangepast aan een jong en hedendaags publiek en dat ze ook boeiend kunnen zijn voor een breder publiek. Dat Ilios en Odysseus aangepast zijn aan de jonge lezer van vandaag, blijkt in de eerste plaats uit het feit dat geen voorkennis vereist is om de verhalen te kunnen begrijpen. Ten tweede zijn een aantal eigenschappen van de Homerische epen op een duidelijke manier onder de aandacht gebracht. Zo krijgen essentiële kenmerken extra nadruk door verteltechnische ingrepen zoals bijvoorbeeld contrastwerking, herhaling, herschikking van de bouwstenen van het verhaal e.a. Ten derde zijn de verhalen op een voor jongeren aangepaste manier herverteld. Daarbij wijs ik vooral op de specifieke 132 taal- en stijlkenmerken en op de humoristische aspecten. Ook de personagegebonden vertellers maken dat het verhaal op jongeren is afgestemd. Tot slot wijs ik in dit verband nog op de hedendaagse elementen die in het verhaal verwerkt zijn. Om de stelling te bekrachtigen dat Ilios en Odysseus geschikt zijn voor een breed publiek, wijs ik op de gelaagdheid van het werk. Bij elk aspect dat ik aan een literaire analyse heb onderworpen zijn elementen naar voor gekomen die niet door lezers van gelijk welke leeftijd of van gelijk welk kennisniveau kunnen worden gevat. Ik verwijs bijvoorbel§d naar de woordspelingen en de intertekstuele verwijzingen. Een terugkerend aspect dat de gelaagdheid van het werk bepaalt, is de relatie met en verwerking van de brontekst. Voor wie Ilias en Odyssee gelezen heeft kan de nieuwe invalshoek van waaruit Imme Dros beide verhalen presenteert een diepere betekenis geven aan het verhaal. Deze bevindingen houden verband met hetgeen ik in de inleiding aangaf over de plaats van het jeugdboek binnen de literatuur. Volgend citaat is dan ook toepasbaar op Ilios en Odysseus: „In de mate waarin jeugdliteratuur dieptedimensie heeft, wordt ze ook literatuur en krijgt ze een ongrijpbare mysterieuze zin die zich nooit volledig laat vatten. Dan vervaagt de grens tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur.‟ 73 73 Ghesquiere (2000) p.28 133 5.2 i. De antwoorden van de lezersgerichte aanpak Het nieuwe perspectief zet de lezers aan het denken. De bevraagde lezers van beide groepen wezen spontaan op de vernieuwende invalshoek van waaruit Imme Dros beide verhalen heeft benaderd. Sommige lezers beoordelen deze eigenheid van de bewerkingen als een meerwaarde die het verhaal origineel en boeiend maakt of als een element dat bij de lectuur voor spanning kan zorgen. Voor veel respondenten staat de waarde van het werk echter gelijk aan een zo identiek mogelijke weergave van het origineel. Aanpassingen die niet nodig zijn om het verhaal om te vormen tot een jeugdbewerking worden volgens deze lezers dan ook beter achter weg gelaten. Naast deze uiteenlopende beoordeling, is uit het onderzoek ook naar voor gekomen dat reflectie over het nieuwe perspectief de lezers aan het denken zet over de manier waarop de verschillende elementen van de geschiedenis werden herschikt in de bewerking. Naar aanleiding daarvan bevroegen de lezers dan ook de manier waarop Homeros met deze elementen een verhaal creëert. Op basis van gelijkenissen en verschillen kregen de lezers zo inzicht in de structuur van respectievelijk Ilias en Odyssee. Doorheen de gesprekken zagen de lezers de bijzondere positie in van de god-verteller. De lezers van Ilios legden daarbij ook de dubbelzinnige positie van Ares bloot en bevroegen de impact die deze positie heeft op de weergave van het verhaal. Niet alleen viel meteen op dat hij een overzicht geeft van aanleidingen, oorzaak en verloop van de oorlog, maar ook werd zijn betrokkenheid onderwerp van discussie. De lezers van Odysseus viel in de eerste plaats op dat in het verhaal de nadruk ligt op het standpunt van Telemachos. Het feit dat deze verhaallijn tot de belangrijkste is gemaakt, heeft een belangrijke invloed op ritme en volgorde die de lezers bemerkten. Ook hier werd de bijzondere positie van de goden als vertellers besproken. De lezers stelden zich vragen over de alwetendheid en betrouwbaarheid van deze instantie. 134 ii. Bepaalde essentiële thema’s en kenmerken van Ilias en Odyssee worden voor de lezer pas duidelijk bij lectuur van de bewerkingen. De lezers vonden bepaalde in respectievelijk Ilias of Odyssee aanwezige kenmerken soms minder sterk benadrukt terug. Daarnaast gaven zij aan bepaalde thema‟s terug te vinden in de bewerkingen die zij niet of slechts in zeer geringe mate in het origineel hadden herkend. Deze bevindingen vormden aanleiding tot discussie in de groepen. Voor de lezers van Ilios kwamen door het relaas van Ares een aantal thema‟s helder en bevattelijk naar de oppervlakte die samen de tragische toon zetten van het verhaal. De emotionele afstand van de goden ten opzichte van de gebeurtenissen en de daaruit volgende relativerende commentaar brengt voor de lezers het thema van de tragische gevolgen van de oorlog die en de wrok onder de aandacht. Dat zet de lezers aan het nadenken over de nutteloosheid van oorlog. De lezers zien de door Ares expliciet gemaakte verbinding tussen oorlog en liefde als een nieuw gegeven van de bewerking. Ook het thema van de strijd tussen goden, lot en mensen en van de verantwoordelijkheid wordt door Ares zichtbaarder en begrijpelijker gemaakt. Hij legt de nadruk op de verantwoordelijkheid van de mens bij het ontstaan van oorlog. Daarnaast brengt ook zijn innerlijke strijd dit thema naar voor. In Odysseus klinkt de positieve, optimistische toon veel luider voor de lezers dan in het origineel. De lezers geven immers aan dat de Odyssee voor hen een pessimistisch verhaal is. Het verhaal van Imme Dros is veel meer een verhaal van hoop en verlangen. Ook komt Odysseus hier veel meer als een positief figuur en als een „goed mens‟ naar voor dan in de Odyssee. Ook bevroegen de lezers naar aanleiding van het werk de spanning tussen goden, lot en mensen in bewerking en origineel. Aangezien de nadruk op Telemachos ligt, blijkt voor de lezers duidelijk dat hij een evolutie doormaakt van onzekere jongen tot een steker volwassener persoon. Een essentieel gegeven uit de Odyssee dat de lezers daar niet hadden opgemerkt. De relatie vader-zoon komt in Odysseus duidelijk naar voor. Ten slotte is de thematiek van de kracht van taal en verhalen een nieuw element voor de lezers. 135 iii. De bewerkingen van Imme Dros zijn ook – en vooral – betekenisvol voor jonge lezers die Homeros lezen in de les. Door analyse van de aanpassingen die Imme Dros heeft doorgevoerd om het verhaal voor een jong publiek geschikt te maken, bevroegen de lezers hun standpunt in vergelijking met de Homerische lezer en gingen na welke impact dat verschil in positie heeft op de manier waarop de elementen van de geschiedenis tot een verhaal zijn opgebouwd. In het vorige punt bracht ik een aantal elementen samen die bewijzen dat Imme Dros een aantal kenmerkende elementen van de Homerische epen in haar bewerkingen op een duidelijker en makkelijker te begrijpen manier onder de aandacht brengt. Belangrijk is daarbij dat zij de toon van respectievelijk Ilias en Odyssee duidelijk weet weer te geven. De elementen die specifiek afgestemd zijn op de jonge lezer en/of de hedendaagse lezer (humor, taalen stijlkenmerken, vertelstandpunt, actualisering, e.a.) krijgen een dubbele beoordeling. Ze kunnen worden gezien als elementen die de lectuur veraangenamen. Anderen vinden deze elementen ongeschikt voor een epische vertelling. Ten slotte wil ik nog vermelden dat bij de beoordeling van de gelaagdheid in taal en stijl, humor, intertekstualiteit, de pragmatische houding van de lezers opvallend was. Ze bevroegen het nut van deze kenmerken als de jonge lezer ze toch niet kan begrijpen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de lectuur van Ilios en Odysseus en de gesprekken die ik met de lezers in de focusgroepen heb gevoerd betekenisvol zijn voor jongeren die Homeros lezen in de les. Bij de gesprekken heb ik een licht sturende rol ingenomen en vooral ruimte gelaten voor eigen betekenissen. De lezers werden uitgedaagd op basis van hun kennis van Ilias of Odyssee een bewerking te beoordelen en te analyseren. Daarbij namen zij een uiterst kritische positie in ten opzichte van dit werk. Om hun standpunten en meningen te staven, was het voor hen dan belangrijk zich te kunnen inleven in de zienswijze die Imme Dros in haar bewerking naar voor brengt. Daarnaast dienden zij zich bij de gesprekken ook te verplaatsen in de meningen en standpunten van andere lezers in de groep om zo hun eigen mening te toetsen en desgevallend te verdedigen. 136 Deze kritische omgang met bewerkingen van de teksten die zij in de les Grieks bestuderen of bestudeerd hebben, heeft ervoor gezorgd dat de lezers op een spontane en tegelijk effectieve manier de verschillen tussen origineel en bewerking zijn nagegaan. Daarbij kregen zij inzicht in (i) wat het inhoudt een bewerking van een literair werk te maken, (ii) een aantal basisaspecten van de literatuurstudie, (iii) in de structuur en opbouw van Ilias of Odyssee en (iv) de thematiek en toon van Ilias of Odyssee. Voorbij de onmiddellijke onderzoeksresultaten, duikt hier reeds een glimp op van de rijkdom die het gevoerde onderzoek te bieden heeft. De idee van „de leerkracht als onderzoeker‟ en „de leerling als onderzoeker‟, samen aan het werk in een klas die zich als een „community of inquiry‟ presenteert, lijkt een bijzonder vruchtbaar perspectief te bieden, zowel voor de theorie als voor de praktijk. Dat deze meerwaarde zich bovendien niet alleen op cognitief, maar evenzeer op sociaal-affectief niveau manifesteert, maakt het opzet nog aantrekkelijker. Dit geproefd hebben van, doet mij alvast hongeren naar meer. Ik hoop stellig dat de lezer met dezelfde appetijt de tafel verlaat. 137 Deel 4:: Gesprek met Imme Dros 138 i. Inleiding Ik geef hieronder een integraal verslag weer van het gesprek dat ik met de schrijfster voerde. Dit geeft de lezer de mogelijkheid hetgeen uit de tekstanalyse en het receptieonderzoek naar voor is gekomen aan te vullen met de antwoorden van de schrijfster. ii. Odysseus, een man van verhalen Ik heb een project opgezet met leerlingen die Homeros lezen in de klas, net iets ouder dan waarschijnlijk de doelgroep die u voor ogen had. Of heeft u niet direct een doelgroep voor ogen? Nee, dat heb ik niet. Dat is een lang verhaal. Het is begonnen met een boek dat ik schreef over een jongetje dat geobsedeerd is door Homeros. Mijn uitgever, die het een mooi verhaal vond, vroeg me een bewerking te maken van de Odyssee. Ik vond het een uitdaging op zijn vraag in te gaan en dat tot een verhaal te maken zoals ik het zelf wilde met daarin stukjes van de vertaling als illustratie. Maar die stukjes vertaling werden steeds groter tot het op het laatst een vertaling werd, een hele vertaling en toen heb ik zelfs een andere uitgever moeten zoeken. Ik had een integrale vertaling uit het Grieks gemaakt. Zodra die vertaling gepubliceerd was, werd ze veel verkocht en gelezen. Ik vernam daarna dat een jeugdauteur, Evert Hartman, er een eigen boek van had gemaakt. Dat was voor mij een drijfveer en ik besloot toch het verhaal te schrijven dat ik aanvankelijk in mijn hoofd had. Het voorbereidend werk had ik nu immers al gedaan. Ik gaf de boek de titel „Odysseus, een man van verhalen‟. Daarmee wil ik enerzijds de aandacht vestigen op Odysseus als een man waar verhalen over verteld werden, dus als een man die louter en alleen in verhalen bestaat. Anderzijds wil ik hem ook schetsen als een man die zelf verhalen vertelde. En zo is het allemaal begonnen. Ik merk wel dat ik moeite heb om aan de vertaling, waar ik zo lang aan gewerkt heb, niet steeds iets toe te voegen. Het is moeilijk om delen van de tekst letterlijk weer te geven, zonder toevoegingen. Tijdens het vertalen, krijg je steeds nieuwe beelden en ideeën. Ik ervaar dat als een grote rijkdom voor mezelf. Het viel me bijvoorbeeld op dat Telemachos is opgevoed door vrouwen en door oude mannen. Dat maakt van hem een speciaal iemand. Hij is zonder vader opgegroeid en er waren er bovendien ook weinig in de buurt omdat alle weerbare mannen naar de oorlog waren. Deze en andere gedachten kwamen voortdurend bij me op en daar heb ik later gebruik van gemaakt bij de keuze van de vertelvorm. 139 Telemachos is de belangrijkste figuur. Hij tracht zich te spiegelen aan zijn vader… Telemachos is heel jong natuurlijk, maar dat was Odysseus ook. Maar Odysseus was van in zijn prille jeugd een geniaal onderhandelaar.Trouwens de mensen waren allemaal heel jong, behalve Nestor. Als je dan in de film van Troy bijvoorbeeld al die kerels ziet van 30 jaar en ouder. Dat klopt helemaal niet. De meesten van hen waren amper vijftien of zestien jaar. iii. Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog In de film Troy komen de goden niet voor. In uw boek de Ilias spelen zij een heel belangrijke rol. Wat vindt u van die keuze van de filmmakers? Ik miste het vertalen heel erg toen ik het boek „de Odyssee‟ afhad. Ik wilde erg graag doorgaan met vertalen. Ik was gedurende een aantal jaar in beslag genomen door dat verhaal. Op een keer ben ik dan aan de Ilias begonnen. Het was een moeilijk proces. Het boek was zo anders, hoewel het er toch ook erg op lijkt. Het heeft dezelfde traditie en min of meer dezelfde vertelstijl. Maar daar komt toch bij dat, doordat die boeken pas 500 jaar na het ontstaan zijn opgeschreven, de schrijvers ervan hun stempel hebben gedrukt op de vertaling. Men zegt wel dat achteraf beide boeken van Homeros op elkaar zijn afgestemd maar ik ervaarde toch een verschil. Het boek lag me niet zo nauw aan het hart als de Odyssee, ook al bevat het een aantal prachtige boeken. Het leek me heel moeilijk om daar een boek van te maken, tot ik op het idee kwam het verhaal te laten vertellen door de uitgeslotene uit de godenwereld, namelijk Ares. Hij staat een beetje tussen de partijen in. Hij is god maar hij is niet echt goddelijk. De goden stoten hem min of meer uit en de mensen ook. Hij wordt vaak als schuldige aangewezen. Dat maakt van hem een „under-dog‟, terwijl hij daarnaast toch een god blijft. Zelfs Hades heeft nog allures als god van de onderwereld. Ares heeft wel het voordeel van zijn charmes. Hij is mooi en Aphrodite houdt van hem, ondanks het feit dat hij niets kan maken en enkel kan breken. Dat zegt Hefaistos natuurlijk. Ares is gefascineerd door oorlog. Hij ontbreekt bovendien de kracht om aan die fascinatie iets te doen en dus ook om de oorlog ongedaan te maken. Daarom heb ik ervoor gekozen Ares‟ als verteller te nemen in het verhaal. Door hem kan ik met een zekere ironie schrijven over alle gebeurtenissen in de oorlog, die te gruwelijk zijn voor woorden. „Dat ze elkaar afmaken. Jammer! Oorlog is prachtig als een groot diner ,maar als het op is, is het rotzooi. Ja, dat heb ik dan niet gedaan.‟ Enzovoorts. Ik heb er erg van genoten het verhaal op die manier te kunnen schrijven. Ik kreeg inderdaad de opmerking: „De god van de oorlog komt over als een beetje zielig en een eenzaam persoon‟. Dat vond men een beetje vreemd. Ja, maar dat is ook zo. Hij wordt door iedereen veracht, door goden en mensen. Hij zegt zelf „het went wel. Ze kunnen zeggen wat ze willen. Ik heb Afrodite. Daarom bevalt Ares mij. Hij is een dramatische figuur. Niet echt tragisch, niet echt komisch. Mensen begrijpen drama 140 verkeerd wanneer ze het gelijk stellen aan tragedie. Drama is doen, het is spel, het zijn handelingen. Ares bevindt zich tussen het komische en tragische en dat vind ik leuk. Uw eigen ervaring met de oorlog, als kind, heeft die meegespeeld? Ja, zeker. Ik was drie jaar toen de oorlog begon en acht toen die eindigde. In een periode waarin kinderen heel veel opvangen en ervaren wat ze niet kunnen verklaren, heb ik die oorlog meegemaakt. En Texel, het eiland waar ik vandaan kom, was bezet door de Duitsers. Er was een grote groep Duitsers, een leger gevestigd om Texel. In 1944, het laatste jaar van de oorlog kwam er een grote delegatie Russen bij, Georgiërs eigenlijk. Zij waren min of meer gedwongen in het Duitse leger beland en waren onrustig door een mogelijk verlies van Duitsland in de oorlog. Ze vreesden voor hun leven indien Duitsland zou verliezen. Dat heeft aanleiding gegeven tot verzet en is uitgemond in een oorlog op Texel tussen de Duitsers en de Georgiërs. Heel veel Georgiërs zijn daarbij om het leven gekomen en liggen begraven op Texel. Het Russenkerkhof heet het. Ook veel Duitsters zijn gesneuveld. Zij hadden een opstand niet verwacht. Het was een grote ellende en wij zaten daar middenin. Er waren ook veel bombardementen op de haven van Den Helder. Het gebeurde vaak dat een bom verdwaalde. Op een keer lag ik met mijn zusje in het tweepersoonsbed. Het bed stond in de hoek van het huis. Op dat moment stortte een vliegtuigmotor voor het huis neer, op anderhalve meter van ons. Op dat moment heb ik de ernst van de situatie niet beseft. Maar het is onvoorstelbaar wat mijn ouders hebben ervaren toen ze dat gat zagen, zo dicht bij het bed waar wij in lagen. De mensen, de volwassenen waren bang en voor de kinderen kwam die angst erg bedreigend over. Ik kan niet naar oorlogsfilms kijken. Om een boek over de oorlog te kunnen schrijven heb ik een figuur zoals Ares nodig die zegt: ‟Ik kan het ook niet kan helpen‟. iv. De kracht van woorden Ook uw eerste werk bevat al heel wat verwijzingen naar de Griekse literatuur en naar Homeros, bijvoorbeeld in het Paard Rudolf. Ik merk dat die verwijzingen heel vaak gaan over listigheid, over de kracht van taal en van woorden. Is dat hetgene wat u het vooral terugvindt in de Odyssee? Ja. Maar dat heb je natuurlijk ook in de Ilias. De kracht van woorden, dat alles in woorden wordt beschreven, dat je dingen kan zien, dat je geluiden kan horen, louter alleen door die tekst te horen of te lezen. Ik ben een „radiokind‟. Ik kom uit een tijd waar er vooral „geluid‟ was en geen beeldcultuur zoals we die vandaag kennen. Het was een cultuur van horen zeggen. Kranten waren er op het laatste niet meer. Boeken waren bijna niet te krijgen. Ik hield erg van lezen, maar er was heel weinig. En dus hoorde je heel veel. Bovendien was het een tijd van overleven. Ik denk dat de eerste jaren van je leven, je vormen. Je leert de mogelijkheden van de taal inzien en haar kracht. Zonder woorden kan je niet fantaseren, kan je je niets voorstellen. Zonder taal zou het volgens mij een armzalig bestaan zijn. 141 v. Belangstelling voor de Griekse literatuur Hoe en wanneer is uw belangstelling voor de Griekse literatuur en voor Homeros ontstaan? Mijn belangstelling voor het werk onstond toen ik nog op het gymnasium les volgde, heeft daar natuurlijk ook in meegespeeld. En we hadden een bijzonder goede lerares die van haar professor had gehoord: wat je ook doet met Homeros; veel geven, veel voorlezen, veel laten vertalen. Zoniet ontbreekt het verband en hebben ze er geen plezier in. Ik had ook een fantastische lerares voor Tacitus die het allemaal heel erg in het klein deed en er „alles eruit haalde wat er in zat”. En daar is Tacitus geschikt voor. Dat is iemand die in een paar woorden zo veel kan stoppen, dat als je het vetaalt, je meer dan tien woorden nodig hebt. Maar bij Homeros moet je doorgaan, moet je lezen, moet je het geluid horen. En zij las dus hele stukken vertaalde tekst voor, alvorens ze ons een stukje liet vertalen. In twee jaar tijd hebben wij dan ook zes boeken van de Ilias en zeven van de Odysee gelezen. Daarnaast had ze ook een heleboel andere schrijvers bij. Het is niet zoals nu. We hadden echte boeken, geen bloemlezinkjes, maar echte boeken. Veel lessen. Dikke boeken. Homeros, Tacitus, Vergilius. vi. De plaats van klassieke talen binnen het onderwijs Vindt u het heel belangrijk dat klassieke talen nog onderwezen worden? Ik houd van geschiedenis en daarin leerde ik over het Latijn als de taal van de wetenschap. Als kind vertelden ze ons dat Latijn studeren zinvol was, wilde je wetenschappelijk geschoold worden. Je moest dus lezen. Alles was in het Latijn er werd niets in de volkstaal, de landstaal geschreven. Maar gaandeweg werd dat verdrongen en uiteindelijk wordt het nu enkel nog als een meerwaarde gezien voor wie talen studeert. Toen ik nog eindexamens deed voor de universiteit, moest je een diploma hebben van het gymnasium, nier voor economie, maar wel voor wiskunde en natuurkunde en voor Latijn. Ik weet niet wanneer ze dat afgeschaft hebben. Ik weet dat het in 1958 nog van kracht was. En nu is de plaats van Grieks en Latijn helemaal veranderd ten opzichte van vroeger. Ja, ik vind van wel. Het gymnasium wordt in Nederland wel weer wat populairder. Ik vond het teleurstellend toen mijn kinderen ten vroegste in de vierde klas kozen voor ofwel Grieks, of wel Latijn. Enkele kinderen die heel ijverig waren kozen beiden. De meeste kozen Latijn. Maar zelfs dan lezen ze niet Vergilius of Tacitus maar Livius! Livius was bij ons iets voor de beta‟s. Dat waren de mensen die niet verder studeerden in de alfavakken. Die gingen geneeskunde studeren en dan is Luvius een verkeerde keuze. Diegene die Grieks kozen, lazen Homeros. Ik vraag me daarbij af wat de zin is van zo‟n opleiding als het cultureel al bijna niets meer voorstelt? Ze krijgen wel nog wat van de oude geschiedenis en ze krijgen nog wel iets van mythologie, maar heel weinig. Het is echt niet meer te vergelijken. Het heeft ook niet meer die 142 plaats in de cultuur denk ik. Honderd jaar geleden moest je kennis hebben van de mythologie en de bijbel, wilde je schilderijen begrijpen. Kinderen weten dat niet meer. Bovendien weten zelfs mensen van mijn leeftijd evenmin wie Jacob en Rebecca zijn. Ze zijn wel geïnteresseerd in kunst en studeren hele cursussen kunstgeschiedenis. Ik begrijp niet hoe je kan beweren interesse te hebben voor de Renaissance of de Middeleeuwen als je niet afweet van bijbelse voorstellingen? Hetzelfde geldt voor de klassieken. Je ziet de beelden en de uitleg die erbij staat, bijv. „Dafne‟ maar als je de verhalen niet kent, heeft dat geen betekenis. Ik denk dat er een soort omslag is gekomen en dat er zich een heel andere cultuur ontwikkelt. Ik denk dat ouders nu hun kinderen naar het gymnasium sturen omdat het klein is, exclusief. Niet die grote fabrieken waar kinderen meezakken naar een niveau waar ze eigenlijk niet bij horen, gewoon omdat ze met hun vriendjes en vriendinnetjes plezier willen maken. Wordt de studie van de klassieken dan als maar minder noodzakelijk? Het blijft noodzakelijk voor mensen die zich echt voor talen interesseren. En de hele cultuur is zo ongenietbaar zonder kennis van de klassieken. Ze vormt nu eenmaal een groot deel van de geschiedenis. Maar het is niet nodig je enkel op het verleden te richten. Je houdt de beste dingen over en ik vind het wel jammer dat mijn kinderen een heel andere opleiding hebben gekregen dan ik. Wat ik er mooi aan vond, dat is er niet meer. Ik weet niet wat jij daarover denkt en ik weet ook niet hoe het in België is, want misschien hebben jullie wel betere opleidingen. vii. Schrijven voor jonge hedendaagse lezers Is het niet moeilijk om bij de bewerking van Griekse en Latijnse stukken aan te sluiten bij de leefwereld van kinderen? U blijkt zich heel goed te kunnen inleven in alle leeftijden. Ervaart u dat als een moeilijkheid? Neen, het is namelijk niet zo dat iedereen, dat elk kind dit leest. Dat kun je niet verwachten. Er zijn voor alle boeken lezers, anders zouden ze niet gedrukt worden. De groep die mijn boeken leest,die dat leuk vinden, die moeten of thuis of op school een soort voedingsbodem hebben. Of het moeten kinderen zijn die een grote interesse hebben en die van alles opzoeken of die de moeite nemen om het te vragen. En die kinderen bestaan, want zo was ik zelf. En je gaat toch een beetje uit van de dingen die je zelf mooi vindt en die je zelf belangrijk vindt. En ik heb altijd de mythologische verhalen heel spannend en meeslepend gevonden. Veel spannender dan verhalen waarin rovers achter dieven aanzaten of griezelverhalen. Mijn kleindochter van acht, echt een schattig kindje, absoluut niet kwaadaardig, vertelde een gruwelijk verhaal over weerwolven en griezelige figuren. Het was heel spannend. Het ging erover dat kinderen het bloed van hun ouders moesten drinken zodat de vampier genoeg bloed had. 143 Dat zijn leuke verhalen voor kleine kinderen! Als iedereen deze voorstellingen maakt, is het niet meer gruwelijk. Als je de oorlog hebt meegemaakt en er zijn lijken aangespoeld, dan heb je dat niet meer, dat onbevangen genieten van vampiers en weerwolven. Dus uw eigen ervaringen als kind en wat u zich daar nog van herinnert bepalen sterk wat u schrijft? En u gaat daar van uit, ook voor uw prentenboeken? Ja, dat zijn vaak incidenten die grote invloed hebben gehad op mijn leven. Dingen die ik nog steeds weet. Daar gaat het natuurlijk om. Bijvoorbeeld een boekje „Bijna jarig‟, dat gaat over iets wat ik zelf hebt meegemaakt, over het per ongeluk ontdekken van een cadeau. Onbevangen zag ik daar mijn verjaardagscadeau staan, terwijl ik dat helemaal niet gewild had. Oedipous die ontdekt dat hij zijn eigen vader heeft vermoord en met zijn moeder is getrouwd, dat gevoel had ik toen ik daar stond en dat poppenhuis zag. Ook die schoentjes die ik absoluut wou hebben, zag ik staan. Ze bleken een maat te klein. Ik heb nog steeds twee scheve tenen door die schoenen. Zijn er voor u criteria voor een goed kinderboek? Mijn enige criterium is altijd geweest dat de taal zo goed mogelijk moet zijn omdat de taal van iedereen is, en als ik dan fouten maak of die niet goed gebruik, dan worden die overgenomen en bederf ik dus de taal van iemand anders. Dat is het enige waarvoor ik mij echt verantwoordelijk voel. Niemand hoeft het te lezen. Ze kunnen zelf kiezen. Dat vind ik belangrijk. viii. De plaats van het jeugdboek binnen de literatuur Ik las ook uw betoog ‟buiten voor de deur‟. Ik vond daar interessante opmerkingen in. Over de plaats van kinder en jeugdboeken in de litteratuur en ook dat er een lopende discussie was over het feit dat kinder- en jeugdboeken door volwassen worden beoordeeld en niet door kinderen. Ziet u al enige verandering ? Ik weet niet of er erg veel veranderd is. Het heeft veel te maken met de gemakzucht van de interviewers. Een vraag als ‟Had je niet liever een prijs gehad van de Griffeljury of kinderjury?‟ behoeft geen lectuur van het boek. De luiheid of de laksheid van de interviewer bepaalt veel. Je zou ook kunnen vragen waarom alle schrijvers in Nederland geen bestsellerschrijvers zijn? Het gaat nu over de volwassenen. Waarom zijn er zoveel mensen die veel liever een boekje kopen in de supermarkt? Een doktersromannetje of zo. Waarom schrijven die andere schrijvers niet ook zo, voor het volk? Maar die vraag wordt niet gesteld. Het gaat erom wie het boek schrijft. Om het karakter en om de inzet van de schrijver zelf. Die zit echt niet maandenlang achter de schrijftafel te zwoegen voor iets wat die eigenlijk niet wil schrijven. Dat geldt ook voor de boeken die als warme broodjes verkopen. Ook dat is moeilijk om te schrijven. Het is heel precies werk dat aandacht vereist van de schrijver, anders heeft hij geen 144 lezers. Dus het is een geluk dat zowel het ene soort schrijver als het andere soort schrijver bestaat, want er is voor alle kinderen wel iets te lezen als ze het willen. ix. Omgang met bronnen Zowel bij Griekse mythen als bij Ilias en Odyssee, komen er heel wat mythologische verhalen aan bodr. Welke bronnen gebruikt u? O, ik gebruik heel veel boeken die alfabetisch gegevens bevatten over al die figuren. En dat zijn meestal Engelse studies. Hele goede. Ook lees ik de tragedies en de teksten zelf. Dat is maar één opinie. Op basis waarvan selecteert u. Mijn eigen interesse en wat het meest gebruikt wordt. Dat zijn ook meestal de sterkste verhalen. Maar soms ben ik graag volledig. Mensen die echt van mijn boeken houden vinden ze prettig om te lezen en om voor te lezen. Ik krijg wel fanmail. Het zijn bijna wel bijna altijd volwassenen. “We waren in Griekenland en het hele boek werd voorgelezen. Iedereen was er weg van.” Dat is leuk. U verwijst in Ilios bijvoorbeeld naar Filoktetes van Sofokles. Ja, over Filoktetes schrijf ik. Daarin is Odysseus een echte schurk. Maar ik kies de versie van Homeros die zegt dat Odysseus een held was die het beste voor had met zijn mannen en die wist te overleven. Hij kon er niet aan doen dat zijn mannen zelf te stom waren voor hun eigen redding. Hij is een overlever. Hij is mijn held. Als je als kind hebt geleefd in de oorlog heb je zo‟n held nodig, die bovendien ook prachtig kan vertellenen kan praten. Die mensen kan betoveren met taal. Zulke kleine dingen van Homeros vind ik ontzettend mooi en interessant. Hij lijkt onhandig en verlegen. Maar als hij vertelt… U neemt stukken letterlijk over. Andere stukjes neem u veel vrijer. Zo komen epitheta frequent in de bewerkingen voor, maar zijn vergelijkingen meestal weggelaten. Op basis waarvan maakt u deze keuzes? Die lange vergelijkingen laat ik meestal weg omdat die heel plaatselijk en op iets gericht zijn. Bovendien zijn het ook vaak beelden die niet zo erg meer van deze tijd zijn. Ik heb er heel lang over gedaan om te accepteren dat bepaalde woorden op een bepaalde manier moesten vertaald worden. Het duurde soms lang voor ik begreep dat met een vergelijking dagelijkse bezigheden zoals zich insmeren met olie bedoeld werden. Je moet de context in gedachten houden. Iemand van hoge stand kan zich insmeren met olie maar een arbeider die liep vaak in het stof en had geen olie om zich in te smeren. Ook die vrouwen met blanke armen. Dat is nu geen schoonheidsideaal meer. Dat was het toen de dames niet op het land hoefden te werken en de andere vrouwen wel. Toen de fabrieken echter kwamen, werd bruin een 145 schoonheidsideaal. Want al die fabrieksmensen waren spierwit en toen gingen ze naar Mallorca! Het heeft met mode te maken. Daarom heb ik bepaalde vergelijkingen waarschijnlijk niet mee en heeft het soms heel lang geduurd voor ik dat begreep. Bepaalde passages, zoals Odysseus‟ontmoeting met Nausikäa neemt u vrij letterlijk over. Ja, dat is ook omdat ik dat zo‟n komische scène vind. En dat zie je bijna niet in het Grieks. Je moet het je kunnen voorstellen, zo‟n man, zielig, vol stof en bladeren. Hij moet er verschrikkelijk hebben uitgezien. Het enige dat er staat is dat zijn huid er slecht uitzag door te lang in het water liggen. Maar die meisjes die hadden zich opgetut, hadden olie meegekregen. Dat staat er natuurlijk niet, maar dat kan je je wel voorstellen. En dat hij daar dan op een sluwe manier aanspreekt omdat zij alleen overblijft, dat vind ik heel komisch. Hij vergelijkt haar met een palmboom. Nou ja, een jonge palmboom heeft natuurlijk iets heel moois, dat tegenlicht. Dus hij ziet die palmboom daar waarschijnlijk staan tegen het licht van die schitterende zee en hij vergelijkt dat ook met een heel speciaal beeld. Hij was toen net weg bij Penelopeia. Hij komt aan op Delos voor dat ie naar de oorlog gaat om de goden gunstig te stellen, ziet die palmboom en denkt aan zijn vrouw. En nu ziet hij zo‟n meisje die ongeveer die leeftijd heeft. Ik denk ook dat Penelope heel jong was en heel mooi. Het stuk met Hefaistos, die bedrogen wordt, was ook heel leuk om aan te werken. Och god toch, zo zielig! Hij is een beetje de tegenpool van Ares. En hij moet het toch altijd afleggen. Daarom vond ik het zo mooi. Dat aan het eind Hermes en Apollon aan elkaar vragen of ze daar niet zouden willen liggen. De ene antwoordt daarop bevestigend ondank het feit dat ze toch nog jaloers zijn op Ares. Ze haten Ares maar ze benijden hem ook, omdat mannen van oorlog houden. Heeft u veel moeten interpreteren en bijschaven bij de uitwerking van de verhoudingen tussen de goden of heeft u het echt zo teruggevonden? Ja, dat heb ik echt alleen maar uit de boeken gehaald, uit de teksten. En uit de beschrijvingen waarvan je altijd moet constateren dat er altijd opinies bestaan over dingen. 146 x. Intertekstualiteit U heeft gebruik gemaakt van anachronismen en verwijzingen naar liedjes en verslaggeving. Deed u dat met de bedoeling het moderne publiek en jongeren aan te spreken? Nee, het zijn echt dingen die ik zelf leuk vind en ik hou daarvan. Met die canon, als ik me iets herinner uit bepaalde tijden, van teksten, dan zal ik ze er proberen in te krijgen. Er is niet veel ruimte voor, één minuut is erg kort voor een heel onderwerp, maar soms lukt het. xi. Spanning Een vraag over de spanningsopbouw; was u daar niet bang dat de passages die het einde onthullen de jonge lezer zouden storen? Bijvoorbeeld in Illios de passages overnemen waarin Zeus het einde al verklapt aan Hera wat hij gaat doen en wat hij zal laten gebeuren. Dat zijn de wetten van het drama. Ik hou van drama. Ik hou van theater schrijven. En het publiek moet weten wat er komt of vermoeden en dan moeten ze zien hoe de hoofdpersoon het redt. Dat is ook een zekere spanning. Ik wil het ook graag weten. Ik heb de neiging om in een detective het einde te lezen en met dat einde in mijn achterhoofd het verhaal verder te lezen en te kijken hoe de schrijver ernaartoe werkt. Dat vind ik nou leuk en zoals ik al zei, je gaat van jezelf uit. Je hebt niks anders dan jezelf, je doet het op je eigen manier. Toen ik het voorlegde aan de jongeren uit de leesgroep was hun eerste reactie negatief over het verklappen van het einde. Zij vinden dat de spanning daardoor vermindert. Uit verder gesprek bleek dat ze spanning ondervonden omdat ze wilden weten hoe het verder beschreven staat. Ze waren nieuwsgierig naar de aanpassingen. Ik ben een herlezer. Ik hou van boeken die me zo diep raken dat ik ze diverse keren wil lezen. Dan ken je het einde ook al. Het einde vergeet je nooit, maar de manier waarop er naartoe gewerkt wordt en de manier waarop het geschreven is, met welke taal dat is het bijzondere. Er zijn genoeg boeken die je maar een keer kan lezen. Ik vind dat je een boek moet kunnen openslaan op een willekeurige bladzijde, zelfs als je niet weet waarover het gaat. Dat stukje kan je boeien en dat vind ik leuk. Zo zou ik willen schrijven. Ik gebruik zo weinig mogelijk namen in mythen. Het publiek is niet opgeleid in Griekse namen. xii. Kennisniveau van de lezer Iemand in de leesgroep gaf ook de opmerking dat er in „fantasy verhalen‟ ook veel namen voorkomen. Jongeren blijken daar geen moeite te hebben. Het is natuurlijk ook jammer dat de echte uitspraak niet bekend is en ze „ZEEUS‟ gaan zeggen in plaats van Zeus. Ik probeer wel altijd een namenlijst te gebruiken en ook daarboven een paar uitspraakregeltjes om het makkelijk te maken. En bijvoorbeeld in de vertaling heb ik, ook 147 om te laten zien dat het echt een drama is, de dialogen beschreven zoals in een toneelstuk. Bijna de helft van de Odyssee is dialoog. Maar hoeveel mensen weten dat bij een toneelstuk een lijst hoort met de figuren die meespelen, met de dramatis personae? Bij de vertaling heb ik toegevoegd waar het verhaal zich afspeelt en wie de spelers zijn. Dit is voor mij ook een verwijzing naar de manier waarop het verhaal werd doorverteld in de vorm van een drama. Ja, de lezers vonden dat een mooie toevoeging. Ja, dat vond ik zelf ook. Ik weet niet hoe ik er op gekomen ben. Waarschijnlijk heeft het te maken met de vele namen die ik niet kon weglaten. De lezer kan dan op voorhand al kijken. xiii. Oorlog en liefde De lezers merkten op dat u de vergelijking maakt tussen oorlog en liefde in Ilios. Hoe sterk vindt u dat terug in de Ilias van Homerus? De hele oorlog begint, in de optiek van Homeros, met de ontrouw van Helena. Je kunt daar nog aan toevoegen dat voor de ontrouw, Helena voor een situatie stond waarin ze geen keuze had. Dus liefde is ook een soort oorlogstoestand. Zelfs bij de goden komt dit ook voor. Op een of andere manier is Afrodite toch ook verkocht aan Hefaistos. En ze wordt verliefd op Ares. En Hefaistos heeft later een andere vrouw waar hij misschien gelukkig mee is, dat weet je niet. Maar hij eist zijn bruidschat terug. Dus hij heeft haar min of meer gekocht. xiv. Een gevarieerd oeuvre U kan voor alle leeftijden schrijven.. Ja, want ik heb ze allemaal gehad, die leeftijden. Er zijn toch veel kinder- of jeugdboekenschrijvers of schrijfsters die zich beperken tot een bepaalde leeftijdscategorie. Ja, maar er zijn natuurlijk ook heel wat schrijvers die veel succes hebben met een bepaalde leeftijd en een bepaalde aanpak en die met wanneer ze andere dingen proberen, weinig succes boeken waardoor je nooit iets van die werken te zien krijgt. Ik schreef niet voor geld. Ik schreef wat ik leuk vond en zelf belangrijk vond, wat mezelf boeit. En dat zijn toch altijd bijna kinderboeken. Behalve de vertaling, dat heeft nu echt veel literaire waarde. Maar het werk werd niet meer gelezen door veel mensen. Dat van mij misschien wel, maar al die vertalingen blijven die „dreun‟ van de hexameter behouden. Ik heb ervoor gezorgd dat die dreun er niet echt meer in zat door de laatste dactylus vaak weg te laten. Dus de helft van de verzen – dat heb ik bijna uitgezocht - is trochee trochee en niet dactylus trochee. Voor mijn eigen „Mythen‟ maak ik daar echter wel weer gebruik van. Daar maakt het niet zoveel uit omdat ik die zinnen kan laten 148 doorlopen. Bij de vertaling moet je je houden aan de lengte van wat er gezegd wordt. Trouwens, die indeling heeft Homeros zelf ook niet toegevoegd. Dat is later gebeurd. De boeken en de hoofdstukken… Ja. Dus de interpunctie is zeker van latere datum en dat is toch ook wel van enig belang. Als u aan een boek begint te schrijven, heeft u dan echt een leeftijdsgroep voor ogen? Voor kinderboeken voor kleine kinderen probeer ik op zoek te gaan naar de meest eenvoudige woorden die er zijn om daarin iets moeilijks te vertellen. Dat is de kunst. Dat lijkt bijna op een wiskundevraagstuk, kort en niet uitgebreid. Zijn uw kleinkinderen ook een grote bron van inspiratie? Mijn kinderen zijn gewoon een bron van puur geluk. Inspiratie komt uit mezelf, uit dingen die ik heb meegemaakt en die ik zelf mooi vond. Ik zal wel proberen om dat aan mijn kinderen te vertellen en hen daar in mee te slepen. Mijn kinderen zijn niet meteen inspiratie maar doen me herinneren aan de dingen die mij zo diep raakten. xv. Snelle dialogen Iemand uit de leesgroep van Ilios was blijven stilstaan bij het moment waarop Apollo de pijlen afschiet op het Griekse kamp, door uw formulering. Dat is in dialoogvorm: Ares vraagt aan Apollo: „Wat doe je?‟Apollo antwooordt: „Ik schiet pijlen af‟. De ander vraagt waarom: „Omdat ze mijn priester hebben beledigd‟. „O, dat is wat anders‟, antwoord de andere. Ja, op die manier kan je heel kort situaties uitleggen. Dialoog zijn snel. Toen ik een jaar of vijftien was, zaten mijn ouders in een amateurtoneelgroep in Texel. Ze kregen hele stapels boekjes met toneelstukken. Ik vond het heerlijk om dat te lezen. Dat ging heel snel. Je had een heel verhaal en boeken waren toen nog heel vaak – en zeker kinderboeken ook – boeken met lange beschrijvingen. Die sloeg ik altijd over. Ik vond het onnodig om te weten hoe iemand er uitzag. Ik wilde weten wat ze deden! En dat is echt drama. Ik vind dat vreemd dat mensen een toneelstuk niet kunnen lezen. Ik vind het geweldig om een stuk van Shakespeare of Oscar Wilde te lezen. Dus hoe meer dialoog in het verhaal, hoe beter het is. xvi. Verantwoordelijkheid De persoon in kwestie begon zich af te vragen of het wel ethisch verantwoord was dat een god zomaar al die mensen mag afschieten. Terwijl hij daar bij de lectuur van Homeros helemaal niet bij was blijven stilstaan door de manier waarop het geformuleerd was. Bij Homeros komt het over alsof het verantwoord is. 149 Hij zal er wel degelijk bij stilgestaan hebben. Hij is beginnen schieten op honden en daarna pas op mensen. Dus hij had al lang kunnen nadenken. Maar ik denk dat de goden bij Homeros arrogante mensen altijd flink afstraften. Het bleek dan toevallig een andere te zijn. Hij trof eigenlijk Agamemnon, het waren zijn mensen. Zijn leger begon uitgedund te raken. Ik denk dat mensen in die hachelijke tijd zo dachten. De goden hadden alle macht. Maar aan de andere kant hadden ze dat weer niet als je bedenkt dat de schikgodinnen tenslotte de lengte van het leven bepalen. De goden moet ook altijd afwegen wat het lot zegt. Ja, Zeus kan ook niet voorkomen dat een zoon van hem sneuvelt. En dan weent hij. Al die verschillende eilanden in Griekenland hebben niet allemaal exact dezelfde taal, dat heb ik wel gemerkt. xvii. Personages Een paar vragen over de personages. In Odyssues ligt de focus meer op Telemachos… Het voordeel is dat hij een jongen is en als je voor kinderen schrijft, kan je hem gebruiken als degene die het allemaal moet verwerken. Dan kun je alles gebruiken rond hem heen. Maar hij is de hoofdpersoon. In de Ilios is het dan Ares, maar dat is dan weer een god. Zo kan ik op een ironische manier schrijven. Dan is die loodzware tragische lading er een beetje uit van die ellendige oorlog, van al die mensen die afgeslacht worden. Wat voor iemand is Achileus voor u? Ik had moeite met Achileus. Daarom is hij niet mijn held. Mijn held is Odysseus. Ik vond Achileus geen boeiende held. En toen heb ik gedacht aan een voetbalwedstrijd want voetbal is oorlog. Dan moet je iemand hebben als Kruiff. In zijn jonge tijd was hij iemand die altijd op een goede plek stond en hij maakte altijd een andere beweging dan de verdediging verwachtte. Zo‟n soort man vind ik Achileus. Of Kruiff een boeiend mens is of niet doet er niet toe. Als speler zie ik hem als iemand met een instinct. Hij hoeft niet te denken, hij doet het gewoon. Hij reageert bliksemsnel op alles wat voorvalt. Terwijl Odysseus heel vaak van tevoren een lijn uitstippelt, die ook vaak heel onverhoeds is voor anderen, maar dat denkt hij uit. Odysseus heeft ook niet de snelheid van Achileus op het moment. De woorden, de gedachten, dat is Odysseus en Achileus is het doen, het bijna intuïtieve weten. Een intuïtie heeft heel veel met het verstand te maken. Mensen denken heel vaak dat het uit het gevoel voortkomt. Het gaat om een ervaring en om bliksemsnel een situatie kunnen inschatten en meteen kunnen handelen. Dat vind ik intuïtie en dat zag ik in Achilleus. 150 En Penelopeia? Penelopeia is aantrekkelijk omdat ze slim is. Odusseus en zij zijn aan elkaar gewaagd. Daarom viel hij ook voor haar. Penelope is de waardige echtgenote van Odyssues. Wat hij beschrijft aan Nausika is zijn eigen huwelijk, vind ik. Als hij dat meisje daar zo kaarsrecht ziet ondanks alle gevaar, hij denk echt aan zijn eigen vrouw. Sommigen lezers hadden het moeilijk met de aloverheersendheid van de goden. Maar dat zijn dingen die ik niet zelf bedacht heb. Dat zijn dingen die vastliggen. Je moet je proberen voor te stellen in wat voor een tijd die mensen leefden. Ze wisten bijna niks. Alles was bedreigend. Er waren tsunamis, dat deed Posseidon. Ze hadden droogtes, verschrikkelijke ziektes. Ze wisten niet dat als water vervuild was dat je daaraan dood kon gaan. Dat waren allemaal vreemde dingen die ze toeschreven aan de goden. Dat is nu ook zo. Mensen die in een god geloven, kunnen ook in opstand komen. Ze stellen zich vragen over hoe een god, die liefde is, een geliefde ziek kan maken, waarom is zoveel oorlog is, enz. Ik vind dat de Grieken een vrij blijmoedig wereldbeeld hebben. Zolang ze leven proberen zij te genieten van het leven. Ze zijn nog steeds zo. xviii. De gelaagdheid van de Homerische epen Uit het onderzoek kwam naar voor dat de lezers veel dingen uit uw boek konden halen die ze niet uit Homeros konden halen. Dat duidt er op dat de lectuur aangepast is aan hun niveau en hun inzicht biedt in een aantal essentiële elementen van de Homerische epen, die hen bij lectuur van het origineel niet waren opgevallen. Ja, die dingen komen ook bij je op als je zo lang bezig bent met woorden waar tien, twaalf, twintig verklaringen voor zijn. Neem nu bijv. de „uilogige athena‟. Dat heb ik altijd een vreselijk woord gevonden van klank en van beeld. Maar als je het woord opzoekt, staat er: „groen, glanzend, schitterend…kleur van de zee‟. Door die woorden te bekijken ben ik gekomen op zeegroen. Omdat dat ook iets van dreiging kan hebben maar ook heel licht en stralend is, dus opvallend. In de Griekse zee heb je dat hele vreemde groen vooraan en een paarsere kleur achteraan, terwijl het helemaal vooraan heel fel wit kan zijn, alsof het geen bestaande kleur is. Bijna niet te beschrijven… U houdt ook van de zee… Ja, ik ben aan zee geboren. Ik kon over de dijk heen elke ochtend als ik wakker werd de zee zien. Wij woonden aan de Waddenzee. En toen was de dijk nog niet zo hoog als nu en kon je vanuit de bovenste kamers van het huis over de dijk heen kijken. Nu niet meer. 151 Is dat ook iets wat u aanspreekt in de Griekse cultuur dat ze veel met de zee verwant is? Ja, de cadans van die hexameters doet me ook altijd een beetje denken aan dat bewegen en dat geluid van zee. Zeker tegen het basalt. Wij woonden aan de dijk. Op het strand is dat heel anders. Dat ruist veel langer door. Maar tegen steen en basalt of rotsen krijg je veel meer dat achter elkaar doorgaan. Ik vond het heel leuk om de Mythen in die hexameter te schrijven, al merk je het bijna niet. Ik zal niet zeggen dat het een klassiek Grieks hexameter is. Het is gewoon lang kort, zonder aandacht voor accenten. En het werd ook gezongen. De mensen luisteren ganse avonden naar een verteller. Ja, ik heb nog een documentaire gezien over heldendichters. In bepaalde gebieden in Turkije zijn er nog altijd zangers. Daarbij zitten ze soms dagen na elkaar bij elkaar in een theehuis waarbij zo‟n man op een vrij eentonige manier dat aan een student voordraagt. De keuze voor zang maakt ook dat je langer kan vertellen. Van praten wordt je snelle moe. Zingen gaat veel makkelijker. Ik denk dat het daardoor komt dat ik zo lang nagedacht heb over de vertaling van de zinnen. Bijvoorbeeld, ik heb net zoalng gezocht tot ik een woordenboek uit 1836 een vertaling van het woord „statmos‟ vond als zuil i.p.v. deurpost. Heeft u voor uw vertaling commentaren of andere bronnen geraadpleegd? Nee. Ik moet het me kunnen voorstellen. Homeros is een beeldende schrijver. Je krijgt beelden. Hij vertelt heel plastisch. Er is een plek waar ik niet begreep wat er aan de hand was. Ik heb toen commentaren gelezen en ik vond ze allesbehalve. Het ging over het moment waarop de dood van Cassandra in de onderwereld beschreven wordt door Agamemnon. Hij ligt zelf dood te gaan en Cassandra buigt zich over hem heen en wordt zelf doodgemaakt dor zijn vrouw, Clytamnestra. De dingen die er staan over zijn handelingen kloppen niet. Hij probeert zijn hand op te steken naar het zwaard, waarschijnlijk om Cassandra te redden, maar daar staat dan dat hij zijn hand op de grond slaat om de god van de onderwereld te alarmeren. Het heeft zo lang geduurd eer ik dat doorhad. Ik heb mijn lerares Latijn gevraagd die zinnen letterlijk te vertalen. Aangezien ik daarmee nog geen antwoord had op mijn vraag, ben ik blijven zoeken tot ik het zelf meende gevonden te hebben. Ik kon geen genoegen nemen met hetgeen ik aangereikt kreeg. Dus sommige dingen hebben me wel heel wat tijd gekost. 152 Bibliografie i. Imme Dros Dros, I., Griekse mythen, Amsterdam, 2006 (tweede druk) Dros, I., Homeros Odysseia. De reizen van Odysseus vertaald door Imme Dros, Amsterdam, 2006 (negentiende druk) Dros, I., Ilios en Odysseus Amsterdam, 2005 (vijfde druk) Dros, I., De reizen van de slimme man, Amsterdam, 2000 (vierde druk) ii. Narratologie algemeen Bal, M., De theorie van vertellen en verhalen: inleiding in de narratologie, Muiderberg, 1990 (vijfde druk) Borghart, P., In het spoor van Emile Zola. De narratologische code(s) van het Europese naturalisme, Gent, 2007 Genette, G., Figures III, Paris, 1972. Genette, G., Nouveau discours du récit, Paris, 1983. Herman, L., Vervaeck, B., Vertelduivels: handboek verhaalanalyse, Brussel, 2005 (derde druk) Onega S., García Landa J.A., Narratology: An introduction, London/ New York, 1996 153 Van Heusden, B., Jongeneel, E., Algemene literatuurwetenschap. Een theoretische inleiding, Utrecht, 1993 iii. Homeros Cancik, H., Schneider, H., Der neue Pauly, Enzyklopädie der Antike, Stuttgart- Weimar, 1996-2003 De Jong, I., A Narratological Commentary on the Odyssey, Cambridge, 2001 De Jong, I., Vetellers met een lijf. Een sondering van de geschiedenis van het Klassiek Griekse verhaal, Amsterdam, 1999 De Jong, I., Homer and Narratology, in: Morris, Powell, A New Companion to Homer, Leiden, 1997 De Jong, I., In betovering gevangen: Aspecten van Homeros’ vertelkunst, Amsterdam, 1992. De Jong, I., Narrators and focalisers: The presentation of the story in the Iliad Amsterdam, 1987 De Ley H., Demoen K., Inleidende notities bij de lectuur van Homeros, Gedrukt als syllabus bij het vak Griekse Letterkunde III (UGent), 2005 (herzien) Grimal, P., Dictionnaire de la mythologie grecque et romaine, Paris, 1990 (tiende druk) Heubeck, A., West, S., Hainsworth, J.B., A Commentary on Homer’s Odyssey. Volume 1: Introduction and books I -VIII Oxford, 1988 Henderson, J. (ed.), Homer, Odyssey I: books 1- 12 London/Cambridge, Mass., 1995 (tweede editie) Henderson, J., (ed.), Homer, Odyssey II: books 13- 24 London/Cambridge, Mass., 1995 (tweede editie) 154 Henderson, J. (ed.), Homer, Iliad I: books 1- 12, London/Cambridge, Mass., 1999 (tweede editie) Heubeck, A., Hoekstra, A., A commentary on Homer’s Odyssey. Volume 2: Books IX-XVI Oxford, 1989 Janko R., Kirk, G. S., The Iliad: a commentary. Volume 4, books 13-16 Cambridge, 1992 Kirk, G. S., The Iliad: a commentary. Volume 1, books 1-4 Cambridge, 1985 Kirk, G. S., The Iliad: a commentary. Volume 2, books 5-8 Cambridge, 1990 Latacz, J., Homeros: de eerste dichter van het Avondland, Nijmegen, 1991 Liddell, H.G., Scott, R., A Greek- English Lexicon: A New Edition by Jones S.H. with the assistance of McKenzie R., Oxford, 1925-1940 Monro, D.B., Allen, T.W. (ed.), Homeri opera: Tomus II: Iliadis Libros XIII-XXIV continens, Oxford, 1920 (derde editie) Nünlist, R., de Jong, I., Homerische Poetik in Stichwörtern, in: Latacz (ed.), Homeros Ilias. Prolegomena, München, 2000 Schwartz, M. A., Homerus Ilias, Amsterdam/ Antwerpen, 1998 (zevende druk) iv. Jeugdliteratuur en receptieonderzoek Ghesquiere, R., Het verschijnsel Jeugdliteratuur, Leuven/ Amersfoort, 2000 (zevende druk) Morgan, L.D., The Focus Group Guidebook. Focus Group Kit 1, Thousand Oaks/ London/ New Delhi, 1998 155 Thacker, D.C., Webb, J., Introducing Children’s Literature: From Romanticism to Postmodernism, London/ New York, 2002 Van Gorp, H., Ghesquière, R., Segers, R.T., Receptieonderzoek: mogelijkheden en grenzen, Leuven, 1981 v. Websites www.queridokind.nl www.bibliotheek.gent.be www.dbnl.org 156 Bijlagen Focusgroep 1: Ilios ILIOS 2 FRAGMENT 2.1 1. Wat vind je van het taalgebruik 2. W: vlot, iets te vlot vind ik, kinderlijk vlot 3. F: weinig variatie in zinsbouw 4. S: Het is een gemakkelijke zinsbouw, het is wel zééér vlot waardoor het gemakkelijk leest, waardoor het leuk leest, maar dat is een ander aspect. 5. A: Ik vind dat wel goed, eigenlijk. Het is een verhaal waar je iets mee bijleert, maar je kan het als een gewoon boek doorlezen. 6. O: Ik vind wel dat dat alledaags, soms plat taalgebruik soms afdoet aan de schoonheid. 7. Nog iemand die dat vindt? 8. PJ: Ja, het zijn soms te eenvoudige woordjes, ze probeert soms te vlot te schrijven. Dat komt wel over voor een jong publiek, maar als je er wat dieper op ingaat, zie je niet direct moeilijke woorden. Het is heel vlot en dus zal het ook makkelijk lezen. 9. A: Het is ook de bedoeling dat het makkelijk te lezen is. 10. S: Ja, het is geschreven voor een publiek van 13 jaar. 11. F: Ik denk niet dat je het kan lezen vanuit de doelgroep, als wij het lezen, oordelen we vanuit ons standpunt. 12. S: Ja, maar het is geschreven vanuit het opzicht “Dit boek zal gepubliceerd worden voor 13-jarigen, dus zal ik het wat gemakkelijk houden zodat het gemakkelijk leest” 157 13. O: Het is niet enkel zo dat het gemakkelijk geschreven is, maar ook de woordenschat. Soms zijn het platte woorden die de schoonheid van het verhaal wegnemen. Je hebt een sfeer voor je en dat lijkt allemaal niet echt. Als daar dan alledaagse woorden in komen… 14. PJ: Ik had het soms ook moeilijk om de sfeer op te roepen. FRAGMENT 2.2 1. Herken je Homerische taal- en stijlelementen die terugkomen? 2. F: Ik denk dat het epitheta heet, zo een vast adjectief bij een woord, dat heb ik herkend. Bijvoorbeeld „rozenvingerige Eoos‟ Ik zou dit net niet gedaan hebben in een bewerking voor een hedendaags publiek. 3. Een stijlelement dat ik hier niet in vind, is de homerische vergelijking 4. Geen enkele keer? 5. PJ: Nee, ik heb het niet gevonden. Ik heb er een beetje op proberen letten. 6. Jammer? 7. PJ; Ik vind het iets eigen aan de Ilias dat er wel in zou mogen, misschien wat vergemakkelijkt. 8. O: Niet alleen het verhaal, ook het taalgebruik in de Ilias is groots. 9. F: Als je voor kinderen schrijft, moet je wat weglaten. De ene vergelijking na de andere is te zwaar. 10. E: De vergelijkingen geven een epische stijl. Dat maakt het wat belangrijker. Hier is dat niet zo, hier is het gewoon een verhaaltje. 11. O: Dat is ook zo bij sprookjes, daar is ook specifiek taalgebruik. 12. Vind je dat haar taalgebruik zo gewoon is? 13. O: Op sommige momenten wel, bijvoorbeeld bij de goden. 14. PJ: Ik heb ook het gevoel dat het taalgebruik wat afdoet aan het godenbeeld. Ik zie de Griekse goden als statisch, machtig en hier lijken ze echt een bende kleine kinderen met een overrijpe puber aan het hoofd. 15. S: Het is een bende ruziemakers 16. PJ: Hier hebben ze echt geen waardigheid meer. 17. W: sommigen zeggen ook dat dat zo gebeurd is in Homeros zelf ook, dus ja 158 FRAGMENT 2.3 1. Woordspelingen? 2. S: Ze waren misschien te goed verstopt, zeker voor 13-jarigen. Als wij er zelfs maar één of twee kunnen uithalen… dan kunnen 13-jarigen dat er zeker niet uithalen. Dan snap ik niet wat ze er in doen. Het is misschien leuk voor haar om dat te schrijven, maar als de lezers dat toch niet snappen… 3. W: Het is een beetje moeiteverspilling 4. O: Onbewust bepaalt dat misschien toch de manier waarop je je het verhaal inbeeldt. 5. W: Als je het toch niet snapt, als de lezers het niet hebben… 6. Herinnert zich niemand nog een voorbeeld? Vorige week noemde al iemand „Hera met haar koeien van ogen‟ 7. PJ: Ja die viel mij het meest op 8. Zijn er nog woordspelingen opgevallen? 9. E: Achilleus kon met behulp van zijn snelle voeten ontkomen. 10. Herinner je je nog epitheta die ze gebruikt? 11. F: De rozenvingerige Eoos heb ik wel tien keer gelezen 12. S: Troje, stad van de paarden 13. W: Ja, dat heb ik veel te vaak gelezen 14. S: Misschien is dat wel de bedoeling om dat in te prenten 15. W: één keer volstaat wel, zeker als het een jeugdboek is 16. E: ze zijn toch niet zo jong dat ze dat na een paar keer niet doorhebben 17. Bij Homeros wordt dat toch ook steeds herhaald? 18. F: Bij Homeros was dat mondelinge overlevering, vandaag past dat niet meer. 19. Ze mogen er dus uit voor jullie? 20. Ik lees een stukje uit het begin: “Pas toen de vlakte tussen de stad en de zee een akker voor dode helden was geworden begonnen er dichters te zingen over het brede Ilios, het winderige Ilios, het heilige Ilios, het rijke Ilios, stad van de mooie paarden.” Vind je dat dan allemaal overbodig? 21. S: Maar dat schept toch een sfeer. 159 22. anderen: Ja 23. Roept ze dan daar niet de sfeer van het epos op? 24. E: Ja, maar dat is wel een beetje kort. 25. W: Het is nog al vluchtig FRAGMENT 2.4 1. O: Ik vond ze zeker niet storend, ze zijn alleen wat vaag. Als je er naar wil kijken, kijk je ernaar en anders niet. 2. PJ: Juist doordat ze wat vaag zijn en een illusie geven van wat er gebeurt, zijn ze op zichzelf niet slecht. 3. O: Ze zijn overbodig 4. A: Ik denk wel, als ze jonger zijn, dat dat het boek nog vlotter maakt. 5. W: Ze zijn lelijk 6. S: Als ik de kaart ook als illustratie mag beschouwen, dan is dat gewoon heel handig. Dat kaartje vond ik zeer dankbaar. Ik heb het boek al gelezen drie jaar geleden en ik vond dat toen ook zeer handig. Maar de prentjes vond ik eigenlijk, als ze als aanvulling zijn bedoeld, nogal duister. Als ze als aanvulling zijn bedoeld, moeten ze meer uitgewerkt zijn. Misschien is het ook de bedoeling de fantasie te prikkelen. Daarvoor zijn ze beter. 7. W: Bij sommige prenten wist ik echt niet wat ik er moest uithalen. Een mooie zwarte vlek, maar ja… FRAGMENT 2.5 1. Nog een opmerking of vraag over de taal? 2. PJ: Het taalgebruik mocht uiteindelijk toch iets epischer. Behalve in het begin en op het einde, daar heeft het iets meer van de allure die ik vind dat het zou moeten hebben. De cursieve inleiding is mooi. FRAGMENT 2.6 1. Wie is voor u het hoofdpersonage? 2. Algemeen: Ares 160 3. F: Nee. Ares vertelt het helemaal, maar hij vertelt precies of hij uit zichzelf is getreden en het is geen enkel persoonlijk iets dat hij vertelt. 4. (protestgeluiden) 5. W: Hij vertelt toch over Afrodite. 6. F: Op het einde vertelt hij gewoon veel te lang aan een stuk door, zonder commentaar te geven. 7. PJ: Hij kijkt misschien vanuit zichzelf, maar hij kijkt vooral naar zichzelf. 8. A: Hij vertelt wel over zichzelf, maar daarnaast vertelt hij ook veel over de anderen, vind ik. 9. E: Je weet toch meer over Ares in dit geval dan over Achilleus of over Hektor. 10. A: Ik heb daar niet het gevoel bij dat Ares de belangrijkste persoon is. 11. PJ: Ik heb niet het gevoel dat Achilles of Agamemnon of wie dan ook meer het hoofdpersonage is dan Ares. 12. E: Van Odysseus weet je al helemaal niks. 13. F: Van Ares weet je toch ook niet zoveel. 14. S: Hij is toch het personage waarover het meest gezegd wordt. 15. F: Kom, wat weet je nu meer over Ares? 16. S: Zijn familiale omstandigheden, liefdesrelatie. 17. PJ: Hoe hij staat tegenover de goden. 18. Voor u Freek is het karakter van Ares niet genoeg uitgewerkt? 19. F: Nu ga ik gemeen zijn, maar ik had niet het gevoel dat veel personages waren uitgewerkt. Achilles ging gaan wenen omdat hij droevig was, punt, meer diepgang zit er ook niet in. Een mens heeft tegenstrijdigheden, moeilijkheden,… 20. Voor iedereen? 21. S: Het is wel een boek voor 13 jaar. 22. Was dat voor u ook zo, Anneke dat er te weinig diepgang in de karakters zat? 23. A: Ja 24. W: Psychologische diepgang vond ik, net zoals Freek, niet terug. De personages werden eenzijdig belicht. 25. F: Ofwel doe je het helemaal niet en bekijk je het objectief. 161 26. PJ: Als ze iets probeert te beschrijven of verdriet probeert te beschrijven, denk ik dat je op een bepaald moment nog het best met Thetis kan meeleven. Of bij Ifigeneia ook. Maar ik had ook niet het gevoel dat het echt pathetisch was. 27. Pathetisch als iets positiefs, bedoel je? 28. PJ: Ja. 29. Heeft iedereen Ares opgeschreven. 30. iedereen behalve Freek: Ja 31. F: Ik heb geschreven dat er geen is. Ares is wel de verteller. 32. PJ: Ik zie toch echt Ares als het hoofdpersonage. Het komt allemaal vanuit hem, de actie die beschreven wordt gaat allemaal van Ares uit. Hij is erbij wanneer het wapen gesmeed wordt, hij is erbij bij de oorlog, hij is erbij bij de godenvergadering. Ook bij de verslagen van Hermes, komt hij erin voor. Het draait allemaal rond Ares, ook als verteller, maar ook als hoofdpersonage. 33. Freek zegt dat hij er overal boven staat. Is iedereen daar mee akkoord? 34. Anderen: nee 35. Eva: Als hij een steen tegen zich krijgt 36. W: Als Zeus zegt dat hij iets niet mag doen. Zeus staat boven hem. 37. F: Hij treedt uit zichzelf, hij heeft geen karakter wil ik zeggen. 38. Is dat doorheen het hele boek zo? 39. F: Ik vind dat wel. 40. PJ: Op het moment dat hij inzit met zijn dochter, lijkt hij mij toch ook niet overal boven te staan, maar wel ertussen te staan, als vader, in plaats van iemand die erboven staat. FRAGMENT 2.7 1. Had je speciaal sympathie of geen sympathie voor bepaalde personages? 2. M: Achilleus. 3. O: Ares zijn dochter. 4. W: Dat vond ik zo‟n mooie scène 5. Welke? 162 6. W: Wanneer op een gegeven moment Achilleus met die Amazone vecht, de dochter van Ares en dat ze het wel wisten en dan toch sterft ze. 7. O: Ja, dat vond ik ook wel mooi. 8. Vonden de anderen Achilleus positief, negatief of tussen de twee? 9. PJ: Over het algemeen positief, maar soms kwam hij te hautain over. Zeker als hij niet meer mee wil doen. 10. S: Zou je niet zelf zo reageren? 11. PJ: Bah ja, maar ik vind, op dat moment lijkt hij mij een beetje te hautain. 12. Nog personages? 13. O: De dochter van Ares. 14. Penthesileia. 15. W: Odysseus, gewoon omdat hij wel slim is. 16. Wekt dat bewondering op? 17. W: Ik vind van wel. Altijd in actie, altijd een uitweg. 18. Komt hij er positief uit? 19. PJ: Ik vind van niet. Op sommige momenten denk je toch gewoon van hem “Hij is daar weer met de oplossing, hij is de betweter.” 20. E: Ik had voor niemand echt sympathie, maar ook geen antipathie. Als ik het al heb, haal ik het meer uit het echte boek, uit de film,… 21. PJ: Het hing ook wat af van de passage, dingen die ik wel jammer vond. Het was schommelend. 22. Nog een personage? 23. M: Aias, die zich altijd maar blijft inzetten voor de Grieken, die ook als de Trojanen al in het kamp zijn, niet gaat vluchten. 24. En als hij zelfmoord pleegt, kan je hem daar begrijpen? 25. M: Ik vind dat zijn reactie wel wat overdreven was, maar hij heeft wel gelijk, omdat hij een grotere held is dan Odysseus. 26. PJ: Ik had antipathie voor die boogschutter die vanachter het schild van Aias streed. 27. E: Kleine Aias. 28. PJ: Dat komt laf over. 163 FRAGMENT 2.8 1. PJ: Ik vond dat de helden minder heldhaftig overkwamen dan in de Ilias. Ook de grote acties die ze ondernomen hebben, die worden geminimaliseerd. Op een bepaald moment in de strijd zijn de grootste helden allemaal gewond en moeten terugkeren en in de Ilias zelf zijn daar bladzijden beschrijving van, waarin je weet wat de held voelt en ziet. Hier wordt Odysseus gewond en gaat gewoon terug. De heldendaden komen er ook veel minder in voor. Ook op het einde bij Hektor, als hij angst heeft voor Achilleus en begint rond te lopen. Ik vind dat hij veel banger lijkt in Ilios van Imme Dros dan in de Ilias zelf. 2. Zijn er nog die die indruk hadden? 3. O: Ja FRAGMENT 2.9 1. Heeft dat implicaties dat de verteller een personage is? 2. PJ: Hier komt hij echt overal opdraven. In de Ilias slechts af en toe in oorlogscènes. Hier geeft hij commentaar en komt veel meer tussen beide. 3. Vind je dit positief aan het boek dat er een personage vertelt waar je meer over weet of verkies je een hij-verteller die er boven staat en vertelt wat hij ziet? 4. PJ: Ik denk dat oudere mensen en mensen van onze leeftijd er niets op tegen hebben om droog die hij- verteller te lezen, maar als jongere lezer, dat het veel aangenamer is en veel leuker en veel vlotter om vanuit het standpunt van een personage te lezen. 5. A: Je kan je meer inleven in het verhaal. 6. F: Een ik-verteller lijkt me wel leuk, maar je moet er wel voor zorgen dat hij ook echt een personage is en niet zo onafhankelijk. 7. S: Ik denk dat het moeilijk zo te schrijven is vanuit de ik-persoon. Je kan toch moeilijk alwetend zijn en toch… 8. F: Ja, maar dat hoeft toch niet. Ik zou hem net niet alwetend maken, wel dat hij echt deelneemt aan de oorlog. 9. PJ: Ja maar Freek, als je dat wil, dan zou je al iemand anders dan Ares moeten nemen. 10. E: Als je dan geen Grieks personage neemt, kan je alleen maar naar het Trojaanse kamp kijken. 164 FRAGMENT 2.10 1. O: Agamemnon is hier (Homeros) brutaal en eigenzuchtig. Iedereen wil de losprijs aanvaarden, maar hij wil het voor zichzelf houden en trekt zich niks aan van zijn volk. In vergelijking met Imme Dros, is het … die vertelt tegen. Hij vertelt zelf wat gebeurt is en daar is het dialoog en hier zijn het alleen de legerleiders waartegen hij zich verzet, hier verzet Agamemnon zich tegen iedereen. 2. Vind je dat zijn karakter er ongeveer hetzelfde uitkomt? 3. O: Ja, ongeveer hetzelfde. FRAGMENT 2.11 1. M: Achilleus komt hier op voor zijn rechten en hij berispt Agamemnon die eigenlijk alle rijkdom vergaart door niets te doen en die slechte bevelen geeft. De klemtoon legt hij vooral op het feit dat hij de Trojaanse soldaten geen kwaad wil doen. Bij Ilios ligt de klemtoon meer op de eigen soldaten van de Grieken die totaal worden afgeslacht door zijn slechte bevelen. FRAGMENT 2.12 1. E: Het is wel duidelijk dat ze in beide gevallen een beetje wispelturig is, ze is eerst in mega verliefdheid meegegaan met Paris, maar van zodra hij iets doet dat haar niet aanstaat, zegt ze “waart ge maar dood.” Bij Homeros is dat nog iets minder want ze zegt “stop ermee, want ge gaat gedood worden en ik hoop van niet.” Bij Imme Dros is het duidelijk dat hij dood moet. Ik vind dat bij Imme Dros een klein beetje overdreven. Ik vind dat ze echt overkomt als een naïeve kleuter, als een kind dat haar snoepje niet krijgt. Bij Homeros komt niet even sterk over dat ze hem dood wil. Ze komt hier zeer wispelturig over. 2. PJ: Bij Homeros wil ze liever Paris behoeden dan de strijd, bij Dros is ze meer bezorgd om niet af te gaan, ze had liever gehad dat hij voor de eer ging vechten, dan dat hij ging vechten en behouden bleef. 165 ILIOS 3 FRAGMENT 3.1 1. Wat zijn de grote thema‟s van de Ilias? 2. A: oorlog 3. Nog? 4. PJ: haatgevoelens, tussen de Grieken onderling en tegenover de Trojanen 5. M: noodlot 6. Dat zit er zeker ook in 7. O: afkomst, de mensen worden bepaald door hun afkomst en ook de goden 8. PJ: eergevoel, ook met die afkomst erbij, dat grote heldendaden zo opgehemeld worden. 9. F: Ik vond dat Achilleus worstelde met zichzelf, hij wist dat hij ging sterven. 10. O: Ik vond dat er ook wel inzat dat verschillende steden en culturen samentroepen. 11. PJ: Een gevoel van statigheid, bij de goden, hiërarchie. 12. Dezelfde vraag voor het boek van Imme Dros. 13. A: Conflict met zichzelf. 14. PJ: Ik denk dat daar vooral het conflict van Helena naar voor komt. 15. Nog zaken bij Imme Dros? 16. F: een kapstok naar andere mythologische verhalen. 17. O: het gaat over de Ilias zelf 18. Eerder een nabeschouwing? 19. O: Je ziet dat het op een ander moment geschreven is. 20. PJ: Het lijken soms twee liefdesverhalen, om Ares en Afrodite en Helena en Paris. De oorlog is meer de setting waar het liefdesverhaal zich in afspeelt. 21. Nog zaken? 22. E: Ares‟ strijd met zichzelf, hij heeft gewoon zelfmedelijden. 166 FRAGMENT 3.2 1. Ik las bij Wouter het gaat over de nutteloosheid van de oorlog. Het verschil bij Homeros was voor u dat in vraag wordt gesteld of het dat allemaal wel waard was. 2. W: Ja, nu herinner ik het me weer. Ik vond dat de vraag werd opgeroepen of het dat allemaal wel waard is. 3. A: Bij Homeros is het theatraler 4. PJ: Ik vind ook een verschil in statigheid. 5. Dus de nutteloosheid van oorlog kwam voor u meer naar voor bij Imme Dros? 6. W: ja 7. Anneke jij schreef dat het verhaal vooral gaat over de twist tussen mensen en dat het niet zozeer uitmaakt, vriend of vijand. 8. A: Soms als ze aan het vechten zijn en de ene strijdt tegen de andere, dan wist ik vaak echt niet meer, wie is er nu Trojaan of niet. Ze vechten gewoon allemaal tegen elkaar. 9. Is er een verschil, of heb je dat bij allebei? 10. A: Misschien een beetje meer bij Homeros, maar bij Imme Dros wist ook vaak niet goed Griek of Trojaan, gewoon mensen die oorlog voeren. 11. Je schreef dat het niet zomaar een strijd tussen Grieken en Trojanen is, maar ook een verhaal over listen en liefde. Bedoelde je daar voornamelijk Imme Dros of Homeros? 12. A: Moeilijke vraag, ik denk dat ik liefde vooral bij Imme Dros bedoelde, omdat ik niet echt het gevoel had dat liefde voorkwam in de Ilias. Ik had dat veel meer bij Imme Dros. 13. PJ: Ik denk qua verschillende volkeren die vechten, dat dat meer bij Homeros is. 14. Pieter – Jan schreef dat het gaat over de wispelturigheid van de goden. Vond je dat bij Imme Dros voornamelijk of bij Homeros? 15. PJ: Bij beiden, ze gaan met mensen om als “nu gaan we dat eens in hun oor fluisteren, de volgende keer iets anders.” Ze veranderen constant van gedacht, bij zowel Homeros als Dros. 16. Vindt iemand daar wel een verschil Homeros-Dros 17. Bij Imme Dros is het wel zo dat Ares meer komt zagen bij Zeus voor verschillende dingen. 18. Ik las een paar keer dat de goden bij Imme Dros veel aloverheersender voorgesteld worden. 167 19. E: Ik vond juist van niet. Bij haar is het zo dat de goden niet opkunnen tegen het lot, bij Homeros is het meer zo dat de goden het lot bepalen. 20. PJ: Bij Imme Dros is het ook zo dat de goden denken we kunnen er toch niets aan veranderen, we kunnen wel proberen, Ares kan wel proberen zijn dochter te beschermen, maar uiteindelijk kan hij er toch niets tegen doen. Dus is dat ook niet aloverheersend. FRAGMENT 3.3 1. O: Hij was brutaal tegen alle anderen, wil alles voor zichzelf, hij houdt alleen rekening met zichzelf. Hij schat zich ook hoger. 2. Hij is de leider en misdraagt zich en dat heeft gevolgen voor de gewone soldaat. 3. O: Ja, de soldaten moeten maar lijden, als hij maar zijn zin heeft. Hij wordt zo aanvaard door de soldaten vanuit zijn positie 4. Inderdaad. Hoe zou je zijn karakter nog omschrijven? 5. O: Hij is eigenzuchtig, heeft een hoge dunk van zichzelf, is impulsief, wordt snel boos, heeft het gevoel dat hij alles weet, maar uiteindelijk… 6. Zeer goed gezien. Hij misschat inderdaad vaak de situatie. 7. Wat vind je van de manier waarop Imme Dros zijn karakter heeft getekend? 8. O: Bij Dros is hij meer een kindje, maar het komt tamelijk goed overeen. FRAGMENT 3.4 1. M: Hij komt op voor zijn rechten en die van zijn soldaten tegenover Agamemnon. Hij vindt dat zij de echte totstandbrengers zijn van al die rijkdom. 2. Wat is er belangrijk voor Achilleus? 3. Hij zit in met zijn medesoldaten, hij is emotioneel en als er iets misgaat werkt hij dat meestal uit met wraak en agressie. 4. Ik heb ook een ander citaat gekozen op p. 144. Omdat dan Patroklos sterft en hij is eerst radeloos, weet niet wat te doen en uiteindelijk komt hij tot de conclusie zich te wreken. 5. Ik koos Patroklos als ander personage, omdat hij zijn beste vriend is en Agamemnon omdat beide karakters echt botsen. 168 FRAGMENT 3.5 1. A: Ik stel mij Zeus voor als de vader van Ariël, van de kleine zeemeermin, zonder staart natuurlijk, in een wit gewaad en op wolkjes. Ook met die fruitmand ernaast en de vrouwen rond zich. Ik heb een citaat dat zijn karakter illustreert: ”Zeus hing voor één keer aan mijn lippen toen ik vertelde over de toestand in Ilios.” dat heeft Ares gezegd. “Voor één keer” dat wil zeggen dat hij eigenlijk nooit naar Ares luistert, dat hij echt wel boven hem staat en de grote god is, maar langs de andere kant komt hij eruit als een klein kind dat naar een verhaaltje aan het luisteren is. Hij is de grote ster en belangrijk, maar eigenlijk is hij toch nog een beetje kinderachtig. 2. Groot verschil met Homeros? 3. A: Ik vind van wel, hij komt ook veel meer aan bod en komt er kinderachtiger uit. Bij Homeros is het meer dat typische beeld van een godheid. 4. A: Andere personages; Hera, fragment met Hera waar ze eerst ruzie hebben en dat Zeus Hera verleid en dan krijgt Hera toch haar zin. Dus dat is eigenlijk altijd hetzelfde dat ze altijd ruzie maken, maar Hera kan gedaan krijgen wat ze wil. Ares: Maakt duidelijk dat hij een gewone god is en dat Zeus veel hoger staat. FRAGMENT 3.6 1. PJ: Hij komt klagen bij Zeus omdat zijn zus iets gedaan heeft dat hij niet leuk vindt. Hij komt echt over als een kwaad klein jongetje dat wil dat zijn papa tegen zijn zus gaat zeggen dat ze dat niet mag doen en dat hij dat mag doen. 2. Je hebt het over Homeros? 3. PJ: Ja, maar bij Imme Dros komt het ook zo over, want hij huilt en komt tegen zijn knie zitten en zegt wat Athene allemaal heeft gedaan, “ze heeft Diomedes tegen mij opgehitst, hij heeft mij gestoten en ik heb pijn.” Het komt eigenlijk bij alletwee vrij „ongods‟ over. Vanuit andere verhalen krijg je meestal een idee van Ares als de grote, stoere god. Maar eigenlijk komt hij over als 4. W: een klein ventje 5. PJ: Nee, nog altijd grof gebouwd, maar wel een met een klein hartje. 169 6. PJ: Als andere personages had ik Agamemnon, omdat ik vond, hij mag misschien wel dictatoriaal overkomen, maar hij slaagt er toch in gedurende die tien jaar die immens grote legers bij elkaar te houden en daar te houden en toch Troje in te nemen. Misschien wel met behulp van anderen, maar hij doet het toch… 7. PJ: Dan had ik nog kleine Aias, degene die altijd vanachter het schild van grote Aias werkt omdat hij eigenlijk een klein sluw ventje is. Ik vond dat wel leuk dat hij ook een kans krijgt. Mag ik de afbeelding tonen? Ik weet dat het er een beetje fantasy-achtig uitziet 8. St: dat vind ik dus echt raar, eerst breek je hem af… 9. PJ: Maar ja, ik vind dat hij zo overkomt. De afbeelding is, hoe je hem je zelf zou voorstellen: Hij is nog altijd die stoere bink, maar hij heeft een klein hartje en hij komt wenen als ze hem pijn doen. 10. Wat vond je van Imme Dros haar karaktertekening? 11. Dat het veel erger nog was, dat hij al bijna niet meer als de stoere jongen overkwam, maar dat hij echt met een klein hartje overkwam en bij het minste… en ook geen aandacht krijgt van zijn vader, aandacht gaat zoeken, nog geen aandacht krijgt en al blij is als hij eens tegen zijn knie mag zitten en klein schouderklopje krijgt. FRAGMENT 3.7 1. W: Ik heb dit prentje gekozen omdat ik denk dat Hera het typische soort fotomodel is, die aantrekt, ook wel een beetje schoon is, maar niet echt. Een beetje scherp in haar gezicht, die vooral goed weet hoe ze dingen kan krijgen door mensen te manipuleren. Ze is koel en ze heeft altijd haar doel voor ogen. Ze deinst er niet voor terug om haar charmes te gebruiken. 2. Dat kwam ook voor in het stukje tekst dat je kreeg. Dat ze Zeus verleidt. 3. W: Ja, en ik koos ook het stukje dat ze gaat bij Afrodite om die gordel te gaan halen. Ik heb dat vergeleken met het stuk bij Homeros. Daar werden meer de verhoudingen weergegeven, ze is de grote godin die bij Afrodite komt. Het is haar stiefdochter en ze waren wat bitsig tegen elkaar. De verhoudingen waren veel beter weergegeven. Bij Imme Dros daar komen die verhoudingen niet uit. Bij Homeros beveelt ze echt dat ze dat moet doen en daarom doet Afrodite het ook. 170 4. PJ: Die afbeelding van dat meisje past toch eigenlijk niet. 5. W: Ik had het niet over de kleren. 6. PJ: Ja ik weet het, maar Hera is, als je eens nadenkt, toch meer de moeder. Ze is een oudere vrouw, ze houdt misschien wel haar eeuwige jeugd. 7. W: Zie je Zeus al vallen voor iemand die zo oud is. 8. E: Hij bedriegt haar toch. 9. W: Hij ziet haar nog altijd graag. Je kan iemand graag zien en toch… 10. O: Maar Hera is toch een gewone huisvrouw 11. W: Dit kan toch perfect je moeder zijn, ze kan toch geen twee meter breed zijn. 12. E: Maar nee, een stevige vrouw, niet dik met brede schouders. 13. W: Zeus is breed en daarom juist zoekt hij iemand die fijn is. FRAGMENT 3.8 1. E: Ik heb iets getekend. Ik stel mij Hera voor als een kat, een kwaaie kat. Katten zijn valse beesten, eerst zijn ze heel lief en als je ze aait beginnen ze plots te bijten. Dat vind ik ook van Helena, op het ene moment is ze heel lief en op het ander moment is ze echt een bitch. 2. Bij Homeros en bij Imme Dros of ergens meer of minder? 3. E: Bij Imme Dros is dat zeer uitgesproken dat ze wispelturig is en bij Homeros is dat iets minder. Ik kan ze mij daar voorstellen als een serieuze vrouw die zo toch nog ietwat intellectueel is, maar bij Imme Dros niet. 4. Denk je niet dat Afrodite haar liefde bepaald en dus kan verantwoordelijk zijn voor die wispelturigheid? 5. E: Nee, dat heb ik ook gevonden in mijn uitspraak. Afrodite belooft aan Paris de eeuwige liefde van de mooiste vrouw van de wereld. Maar in mijn fragment zegt ze “ik wil u dood, ik ga niet naar die deserteur.” Voor eeuwige liefde vind ik dat vrij magertjes. 6. (iedereen lacht) 7. PJ: Op een bepaald moment na tien jaar zegt ze ook, als ze Odysseus helpt, dat haar grootste liefde en haar bevlogen liefde over is en dat ze liever zou hebben dat het voorbij was en dat ze terug kon gaan waar ze hoorde. Voor eeuwige liefde… het is ook die 171 wispelturigheid. Op een gegeven moment echt bij Paris blijven, niet willen dat hij sterft en op een ander moment daar weer weg willen. Niet weten wat ze wil, of wel weten wat ze wil, maar veranderen van gedacht. 8. Ik had er ook wat uitgehaald dat haar liefde wat opgelegd is door Afrodite, omdat zij het beloofd heeft aan Paris. Op dat moment voelt ze dan wel die hartstochtelijke passie, maar een beetje tegen wil en dank. 9. PJ: In het begin is er inderdaad die passie, maar eens die passie uit de relatie is, voelt ze eigenlijk niets meer voor hem. 10. O: Het is geen echte liefde. FRAGMENT 3.9 1. S: Ik had een stuk waarbij Paris in het paleis zit bij Helena, terwijl zijn manschappen aan het strijden zijn. Hij zit daar op zijn gemak een beetje te genieten en Hektor komt binnen gestormd en zegt: “Kom meedoen, de manschappen zijn aan het sterven en jij zit hier niks te doen.” En hij krijgt hem mee. Dat was zowat het stukje. Paris wordt hier voorgesteld als verwaand. Dit is de prent die ik gekozen heb. (toont) 2. Heb je een verschil gezien bij Imme Dros. 3. S: Ik kan natuurlijk enkel vergelijken op basis van de passage. Ik vond dat Hektor zeer streng werd voorgesteld, terwijl Paris meer een houding had van “god schept de dag,” vandaar de prent. 4. heb je het stukje ook concreet vergeleken? 5. S: Ja, in dit stukje is hij op zijn gemak, terwijl in Ilios van Imme Dros gaat hij gewillig mee met Hektor en hij haast zich zelfs. Hij ging veel gemakkelijker mee, had ik de indruk, bij Imme Dros, dan bij Homeros. In de Ilias wordt hij verplicht echt door Hektor om mee te gaan. Hij zegt hier bij Homeros. “wacht ik ga mee, of nee ga maar al, dan kom ik wel achter en spoedig haal ik u in.” 6. Ja, hij is weinig vastberaden. 7. St: weinig? Als hij mee wil? 8. Ja, maar hij zegt wacht, of nee ga maar. Hij reageert toch niet kordaat? 9. PJ: Hij weet dat hij mee moet, maar hij wil niet. 172 10. S: Hij zegt ga maar al, ik kom wel af. 11. PJ: Hij weet dat hij verplicht is om mee te komen, maar het idee speelt “moet ik nu echt gaan?” 12. St: En je twee personages? 13. S: Hektor en Helena. Hektor is zeer veeleisend van Paris en verplicht hem om mee te gaan en Helena is op een andere manier invloedrijk op Paris, zij is meer zalvend, terwijl Hektor echt eisend is. Ze willen alletwee hetzelfde doel, maar ze pakken het op een andere manier aan. FRAGMENT 3.10 1. St: In mijn fragment ging het over Hektor die afscheid neemt van Andromache om te gaan vechten en bij Homeros troost hij haar en zegt hij dat hij weg moet gaan en dat hij dapper moet zijn, ter wille van haar, van zijn moeder en van zichzelf, maar hij troost haar ook dat hij echt van haar houdt, boven alles, boven de liefde voor Troje. Bij Imme Dros zegt hij ook dat hij weg moet gaan, maar hij troost haar niet echt. Hij zegt: “als ik moet sterven, dan kan ik er toch niet aan ontkomen, dus ik moet gaan vechten.” 2. St: Ik heb Paris en Achilleus. Paris omdat hij zijn broer is. Ik vond wel dat hij nogal beschermend was. Hij zegt dat anderen niet mogen zeggen dat hij is weggelopen van schrik, omdat hij echt goed gevochten heeft en tegenover Achilleus, is hij zeer vijandig. Ik heb nog een citaat op p. 140, als hij juist Patroklos heeft gedood en dan zegt Patroklos “Achilleus zal je doden” en dan zegt hij “Reken daar maar niet op! Ik zal hem eerder doden!” Dus dat hij overmoedig is. FRAGMENT 3.11 1. Het begint op het moment dat Agamemnon een schitterend idee heeft om te zeggen dat ze naar huis gaan om de mannen hun strijdlust aan te wakkeren, maar ze gaan dan effectief naar de schepen toe om naar huis te gaan. Odysseus redt dan de situatie en bij Dros doet hij dat met korte, krachtige zinnen en maakt hij quasi geen onderscheid wie wie is. Bij Homeros geeft hij toch een kleine redevoering van een regel of vijf, waarin hij onderscheid maakt tussen grote mannen en mannen met lage rang. Dat is zowat het 173 belangrijkste verschil. Als twee personages heb ik Nestor gekozen, omdat dat zijn goede vriend is en Palamedes, die geen goede vriend is van Odysseus. 2. Mijn afbeelding is van Penelope die verlangend staat te kijken naar ergens in de verte. Hij listig, inventief, origineel, een beetje de ingenieur van de bende. FRAGMENT 3.12 1. Ik heb op die ander twee blaadjes enkele citaten uit het boek verzameld. Ik heb degene ook opgenomen die jullie hebben opgeschreven. Ik zou eens willen kijken welke thematiek daarin naar voor komt en waar Imme Dros de nadruk heeft op gelegd. Imme Dros heeft gekozen voor een nieuw perspectief om het verhaal te vertellen, ze heeft het laten vertellen door Ares. Ik heb enkele fragmenten uitgehaald waar uit naar voor komt welke dingen Ares benadrukt. 2. (Stefanie leest fragment 1) 3. PJ: Ik denk dat daar vooral in naar voor komt dat oorlog de schuld is van mensen, dat het echt de mensen zijn die de aanleiding geven tot oorlog. Dat dat eigenlijk niets met de goden te maken heeft. 4. W: Maar de goden bepalen dat toch wel. 5. PJ: Hij komt als hij bezig is, zegt hij. Het is een beetje zoals Pietje de dood of M,agere Hein, die komt en ervoor zorgt dat de mensen doodgaan. Maar degene die de aanleiding geven zijn toch de mensen. Dat wil hij daarmee zeggen. 6. A: Het komt mij zo over als iemand die aan het einde komt en zich dan mee inleeft in wat er aan het gebeuren is. FRAGMENT 3.13 1. Wouter, jij haalde dit citaat aan: Oorlog is zoals liefde, hevig en recht op het doel af 2. W: Dat vond ik echt sterk, echt mooi. 3. Wie vond dat slecht? 4. F: Ik 5. W: Kijk Freek, eerst heb je een tegenstelling en dan heb je een parallel. Dat is toch prachtig… 174 6. F: Dat spreekt mij niet aan. Ik vind oorlog net niet als liefde, ik vind dat het tegenovergestelde. Ik vind dan de vergelijking die ze dan een beetje probeert te trekken niet goed, niet passend. 7. PJ: Het zijn toch twee dingen die je niet echt met elkaar linkt. FRAGMENT 3.14 1. (Stefanie leest fragment 13) 2. PJ: Ik vind dat dit fragment over erfelijkheid gaat. 3. St: Ja, DNA, zeker. 4. PJ: Maar nee, niet DNA. Bijvoorbeeld overleven van een soort gevoel. Het gaat hier niet over het uiterlijk van Hefaistos of Ares, maar wel over de dingen die ze doen. Omdat Ares vraagt “ben ik daar zelf verantwoordelijk voor of is daar iemand anders verantwoordelijk, jij of uw vader of iemand uit de familie?” 5. Ja goed gezien, ook een soort voorbestemdheid. 6. PJ: Noodlot. 7. Ja, daar sluit hetvolgende fragment bij aan. Lees jij eens, Stefanie? 8. (Stefanie leest fragment 14) 9. Hier zien we wat Pieter-Jan daarnet zei. De goden willen wel, maar kunnen er niets aan doen. Ares is god van de oorlog, maar hij kan er zelf niet aan doen dat hij dat zo geweldig vindt. 10. Is het iemand opgevallen dat “de wil van Zeus” vaak in het boek van Imme Dros voorkomt? Ik heb een paar citaten verzameld waarin dat voorkomt. Het wordt vaak gezegd, “het is de wil van Zeus, dus moet het zo.” 11. S: Dat is mij niet opgevallen. 12. PJ: Maar nee, want moest de wil van Zeus sowieso wet zijn, dan zou hij het noodlot ook bepalen. 13. Juist, eigenlijk zijn er heel wat krachten die met elkaar in strijd zijn en iedereen moet zien waar zijn positie is en wat hij kan. Ik vind dat Imme Dros dat er mooi heeft uitgelicht. Daarom heb ik enkele citaten onder elkaar gezet, omdat ik vind dat ze zaken die zeker ook in Homeros aanwezig zijn, er heeft in verwerkt. 175 14. PJ: Als je nu teruggrijpt naar de doelgroep, als dat voor 13 jaar geschreven is, dan zullen die dat er misschien niet uit halen. Je hebt wel door dat de mensen iets willen en dat Zeus iets wil, maar misschien niet expliciet. FRAGMENT 3.15 1. Hebben jullie er iets aan gehad? 2. W: Aan de besprekingen. We hebben er meer uitgehaald dan we er eigenlijk in zagen. 3. Als je zegt dat je er meer hebt uitgehaald, is dat dan door het boek of door de besprekingen. 4. in koor: door de besprekingen 5. St: Ik had er nooit zo ver over nagedacht. 176 Focusgroep 2: Odysseus ODYSSEUS 1 FRAGMENT 1.1 15. Heb je het boek met plezier gelezen? 16. Alg: Ja 17. J: ook vooral omdat je wist wat er ging komen. Je weet wat je gaat lezen, maar toch is het zo…je weet er nog niet alles van. 18. Cé: het is gewoon interessant om de mythes te lezen die je nog niet kent. 19. Was er veel nieuw bij? 20. Alg: Soms, ja toch, mja 21. Voor iedereen toch een beetje. 22. Alg: Ja. 23. Guillaume: bijvoorbeeld al zijn avonturen die werden verteld 24. Wie heeft de Odyssee al gelezen 25. Carl steekt zijn hand op. Guillaume zegt dat hij de eerste twintig pagina‟s heeft gelezen. Iedereen moet het boek lezen voor de les Grieks. 26. Carl: er is wel een verschil qua inhoud. 27. G: ik heb de eerste 20 pagina‟s gelezen van Schwartz en er staan echt veel meer details in. 28. E: het is veel letterlijker. Imme Dros is populairder en wat vervormd. 29. Hoe beoordeel je de vervorming globaal? 30. C: Het leest veel vlotter 31. J: ja, het is wel makkelijker te lezen 32. Maakt dat de lectuur aangenamer? 33. verschillende lln.: Ja 34. J: ja, gemakkelijker dan als je door bijzinnen moet lezen. Als je gewoon aan het lezen bent en er zijn minder bijzinnen, dan is dat wel soms beter. 177 35. E: Ja, maar als je een letterlijke vertaling wil hebben of zo een beetje hoe … dan lees je beter Homeros. 36. Waarom denk je dat iemand dit boek graag zou lezen? 37. C: omdat er niet zo van die moeilijke epitheta in staan. Bijvoorbeeld, „de snelvoetige‟ op de duur begint dat tegen te steken voor iemand die toch niet weet waaruit het komt. 38. G: Het is vlotter 39. M: Het zijn kleine hoofdstukjes. 40. LDP: Dan ga je er al van uit dat ze het origineel zouden lezen, maar het boek op zich… 41. J: Ik denk als ze het origineel niet kennen en ze het in de vertaling van Schwartz zouden lezen dat ze gauw zoiets zouden hebben van… dat lees je niet uit als je het niet kent. Maar nu is het meer alsof je een gewoon boek leest 42. C: Het is in romanstijl geschreven 43. LDP: Als je er iets meer wil over weten, is het, denk ik, wel leuker om Imme Dros te lezen 44. C: Als je details wil lezen niet 45. Als je er op voorhand niets van weet zal je dus makkelijker naar Dros grijpen. 46. (Iedereen beaamt) 47. E: Ik denk dat je bij het origineel meer moet herlezen voor je het snapt. 48. E: Het zijn bij Imme Dros ook verschillende vertelvormen. Soms is het dagboekachtig, bijvoorbeeld wanneer Athene zegt: “Zeus, Athene hier.” Ook is het sprookjesachtig in het begin. Bij Telemachos in het begin die als kleine jongen in het begin aan zijn grootvader en aan anderen vraagt het verhaal te vertellen. Daardoor leest het verhaal vlot. 49. G: Telemachos wordt in dit verhaal als een kind van 12 afgebeeld. In de eerste pagina‟s bij Schwartz, wanneer hij zegt tegen de vrijers dat ze moeten stoppen. Bij Dros wordt gezegd dat hij dat niet durft. Dat is dus eigenlijk een fout en overdreven. 50. C: Het eerste wat mij is opgevallen is dat bij Homeros zijn reisverhalen worden verteld bij de Faiaken. 51. (Anderen beamen: hier in bed bij Penelope verteld.) 52. C: Ook de Kykoniërs zijn weggelaten 178 53. E: Ja en het is ook sprookjesachtig verteld: bijvoorbeeld “Krak! Boem!” 54. G: avonturen zijn ingekort tot drie pagina‟s 55. C: „Het verhaal van de Cycloop wordt twee keer verteld, terwijl andere zaken in een paar zinnen worden uitgelegd. 56. Waarom, denk je? 57. G:verschillend standpunt 58. S: dat doen veel schrijvers 59. Kan het aanvulling zijn als je het origineel niet gelezen hebt? 60. Allen:niet echt 61. L: eerder een inleiding 62. Bijvoorbeeld voor lezers die geen achtergrond hebben. 63. J: Schwartz lees je dan echt niet uit en dit wel. 64. G: het blijft moeilijk voor wie er totaal niets van afweet, dan verwissel je snel al de namen. 65. LDP: door die lijst achteraan… 66. G: Je kan toch moeilijk elke keer gaan kijken 67. LDP: Als je er in het begin niets van weet, is dat toch handig. 68. Is de lijst noodzakelijk? 69. J: zeker als je er totaal niets van weet. Ik denk dat je ze bij de Ilias meer nodig hebt. 70. E: ze verandert wel veel van vertelperspectief. Als je zonder achtergrondkennis begint te lezen denk ik dat het soms wel moeilijk is te weten wie er aan het praten is. 71. Anderen: ja 72. Was dat voor jou ook zo? 73. E: voor mij niet echt. Ik had al een beetje achtergrond. 74. J: altijd uit ik-perspectief. Je wist niet altijd goed wie die ik dan was. 75. LC: soms pas na een halve pagina. 76. LDP: Ik vond dat soms wel interessant, dat je eerst niet echt weet wie er aan het praten is. 77. Scherpt aandacht aan. 179 78. G: Ik vond het sowieso vrij duidelijk. 79. Vond iemand het storend? 80. M: heel soms eens 81. Kan het een vervanging van het origineel zijn? 82. algemeen: nee 83. J: een vervanging in die zin dat iemand die er niets van kent… dan wel. 84. C: geen volwaardige vervanging 85. E: veel dingen zijn anders. 86. Doet ze recht aan het origineel? 87. C: voor jongereneditie wel 88. Welke leeftijd? 89. G: afhankelijk van de voorkennis 90. E: tussen de twee, te jong, bijvoorbeeld lagere school: te moeilijk; te oud, te kinderlijk. 91. LDP: Ik vind het niet zo kinderachtig. Jullie vinden dat allemaal. Ik vond dat echt niet. Ik denk dat mijn moeder, die economie heeft gestudeerd, haar aandacht zou moeten scherpen om dit te kunnen volgen. ik vind het niet zo kinderachtig 92. G: kinderlijke wordt geaccentueerd door de prentjes 93. anderen; ook Lien De Paepe beamen 94. C: 12 tot 18 FRAGMENT 1.2 1. Wat vinden jullie van de prentjes? 2. allen: niet mooi, afschuwelijk 3. LDP: nogal vaag soms. Je weet niet goed wat het is. ze dragen absoluut niet bij tot het feit dat je beter het boek kan begrijpen. 4. Voegt het echt niks toe? 5. allen: nee 6. M: je moet eerst de tekst lezen om de tekening te begrijpen. 180 FRAGMENT 1.3 1. Wat zou kunnen storend zijn? 2. C: het te eenvoudige. Op een bepaald moment zegt ze “Alle goden op een roeibank”. In het Grieks zal zoiets er echt niet staan. 3. LDP: Ik denk dat dat meer het verschil is tussen dat wij Vlamingen zijn en zij Hollands. 4. anderen: ja, zeer Hollands 5. S: ik vind dat ze soms ook te vlot wil zijn, haar onderwerp laat ze helemaal weg en dat doet ze vaak. FRAGMENT 1.4 1. G: Soms vond ik ook dat haar komma‟s verkeerd geplaatst waren. Bijvoorbeeld „dat Agamemnoon Atreuszoon…‟ 2. J, L : jaa. J: Atreuszoon, steeds aan elkaar, altijd de zoon aan de naam van de vader. 3. misschien omdat dat in het Grieks ook in één woord wordt geschreven? 4. J: Ja, maar dat klopt dan niet, want dat zou ze dan te letterlijk vertalen in haar o zo vrije vertaling van andere zaken. 5. E: Ik vond het wel raar dat ze probeert modern te vertalen en voor sommige dingen toch teruggrijpt naar een oud woord. 6. G: „alle goden op een roeibank‟ dat is zoals „alle gekheid op een stokje‟, raar 7. E: ja hier is het ook wel raar: knijp eens in mijn arm Peisistratos, dit kan niet echt zijn. 8. G: dat doe je toch niet 9. S: te vlot, iets te simplistisch ook 10. Soort het jullie dat er dingen van nu in voorkomen? 11. S: dat past zo niet 12. E: het soms wat een mengelmoes van oud en nieuw 13. G: vooral bij de benamingen is het oud, maar dat is misschien wel beter. 14. (anderen beamen) 15. E: anders zou het moeilijker zijn om echt te volgen. 181 16. C: Wat ook wel goed is, is dat ze er geen al te lange Homerische vergelijkingen heeft in opgenomen. 17. S: Ja dat is goed 18. (anderen beamen) 19. J: en ze heeft er soms zo van die letterlijke dingen uitgenomen 20. G: bijvoorbeeld de uitspraak van Achilles in het dodenrijk, dat staat er echt in. 21. zijn er nog letterlijke dingen opgevallen? 22. J: Odysseus met de duizend listen 23. S: epitheton gebruikt ze veel 24. LDP: bijvoorbeeld „de snelvoetige‟ 25. Vonden jullie het grappig? 26. allen: ja, ja soms wel 27. G: ik vond die godenvergadering wel grappig 28. L: die ruzie tussen de Hera en Afrodite, wanneer ze bekvechten 29. E: Ja en ook als ze ruzie maken om Telemachos, of hij verliefd mag worden op Helena of niet. 30. Heeft iemand een citaat uitgekozen? 31. C: de ruzie tussen Athena, Hera en Afrodite, dat vond ik wel goed geschreven, op p. 281: Ja, omdat dat eigenlijk de oorzaak was van alles. 32. S: p.367 wanneer Penelope de trap afloopt om die mannen echt te laten zien hoe knap ze is en dat ze echt willen trouwen. Het enige liedje dat ik mooi vind. De andere vind ik niet gepast en ook kinderachtig. „Scheepje, scheepje vaar naar Troje.‟ 33. nog mooie of vervelende stukjes? 34. S: scheepje vaar naar Troje, dat vind ik echt belachelijk. 35. Zou dat kunnen minder belachelijk zijn voor iemand die jonger is? 36. G: die gaan dan denken dat die mensen dat echt zo gezongen hebben. 37. L: Dat heeft ook geen waarde in het verhaal 38. J: Ik vind dat het eigenlijk zelfs belachelijk maakt 182 39. C: Het ridiculiseert een beetje. De diepgang gaat eruit. 40. Waar heb je dat nog dat de diepgang eruit gaat? 41. C: de diepgang gaat wel automatisch weg als al de stijlkenmerken eruit zijn. 42. ….(nog voorbeelden over de liedjes: die mogen er allemaal uit) 43. C: Verklarende namenlijst interessant en uitgebreid. 44. G: geeft er ook de uitspraak van de namen er ook bij. 45. Wat hebben jullie al in het Grieks gelezen? 46. Lotofagen, aanhef, kannibalen erachter, stuk van het weefgetouw, 47. Als je stukken gelezen hebt en je komt ze tegen, ben je dan aandachtiger? 48. J: Ja maar ik heb het soms niet helemaal beseft dat ik dat eigenlijk tegenkwam. Je zoekt er dan naar, maar ik ben maar één stuk echt tegengekomen. Dat van de duizend listen. Ergens in het begin. 49. G: Als je de lotofagen tegenkwam, dan wist je wat ging komen, maar het is echt niet te vergelijken met wat je echt vertaald hebt. 50. M: Dat stuk was zwaar ingekort. 51. J: Hier, “zing van de man van de duizend listen muze en van zijn sluwste list die Troje, de stad…” Dan had ik zoiets van… dat zegt mij wel iets. 52. C: Meneer Cool had ons allemaal verschillende vertalingen gegeven van hetzelfde stuk: van Aafjes, De Roy van Zuydewyn, van Schwartz 53. Wat viel je dan vooral op bij dit stukje, Julie? 54. J: Je begint te lezen en je herkent dat zo. 55. Cé: Het is wel niet helemaal hetzelfde. 56. J: Het deed me er gewoon aan denken, met Troje er zo naast. 57. Merk je er nog iets speciaals aan? 58. (geen reactie) 59. Er zijn soorten vertalingen… 60. G: We waren het er unaniem over eens dat die van Imme Dros de minste was. 61. Er is inderdaad veel kritiek gekomen op haar vertaling. Jullie hebben dat stuk vergeleken en iedereen was er mee akkoord dat haar vertaling de minste was? 62. LDP: Ik vind dat niet. 183 63. G: Meneer Cool heeft ons een beetje gemanipuleerd. 64. Als de leraar ertegen is, neem je al snel die mening over. 65. LDP: Ja, hij zei “ze maakt het allemaal wat leuk”, maar uiteindelijk vond ik dat wel mooi geschreven. 66. G: Ja, maar als vertaling 67. LDP: Het valt te zien hoe je het opvat. Als je een vertaling moet hebben om te vergelijken met je Griekse tekst, hoe wij die kunnen vertalen, is het slecht, maar als je het als vertaling bekijkt om te lezen, denk ik dat het makkelijker is om die van Imme Dros te lezen. FRAGMENT 1.5 1. M: Wat ik nog leuk vond was p.282, die twist tussen Hera en Afrodite als ze dan zeggen „Voor de mooiste beloning‟, dan is er zo vrede tussen die twee. Dat vond ik wel leuk gedaan. En op het einde, wanneer Odysseus en Telemachos met de vrijers vochten, vond ik dat ze plots zo slecht werden afgebeeld. Er wordt vermeld dat die of die toch nog lief is geweest en Odysseus strijdt dan toch nog zo koelbloedig verder. Zo was het precies of hij dat onterecht deed, terwijl ik toch vond dat ze dat eigenlijk wel verdiend hadden. Het is plots raar, alsof ze er plots medelijden voor vraagt, op het einde van het boek. Natuurlijk zijn niet al de vrijers even slecht en het kan misschien net iets reëler klinken, maar dat is ook wel raar. Het gaf mij een tegenstrijdig gevoel. 2. Vond jij dat ze het verdienden vermoord te worden? 3. M: In de Griekse wereld kan dat, misschien niet in de onze. 4. Cé: Moesten ze dat niet gedaan hebben, ze zouden zelf vermoord worden. 5. G: Poseidon zegt de hele tijd tegen de goden dat Odysseus niet mag vrijkomen. Het is eigenlijk zijn schuld dat hij zo lang moet rondzwerven omdat hij zijn zoon blindgemaakt heeft, maar als hij naar zijn zoon gaat om erover te praten zit hij te zeggen dat het zijn eigen schuld is. 6. C: Ik vind dat het hoofdpersonage bij Imme Dros Telemachos is. 7. (anderen beamen) 184 8. S: Uit hetgeen ik gelezen heb in de vertaling van Schwartz, komt echt wel naar voor dat Odysseus het hoofdpersonage is 9. G: Dit is meer een gezinsverhaal. Het centrum is Ithaka en van daaruit vertrekt het verhaal 10. E: Het gaat echt om Telemachos die opgroeit en zo verandert doorheen de tijd. FRAGMENT 1.6 1. Herinneren jullie zich naast het verhaal over het Parisoordeel nog andere verhalen uit de mythologie die in het boek verwerkt zijn? 2. G: Ja, eigenlijk wel. In de godenvergadering zijn er eerst de aanzoeken, van Sisyfos die vraagt of hij toch één keer in het jaar zijn lippen nat mag maken en ook over Agamemnon. 3. J: Ja, en Hefaistos die van de berg werd gegooid 4. G: Ja, en Hefaistos die Ares en Afrodite met een net…, dat stond er ook in, er stond veel in. 5. JDP: Ja en ook een stukje van de Ilias dacht ik met de schepen. Wanneer ze Odysseus kwamen halen met de bond 6. M: en ook een stukje van het paard van Troje, in de buik. 7. Is iedereen ermee akkoord dat er meer informatie in verwerkt is? 8. allen: ja 9. Vind je dat ze de vele mythes er goed in verwerkt heeft? 10. allen: ja FRAGMENT 1.7 11. S: Voor Odysseus naar huis gaat vertelt hij al zijn reizen en hier is het pas op het einde, nadat de vrijers vermoord zijn. 12. Was dat iedereen opgevallen bij het lezen dat dat op een andere plaats stond? 13. allen: Ja 14. Een goede keuze? 185 15. G: Dat is eigenlijk het onderwerp waarrond het moet draaien, zijn omzwervingen. Het komt nu op het einde. 16. J: Zo wordt de aandacht meer gevestigd op Telemachos en niet op zijn omzwervingen. 17. C: Het is zwaar ingekort 18. J: Ook het hele verhaal bij de Faiaken, wanneer hij begint te vertellen, dat zit er dan ook niet echt in. Dat hoeft dan ook niet. 19. Dat stuk is dus zwaar ingekort 20. Cé: Ik vond dat wel spijtig FRAGMENT 1.8 1. J: Op het einde had ik zo het gevoel, ik zit nu aan de laatste pagina‟s en nu moet ik nog al die avonturen lezen. 2. anderen beamen 3. M: Ik vond het een beetje vervelend, want dat was in één stuk. De rest was in kleine stukjes. 4. JDP: eigenlijk had ik een zeer sterke neiging om te zeggen, “ach dat weet ik wel” en gewoon over te slaan. 5. Je kende de verhalen al… 6. JDP: Niet allemaal, maar ik dacht, we weten nu toch al hoe het afgelopen is, dus… 7. C: Ik had net dat stuk gelezen in de vertaling van Schwartz en ik heb dan dat bij Imme Dros eerst overgeslagen omdat ik dacht, dat is toch niet nodig. 8. Is er iets opgevallen dat bij Homeros niet beschreven stond en hier wel? 9. C: Al die uitweidingen, de twistappel en zo. 10. Er is een gedeelte echt toegevoegd (niemand vindt het, dus ik moet het aangeven) Telemachos die verliefd wordt op Helena. 11. C: Dat vind ik dan toch wel echt fout. 12. S: Dat hoeft ook niet. 13. J: Ik had op het einde het gevoel dat Homeros dat niet heeft afgewerkt dat hij daar plotseling verliefd wordt 14. S: Het is een verhaal dat totaal niet nodig is, waarom voegt ze dat dan toe? 186 FRAGMENT 1.9 1. S: Odysseus is ook niet de hoofdrolspeler. 2. Ze heeft inderdaad de nadruk op Telemachos gelegd. 3. J: Dan vind ik dat het niet zo goed is uitgewerkt. Als er dan een liefdesverhaal moet zijn, dan vind ik het raar dat hij zich gewoon omdraait en er wel nog eens aan denkt, maar niet echt… 4. LDP: Dan vind ik de titel ook fout gekozen. Ik kon niet echt afleiden uit de kaft en de titel dat het zo een zware bewerking is. 5. M: En het feit dat hij verliefd wordt op Helena, door zijn moeder wordt dat bekeken als… iedereen werd verliefd op Helena, behalve Odysseus. Het zou toch mooi zijn als Telemachos zo diezelfde sterkte heeft om er niet op verliefd te worden. Nu heeft hij de zwakte van alle andere mannen. 6. E: Dat komt toch vaak voor, dat hij zwakker is dan Odysseus, dat Odysseus de beste is en dat hij niet kan beter worden. Als hij de hoofdrol is, is hij toch niet zo een echte held. 7. De toevoeging doet dus af aan het karakter van Telemachos? 8. M: Toch ten opzichte van zijn moeder. FRAGMENT 1.10 1. De gebeurtenissen worden op verschillende manieren weergegeven. Bijvoorbeeld “Zeus, Athene hier! Er is sprake van een noodtoestand.” 2. (allen lachen) 3. S: Breaking news 4. Vind je dat ze het op die manier boeiend heeft gemaakt? 5. allen: Ja 6. LC, E: Ja, anders is het altijd hetzelfde. FRAGMENT 1.11 1. G: Bij Homeros gaat het niet alleen over een man die aan het rondzwerven is, het gaat ook over moed en trots en trouw en eer. Bij haar gaat het gewoon over Telemachos. 187 2. C: Het kan toch niet moeilijk zijn om er meer diepgang in te steken en tezelfdertijd het niet moeilijker te maken voor mensen die geen Griekse achtergrond hebben. 3. LDP: Het is misschien gewoon de keuze die ze heeft gemaakt, moest ze die zaken er in opnemen, zou het niet meer grappig zijn. 4. C: Ik denk ook niet dat de Odyssee geschreven is om grappig te zijn. 5. LDP: Het was misschien haar bedoeling grappig te zijn, anders zou ze geen bewerking maken. 6. J: Het is ook aantrekkelijker om te lezen als je weet dat er iets grappigs in zit, dat maakt het aangenamer. 7. E: Het is beter dat het grappig is, anders zou het een geschiedenisverhaaltje zijn. 8. Bij de Faiaken had ik het gevoel dat de goden TV aan het kijken waren. Jullie? 9. S: Dat is een totaal contrast met wat er echt is. 10. J: precies, “oh ik heb twee afleveringen gemist.” 11. G: Dat is ook zo op het einde, “kom iedereen, Odysseus gaat een verhaaltje vertellen.” 12. Verwijzingen naar andere literatuur, iemand opgevallen? 13. ik lees voor, was niet opgevallen, kennen de teksten wel. FRAGMENT 1.12 1. Ik vond Odysseus een spannend boek? Akkoord of niet? 2. allen: spannend?? 3. S: Het is geen thriller 4. LC: Als je al weet wat er gaat gebeuren, kan het toch niet spannend zijn? Wij wisten het al. 5. J: Wij wisten al vanaf het begin wat er eigenlijk ging gebeuren. 6. Spanning is voor jullie dat je niet weet hoe het gaat aflopen? 7. J: Dat kan je niet aan ons vragen, eigenlijk. We kennen het verhaal al zodanig goed. 8. LDP: Ze heeft dat toch ook niet met de intentie geschreven om spannend te zijn. 9. M: Als er spanning is, wil je ook tot het einde doorlezen. Op het einde was er dat heel lange verhaal dat wij eigenlijk al kenden. 10. S: Het zal allicht spannender zijn dan de originele versie. 188 11. Moest je de afloop niet kennen, zou je dan meer een gevoel van spanning ervaren? 12. J: Het is eigenlijk van in het begin al door de goden voorbestemd dat hij gaat terugkeren, dus je weet al dat Odysseus gaat thuiskomen. 13. E: Ook als Odysseus als oude man is verkleed, zegt hij sowieso tegen Telemachos wat er ongeveer gaat gebeuren, dus weet je al hoe het gaat aflopen. 14. J: Je kent het plan, maar uiteindelijk vraag je je toch af of het gaat lukken of niet. 15. M: Waar je misschien wel een beetje spanning kan merken is of Penelopeia het dan toch niet vroeger zal weten door de voedster en of een van de vrijers misschien zal ontsnappen. 16. “Straks verdwijnen ze als schimmen naar de onderwereld”, zou iemand die het verhaal niet kent zich daaraan storen? 17. G: Hij zou dat niet doorhebben. 18. C: Dat is een beetje zoals de Da Vinci code, je weet ook dat de hoofdpersoon zal overleven, toch wil je lezen voor het verhaal zelf. FRAGMENT 1.13 1. Ondervond je dan een gevoel van spanning doordat je meeleeft met de personages? 2. LDP: Ik vind dat je dat gevoel hebt tot 10 pagina‟s voor het einde 3. J: Het past zo niet 4. G: Alle spanning is weg en dan… In het boek wordt het ook voorgesteld als het hoogtepunt van het verhaal, iedereen luistert ernaar: goden, mensen,… 5. C: Ik denk dat die verhalen op zich ook nog spanning kunnen inhouden, maar nu wordt het zo vlug verteld dat eigenlijk de spanning helemaal wegvalt. 6. M: Ook wordt Odysseus doorheen het verhaal als een goede verteller afgebeeld. Ik vroeg mij op het einde dan af of ze er iets speciaals zou in opnemen, waaruit dat zou blijken. Ik vond van niet. 7. C: Zo een listige spreker met woorden lijkt hij mij toch niet uit het boek van Imme Dros. 8. S: Nee, hij komt er niet echt veel in voor 9. J: Hij wordt gedurende het boek opgehemeld, maar het komt er op het einde niet echt uit. 189 10. E: ze zou verschil moeten maken in de schrijfwijze ODYSSEUS 2 FRAGMENT 2.1 1. Wat vind je van het taalgebruik? 2. G: Hollands 3. G: Ik vind het grappig 4. J: Wanneer ze “Boem! Plets!” zegt 5. LC: Simplistisch 6. Stoorde jullie dat? 7. J: Ik vond het wel grappig 8. S: Ik kon dat niet appreciëren, wanneer er “boem! paf!” in voorkwam 9. LDP: Je moet niet echt nadenken over zinsbouw. 10. J: Als het zware zinnen waren geweest met bijzinnen, zou dat niet echt goed zijn. FRAGMENT 2.2 1. Merkte je Homerische taal- en stijlelementen op? 2. G: Soms enkele epitheta 3. anderen: Ja, soms 4. Herinner je je een voorbeeld? 5. G: voortreffelijke Odysseus 6. C: Odysseus van de duizend listen, hoewel dat er niet staat bij Homeros. 7. Nee, er staat letterlijk polutropos 8. C: Ja 9. Nog? 10. J. Ik ook, van de duizend listen 11. G: Bij Telemachos 12. Ken je het epitheton dat bij Telemachos staat? 190 13. G: Nee 14. Verstandig 15. Vond je dat hier gepast of ongepast? 16. S: Ik vind, als ze het gebruikt, dat ze het altijd mag gebruiken. Nu gebruikt ze het maar af en toe. 17. C: Ja, altijd of niet. 18. Ze is niet consequent genoeg? 19. LDP: Als ze dan toch een bewerking maakt, kan ze dat er evengoed uitlaten. 20. J: Ze laat het er misschien in, omdat het constant terugkomt bij Homeros, maar dan moet ze het eigenlijk wel altijd doen. 21. M: Ik vind eigenlijk van niet, want soms, ik denk dat wij, omdat wij een epitheton kennen, dat erin willen, maar dat andere mensen het gevoel zouden hebben dat het veel wordt herhaald. Zoals in muziek, als je bepaalde dingen teveel herneemt die speciaal zijn, worden ze afgezaagd. Voor mensen die eigenlijk niet weten wat een epitheton is, misschien doet ze het daarom niet overal. 22. Roept dat de sfeer van het origineel op? 23. M: Als ze het wel doet? 24. Ja 25. M: Ik vind van wel, ik vind het wel leuk als ze het wel doet. 26. Iedereen? 27. (Anderen beamen, behalve Lien) 28. Jij niet Lien? 29. LDP: Ik vind dat ze het veel beter zou weglaten. Ze kan evengoed, als ze die eigenschappen wil vermelden, dat in haar tekst verweven; en niet met zo‟n vreemd adjectief. FRAGMENT 2.3 1. Zijn de woordspelingen jullie opgevallen? Herinnert iemand zich een voorbeeld. 2. Allen: Nee, niet echt 3. Bijvoorbeeld, Afrodite wordt uitgemaakt voor een stuk zeeschuim. 191 4. Allen: Nee, niet opgevallen FRAGMENT 2.4 1. Stijlregister, daar hadden we het vorige keer al over. 2. C: Informeel 3. G: Vlot 4. S: Te vlot soms FRAGMENT 2.5 1. Hoe worden de goden voorgesteld? 2. Cé: Ze spelen met de mensen en ze maken ruzie om de mensen. 3. LDP: Een nieuw samengesteld gezin. 4. G: Eigenlijk wel. 5. LDP: Ja toch? 6. (anderen beamen) 7. LDP: Ze zeggen bijvoorbeeld, “jij bent de lieveling, jij bent niet van mij,…” 8. Als je vergelijkt met Homeros? 9. S: Bij Homeros zijn de goden echt de heersers van allemaal en zij beslissen echt over de mensen. Hier is dat ook wel zo dat ze beslissen over de mensen. Het lijkt soms alsof het een telefoongesprek is waarin ze beslissen “we gaan met die pop spelen.” FRAGMENT 2.6 1. J: Ze dwingen geen respect en macht af als ze onderling kibbelen. Bij Homeros heb je meer dat gevoel. Hier zijn het net kinderen. 2. Heb je dan bij Homeros meer het gevoel dat ze de touwtjes in handen hebben? 3. J: ja (anderen beamen) 4. M: Misschien ook wel een beetje door de manier van praten. Bij Homeros is dat statiger en ik denk dat het daarom misschien lijkt of ze meer macht hebben. 5. Door het verhevene? 6. M: Ja 192 7. E: Maar toch kunnen ze kiezen wat ze doen met de mensen, dus langs de ene kant hebben ze niet zoveel macht en langs de andere kant wel. FRAGMENT 2.7 1. Is er een groot verschil in de voorstellingswijze van de helden? 2. J: Ik vind dat Menelaos heel positief overkomt. Ik heb er nog niets over gelezen in de Odyssee. Ik ken hem enkel uit de Ilias, daar was hij een lompe brute vent. 3. Hoe is hij hier? 4. Hij was zo vriendelijk tegen Telemachos, vraagt hem om te blijven 5. C: Er zit niet zoveel dramatiek in. In de vertaling van Schwartz is het zo dat Odysseus overweegt, na een tegenslag door Poseidon, om zelfmoord te plegen door met een zwaard te steken en zich dan in zee te werpen. 6. Zijn dezelfde dingen belangrijk voor de personages? Houden dezelfde dingen hen bezig? Wat is voor Odysseus bijvoorbeeld belangrijk? 7. LDP: Zijn thuiskomst 8. Komt dat er bij Imme Dros even sterk uit? 9. Cé: De goden beslissen ook hier dat het tijd is voor hem om naar huis te gaan en dat is ook zo bij Homeros. 10. G: Het is wel minder. Bij Homeros wordt om de tien regels gezegd dat hij naar huis wil, hier is dat minder. 11. E: Hier is hij gewoon aan het treuren op een rots. 12. M: Ik denk dat dat ook is omdat het verhaal van Odysseus wat wordt opzijgeschoven. We zien wel zijn reis, maar niet echt zijn gevoelens. 13. LC: Dat komt omdat het over Telemachos gaat 14. J: Je ziet Odysseus bijna niet. FRAGMENT 2.8 1. G: De verteller bij Homeros kan alles zien. 2. En bij Imme Dros? 3. G: Het zijn altijd personages; Telemachos, Athene,… 193 4. J: De goden kunnen toch ook alles zien? 5. LDP: De goden kunnen niet alles zien, bijvoorbeeld wanneer Athene bij Telemachos is… 6. Ik denk dat de goden van op de Olympos wel alles kunnen zien, maar wanneer ze onder de mensen zijn niet. FRAGMENT 2.9 1. J: Soms wist je niet wie er aan het praten was. Dan moest je een bladzijde ver zijn om te weten wie er aan het vertellen was. 2. E: Soms in één hoofdstuk wisselde het wel heel veel. De ene passage werd door iemand anders verteld dan de andere. 3. Is dat vervelend? 4. LC: ja, ik vond dat wel. 5. LDP: Nee, ik vond dat niet. Als je een boek leest met een alwetende verteller, dan kan dat soms zo saai worden. Dan ga je sowieso altijd een objectief beeld krijgen. Het is niet subjectief. Als je het van iemand anders verneemt. 6. LC: Ik vond het toch nog altijd te veel. Ze mogen eens wisselen, maar ik vond dat het echt te veel gebeurde. 7. LDP: Ik vond dat niet. 8. S: Ze wisselde op de juiste momenten. 9. In welke zin “op de juiste momenten”? 10. S: Ze rondde het telkens ook goed af. Er wordt een hoofdstukje verteld door de ene en dan was dat echt perfect af. En dan twee andere of meerdere andere vanuit iemand anders‟ perspectief en dan was het ook goed afgerond. Ook op de juiste momenten. 11. Herinner je je een voorbeeld? 12. S: Ik weet niet juist meer waar het staat, maar als Zeus aan Hefaistos vraagt om iets te maken dan zie je dat hij naar Hefaistos kijkt en er medelijden mee heeft. Dat vond ik goed geschreven en goed afgerond. FRAGMENT 2.10 1. G: Odysseus is hier listig, slim, onbevreesd. 194 2. C: Bij Dros kom je het achteraf te weten door Polyfemos die vertelt aan Poseidon. En je krijgt het achteraf nog eens te horen van hem. Als hij het tegen zijn vrouw zegt. Dat is dan in twee contexten. 3. G: Vanuit twee standpunten. 4. Geeft dat een andere blik op de situatie? 5. S: Je ziet Polyfemos in zijn stuk zeggen “Ik ben niet dom geweest. Het was gewoon die ambetanterik die iets bedacht heeft” en bij de andere tekst zegt Odysseus het ook zelf “Polyfemos was een sukkel die het zelf niet doorhad, te dom om waar te zijn.” Dat zijn de beide standpunten. 6. Dus hij komt bij beiden dom over, maar op een andere manier. 7. S: Ja, op een andere manier. Hij gaat zichzelf niet dom noemen. 8. C: Poseidon weet het ook dat zijn zoon dom is. 9. Heeft dat gevolgen voor de karaktertekening van Odysseus? 10. C: Odysseus zelf? Ik denk het niet. 11. S: Nee. Er komt naar voor dat de ene dom is, maar het komt niet echt uit de verf dat Odysseus de slimste is van allemaal. Dat komt er niet echt uit. 12. Waarom denk je dat ze deze passage twee keer verteld heeft? Vinden jullie het overbodig? 13. G: Gewoon beide standpunten. 14. C: Het is ook het beste voorbeeld van zijn listigheid, met die brandende toorts die hij in zijn oog steekt. 15. Kan het niet zijn dat het contrast met de brutale kracht van de domme cycloop zijn slimheid in de verf zet? 16. G: Ja, dat wel, het is David en Goliath 17. C: Ja, daar kan je het het beste mee vergelijken. 18. Krijg je in beide passages hetzelfde beeld van de cycloop? 19. C: Wel ja, in de ene is hij al wat dommer dan in de andere. 20. G: Van dom naar dommer. 21. Welke staat het dichtst bij de originele passage die jullie gelezen hebben? 22. S: Die die Odysseus vertelt. 195 23. Hoe beoordeel je de aanpassing? 24. S: Ik vind dat het nog iets duidelijker had mogen zijn dat Odysseus echt de slimme is, de listige. Zijn plan had misschien nog wel iets meer uit de verf mogen komen. Er komt niet echt uit dat hij slim is, wel dat de andere dom is. 25. Wat heb je nog? 26. G: De manier waarop ze de passage heeft herverteld. Ze laat stukken weg, details van die wijn bijvoorbeeld, hetgeen toch wel redelijk belangrijke details zijn. 27. Jij vindt dat die belangrijk zijn? 28. G: Ja 29. C: Ze maken het verhaal wat plastischer, die vleesbrokken bijvoorbeeld. 30. G: Dan gebruikt ze in de plaats, ik heb opgeschreven “fout geplaatste detaillering.” Bijvoorbeeld dat wol krult en dat die wol vioolkleurig is. Dat is eerder overbodig. 31. Dus ze laat belangrijke details weg en de minder belangrijke laat ze staan. 32. G: Wel ja, dat is wel een belangrijk stuk. Moest het verfilmd zijn, dan zou dat er zeker in staan. Omdat dat net de ommekeer is. Het moment waarop Odysseus de cycloop in zijn macht krijgt en het niet meer omgekeerd is. En dat heeft zij net weggelaten. 33. C: Het is dadermotief en slachtoffermotief. Als je hem het hoort vertellen is het echt “ze hebben mij erin geluisd.” 34. G Twee andere personages. We hebben als god Polyfemos gekozen, het is wel duidelijk dat hij Odysseus haat. Dat hij er niet veel van moet hebben. 35. S: en dan Telemachos. Van natuur zijn ze uiteindelijk hetzelfde: moedig, wel slim ook. Telemachos maakt die evolutie door naar slim. Bij die strijd tegen de vrijers merk je echt wel dat Telemachos de zoon is van zijn vader. Qua uiterlijk zeggen de andere personages vaak “ja, dat zou wel eens de zoon van Odysseus kunnen zijn.” 36. C: Een tiental woorden die het karakter of de gevoelens van Odysseus illustreren: wanhoop, listig, emotioneel, moedig, slim en ook wel trouw tegenover zijn vrouw. Desondanks dat hij niet kan weerstaan aan de godin. 37. G: Vraag 4: zoek een passage uit het boek van Imme Dros waarvan je vindt dat ze het karakter het best typeert. Wij hebben gekozen voor de passage waarin Telemachos bij Menelaos thuiskomt; de beschrijving die Menelaos geeft over Odysseus. Dat hij samen 196 met hem gevochten heeft in het heetst van de strijde en dan kan je waarschijnlijk wel zien hoe een mens echt is. Dat is het best echt beschreven. 38. S: Het beeld van anderen: Anderen zien hem allemaal als een held die ervoor gezorgd heeft dat ze Troje hebben kunnen overwinnen. De vrijers zijn hem natuurlijk allemaal als degene die niet thuiskomt, hopelijk is hij dood. Uiteindelijk merk je ook dat ze er schrik van hebben als hij terugkomt. 39. Hoe ziet Telemachos zijn vader? 40. G: Als een voorbeeld. 41. En Penelopeia? 42. G: Als een trouwe man. 43. J: Zij kent hem toch niet zo goed. Ze zijn getrouwd en dan is hij moeten vertrekken. 44. C: Maakt hij een evolutie door? Ja, dat wordt niet zo in de verf gezet bij Imme Dros. Ja, natuurlijk, van held naar wrak en dan weer naar held. 45. Bij Homeros wordt dat meer in de verf gezet? 46. C: Ja natuurlijk, bij Homeros gaat het ook over Odysseus. 47. G: Er is ook zo‟n passage: de spelen op het eiland van Nausikaä en daar zijn ze aan het spelen en aan het vechten. Odysseus zit daar en is zo triest en dan plots daagt een van daar hem uit en maakt hem echt kwaad, zegt dat hij niet durft. Dan zegt hij “ik ben wel triest, maar ik ga toch meedoen.” Niettegenstaande dat hij helemaal niet wou vechten, laat hij zich toch wel ophitsen. Hij wint dan en dan is hij weer even held en daarna is hij weer een wrak en dan weer terug. 48. En hier is het meer gelijk. 49. G: Ja, oppervlakkiger 50. S: Ja 51. G: Het is hier vooral een zoektocht naar Odysseus en niet wat hij precies aan het doen is. 52. S: Wordt Odysseus goed getypeerd? Wij vonden eigenlijk van niet. Wij vonden dat hij te goedaardig uitgedrukt werd. Hij is niet gewoon een held, maar een held in positieve vorm. De goedzak die alles goed wil doen, ik vind niet dat als wij de Odyssee lazen, dat dat echt zo overkwam, want hij was listig. 53. In het hele boek van Imme Dros komt hij voor u zo over? 197 54. S: Ja 55. Op het einde ook? 56. G: Op het einde zie je het wel een beetje dat hij genadeloos is. 57. Een beetje maar? 58. G: Een beetje veel. 59. Hij vermoordt toch veel mensen. 60. S: Ze zouden het omgekeerd ook gedaan hebben. 61. Het is vergoelijkt. 62. G: Het is logisch 63. S: In die tijd toch. 64. G: Als je de vertaling van Schwartz leest, is dat toch niet hetzelfde beeld dat je krijgt. FRAGMENT 2.11 1. J: Wat kom je in dit fragment van Homeros te weten over Penelope? Penelope is nog altijd onzeker, ze voelt nog altijd dat wantrouwen. Ook al weet ze net dat het Odysseus is, ze wil het eigenlijk zeker weten. Ze heeft zolang moeten wachten. Ergens vaag in haar hoofd denkt ze precies nog “hij is misschien wel dood.” Ze wil het zeker weten, want ze heeft zo lang moeten wachten en ze wil zeker weten dat het niet zomaar iemand is die koning wil worden. De verteller is de Homerische verteller. 2. LC: In het boek van Imme Dros: Penelope verdedigt zichzelf ook. Ze geeft een uitleg voor het feit dat ze zo wantrouwig is. Er is ook meer informatie over dat bed met die olijfboom. En de reactie van Penelope, wanneer ze echt merkt dat het Odysseus is, is wel gelijk ongeveer. Het is Penelope die de verteller is. 3. J: De manier waarop Imme Dros de passage heeft herverteld. Wij vinden dat heel goed, want de gevoelens worden zo wel weergegeven. Je ziet eerst dat wantrouwen en dat zie je bij haar ook en dan die blijdschap als ze zo echt merkt dat het Odysseus is. Maar ze treedt ook soms meer in detail, bijvoorbeeld over dat bed. Echt grote veranderingen zijn er niet. Dus ik vind dat redelijk goed. 4. We hebben als andere personages Telemachos genomen, de zoon. In het begin zegt hij niet zoveel tegen zijn moeder wat ze moet doen, maar als Athene bij hem is geweest dan 198 zegt hij haar wel “ga weg, ga naar uw kamer.” Meer naar het einde toe, heeft hij meer macht over haar. En dan hebben we Kalypso ook nog, die vindt zichzelf boven Penelope uitschieten en ze snapt niet waarom Odysseus naar Penelope wil en niet bij haar wil blijven. 5. J: Een tiental woorden die haar karakter of gevoelens illustreren. Ze is ergens wel zorgelijk voor haar zoon die plots vertrekt; wantrouwen, is het wel Odysseus en wantrouwen t.o.v. de vrijers, want ze weet dat hun bedoelingen niet zo goed zijn. Ze is trouw aan Odysseus doordat ze hem zo mist. Ze voelt een gemis. Ze is eigenlijk een triestig figuur. Ze is wel slim, ze is ook koppig, maar ze speelt haar macht niet zo goed uit. Ze heeft wel macht, ze is koningin en laat al die vrijers in haar paleis komen en het eten allemaal opeten. Ze is niet echt een leiderfiguur. Ze is ook wel een beetje angstig dat die vrijers haar iets gaan aandoen. 6. Heb je globaal hetzelfde beeld van haar bij Homeros? Of vind je dat er ergens een groot verschil in zit. 7. J: Ik vind dat ze hier extreem triestig en ongelukkig overkomt. Bij Homeros had ik dat zo niet. Ze is wel een beetje triestig, ze mist hem wel. Hier wordt er ook veel meer over haar verteld. 8. En tegenover haar zoon? 9. J: Ja, een beetje hetzelfde. Ze is ook niet echt de grote moederfiguur. Want Telemachos, meestal worden ze zo door de vader opgevoed en grootgebracht. En hij heeft geen vader, ergens zoekt hij wat de vaderfiguur in de moeder, maar hij vindt dat daar totaal niet. 10. LC: Dan dat stukje tekst uit Odysseus. We kozen “koningin en bedelaar” een van de enige keren dat ze echt tegen de vrijers ingaat en dat toont ook hoe ze zich al de hele tijd voelt tegenover die vrijers. Het is wel redelijk verrassend hoe ze plots tegen hen uitvaart. 11. Komt ze dan over als een sterk karakter? 12. LC: Ja, ik vind van wel. 13. Enkel daar 14. LC: Ik weet niet direct een passage waar ze sterk uitkomt. 15. Zwak? 16. LC: Terwijl ze alles gewoon laat gebeuren. 199 17. J: Het beeld van anderen. De vrijers hebben het beeld dat ze maar een vrouw is, ze is gewoon een middel om koning te worden, maar verder kan het hen niet schelen. Ze hechten geen belang aan hoe ze is. 18. S: Tot ze naar beneden komt. 19. J: Uiteindelijk hebben ze allemaal daarvoor al beslist “ik wil die en ik wil koning worden.” 20. LC: Ze zeggen wel dat ze met haar willen trouwen, maar dat is toch meer voor de macht. 21. S: Als ze haar zien vinden ze haar een knappe vrouw en zijn ze er echt zot van. Ik denk niet dat ze er echt respect voor hebben, maar ze zien haar toch als een babe die de trap afdaalt. FRAGMENT 2.12 1. LDP: Wat kom je in dit fragment te weten over Telemachos. Dat hij zeer twijfelt aan zichzelf. Dat je een beetje de indruk hebt dat hij een puber is die zich afvraagt “wat doe ik hier, ik ben zeker geadopteerd. En ook dat hij zwak is en dat hij bevestiging nodig heeft. En wie die informatie geeft: Athene in de vorm van Mentes van Tafos. 2. M: In de overeenkomstige passage bij Imme Dros kom je te weten dat Telemachos eigenlijk geen macht heeft over de vrijers. Athene komt ook verkleed als Mentes en dat Athene Telemachos eigenlijk aanspoort om op te komen voor zichzelf en op zoek te gaan naar zijn vader. 3. En in het andere hoofdstukje? 4. E: In de passage “Zeegroene ogen” is het ook Athene die Mentes van Tafos speelt en hij zegt van Athene “Hij praatte tegen me als een vader, maar ik denk dat hij een god was.” Hij ziet dus in haar een vaderfiguur. FRAGMENT 2.13 1. M: Maakt Telemachos een evolutie door? Ja, hij groeit van een jonge man naar een volwassen, verantwoordelijk persoon. 2. Maakt hij bij Homeros ook die evolutie door? 200 3. M: Ik heb dat stuk van Telemachos niet gelezen bij Homeros. 4. Wie wel? 5. E: We moesten dat niet lezen voor de les. 6. G: Ik heb het wel gelezen 7. Maakt Telemachos bij Homeros volgens jou een evolutie door? 8. G: Nee, niet echt. Het gaat meer over Odysseus. Telemachos blijft ongeveer gelijk. ODYSSEUS 3 FRAGMENT 3.1 1. Is het jullie opgevallen dat er stukjes vertaling in opgenomen zijn? 2. J: Ja, in het begin. Bepaalde stukjes waren letterlijk, beginstukjes vooral. Vooral het begin van boeken. 3. Je denkt bijvoorbeeld aan de aanhef? 4. J: Ja, die ben ik tegengekomen. 5. Wat is er nog opgevallen aan het gedeelte uit de aanhef dat door Femios wordt herhaald? 6. (geen reactie) 7. Denk aan haar vertaling, op welke manier heeft ze vertaald? 8. G: Op haar eigen manier: “man van de duizend listen” 9. Welk soort vertaling heeft zij gemaakt? 10. C: Een poëtische 11. Ja, een poëtische, een metrische vertaling. 12. G: Ik heb gelezen dat ze heeft vertaald in hexameters, maar dan toch opgedeeld in verzen. FRAGMENT 3.2 1. S: Poseidon. Ik vond dat hij tegenover de echte Odyssee dat die wrok tegen Odysseus veel minder bleek, omdat hij zijn zoon verminkt had. Ook door zijn afwezigheid in de godenvergadering ging het eigenlijk toch over Odysseus. Hij zegt daar, “laat hem maar 201 gaan”, hij volhardt ook minder om hem te doen lijden op zee. Dat komt er veel minder uit. Ik vond ook dat hij nogal minachtend overkwam tegenover iedereen, onder andere zijn eigen zoon. 2. G: Hades. Ook in de godenvergadering, denkt dat hij alles beter weet. Hij zegt “Ik moet nog daar en daar naartoe, het kan mij niet veel schelen.” Het is een betweter. Ook iemand die gevaarlijk uit de hoek kan komen. Zo een beeld heb ik wel van hem, als je hem iets misdoet, dat hij je echt wel zwaar kan straffen, ook door Persefone, want in het boek wordt hij ook niet echt als een lieverdje beschreven. Ook als een nors persoon. 3. C: Zeus, de grote meester van de Olympos, hij leidt ook de vergadering. Hij mag dan nog zeer machtig zijn, hij is wel nog de speelbal van de situatie eigenlijk, ongewild. Hij wordt vooral door de godinnen gemanipuleerd en gebruikt, ook al is hij de machtigste. 4. LC: Hera, ze zit meestal tijdens de godenvergadering te bekvechten met iedereen. Ze zaagt tegen Zeus en ze stookt. 5. Is zij eerlijk? 6. LC: Nee 7. Is Zeus eerlijk? 8. LC: mmmm, nee 9. C: Hij is partijdig. 10. J: Athene, zij is heel intelligent, mooi, doorheen het verhaal heeft ze een belangrijke rol. Ze stuurt Telemachos en wil hem redden, als het ware van zichzelf en hem helpen worden, hetgeen belangrijk is in het verhaal. 11. Athene is godin van de? 12. S: wijsheid. 13. Merk je dat in het verhaal? 14. S: Wijsheid kwam er niet als eerste uit. 15. J: Ik vind als ze Zeus moeten overtuigen, dat zij wel wist hoe. 16. C: Ze betreedt ook het grondgebied van Afrodite. 17. E: Ik heb Afrodite. Zij is jong en mooi en haar epitheton is “met haar eeuwige glimlach.” Ze probeert Telemachos verliefd te maken op Helena en ze probeert echtgenoten te 202 verleiden en verliefd te laten worden op een ander. Ze gebruikt verjongingskuren en zo. Tegen verliefdheid kan gezond verstand niet op, dus heeft ze toch macht. 18. Cé: Ik heb Ares. Hij is een ruziestoker, ook in de godenvergadering. Hij kan volgens mij alleen blij zijn als er ergens oorlog is. 19. C: Hij is ook vaak de tegenpool van Hefaistos. Eigenlijk Hefaistos is degene die maakt en Ares degene die breekt. 20. LDP: Hermes is degene die altijd tijdens de vergaderingen opschrijft, hij is de secretaris. Ik weet niet of hij dat al dan niet vervormt, naar zijn hand zet. Op het moment dat hij naar Kalypso wordt gestuurd om te zeggen dat Odysseus moet vertrekken, vond ik het wel een beetje gemakkelijk van de andere goden om er Hermes op af te sturen. Hij heeft niet de kans om te beslissen 21. M: Hefaistos. Hij is mismaakt, hij is kreupel, hij heeft geen goede relatie met zijn vader. Soms houden ze wel van elkaar en helpen ze elkaar. Hij is ook wel slim met die list van Ares en Afrodite. Hij voelt zich altijd een beetje verbitterd, voelt zich uitgelachen zowel door mensen als door goden. Misschien is hij zelfs een beetje pessimistisch. Het is eigenlijk vrij parallel met de Odyssee van Homeros. Behalve die zonne-energie voor zijn speelgoed, dat weet ik niet. 22. De relatie vader-zoon, waar vind je die nog terug? 23. S: Poseidon, die denkt dat zijn zoon niet de slimste is en het hem ook zegt, al heeft hij het niet echt door. 24. Zowel bij Poseidon als bij Zeus is de relatie niet zo goed. 25. Wie komt er het best uit de verf? De mensen of de goden? 26. J: Het hangt ervan af welke mensen. De vrijers komen er niet bepaald goed uit. 27. Zou je het liefst tot het kamp van de goden behoren of tot dat van de mensen? 28. G: Dat van de goden natuurlijk. 29. J: Ze kunnen met de mensen spelen. 30. LDP: Ze hebben zoveel macht. 31. De macht is aantrekkelijk. En qua persoonlijkheid? 32. S: Het zijn uitersten. 33. G: Ja 203 34. LDP: En ze zijn allemaal zo gemeen, zo achterbaks 35. Zie je een verschil met de mensen tegenover elkaar? 36. LDP: Ze zijn dom 37. De mensen? 38. LDP: Ja toch, of in elk geval naïef 39. S: ja, ze zijn naïef. FRAGMENT 3.3 1. Waar gaat de Odyssee het meest over? 2. LDP: De zoektocht van Odysseus naar zichzelf, het is een allegorisch verhaal. 3. G: Drie kenmerken: „nostos‟, „metis‟ en „het worden‟ confer het reizen. FRAGMENT 3.4 1. Dezelfde vraag voor Imme Dros. 2. J: Dat is gewoon hetzelfde, maar dan over Telemachos. 3. LDP: Het is een verhaaltje. 4. S: Het komt er niet uit. 5. G: Het is geen allegorisch verhaal. 6. S: Als het er dan een piepklein beetje uitkomt, is het bij Telemachos. FRAGMENT 3.5 1. Waarover zal het boek gaan, afgaand op deze inleiding? 2. C: Vader – zoon relatie. In de inleiding van Homeros wordt Telemachos, denk ik, zelfs niet genoemd en bij Imme Dros is het constant over de vader en de zoon. 3. Wat kom je hier te weten dat je ook in de inleiding van Homeros te weten komt? 4. LC: Dat hij listig is. 5. S: Over Odysseus, Troje 6. G: De terugkeer. 7. Wat is het verschil in de manier waarop het hier verteld wordt? 8. G: veel te poëtisch 204 9. Te? 10. G: ja, “elke zoon is de zoon van een held en elke heldenzoon wil zelf een held zijn, net als zijn vader, groter dan zijn vader.” Ik moet dat al drie keer lezen vooraleer ik het doorheb. 11. Bij Homeros gaat dat veel vlotter? 12. (lachen) 13. LDP: Ik vond dat eigenlijk wel een mooie inleiding. 14. J: Ja, ik heb ze overlezen en nog eens overlezen en nog eens, eer ik het helemaal mee had. Ligt dat aan mij? FRAGMENT 3.6 1. Is er een groot verschil in de voorstelling van Odysseus hier en in de aanhef van de Odyssee? 2. C: niet veel 3. G: Nee 4. De titel van Imme Dros haar boek is “Odysseus, een man van verhalen.” Waarop slaat dat volgens jullie? 5. G: Een man van verhalen, eigenlijk zou het beter zijn een man van avonturen. 6. E: Dat past niet 7. (anderen beamen) 8. G: nee, het gaat over Telemachos. 9. S: Dat past totaal niet bij haar boek. Het gaat over Telemachos en dan zet ze “Odysseus, een man van verhalen.” 10. Ook niet als je afgaat op de inleiding? 11. iedereen: nee 12. Ik dacht, als je kijkt naar het eerste hoofdstuk, dan worden aan Telemachos heel wat verhalen verteld over zijn vader. Is hij in die zin, vanuit het standpunt van Telemachos, dan ook niet “een man van verhalen”? 13. M: Ah ja, zo wel 14. (anderen beamen) 205 FRAGMENT 3.7 1. M: Bij Homeros heb ik „listigheid, avonturen, terugkeer, zoektocht naar de identiteit en de invloed van de goden op de mensen.‟ 2. S: Voor mij „trouw omdat hij blijft verlangen naar zijn vrouw, ook al wordt hij door Kyrke het hof gemaakt, listigheid, terugkeer en macht van de goden en invloed van de goden, want uiteindelijk, het grootste deel van het boek is hij afhankelijk van de goden. En ook wantrouwen, maar dat is misschien omdat we Nausikaä gelezen hebben. Odysseus is er het vertrouwen kwijt en denkt “het volgende onheil komt er weer aan.” 3. J: Ook Penelope is wantrouwig, wanneer ze niet zeker is dat het Odysseus is. 4. Inderdaad, dat kwam voor in het stukje dat jullie vorige week vergeleken hebben. Wat heb je nog? 5. J: Verleiding 6. G: Ik heb nog vier andere dingen. 7. Dat kan dat er voor jou andere dingen meer uitspringen. 8. Wat heb je nog, Julie? 9. J: Dezelfde dingen: avontuur, trouw, listigheid, terugkeer. 10. Wat heb jij nog, Guillaume? 11. G: Ik heb vooral aan Odysseus gedacht, omdat het over Odysseus gaat. Dan heb ik listigheid, strijd en daarbij dan fysieke kracht en ook omdat hij het toonbeeld daarvan is en ook geluk, want iedereen sterft, dat kan natuurlijk zijn door zijn fysieke kracht, maar hij overleeft en pessimisme. Ik vind dat hij heel pessimistisch is ingesteld, als hij bij de Faiaken binnenkomt roept hij “Oh nee, wat ga ik nu weer tegenkomen.” 12. Ademt het hele boek een pessimistische sfeer uit? 13. G: Het personage van Odysseus zelf vind ik pessimistisch. 14. Wie vindt er de Odyssee uitgesproken pessimistisch of optimistisch? Of is het niet zo zwart wit? 15. C: Hij kan zo lang zagen, dat het niet zal lukken en zo. 16. E: Er zijn optimistische dingen, maar het grootste deel is toch altijd pessimistisch, het leed en het verdriet en zo… 17. LDP: Ja, in dat stuk, cursorisch van Nausikaä had ik zo medelijden met hem. 206 18. C: Zo zielig. FRAGMENT 3.8 1. Heeft iemand nog iets anders? 2. C: Ja, wreedheid en overlevingsdrang. 3. S: wreedheid. 4. J: Ja, als hij de vrijers doodt, dan is hij toch wel wreed. 5. Waarom haalde je dat eruit, Carl? 6. C: Polyfemos en de vrijers. 7. En overlevingsdrang? 8. J: Nee 9. LDP: Ik wel, omdat hij zo altijd toch voortgaat. Hij zou evengoed kunnen zeggen: “goed, het is welletjes geweest. Maar bij de Faiaken, hij zwemt naar de kust en dan dacht ik zelf, “geef het toch gewoon op.” 10. Voor jou, Julie, zit dat er niet in? 11. J: Nee, juist omdat hij zo pessimistisch is. Het is door de goden voorbestemd, maar hij zegt niet echt “ik wil hier weg.” De wilskracht is er niet echt. FRAGMENT 3.9 1. Wat heb je bij Imme Dros? 2. J: Vader en zoon, dat komt er veel meer uit dan bij Homeros. 3. (anderen beamen) 4. J: Ik vind ook dat je veel meer de goden erin hebt dan in de vertaling van Schwartz. Je ziet Athene die overal naartoe vliegt. 5. Besturen ze meer? 6. J: Ja 7. En het lot? Komt dat in een van de twee meer of minder naar voor? 8. G: Het wordt ook bepaald door de goden. 9. Wordt het bepaald door de goden? 10. G: Ja, het lijkt er toch op. 207 11. C: Ik vond dat wel een beetje ambigu, wat is het nu, de goden die het lot bepalen of het lot dat de goden bepaalt. FRAGMENT 3.10 1. G: Ik heb ook nog onzekerheid, omdat het meer ging over Telemachos. Dus vader en zoon, onzekerheid, hoop (hij wil zijn vader terugzien), macht van de goden en dan ook verhaal, want hij vertelt echt zijn avonturen. Het zijn geen avonturen meer, het zijn verhalen. 2. M: Ik heb ook hoop. 3. Hoop, zit dat er bij Homeros minder in? 4. G: Ja 5. S: Bij Homeros weet je ook al op voorhand dat hij terugkomt. Dus zit er niet echt hoop in. Hier is er wel de hoop van Telemachos dat zijn vader terugkomt. 6. Heeft nog iemand verhalen? 7. M: ja (ook anderen steken de hand op) 8. Om welke reden? 9. M: Omdat er ook verhalen worden verteld over Odysseus. Ik vind dat er veel verhalen in voorkomen. Ook bij de Faiaken. 10. Had nog iemand iets anders? 11. M: Identiteit en ik had ook nog verlangen, omdat Telemachos verlangt naar zijn vader. En ook identiteit omdat Telemachos op zoek is naar zijn identiteit. 12. Vind je beide ook terug bij Homeros? 13. M: identiteit wel, verlangen niet zo. 14. Heeft nog iemand verlangen of identiteit? 15. anderen: nee 208 Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Blandijnberg 2 ERRATA Wat is er toch zo kwellend mooi aan dat zingen en vertellen… Analyse van de vertelkunst in Imme Dros’ Ilios en Odysseus en onderzoek naar de reactie van lezers. Sylvie Geerts Lijst met errata bij scriptie ingediend tot het behalen van de graad licenciaat in de taal- en letterkunde: Latijn en Grieks Indiendatum: 22 mei 2007 Academiejaar 2006-2007 Promotor: Prof. Dr. Kristoffel Demoen Co-promotor: Dr. Bruno Vanobbergen Door een gebrek aan tijd heb ik niet de kans gehad mijn werk grondig na te lezen en te herwerken. Gezien de omstandigheden heb ik er toch voor gekozen in eerste zittijd in te dienen. Ik hoop met deze lijst aan te tonen dat ik mij bewust ben van de talrijke spel- en taalfouten, fouten tegen de Griekse accentuatie en tegen de transcriptie van Griekse namen. - p. 2, r. 15 en p. 8, voetnoot 6: Harry Geelen, moet zijn Harrie Geelen. - p. 7, §1, r.4: aangevuld door, moet zijn aangevuld met. - p. 7, § 5, r.1: bij derde stroming, moet zijn bij een derde stroming. - p. 10: Uit: Imme Dros Griekse mythen (2006) p. 9. - p. 19, § 2, r. 11: Odysse moet zijn Odyssee - p. 19, § 3, r. 8: wended moet zijn wendde - p. 34, voetnoot 38, Zie de Jong (1997) p. 307 - p. 36, § 2, r. 4: Penelope moet zijn Penelopeia. - p. 43, § 4, r. 3: Glaukos voorvader moet zijn Glaukos’ voorvader. - p. 46, fragment I, v. 54. Τῇ moet zijn ηῇ. - p. 46, § 3, r. 4: µduidelijk moet zijn duidelijk. - p. 52, § 3, r. 6: Penelope moet zijn Penelopeia. - p. 61, fragment III, r. 149: κέξδαιεόθξνλ moet zijn θεξδαιεόθξνλ. - p. 61, fragment III, r. 151: ἄλδξάζηλ moet zijn ἀλδξάζηλ. - p. 61, fragment III, r. 153: καχήζνκελνο moet zijn καχεζόκελνο. - p. 61, fragment III, r. 153: αἴηηνη moet zijn αἴηηνί. - p. 61, fragment III, r. 153: εἴζηλ moet zijn εἰζηλ. - p. 61, fragment III, r. 155: Φζίε moet zijn Φζίῃ - p. 61, fragment III, r. 155: βώηηαλείξῃ moet zijn βωηηαλείξεη - p. 61, fragment III, r. 158: κεγ’ moet zijn μέγ’ - p. 61, fragment III, r. 160: πξόο moet zijn πξὸο. - p. 61, fragment III, r. 160: ἀιέγηδεηο moet zijn ἀιεγίδεηο - p. 61, fragment III, r. 162: ῷ moet zijn ᾧ - p. 61, fragment III, r. 162: επί moet zijn ἔπη - p. 61, fragment III, r. 163: νὔ moet zijn νὐ 2 - p. 61, fragment III, r. 164: ἐθπεξζωζ’ moet zijn ἐθπέξζωζ’ - p. 61, fragment III, r. 164: πηνιηέζξνλ moet zijn πηνιίεζξνλ - p. 61, fragment III, r. 165: αιιὰ moet zijn ἀιιὰ - p. 61, fragment III, r. 166: δαζκόο moet zijn δαζκὸο. - p. 61, fragment III, r. 167: νιίγνλ moet zijn ὀιίγνλ - p. 61, fragment III, r. 168: εξχνκ’ moet zijn ἔξχνκ’ - p. 61, fragment III, r. 168: επὶ moet zijn ἐπὶ - p. 61, fragment III, r. 169: Νῦλ moet zijn λῦλ - p. 61, fragment III, r. 170: νὔδέ moet zijn νὐδέ - p. 61, fragment III, r. 171: ἐλζαδ’ moet zijn ἐλζάδ’ - p. 61, fragment III: Ilias 1, 149-153, 158-171 moet zijn Ilias, 1, 158-171 - p. 62, § 2, r. 5: νιίγνλ moet zijn ὀιίγνλ - p. 62, § 2, r. 14: κεγ’ moet zijn μέγ’ - p. 62, § 2, r. 15: κέξδαιεόθξνλ moet zijn θεξδαιεόθξνλ - p. 63, fragment IV, r. 252: ἐζηὲ moet zijn ἐζηέ - p. 63, fragment IV, r. 254: νἷα moet zijn οἷά - p. 63, fragment IV, r. 256: ἡκηλ moet zijn ἡκῖλ - p. 63, fragment IV, r. 262: νὔηω moet zijn νὕηω - p. 63, fragment IV, r. 265: απώιεζε moet zijn ἀπώιεζε - p. 63, fragment IV, r. 266: ἡκεηο moet zijn ἡκεῖο - p. 64, fragment IV, r. 267: ἱθνκεζ’ moet zijn ἱθόκεζ’ - p. 64, fragment IV, r. 268: ἐζηηλ moet zijn ἐζηίλ - p. 64, fragment IV, r. 271: ὅο moet zijn ὃο - p. 64, fragment IV, r. 271: μείληνζηλ moet zijn μείλνηζηλ - p. 64, fragment IV, r. 273: ἤ moet zijn ἢ - p. 64, fragment IV, r. 274: ἤ moet zijn ἢ - p. 64, fragment IV, r. 274: ἤ moet zijn ἢ - p. 64: Odyssee, 9, 252-268, 273-276 moet zijn Odyssee, 9, 252-276 - p. 65, § 1, r. 9: φέξηεξνη moet zijn θέξηεξνί 3 - p. 65, § 1, r. 20: ἐζηὲ moet zijn ἐζηέ - p. 65, § 2, r. 443: Il, 9, v. 426 moet zijn Il, 9, v. 443 - p. 66, fragment V: Ilias, 1, 570-576 moet zijn Ilias, 1, 570-581 - p. 69, § 3, r. 2: het volgenden moet zijn het volgende - p. 70, § 3, r. 2: in volgende moet zijn in het volgende - p. 71, § 1, r. 7: wordt besteedt moet zijn wordt besteed - p. 76, § 4: Een belangrijk thema van de Ilias. moet zijn Oorlog-liefde zijn twee thema’s die in de Ilias met elkaar worden verbonden. - p. 77, § 3, r. 2: gecontrasteerd moet zijn wordt gecontrasteerd - p. 80, fragment VI: Ἡύηε moet zijn Ἠύηε - p. 80, fragment VI: ὤο moet zijn ὥο - p. 81, § 1, r. 1: Om manier moet zijn om de manier - p. 81, § 1, r. 3: Ik wijs op (…) onderscheiden. Het zoals- gedeelte (…) moet zijn Ik wijs op (…) onderscheiden; het zoals- gedeelte (…) - p. 81, § 2, r. 2: Ἡύηε moet zijn Ἠύηε - p. 81, fragment VII: Odyssee, 160-167 moet zijn Odyssee, 9, 160-167 - p. 83, § 1, r. 1-2: vooral de scènes moet zijn vooral in de scènes - p. 84, fragment 70: Noutulen moet zijn Notulen - p. 88, § 1, r. 12: vormen moet zijn vormt - p. 90, § 1: Ik verwijs hiervoor naar de verantwoording op p. 1 moet zijn Ik verwijs hiervoor naar de persoonlijke motivatie op p. 4-5 - p. 94, § 2, r. 7: het beslissing moet zijn de beslissing - p. 98, § 5, r. 1: hoofdstuk 5 moet zijn hoofdstuk 4 - p. 99, § 2, r. 5: lezer moet zijn lezen - p. 107, § 2, r. 1: 5.5 ii moet zijn 4.5 ii - p. 109, § 4, r. 2: 5.5 moet zijn 4.5 - p. 110, § 2, r. 4: 5.1 i en ii moet zijn 4.1 i en ii - p. 112, § 1, r. 14: i. Ja moet zijn – Ja - p. 113, § 2: 5.6 (iii) moet zijn 4.6 iii - p. 114, § 3, r. 3: 5.1, i en 5.4, i moet zijn 4.1 i en 4.4 i 4 - p. 115, § 3, r. 4: 5.1, ii moet zijn 4.1 ii - p. 117, § 4, r. 3: 5.2 iii moet zijn 4.2 iii - p. 117, § 4, r. 4: 5.10 ii moet zijn 4.10 ii - p. 123, § 1, r. 2: 5.10 iii moet zijn 4.10 iii - p. 126, § 2, r. 1: 5.10 i moet zijn 4.10 i - p. 129, § 5, r. 2: heeft qerverteld moet zijn heeft herverteld - p. 130, § 3, r. 3: (…) bepaalt in belangrijke mate de spanning. Een spanning die (…) moet zijn (…) bepaalt in belangrijke mate de spanning, een spanning die (…) - p. 133, § 2, r. 4: bijvoorbel§d moet zijn bijvoorbeeld - p. 139, § 2, r. 3: Het is begonnen met een boek dat ik schreef over een jongetje dat geobsedeerd is door Homeros. Imme Dros doelt op De reizen van de slimme man (2000), zie bibliografie - p. 140, § 2, r. 16: Hades moet zijn Haides - p. 140, § 2, r. 17: Aphrodite moet zijn Afrodite - p. 140, § 2, r. 20: Ares’ moet zijn Ares - p. 141, § 2, r. 11: Duitsters moet zijn Duitsers - p. 142, § 1, r. 8: vetaalt moet zijn vertaalt - p. 142, § 1, r. 11: Odysee moet zijn Odyssee - p. 142, § 2, r. 7: nier moet zijn niet - p. 142, § 3, r. 7: Luvius moet zijn Livius - p. 143, § 1, r. 8: niet moet zijn niets - p. 144, § 2, r. 7: Oedipous moet zijn Oidipous - p. 145, § 2, r. 2: aan bodr moet zijn aan bod - p. 145, § 2, r. 3: alfabetisch moet zijn alfabetische - p. 146, § 2, r. 1: Nausikäa moet zijn Nausikaä - p. 146, § 3, r. 5: voor dat ie moet zijn voordat hij - p. 146, § 3, r. 7: Penelope moet zijn Penelopeia - p. 147, § 2, r. 2: Illios moet zijn Ilios - p. 147, § 3, r. 7: en de manier waarop het geschreven is, met welke taal dat is het bijzondere moet zijn en de manier waarop het geschreven is, met welke taal, dat is het bijzondere. 5 - p. 148, § 3, r. 2: Homerus moet zijn Homeros - p. 149, § 5, r. 1, 2, 3: Apollo moet zijn Apollon - p. 149, § 5, r. 5: Dialoog zijn snel. moet zijn Dialogen zijn snel - p. 150, § 2, r. 1: Odyssues moet zijn Odysseus - p. 150, § 3, r. 1, 2, 6, 9, 10, 11: Achileus moet zijn Achilleus - p. 151, § 1, r. 2: Odusseus moet zijn Odysseus - p. 151, § 1, r. 3: Penelope moet zijn Penelopeia - p. 151, § 1, r. 3: Odyssues moet zijn Odysseus - p. 151, § 1, r. 4: Nausika moet zijn Nausikaä - p. 151, § 2, r. 4: Posseidon moet zijn Poseidon - p. 151, § 3, r. 6: ‘de uilogige athena’ moet zijn ‘de uilogige Athene’ - p. 152, § 2, r. 1: de mensen luisteren moet zijn de mensen luisterden - p. 152, § 2, r. 5: snelle moet zijn sneller - p. 152, § 3, r. 5, 6, 8: Cassandra moet zijn Kassandra - p. 152, § 3, r. 6: dor moet zijn door - p. 152, § 3, r. 7: Clytamnestra moet zijn Klytaimnestra 6