Bomenbeheersplan Hoeksche Waard

advertisement
1
Bomenbeheersplan Hoeksche Waard
2
Oudeland van Strijen vanaf de Ritselaersdijk
3
Voorwoord
De Hoeksche Waard, eiland tussen de grote rivieren; landbouwpolders, dijken met
bomen, dorpen, boerderijen, kreken met brede rietoevers, weidse vergezichten en
Hollandse luchten. Dat is in het kort gezegd het beeld dat oprijst bij de aanblik van het
kersvers benoemde Nationaal Landschap Hoeksche Waard.
Bomen op dijken dragen in grote mate bij aan dit landschapsbeeld.
Halverwege de negentiger jaren van de vorige eeuw werd dit belang reeds beschreven in
een Landschapsbeleidsplan. Nu, een tiental jaren verder, is het tijd om de vele
ontwikkelingen en mogelijkheden van de ruimtelijke ordening en nieuwe inzichten in
boombeheer om te zetten in een nieuwe visie op het beheer van de bomen in het
landschap van de Hoeksche Waard.
In het Nationaal Landschap Hoeksche Waard is de gemeenschappelijke regeling
Commissie Hoeksche Waard (CieHW), het samenwerkingsverband tussen de vijf
gemeenten, verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening op het eiland. De CieHW laat
momenteel een structuurvisie opstellen waarbij de streek aangeeft welke ontwikkelingen
zij nastreeft in relatie tot het begrip Nationaal Landschap. Als onderdeel van deze visie
wordt een landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Hierin wordt concreet
aangegeven door middel van projecten op het gebied van natuur, landschap, recreatie en
toerisme hoe de kwaliteiten van het landschap in relatie tot landbouw, bedrijvigheid en
woningbouw worden versterkt en ontwikkeld. Het beheer en onderhoud hiervan maken
daar onderdeel van uit.
Het bomenbeheersplan maakt op haar beurt onderdeel uit van dit nieuwe
landschapsontwikkelingsplan Hoeksche Waard (eind 2008) als opvolger van het oude
landschapsbeleidsplan (1999-2008).
Het plan is opgesteld onder verantwoordelijkheid van waterschap Hollandse Delta als
deelnemer aan de gemeenschappelijke regeling Groenbeheer Hoeksche Waard. Dit
samenwerkingsverband tussen waterschap en gemeenten van de Hoeksche Waard is
verantwoordelijk voor de uitvoering van het landschapsbeleidsplan waarvan het
bomenbeheer onderdeel uitmaakt.
Het bestuur van Groenbeheer is opdrachtgever voor het opstellen van het plan.
Gedelegeerd opdrachtgever is dhr K. Stoutjesdijk als afdelingshoofd Planvorming van
waterschap Hollandse Delta.
Het rapport is in nauwe samenwerking met Kees van Twist en Ad Stam van de afdeling
Beheer van het waterschap opgesteld. Advies is gegeven door Edwin Koot van de
Bomenstichting.
Harry Ramler, beleidsmedewerker van de afdeling Planvorming waterschap Hollandse
Delta en projectleider Groenbeheer Hoeksche Waard.
juni 2008
4
Voorwoord
Inhoudsopgave
4
Samenvatting
6
GESCHIEDENIS
8
1.
Het landschap van de Hoeksche Waard
8
2.
Van Landschapsbeleidsplan tot landschapsontwikkelingsplan in een
Nationaal Landschap.
8
3.
Aanleiding voor een nieuw bomenbeheersplan
9
4.
Geschiedenis van het boombeheer in de Hoeksche Waard
9
HUIDIGE SITUATIE
11
5.
5.1. Ruimtelijk beeld
5.2. Inventarisatie
5.3. Thema’s
11
12
14
6.
Ontwikkelingen
15
7.
Knelpunten
7.1 Financiering
7.2 Boomziekten
7.3 Boswet
7.4 Bomen op compartimenteringsdijken
7.5 Bloemrijke dijkvegetaties
7.6 Beweiding
7.7 Eigendommen
7.8 Standplaats en boomsoort
17
17
17
18
19
19
20
20
21
8.
Kansen en wensen
8.1 Biodiversiteit
8.2 Nationaal Landschap
8.3 Structuurvisie
22
22
22
22
UITVOERING
23
9.
Boomsoorten
23
10
Inzicht in duurzaamheid
24
11.
Boomsanering
11.1 Doelstellingen
11.2 Saneringsmethoden
11.3 Boomafstand
11.4 Struweel
11.5 Meerjarenplanning
26
26
27
29
29
30
12.
Boomonderhoud
12.1 Onderhoudsmaatregelen
12.2 Zorgplicht
12.3 Beheerprogramma, inspecties en meerjarenplanning
31
31
33
33
5
12.4 Stormschade
12.5 Onderhoudsprogramma en kosten
35
36
13.
Organisatie van beheer en onderhoud
38
14
Financiering
39
15.
Risico’s
40
16.
Vervolgacties
40
BIJLAGEN
1
Themakaarten beplanting in de Hoeksche Waard
42
2
Boomsoorten
43
3
Struweel
45
4
Regels voor beplanting langs wegen en watergangen.
47
6
SAMENVATTING
Het Landschapsbeleidsplan Hoeksche Waard (1999-2008) loopt ten einde. De visie op het
beheer van “de bomen op dijken” in het plan was aan inflatie onderhevig. De uitvoering
van dit beheer in de vorm van kap en verjongingsplannen en de jaarlijkse
onderhoudsplannen werd in de praktijk steeds meer bijgesteld. Tijd voor bezinning en
herijking.
Het bomenbeheersplan is opgebouwd volgens drie thema's:
Geschiedenis beschrijft het ontstaan van het landschap van de Hoeksche Waard
toegespitst op de beplantingen op dijken en de gebeurtenissen die vormend zijn geweest
voor het huidige beeld. Zwaartepunten zijn de tweede wereldoorlog en de
watersnoodramp in 1953. Deze hebben ertoe geleid dat een onevenwichtige opbouw in
soorten en leeftijd is ontstaan. Met name het grote aandeel essen in de leeftijdscategorie
van circa 50 jaar is (te) groot. Het oude Landschapsbeleidsplan heeft een nieuwe balans
willen nastreven door een rigoureus saneringsplan.
Huidige situatie. Om een goed beeld van de opbouw van de beplantingen te verkrijgen,
zijn de afgelopen jaren inventarisaties uitgevoerd en is een digitaal beheersysteem
opgezet. Betrouwbare gegevens zijn onmisbaar voor een analyse van het huidige
bomenbestand en het maken van plannen voor de toekomst.
In het afgelopen decennium hebben ontwikkelingen plaatsgevonden die van grote invloed
zijn op het huidige en toekomstige beheer van beplantingen. Deze ontwikkelingen zijn
ruwweg in twee categorieën te verdelen:
• kennis - wetenschap (biodiversiteit, voortschrijdende kennis en inzicht en
klimaatverandering)
• ruimtelijke ordening – wetgeving (verkeersveiligheid, aansprakelijkheid, flora en
faunawetgeving, Nationaal Landschap en Structuurvisie Hoeksche Waard)
Daarnaast zijn specifiek voor de Hoeksche Waard een aantal knelpunten gesignaleerd.
Het aandragen van oplossingen voor deze knelpunten is niet eenvoudig en vraagt soms
uitgebreid onderzoek. De knelpunten zijn in het kader van dit plan dan ook afgebakend.
Wel zijn er aanbevelingen opgenomen.
Tot slot worden er ook kansen gesignaleerd. Deze kansen liggen vooral op het vlak van
ontwikkelingen die aandacht genereren voor de landschappelijke kwaliteit van
beplantingen in de Hoeksche Waard en daarmee voor het belang van voldoende
financiering voor het beheer en onderhoud.
Uitvoering. Hier wordt uitgebreid ingegaan op het thema boomsoorten en het belang
van meer biodiversiteit in combinatie met het thema duurzaamheid van boomsoorten.
Deze thema’s zijn de basis voor boomsaneringsplannen.
Boomsanering (kap en verjonging) is het belangrijkste hulpmiddel voor het verkrijgen
van een divers bomenbestand. Het uitvoeren van dergelijke plannen gebeurt als
beplantingen aan het einde van hun levensfase zijn gekomen en een gevaar worden voor
hun omgeving. Uit de analyse van de inventarisaties blijkt dat er slechts een klein
percentage (ca 4%) theoretisch aan dat criterium voldoet. In aanmerking genomen dat
het daarbij gaat om een categorie van waardevolle bomen betekent dat de conclusie is
gerechtvaardigd dat boomsanering van enige omvang voor langere tijd (minimaal 10
jaar) is uitgesloten.
Kansen voor het biodiverser maken van beplantingen liggen voornamelijk in uitbreiding
van struweel en aanplant op onbeplante dijken.
Boomonderhoud is het tweede belangrijke onderdeel van dit hoofdstuk. Hier worden
achtereenvolgens het nut en de noodzaak van het onderhouden van beplantingen
beschreven en de techniek van te onderscheiden (snoei)maatregelen in relatie tot de
zorgplicht. Voor de organisatie van het onderhoud is het digitale beheerprogramma de
basis. Het beheerprogramma wordt gevoed met inventarisaties en periodieke
boominspecties. Om een realistische meerjarenplanning mogelijk te maken, zullen
uitgevoerde onderhoudsmaatregelen in het systeem ingevoerd moeten gaan worden.
Apart onderdeel is stormschade. Schadekosten vragen om een reservefonds om de
onvoorspelbare kosten op te vangen.
7
Als basis voor een goede kostenraming en het opstellen van een onderhoudsbestek is
een onderhoudsprogramma opgesteld waarin alle te onderscheiden maatregelen en
kostendragers zijn opgenomen. Kosten zijn niet opgenomen omdat die slechts een
momentopname zijn. Prijzen wijzigen voortdurend onder invloed van marktwerking en
andere ontwikkelingen.
Vervolgens is een beschrijving opgenomen van de organisatie van het beheer en
uitvoering door Groenbeheer Hoeksche Waard en waterschap Hollandse Delta en de wijze
waarop de financiering is geregeld.
Het budget voor boombeheer maakt onderdeel uit van het totale pakket voor de
uitvoering van het Landschapsbeleidsplan en is daarmee onderdeel van een jaarlijkse
begroting waarin taken tegenover elkaar worden afgewogen. Boombeheer heeft hierin
weliswaar een zwaartepunt maar financiering van een kwalitatief goed beheer blijft een
zorgenkind.
In het hoofdstuk Risico’s zijn hiervoor beschreven onderwerpen op een rij gezet die een
risico kunnen vormen voor de beplantingen of de organisatie (financieel).
Tot slot is een hoofdstuk Vervolgacties opgenomen. Hierin zijn enkele vraagstukken uit
het hoofdstuk Knelpunten benoemd, die in dit plan niet verder zijn uitgewerkt. Het
verdient aanbeveling deze vraagstukken in de komende jaren uit te werken.
Kaartoverzicht van beplantingen in beheer bij Groenbeheer Hoeksche Waard
8
GESCHIEDENIS
1.
Het landschap van de Hoeksche Waard
De Hoeksche Waard is een van de Zuid-Hollandse eilanden en waarden, gelegen onder
de rook van Rotterdam en ingebed in het stelsel van rivieren, die tezamen het
deltagebied van Rijn en Maas vormen. Deze ligging is in hoge mate bepalend voor het
karakter van het landschap.
In vroeger tijden zijn de eerste stukken land door kolonisten bevochten op het water.
Door dijkenbouw probeerden zij hun nederzettingen en landbouwgrond te beveiligen
tegen het water in dit grensgebied van rivier, land en zee. Door het opwerpen van
nieuwe dijken bouwden zij in de loop van eeuwen met soms wisselend succes dit bolwerk
uit tot het eiland dat nu de Hoeksche Waard heet.
Het huidige landschap toont ons de geschiedenis van zijn ontstaan. De hoge primaire
dijken rond het eiland beschermen het land tegen de omringende rivieren en de zee.
Daarbinnen liggen de vele secundaire dijken die in voorgaande tijden voor
landaanwinning dienden. Thans vormen deze dijken de ruimtelijke begrenzing van de
polders die hoofdzakelijk een agrarische functie hebben. De dijken zijn vaak beplant met
een zware boombeplanting en geven het landschap zijn monumentale ruimtelijke maat
en schaal.
Het stelsel van kreken is een ander overblijfsel van deze ontstaansgeschiedenis.
Oorspronkelijk ontstaan als meanderende natuurlijke waterafvoeren in een
getijdengebied met slikken en gorzen. Thans zijn ze vooral in gebruik als watergangen
die de waterhuishouding voor de landbouw en de bebouwing in het gebied regelen.
Dit grotendeels nog oorspronkelijke landschap waarin de open ruimte beeldbepalend is,
trekt aandacht bij velen uit de nabije randstad. Regelmatig worden plannen in de
Hoeksche Waard geprojecteerd voor uitbreiding van woningbouw, industrie, recreatie,
natuur en intensieve landbouw om de volle randstad te ontlasten.
2.
Van Landschapsbeleidsplan tot landschapsontwikkelingsplan in een
Nationaal Landschap.
Halverwege de negentiger jaren van de vorige eeuw is vanuit de regio en provincie de
wens naar voren gekomen om in samenwerking een visie te ontwikkelen voor het
landschap op de korte en middellange termijn. In 1996 is daarom de eerste aanzet
gegeven tot het opstellen van een landschapsbeleidsplan. Het geeft voor de periode van
1999 tot en met 2008 aan hoe de kwaliteiten van het landschap behouden of ontwikkeld
moeten worden in een concreet uitvoeringsplan.
Voor de uitvoering van dit plan is de gemeenschappelijke regeling Groenbeheer Hoeksche
Waard opgericht tussen het toenmalige Waterschap De Groote Waard (per 1 januari 2005
waterschap Hollandse Delta) en de toenmalige zes gemeenten van de Hoeksche Waard:
Binnenmaas, Cromstrijen, s’-Gravendeel, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen. Het plan
kent de volgende onderdelen:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
De organisatie Groenbeheer Hoeksche Waard,
het onderhoud van bomen op dijken
het kap- en verjongingsplan (boomsaneringsplannen),
het ecologisch beheer van dijkvegetaties,
aanleg van droge natuur langs kreken in de provinciaal ecologische
hoofdstructuur,
het beheer van de droge natuur,
het beheer van natte natuur langs kreken die aangelegd is door het waterschap,
een subsidieregeling voor de aanleg van streekeigen erfbeplantingen,
het stimuleren van aanleg van recreatieve fiets- en wandelpaden en bijbehorende
voorzieningen,
9
•
het laten verrichten van archeologisch onderzoek bij de aanleg van nieuwe droge
natuur
In 1999 is Groenbeheer Hoeksche Waard daadwerkelijk van start gegaan met de
uitvoering van projecten. Als organisatie is Groenbeheer ambtelijk ondergebracht bij het
waterschap. Financiering van organisatie en uitvoering geschiedt door bijdragen van de
deelnemers en subsidies van derden. Groenbeheer heeft een apart bestuur met daarin de
bestuurlijke vertegenwoordigers van de bijdragende deelnemers. De projectleider
Groenbeheer Hoeksche Waard is tevens secretaris van het bestuur.
Recent is de Hoeksche Waard uitgeroepen tot een van de Nationale Landschappen in
Nederland.
De betekenis van deze titel en de reikwijdte met betrekking tot de ruimtelijke ordening
wordt gaandeweg vastgesteld. Invulling zal met name plaats gaan vinden door de
herziening van het streekplan (2007-2008) en het opstellen van een Structuurvisie
Hoeksche Waard. Als onderdeel daarvan wordt ook het oude Landschapsbeleidsplan
herzien in de vorm van een nieuw Landschapsontwikkelingsplan (vaststelling 2008).
3.
Aanleiding voor een nieuw bomenbeheersplan
Het bestuur van de gemeenschappelijke regeling Groenbeheer Hoeksche Waard is
verantwoordelijk voor de uitvoering van het Landschapsbeleidsplan Hoeksche Waard.
Een van de taken hierin is het beheer en onderhoud van ca 23.000 bomen en struweel op
dijken en langs wegen buiten de bebouwde kom en in eigendom van waterschap en
gemeenten.
In het Landschapsbeleidsplan, opgesteld in 1997, is beschreven hoe men tot een
evenwichtig bomenbestand wil komen met als doel een zo effectief mogelijk onderhoud
tegen maatschappelijk verantwoorde kosten uit te kunnen voeren. Een gestructureerd
kap- en verjongingsplan (boomsaneringsplan) is daarvoor het belangrijkste instrument.
In de loop der tijd is door veranderde inzichten, kennis en maatschappelijke
ontwikkelingen de noodzaak ontstaan om het destijds voorgestelde beleid aan te passen.
Om een nieuw beleid vast te kunnen stellen, heeft het bestuur besloten een
Bomenbeheersplan te laten opstellen.
4.
Geschiedenis van het boombeheer in de Hoeksche Waard
“Boompje groot, plantertje dood” is een oud spreekwoord dat aangeeft dat bomen oud
kunnen worden. Boombeheerders houden zich maar een deel van hun leven bezig met
hun werk. Bomen in een landschap weerspiegelen dus de opvattingen van generaties
boombeheerders. Een variant op het eerder genoemde spreekwoord zou dus als volgt
kunnen luiden: “Boombeheerders komen en gaan, maar bomen blijven nog heel lang
staan”.
De invloeden van de achtereenvolgende boombeheerders zie je dus terug in bijvoorbeeld
boomsoortenkeus, standplaats, plantafstand en kroonvorm(snoei). Maar ook het
optreden van bijvoorbeeld ziekten, ontwikkelingen in kennis, het kweken van nieuwe
variëteiten, (klimaat)rampen en ontwikkelingen in wetgeving en ruimtelijke ordening
laten hun sporen na. Zo zijn er tijdens de tweede wereldoorlog talloze waardevolle
bomen verloren gegaan ten behoeve van brandhout. Ook de iepziekte en de
watersnoodramp van 1953 hebben hun tol geëist.
In het landschapsbeleidsplan, opgesteld in 1997-1998, werd vastgesteld dat door de
watersnood in 1953 zeer grote aantallen bomen zijn gesneuveld. Bij de wederopbouw
van de streek zijn toen in korte tijd zeer grote aantallen essen geplant, vaak van
10
onbekende herkomst. Geconstateerd werd dat daarmee een onevenwichtige opbouw van
het bomenbestand ontstaan was. Daarnaast bleken deze bomen vatbaar voor de
essenbastwoekerziekte.
In het plan werd daarom onder meer voorgesteld:
• In korte tijd (10 jaar) een groot deel (60% van het totale bomenbestand) van
deze beplantingen te saneren.
• Om cultuurhistorie zichtbaar te maken in het landschap een verjongingssysteem
uit te voeren door aanplant van “korte omloopbomen” (pioniers die kort leven
zoals wilgen en populieren) op historisch jonge dijken en “lange omloopbomen”
(duurzame bomen zoals essen, eiken, iepen en linden) op historisch oude dijken.
Dit voorstel stuitte op veel verzet van burgers en maatschappelijke organisaties. Men
vreesde een kaalslag van het landschap en een ecologische achteruitgang door het
versneld kappen van gezonde boombeplantingen. Daarnaast leidt het voorgestelde
verjongingssysteem tot ongewenste aanplant van bijvoorbeeld wilgen direct langs wegen
en gebouwen.
Vastgesteld moet worden dat het nastreven van een balans in leeftijd en soorten door
middel van verjonging een kwestie van zeer lange termijn is.
Na aanvankelijk de beleidslijn van het landschapsbeleidsplan gevolgd te hebben bij het
opstellen van kap- en verjongingsplannen is deze geleidelijk verlaten. De afgelopen jaren
is er gewerkt op basis van inventarisaties, inzicht van de verantwoordelijke
boombeheerders en in overleg met vertegenwoordigers van deelnemers en
maatschappelijke organisaties. In hoofdstuk 11 wordt dieper ingegaan op het onderwerp.
11
5
HUIDIGE SITUATIE
5.1.
Ruimtelijk beeld
Het landschap van de Hoeksche Waard lijkt voor een buitenstaander in eerste instantie
een homogeen landschap. Bij nadere bestudering is dat echter allerminst het geval.
Zonder daar al te diep op in te gaan, zijn er belangrijke verschillen in verstedelijking
(noordrand), natuurgebieden (Oudeland van Strijen en de buitendijkse gebieden) en de
mate van openheid. De openheid en de kwaliteit ervan wordt vooral bepaald door
randen: de binnendijken, het landgebruik (fruitteelt met windsingels), dorpsranden,
bebouwing met erfbeplantingen en vooral door bomenrijen en struweelbeplantingen.
Die beplantingen zijn er in alle soorten en maten. Van monumentale oude populierenrijen
in het open landschap tot dicht beboomde, gevarieerde dijkbeplantingen met een
afwisseling in soorten, maten, leeftijden en erf- en tuinbeplantingen.
Jonge pas aangeplante bomenrijen hebben afhankelijk van de soort vele jaren nodig om
het ruimtelijke beeld te bepalen. Wilgen en populieren doen dat snel. In 8 tot 10 jaar
beginnen die formaat te krijgen. Andere meer duurzame soorten zoals essen en esdoorns
doen daar aanzienlijk langer over. Een en ander is ook afhankelijk van plantafstand en
aanplant van meer rijen.
Kap- en verjongingsprojecten kunnen dus plaatselijk grote invloed op hebben op het
ruimtelijk beeld. Die invloed kan bijvoorbeeld beperkt worden door gefaseerde kap- en
verjonging toe te passen.
Het landschap van de Hoeksche Waard wordt beschreven als een open, robuust
cultuurlandschap met fraaie Hollandse luchten. Als men met de auto van Middelburg naar
Rotterdam rijdt, rijdt men achtereenvolgens van het betrekkelijk kleinschalige Walcheren
door het zeer open Schouwen-Duiveland (onbeplante binnendijken), het iets meer
beboomde Goeree-Overflakkee en het meer beboomde Hoeksche Waard naar het
verstedelijkte IJsselmonde. Waardering van landschappen houdt vaak in gelijke mate
tred met kleinschaligheid en dat pleit voor veel aanplant van bomen en struweel. In de
mate van waardering 1 staat bij vergelijkbare landschappen Walcheren op plaats 1, de
Hoeksche Waard op 2, Goeree Overflakkee op 3 en Schouwen Duiveland op 4.
1
Zie ook de waardering in “Mooi land 2005-2006” 100 natuurgebieden (en landschappen) getest: Walcheren 2
sterren, Hoeksche Waard 1 ster (waardering 1 - 5 sterren).
12
5.2. Inventarisatie van het bomenbestand
In het deelrapport “Uitwerking dijkbeplantingen” van het Landschapsbeleidsplan uit 1998
wordt gesproken over een bomenbestand van 28.000 stuks bomen in beheer bij het
toenmalige Centraal Bomenbeheer (de voorloper van Groenbeheer Hoeksche Waard).
In 2001 en 2002 is in opdracht van Groenbeheer een inventarisatie, inspectie en
digitalisering van haar bomenbestand uitgevoerd. Begin 2003 kwam daarvan de
rapportage2 uit. Groenbeheer was en is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud
van 21.379 bomen, 2.835 meter hagen en 3.315 meter bosrand
(bosplantsoen/struweel).
Inmiddels is door veel nieuwe aanplant ten behoeve van compensatie van de HSLaanleg
het bomenbestand gegroeid met ca 1800 jonge bomen tot ca 23.000 bomen.
soort
alle soorten
%
knotbomen
es
populier
wilg
linde
iep
overig
es
populier
wilg
linde
iep
overig
totalen
%
stamdiameterklasse
0-25 cm 26-50 cm
7.164
13.384
33,5%
62,6%
809
793
1.161
1.299
2.008
519
1.729
448
7.567
2.513
1.865
249
787
403
conditieklasse
goed
matig
8.123
648
4.050
179
3.742
372
765
0
2.537
73
814
3
20.031
1.275
93,7%
6,0%
51-100 cm
812
3,8%
27
> 100 cm
19
0,1%
0
48
417
270
0
77
0
0
0
0
0
19
0
slecht
5
0
29
3
2
34
73
0,3%
totalen
21.379
%
100%
1.629
totalen
8.776
4.229
4.143
768
2.612
851
7,6%
41,0%
19,8%
19,4%
3,6%
12,2%
4,0%
100,0%
totalen
8.776
4.229
4.143
768
2.612
851
21.379
Belangrijkste waarnemingen:
Er is een onevenwichtige opbouw van het bomenbestand tengevolge van de
eerder genoemde rampen (watersnood en oorlog) en (iep)ziekten. Er zijn slechts
heel weinig dikke bomen (stamdiameter > 51 cm).
• De es is prominent aanwezig (41%). Er zijn slechts 4 soorten die meer dan 92%
van het bomenbestand uitmaken.
• Er zijn slechts weinig bomen in de conditieklasse slecht (0,3 %). Een aantal
daarvan zijn oude wilgen die langs slootkanten onder aan de dijk staan en geen
gevaar voor hun omgeving opleveren. Vanwege hun ecologische waarde mogen
deze blijven staan.
Veel “slechte” bomen zijn in de inhaalslag van het achterstallig onderhoud de afgelopen
jaren op basis van deze inspectie verwijderd.
•
2
Inventarisatie en inspectie bomenbestand in de Hoeksche Waard. Jan. 2003 van Arcadis.
13
De conclusies die getrokken kunnen worden uit deze waarnemingen voor onderhouds- en
boomsaneringsplannen worden behandeld in de desbetreffende hoofdstukken.
In de tweede helft van 2004 is een deel van het bestand (6.214 stuks) opnieuw
geïnspecteerd3 op basis van conditie, standplaats en leeftijd. Gekeken is vooral naar
stamkwaliteit en de conditie van de kroon. De uitkomsten daarvan worden gebruikt in de
lopende beheers- en onderhoudsprogramma’s.
Er is een verschil tussen de staat van het onderhoud (achterstallig of niet) en de conditie
van een boom. De staat van onderhoud wordt aangegeven met de kwaliteit van de
kroonstructuur (goed, matig en slecht).
De inventarisatiegegevens zijn gedigitaliseerd en opgenomen in het softwareprogramma
dgDialog. Met behulp van dit programma worden gegevens bijgehouden en onderhoudsen saneringsplannen opgesteld. Tevens kunnen gegevens op kaart zichtbaar worden
gemaakt.
3
Inspectie bomenbestand in de Hoeksche Waard. Jan. 2005 BTL
14
5.3. Thema’s
Het bomenbestand van de Hoeksche Waard manifesteert zich voor de waarnemer op
verschillende manieren. Deze verschillen kunnen op de volgende thematische wijze
worden onderscheiden:
•
•
•
•
•
•
De massaliteit (omvang en dichtheid) van de beplanting. Deze is afhankelijk van
de leeftijd, de plantafstand, het aantal rijen en in mindere mate de boomsoort
(smalle kronen en lichtdoorlatende kronen komen minder massaal over). Soms
ook de combinatie van bomen en struweel.
Boomsoorten. Er zijn slechts 5 soorten die 96% van het aantal bomen uitmaken.
De verschijningsvorm van een boomsoort of zijn eigenschappen zijn belangrijke
aspecten om rekening mee te houden.
Uniformiteit. Bestaat een beplanting uit één soort van dezelfde leeftijd of staan er
verschillende soorten van verschillende leeftijden en soms in combinatie met
struweel en tuinbeplantingen.
Groeisnelheid. Snelle groeiers (pioniers) zoals wilg en populier en langzame
groeiers (duurzame soorten) zoals es, iep en linde.
Leeftijd. De leeftijd van een beplanting is medebepalend voor de
waarneembaarheid in het landschap.
Struweel. Struweel is niet (of minder in de wintertijd) transparant en geeft een
heel ander beleving (besloten en kleinschaliger) voor de passant.
Deze thema’s komen in de volgende hoofdstukken aan bod. Met name in het hoofdstuk
Boomsanering komt het beeld en de doelstelling van een toekomstige beplanting
prominent aan bod.
In themakaarten is de verspreiding van de verschillende verschijningsvormen van de
beplantingen geografisch op de kaart van de Hoeksche Waard aangegeven (zie bijlage
1).
15
6.
Ontwikkelingen
In de afgelopen jaren hebben zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan die in meer of
mindere mate invloed hebben op het huidige bomenbeheer. Sommige zijn landelijke
ontwikkelingen, andere zijn specifiek voor de Hoeksche Waard. Ze zijn grofweg te
onderscheiden in twee categorieën: kennis / wetenschap en wetgeving / ruimtelijke
ordening. Achtereenvolgens worden er een aantal in willekeurige volgorde kort
behandeld.
• Verkeersveiligheid. Het waterschap heeft in de Hoeksche Waard het beheer over
de regionale wegen in het buitengebied. Daarbij moet zij rekening houden met de
richtlijnen die in “Duurzaam Veilig” aan de orde komen. Dit zegt onder meer iets
over de afstand van objecten (bomen) in de berm tot de weg. Het waterschap
heeft hiervoor beleidsregels opgesteld. (zie bijlage 4).
• Aansprakelijkheid. In de wetgeving en jurisprudentie daarover worden eisen
gesteld aan de zorgplicht die de beheerder van bomen heeft ten aanzien van
veiligheid voor bewoners, verkeersdeelnemers en passanten. Dit heeft onder meer
gevolgen voor de jaarlijkse werkplannen, veiligheid tijdens de uitvoering van het
werk en het regelmatig uitvoeren van bomeninspecties en rapportering ten
aanzien van de vitaliteit en onderhoudstoestand van het bomenbestand. De
kosten van het bomenbeheer zijn door dit alles sterk gestegen.
• De flora en faunawetgeving. Bij de uitvoering van het bomenonderhoud moet
rekening gehouden worden met deze wetgeving. Een richtlijn is bijvoorbeeld de
periode 15 maart tot 15 juli wanneer verstoring van met name broedvogels in het
geding is. Het waterschap heeft hierover een gedragscode opgesteld en
ondertekend. In werkplannen en bestekken moet hiermee rekening worden
gehouden.
• Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Met de aanwijzing tot Nationaal Landschap
en het benoemen van de (kern)kwaliteiten, waartoe de regionale dijken en de
dijkbeplantingen behoren, is er veel aandacht ontstaan voor de bomen in beheer
bij Groenbeheer. Adel verplicht! Groenbeheer zal zorgvuldig met het
bomenbeheer om moeten gaan, maar zal daarbij ook steun mogen verwachten.
• De Structuurvisie Hoeksche Waard. Deze visie van de gemeenten in de Hoeksche
Waard,via Commissie HW en de streek zal medio 2008 afgerond worden en zal
gaan over de (in)richting van de ruimtelijke ordening in relatie tot het begrip
Nationaal Landschap. Integraal onderdeel van deze visie is het
Landschapsontwikkelingsplan (LOP) als opvolger van het oude
Landschapsbeleidsplan. Het bomenbeheerplan HW maakt er onderdeel van uit. In
het LOP zullen nieuwe (financiële) kaders vastgelegd worden.
• Biodiversiteit. Dit onderwerp staal al geruime tijd op wereldniveau in de
belangstelling. Op wereldschaal maar ook op nationale schaal wordt onderkend
dat de biodiversiteit in de afgelopen decennia sterk is teruggelopen. Met de
conferentie in Rio de Janeiro in Brazilië heeft ook Nederland toegezegd zich in te
zetten voor vergroting van biodiversiteit. Het ministerie van VROM heeft daartoe
de Hoeksche Waard uitgekozen als pilotgebied en een project gestart waarin met
behulp van een subsidieregeling burgers en organisaties uitgenodigd werden
projecten in te dienen ter verbetering van de biodiversiteit. Het
bomenbeheersplan is een van deze projecten. Doelstelling is de biodiversiteit te
bevorderen door:
o Aanplant van boomsoorten die inheems zijn of daar zo nauw mogelijk aan
verwant zijn.
o Vergroting van het aantal gebruikte boomsoorten.
o Aanplant van struweel. Struweel herbergt meer fauna dan bomen en sluit
daarmee beter aan bij bijvoorbeeld de doelstellingen van het FABproject
(Functionele Agro Biodiversiteit) in de Hoeksche Waard.
16
Het in het algemeen nastreven van variatie waar mogelijk of wenselijk. Dit
kan strijdig zijn met bijvoorbeeld het nastreven van een uniform beeld of
ontwerp (monumentale populierenbeplanting langs een open polder).
Klimaatverandering kan beplantingen kwetsbaar maken voor ziektes en
vitaliteitsvermindering. Weerbaarheid is te vergroten door meer diversiteit in
beplantingen aan te brengen.
Voortschrijdende kennis en inzicht in bomenbeheer heeft invloed op de wijze van
snoeien en de beoordeling van de vitaliteit van bomen. Aandacht voor bijscholing
van personeel en aandacht voor de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van
de werkbestekken en van aannemers is gewenst. Kennis van vitaliteit geeft inzicht
in het moment waarop beplantingen voor sanering in aanmerking komen.
o
•
•
17
7.
Knelpunten
7.1
Financiering
In het Plan van aanpak van het Landschapbeleidsplan (opgesteld ca 1998) zijn de
budgetten geraamd waarmee de taken van het LBP uitgevoerd moesten worden. Het
budget voor boomonderhoud was van meet af aan structureel te laag omdat er werd
uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
• Er werd uitgegaan van de theorie dat door een forse sanering van het
bomenbestand in 10 jaar de jaarlijkse kosten voor onderhoud zouden dalen.
• Het boomonderhoud werd aanvankelijk uitgevoerd door de eigen dienst van het
waterschap tegen lage tarieven waarbij niet alle kosten werden doorberekend. Die
tarieven waren daarom niet marktconform.
• De gemeenten bevroren hun jaarlijkse bijdragen aan het LBP. De bijdragen aan
Groenbeheer werden daarom in de beginjaren niet geïndexeerd.
• Beheer en onderhoud van natuur en landschap door gemeenten en waterschap
worden niet gesubsidieerd door provincie of rijksoverheid.
De volgende ontwikkelingen zijn van invloed geweest op de kosten van het onderhoud:
• Het waterschap stopte uit oogpunt van kosten en efficiency met het uitvoeren van
het boomonderhoud door de eigen dienst. Het boomonderhoud werd via
aanbestedingen op de markt gezet. De kosten stegen.
• De voorgestelde forse sanering van het bomenbestand (60% van het
bomenbestand in 10 jaar) werd door het bestuur vertraagd tot een meer
realistische omvang.
• De kosten voor uitvoering van boomonderhoud stegen snel onder andere door de
wetgeving voor arbo, verkeersveiligheid en aansprakelijkheid
(veiligheidsinspecties).
• Sinds kort is er efficiencyverbetering en kostenreductie doordat voorbereiding en
aanbesteding van het boomonderhoud waterschapsbreed (vier regio’s) gebeurt.
Tengevolge van de sterk gestegen kosten en geringe toename van de bijdragen, is er
geschoven binnen de taakbudgetten van het LBP ten gunste van het boomonderhoud.
Desondanks was dit niet voldoende om te voorkomen dat er geleidelijk een achterstand
in het onderhoud ontstond. Tussentijds is er via extra bijdragen van de deelnemers een
inhaalslag uitgevoerd. Er blijft echter een spanningsveld bestaan tussen beschikbare
gelden en het budget dat nodig is voor een verantwoord boomonderhoud.
7.2
Boomziekten
Boomziekten zijn berucht en lijken tegenwoordig steeds meer op te treden. Dit is een
belangrijke reden om het bomenbestand gevarieerd te houden. Enerzijds om
gemakkelijke verspreiding tegen te gaan en anderzijds om minder kwetsbaar te zijn met
het totale bomenbestand.
Genoemd kunnen worden; essenbastwoekerziekte, iepziekte, bacterievuur (oa meidoorns
en fruitbomen), watermerkziekte (schietwilgen), roest (populieren), kastanjeziekte naast
een aantal aantastingen door insecten. De belangrijkste ziekten en aantastingen die in de
Hoeksche Waard uitval of overlast veroorzaken zijn:
De essenbastwoekerziekte, zoals in hoofdstuk 4 reeds genoemd, was in combinatie met
het grote aantal essen in het bomenbestand (41%), reden tot zorg. Het was mede
aanleiding om maatregelen te treffen en meer balans aan te brengen in boomsoorten. De
aanvankelijk gevreesde sterke uitval door deze ziekte is uitgebleven. Er zijn veel
aantastingen gesignaleerd maar deze variëren in ernst. Aangetaste bomen zijn wat
minder vitaal maar kunnen in het algemeen blijven staan en redelijk oud worden. Sedert
18
vele jaren worden jonge essen aangeplant van variëteiten die meer resistent zijn tegen
deze ziekte.
De iepziekte heeft in de vorige eeuw veel slachtoffers geëist. De Hollandse iep was een
zeer waardevolle en fraaie boom in het Hollandse landschap. In de Hoeksche Waard
staan nog enkele tientallen monumentale restanten van eertijds fraaie boomopstanden.
Deze exemplaren worden jaarlijks ingeënt tegen de ziekte hetgeen een forse kostenpost
oplevert. Inenting is een omstreden methode. Ingeënte bomen nemen vaak in vitaliteit af
en soms worden de bomen toch ziek.
Sinds een aantal jaren worden ogenschijnlijk resistente iepenvariëteiten (Ulmus Lobel /
Plantijn / Lucius) aangeplant. Deze hebben echter niet de fraaie vorm van de
Oudhollandse iep en worden daarom maar mondjesmaat aangeplant. De oorspronkelijke
iepen (Ulmus hollandica ‘Belgica’) worden niet meer aangeplant.
Watermerkziekte geeft plaatselijk problemen. Op de Spuidijk staan schietwilgen die veel
uitval geven (Salix alba Belders). Aanplant van soorten die minder gevoelig zijn voor de
ziekte kunnen problemen voorkomen.
Luisaantasting komt voor bij de grote linden op de Strijensedijk en Mookhoek. De linden
staan hier in sommige gevallen dicht op woonhuizen. De afscheiding van de luizen geeft
overlast aan huizen en geparkeerde auto’s. In het groeiseizoen worden de luizen daarom
bestreden met een spuitkanon dat de bomen bespuit met Pyrimor De aantasting is voor
de bomen zelf niet schadelijk. Bij nieuwe aanplant moet met dit soort aspecten rekening
gehouden worden.
Kastanjeziekte of bloedingsziekte speelt nauwelijks een rol omdat er slechts weinig
Paardekastanjes zijn aangeplant. De Paardekastanje heeft voor de Hoeksche Waard
slechts een beperkte betekenis voornamelijk als markeringsboom bij kruispunten.
7.3
Boswet
Deze wet is bedoeld om het bosareaal in Nederland in stand te houden en gaat over het
rooien en herplanten van houtopstanden en wegbeplantingen, welke boomsoorten er al
of niet onder vallen en de eventuele meldingsplicht bij het vellen van beplantingen. In de
Hoeksche Waard is deze wet een knelpunt bij boomsaneringsplannen en de keuze van
boomsoorten. Wanneer bomen die vallen onder de boswet (bijvoorbeeld essen)
vervangen worden door bomen die niet vallen onder de boswet (zoals wilg, populier en
linde) ontstaat een probleem. Dan blijft de herplantplicht bestaan en moeten er elders
alsnog binnen 3 jaar boswetsoorten herplant worden.
Het verdient aanbeveling om na te gaan of een vrijstelling mogelijk is voor de uitvoering
van werkzaamheden in het kader van een landschapsbeleidsplan.
19
7.4
Bomen op compartimenteringsdijken
Recent is er veel aandacht gekomen voor de veiligheid van waterkeringen.
Rijkswaterstaat, provincies en waterschappen zijn bezig regels op te stellen voor de
(veiligheid van) waterkeringen. Men onderscheidt primaire en regionale waterkeringen.
Regionale waterkeringen (soms secundaire waterkeringen genoemd) worden
onderverdeeld in compartimenteringsdijken, boezemwaterkeringen en overige dijken.
In de Hoeksche Waard staan heel veel bomen op compartimenteringsdijken (ca 9.000 st
in beheer bij Groenbeheer) en overige dijken. De compartimenteringsdijken gaan een
waterkerende rol spelen bij een dijkdoorbraak van een primaire waterkering.
Bomen worden beschouwd als veiligheidsverzwakkende elementen op of nabij
waterkeringen. Momenteel zijn er nog geen normen en regels vastgesteld voor regionale
waterkeringen, maar het waterschap hanteert het standstillprincipe (geenspijtbeleid).
Dit resulteert formeel in het geen vergunning afgeven voor aan- of herplant van bomen
op dergelijke dijken. Het spreekt voor zich dat dit beleid het Landschapsbeleidsplan en
een kernkwaliteit van het Nationaal Landschap in de wielen rijdt. Momenteel beraadt het
waterschap zich over zijn positie.
Buitendijk Strijen
7.5
Bloemrijke dijkvegetaties
Een van de taken in het LBP is het vergroten van het areaal ecologisch beheerd bloemrijk
grasland op regionale waterkeringen. Doelstelling is ecologisch interessante vegetaties
(stroomdalvegetatie) te herstellen of te ontwikkelen op dijken die daar (potentieel)
geschikt voor zijn.
20
Bomen en bloemrijke grasvegetaties bijten elkaar. Door schaduwwerking,
wortelconcurrentie en bladval van bomen (verrijking en bedekking bodem) verdwijnt
bloemrijk grasland. Bij de keuze van het al of niet aanplanten van bomen op onbeplante
waterkeringen moet hier rekening mee worden gehouden.
7.6
Beweiding (dijkgebruik)
Op een groot aantal regionale waterkeringen vindt beweiding plaats. Meestal met
schapen, soms met koeien, geiten of paarden. Vroeger was dit overigens gebruikelijker
dan tegenwoordig.
Alle grazers vormen echter een bedreiging voor bomen door het wegvreten van
boomschors en in mindere maten door het afscheuren van laaghangende takken.
Paarden zijn voor alle bomen, jong en oud, een levensbedreigend gevaar en lastig te
weren met rasters en boomkorven door hun kracht en grootte.
Koeien en geiten bedreigen vooral jonge bomen. Bij oude bomen wordt soms de
stamvoet of wortelaanzet beschadigd.
Schapen bedreigen de bast van jonge bomen en van oude bomen met een gladde bast
(essen, esdoorns en fruitbomen). Door het toepassen van boomkorven kunnen schapen
weinig kwaad, hoewel deze bescherming tamelijk kostbaar is.
Koeien, geiten en paarden zouden eigenlijk van keringen geweerd moeten worden, ook al
door vertrapping van de zode. Op een aantal plaatsen is dat echter onmogelijk als een
pachtcontract afgesloten is met het waterschap. Toekomstige regelgeving voor keringen
zou hier mogelijk een deel van de oplossing kunnen bieden. Het buiten de rasters houden
van de eerste rij jonge aanplant langs wegen bij schapenbeweiding is een andere
oplossing. Rasters zijn echter een hoge kostenpost. Een goede afweging tussen
onderhoudskosten, beleving, natuurdoelstelling (biodiversiteit/FAB) of stabiliteit van het
dijktalud bij de keuze tussen beweiden met schapen of maaien van dijktaluds is
maatwerk.
7.7
Eigendommen
In aansluiting op het voorgaande heeft het een sterke voorkeur om waterkeringen in
eigendom bij het waterschap te houden. In het verleden zijn er nogal eens percelen door
het waterschap verkocht aan particulieren waardoor negatieve ontwikkelingen en
verrommeling moeilijk te voorkomen is. Bij waterschapseigendommen is het mogelijk om
het gebruik van de taluds te bepalen en is er vrijheid voor Groenbeheer om bomen aan
te planten en te onderhouden. Bij eventuele beweiding met schapen dient Groenbeheer
de boombescherming aan te brengen op kosten van de beweider.
Landschappelijk geven de dijken in particulier eigendom vaak een rommelige aanblik en
zijn er geen mogelijkheden een landschappelijk gewenste boombeplanting aan te
brengen (Vuurbaken bijvoorbeeld).
21
7.8
Standplaats en boomsoort
In het verleden zijn om uiteenlopende redenen de ‘verkeerde’ bomen op de ‘verkeerde’
plaats terecht gekomen. De juiste boom op de juiste plaats voorkomt problemen en extra
kosten. Voorbeelden die genoemd kunnen worden:
• Aanplant van schietwilg dicht langs wegen is ongewenst. De eigenschap om bij
stevige wind en storm takken te verliezen geeft risico’s voor weggebruikers. Door
de snelle groei is veel snoei en snelle verjonging noodzakelijk. Wilgen op de
verkeerde standplaats zijn hele dure bomen. Daarnaast geeft een standplaats
boven op een dijk problemen met het aanslaan van jonge bomen. Wilgen onder
aan de dijk dicht bij het water groeien veel beter en geven geen problemen. Daar
kunnen ze onbelemmerd uitgroeien tot ‘woudreuzen’ en hun ecologische en
landschappelijke functie optimaal vervullen.
• Aanplant van linden direct bij huizen, tuinen en parkeerplaatsen geven overlast
door luisaantasting. De uitscheiding door luizen van een suikerachtige oplossing
(druip) veroorzaakt kleverigheid en roetdauw (zwarte schimmel) op auto’s en
andere bezittingen. Het bespuiten van de luis is kostbaar en lost het probleem
slechts tijdelijk op.
• Aanplant van ongeschikte boomsoorten op te natte plaatsen veroorzaakt
vroegtijdig omwaaien.
• Aanplant van bijvoorbeeld iepenvariëteiten die geënt zijn op een onderstam die
niet goed verenigbaar is, veroorzaakt het vroegtijdig afbreken van de boom.
22
8.
Kansen
In hoofdstuk 6 zijn de onderstaande thema’s inhoudelijk al beschreven als
ontwikkelingen.
Hieronder wordt ingegaan op de kansen die deze thema’s bieden. De kansen liggen op
het vlak van aandacht voor het belang van bomen voor het landschap en daaraan
gekoppeld mogelijkheden voor extra financiële bijdragen voor het onderhoud.
8.1
Biodiversiteit
De inzet om het bomenbestand en struweel in de Hoeksche Waard meer biodivers te
maken, draagt niet alleen bij aan het fenomeen biodiversiteit maar ook aan het
klimaatbestendig maken van het landschap. Meer gevarieerde, ecologische beplantingen
dragen bij aan ziekte- en plaagresistentie. De aandacht voor deze onderwerpen
onderstrepen het belang van de beplantingen als onderdeel van de groenblauwe
dooradering van het landschap van de Hoeksche Waard. Om de kwaliteit van de
beplantingen verder te ontwikkelen zal door de deelnemers voldoende financiering voor
het beheer beschikbaar gesteld moeten worden.
De Hoeksche Waard is momenteel een proeftuin voor biodiversiteit in Nederland dat
aandacht trekt tot in het buitenland.
8.2
Nationaal Landschap
Het dijkenpatroon met boomopstanden wordt gezien als kernkwaliteit van het Nationaal
Landschap Hoeksche Waard.
Door de aanwijzing van de Hoeksche Waard als Nationaal Landschap wordt de
verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen en het beheer van het landschap verheven
van regionaal naar nationaal niveau. In dit verband zullen provincie en rijksoverheid
naast investeringen in het landschap ook hun financiële verantwoordelijkheid moeten
nemen voor het beheer ervan. Zonder financiële bijstand zullen lagere overheden een
rem zetten op investeringen uit vrees voor hoge toekomstige beheerslasten.
8.3
Structuurvisie Hoeksche Waard
In een Nationaal Landschap staan ontwikkelingen niet op slot. Kernpunt is dat elke
(economische) ontwikkeling ook een bijdrage moet leveren aan het behoud, ontwikkeling
of versterking van natuur en landschap. De structuurvisie, die momenteel wordt
opgesteld, gaat hiervoor het kader vaststellen. In dit verband wordt er nagedacht over
een vereveningsfonds en/of een groenfonds waaruit investeringen gefinancierd kunnen
worden in natuur en landschap en in het beheer ervan.
23
UITVOERING
9.
Boomsoorten
In hoofdstuk 5.2 ‘Inventarisatie’ is aangegeven hoe het bomenbestand is opgebouwd. Er
is slechts een verdeling op het niveau van hoofdsoorten (zonder benoeming van de
variëteit) beschikbaar. Kennis op niveau van variëteiten is voor een deel wel aanwezig
maar is niet onderzocht en vastgelegd in inventarisatierapporten.
Het boombeheersplan zal met name aan moeten geven hoe om te gaan met soortkeus
bij nieuwe aanplant kap- en verjongingsplannen of nieuwe aanplant op voorheen
onbeplante dijken. Uitgangspunten zijn:
• Het streven naar meer diversiteit om kwetsbaarheid voor ziekten te verkleinen.
Vrij vertaald het streven naar meer balans.
• Het streven naar meer biodiversiteit.
• Het aanplanten van soorten die bij voorkeur inheems zijn (ecologische kwaliteit).
• Het aanplanten van soorten die bewezen hebben goed te kunnen groeien in
klimaatomstandigheden zoals in de Hoeksche Waard heersen: veel open
landschap (wind) en overwegend kleigrond. Aandacht ook voor grondwaterstand.
• Aandacht voor soortkeus ten aanzien van de standplaats en directe omgeving
(bijv. bebouwing of niet).
• Het streven naar meer struweelaanplant tbv bevordering biodiversiteit,
beschutting en afwisseling in beeld.
In de bijlage 2 is een overzicht van soorten en variëteiten opgenomen.
Het streven is er vooral op gericht het percentage essen terug te brengen. Dit is echter
niet synoniem met helemaal geen essen meer aanplanten omdat anders in de verre
toekomst het aandeel essen geheel weg gaat vallen. Het streven is dus naar meer balans
in de toekomst.
Bij de aanleg van struweelaanplant is er een relatie met de FABprojecten (Functionele
Agro Biodiversiteit). Aanplant is gewenst in de nabijheid van FABlocaties.
24
10.
Inzicht in duurzaamheid
Inzicht in duurzaamheid gaat over de te verwachten leeftijd die een houtopstand van een
bepaalde boomsoort kan halen.
Wanneer is het moment gekomen om een houtopstand of boom te kappen, soms wel met
de term kaprijp aangeduid. Kaprijp is echter een term uit de bosbouw. Deze wordt
gebruikt om het ideale moment voor het oogsten van het hout aan te geven om een
ideale houtopbrengst te verkrijgen in relatie tot de kosten (kosten van aanplant en
beheer en onderhoud). Dat is onbruikbaar voor weg- of landschappelijke beplantingen.
Houtopbrengst is daar een ondergeschikt criterium.
Het gevaar voor omwaaien of uitbreken van grote takken is daar een belangrijk criterium
in relatie tot verkeersveiligheid en aansprakelijkheid.
De tweejaarlijkse veiligheidsinspecties zijn het instrument om inzicht te krijgen wanneer
het moment nadert om een boomsanering te overwegen. Het rapport geeft aan welke
boomopstanden of individuele bomen gebreken hebben en welke maatregelen er nodig
zijn om die te verhelpen. Zijn maatregelen nog (financieel) haalbaar om risico’s
beheersbaar te houden of is het dweilen met de kraan open. Dergelijke afwegingen
worden gemaakt ten opzichte van de landschappelijke (beeld) waarde en/of de
ecologische waarde van de bomen. Met andere woorden wat heeft men financieel over
voor het in stand houden van een beplanting en hoe lang gaat deze daarna nog mee.
Dergelijke afwegingen kunnen ook nog eens gemaakt worden in relatie tot de wens om
het bomenbestand in zijn totaliteit meer in balans te brengen of te houden en tot de
kwaliteit en de leeftijd van beplantingen in de directe omgeving. Zijn er alleen maar
jonge beplantingen in de buurt dan handhaaf je de oude zo lang mogelijk, zijn er
voornamelijk oude beplantingen dan ga je snel tot verjonging over.
Daarnaast spelen de eigenschappen van een boomsoort met betrekking tot zijn
duurzaamheid of gemiddelde levensduur en de standplaats ook een belangrijke rol.
Kortom het is vrijwel altijd maatwerk om een besluit tot sanering te nemen. De
belangrijkste overwegingen die in onderlinge samenhang gelden, zijn:
• De kosten van onderhoudsmaatregelen om een veilige boomopstand te verkrijgen.
Zijn die maatschappelijk aanvaardbaar?
• De te verwachten levensduur na het uitvoeren van onderhoud in relatie tot de
groeikwaliteit van de standplaats en de eigenschappen van de boomsoort.
• De beeldkwaliteit en/of ecologische kwaliteit van de boomopstand in het
landschap.
• De aanwezigheid en kwaliteit van boomopstanden in de directe omgeving.
De leeftijd (duurzaamheid) die boomopstanden kunnen halen, zijn afhankelijk van:
1. De eigenschappen van de gebruikte boomsoort (pioniers zoals wilg en populier
groeien snel maar worden niet oud (40-60 jaar), duurzame bomen zoals eik, es,
linde, iep en esdoorn worden ouder (60-150 jaar)). Een uitzonderingspositie
hebben knotbomen die ouder worden als hun vrijgroeiende soortgenoten
2. Standplaats ofwel groeimogelijkheden en ruimte voor het wortelstelsel (voedsel,
water en verankering).
3. Afstand tot andere bomen (plantafstand) of groeiruimte voor de kroon
4. Kwaliteit van het onderhoud.
5. Activiteiten die eventueel uitgevoerd worden in de directe omgeving van de boom
(bijvoorbeeld bodemverdichting in de wortelzone door zware machines,
vraatschade bij beweiding, grondwateronttrekking door bronbemaling en last but
not least maaischade aan de boombast).
6. De gevoeligheid voor besmettelijke boomziekten.
7. De herkomst van het genetisch plantmateriaal in relatie tot de plaatselijke
klimaat/groeiomstandigheden (boomzaden uit Zuid-Europa).
8. De gevoeligheid voor klimaatverandering.
Het spreekt voor zich dat het schatten van omlooptijden slechts een indicatie geeft en
afhankelijk is van vele factoren, waarbij de laatst genoemde factor een nog onbekend
fenomeen is.
25
Bij punt 3 wordt uitgegaan dat een onbelemmerde kroonruimte een voorwaarde is voor
een langere levensduur. Dit is een aanname. Een vrijstaande grote kroon vangt meer
wind en zou daarmee windworpgevoeliger kunnen zijn. Bomen in plantverband worden
hoger maar houden elkaar uit de wind. De keuze voor een korte plantafstand
(bijvoorbeeld 8 meter) of een grote plantafstand (15 meter of meer) geeft een ander
beeld(ontwerp).
Korte plantafstanden vormen de typische kathedraalachtige laanbeplantingen. Elke keus
heeft zijn voor- en nadelen. Het nadeel van korte afstanden kan zijn de snelle vorming
van dood hout door beschaduwing, hogere aanplantkosten, hogere onderhoudskosten
(meer bomen te onderhouden) en wellicht een kortere omlooptijd. Een voordeel is een
snellere vorming van een gesloten laanbeplanting, dus een snellere en hogere beplanting
en het beeld van de kathedraal.
Bij punt 4 is met name jeugdsnoei belangrijk. Op tijd kroonfouten verwijderen zoals
dubbele toppen, zuigers en plakoksels zorgen voor een langere levensduur. Ook het
juiste moment van snoeien, het niet verstoren van de balans tussen stam en kroon en
het regelmatig en niet teveel snoeien in een keer, zorgen voor een betere vitaliteit en
dus een langere levensduur. Aan een goede kwaliteit snoei hangt een prijskaartje die
terugverdiend wordt met een langere levensduur (omlooptijd). De hoge kap en
verjongingskosten worden uitgesteld en men geniet langer van een waardevolle
beplanting.
26
11.
Boomsanering
Boomsanering, ook wel kap- en verjongingsplan genoemd, is het belangrijkste middel om
doelstellingen in het boombeheer op de lange termijn na te streven. In hoofdstuk 3 is
daar al kort op ingegaan.
11.1
Doelstellingen
De belangrijkste doelstellingen van boomsanering in het kader van het
Landschapsbeleidsplan Hoeksche Waard zijn:
1. Het nastreven van balans in de leeftijdsopbouw van boombeplantingen.
2. Het nastreven van balans in de soortenopbouw van beplantingen. Er wordt
gestreefd naar meer diversiteit.
3. Het nastreven van kwaliteit van de beplanting. Door een juiste soortkeus en
standplaats wordt een goede en gezonde beplanting gegarandeerd. Daarmee
wordt een langere levensduur bereikt en de investeringskosten verlaagd (langere
omlooptijd).
4. Het nastreven van een bepaalde beeldkwaliteit in het landschap.
5. Beheer en onderhoud wordt uitgevoerd tegen maatschappelijk aanvaardbare
kosten.
Een randvoorwaarde bij boomsanering is het landschapsbeeld van beplantingen in de
Hoeksche Waard en de ecologische waarde daarvan zo veel mogelijk in stand te houden.
1. Balans in leeftijdsopbouw.
Zoals eerder beschreven, is de balans in de Hoeksche Waard verstoord door het grote
aantal essen van ongeveer 50 jaar oud. Het saneren van een deel van dergelijke
(gezonde) beplantingen geeft echter een te grote verstoring van het beeld en roept
weerstand op bij de burger. Bovendien kunnen essen minstens 100 jaar oud worden. Niet
doen dus.
Het nastreven van balans is onder meer ingegeven door het willen voorkomen van
gedwongen sanering van grote aantallen bomen in een korte tijdspanne. Er is dan veel
geld nodig en het landschapsbeeld wordt verstoord. Essen vervangen door bijvoorbeeld
wilgen (50 jaar omlooptijd) is dus ook al geen oplossing.
Het is lastig te voorspellen hoe lang boombeplantingen mee kunnen anders dan met een
zeer grove schatting. De invloed hierop van boomeigenschappen, standplaats, ziekten,
(klimaat)rampen, storende activiteiten, klimaatveranderingen, kwaliteit van onderhoud in
heden en verleden, plantafstand, onderhoudskosten en dergelijke, is onvoorspelbaar.
Het is een illusie een model op te stellen voor alle (dijk)beplantingen in het
beheersgebied waarin wordt aangegeven wanneer ze aan vervanging toe zijn.
Conclusie is dat meerjarensaneringsplannen slechts voor de korte termijn gemaakt
moeten/kunnen worden (2-4 jaar) op basis van periodieke inventarisaties. Een ideaal
hulpmiddel daarbij is de tweejaarlijkse veiligheidsinspectie.
2. Diversiteit in soorten.
Het belang van meer diversiteit is evident en onomstreden. In de bijlage 2 boomsoorten
worden de geschikte soorten genoemd met relevante informatie over het gebruik.
Het aanplanten van essen zal echter in “geringe” mate voortgang moeten vinden om
aanwezigheid in de verre toekomst te blijven garanderen.
3. Kwaliteit van beplanting
De keuze van een juiste boomsoort en standplaats is zijdelings in het hoofdstuk
knelpunten al aan de orde gekomen. Bijzonderheden worden eveneens in de bijlage
boomsoorten vermeld.
27
4. Het nastreven van beeldkwaliteit in het landschap.
Het gewenst beeld in de Hoeksche Waard volgens het landschapsbeleidsplan is het
streven naar openheid in de polders en naar boombeplantingen op dijken om de
openheid te begrenzen. Er wordt niet aangeplant langs wegen in de open polder
uitgezonderd enkele markeringsbomen.
Er wordt wel aangeplant langs wegen op plaatsen waar vroeger dijken zijn afgegraven.
Het beplanten van nu nog onbeplante dijken is in dit beheerplan afgebakend. De
structuurvisie kan hier een richtlijn voor bieden. Overwegingen die een rol spelen, zijn de
al of niet gewenste openheid en het nastreven van bloemrijke dijkvegetaties (verdwijnt
met boombeplanting).
Daarnaast is de manier van planten van invloed. Afhankelijk van de beschikbare ruimte
in bermen en dijktaluds kan gekozen worden voor een of meer rijen bomen, één soort
bomen of meer soorten, kleine of grote plantafstanden, bomen in combinatie met
struweel of alleen struweel. Ook gefaseerd saneren beïnvloedt het beeld. De dijk en zijn
omgeving (plaatselijke factoren) bepalen veelal wat mogelijk en/of wenselijk is.
5. Beheer en onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
Naarmate bomen ouder worden, worden onderhoudskosten in het algemeen hoger
afhankelijk van de standplaats. Deze bepaalt de eisen die er aan een boom gesteld
worden. Risico’s en overlast zijn de criteria. Een vrijstaande boom die niemand tot last is,
hoeft in principe niet onderhouden te worden. Verkeersveiligheid (uitbrekende takken),
onbelemmerde doorgang (takvrije stamhoogte), schaduwwerking e.d. vereisen
onderhoudsmaatregelen.
De stijgende kosten staan in relatie tot een stijgende waarde van een boom voor zijn
omgeving (hoe groter hoe mooier). Waneer het moment gekomen is dat de kosten niet
meer opwegen tegen de baten is afhankelijk van een aantal factoren:
• standplaats.
• risico’s.
• de beschikbaarheid van voldoende financiering van beheer en onderhoud.
• het beeld van de boom(opstand) in zijn omgeving.
• het belang dat burgers en politici hechten aan de boom(opstand). Bomen in hun
aftakelingsfase zijn bijvoorbeeld ecologisch zeer waardevol, maar kunnen een
onaanvaardbaar risico voor veiligheid geven.
Conclusie: het moment waarop een besluit tot sanering wordt genomen is een gevolg
van een afweging van een aantal (objectieve en subjectieve) factoren. Het besluit is
daarom altijd subjectief maar wel toetsbaar aan de genoemde factoren.
11.2
Saneringsmethoden
Er zijn verschillende manieren om een kap- en verjongingsplan uit te voeren. De
volgende methodes, die alle hun voor- en nadelen hebben, zijn bruikbaar:
1. Inboet op individueel niveau. Indien bij oude beplantingen bomen die slecht
worden vervangen worden door jonge exemplaren.
Voordeel: heel geleidelijke vervanging, geen schokeffecten. Nadeel: jonge bomen
in de schaduw van grote bomen groeien in het algemeen slecht (ook afhankelijk
van de soort: lichtsoorten (wilg) en schaduwsoorten (beuk)) of eenzijdig naar het
licht (scheef en/of halve kroon). Het is duur. Kan een rommelig beeld geven.
2. Pleksgewijs. Indien een aantal exemplaren uitvallen en een plek groot genoeg is
om een aantal jonge bomen terug te planten in voldoende licht. De voor- en
nadelen zijn dezelfde als de voorgaande methode, maar alleen minder
uitgesproken.
3. Een rij saneren, de andere laten staan.
Voordeel: het landschappelijke beeld en de ecologische waarde blijft in stand.
Nadeel: er kan takbreuk in overblijvende rij(en) optreden ten gevolge van
blootstelling aan de wind en scheefgroei van jonge bomen door schaduwwerking.
Het rooien in een latere fase kan ook hinder ondervinden van de jongere
beplantingsrijen (duurder).
28
Oudendijk Strijen, aanplant van jonge eiken langs oude bomenrijen
4. Vaksgewijs. Gehele dijkvakken rooien en herplanten.
Voordeel: goedkoop en efficiënt. Het dijkvak krijgt een homogeen beeld dat
ontwerptechnisch gewenst kan zijn. Nadeel: het landschapsbeeld is voor vele
jaren verdwenen net als de ecologische waarde van boombeplantingen.
Welke methode men kiest is sterk afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden en van
de te saneren beplanting. Wat is gewenst en wat is mogelijk. Er bestaat een voorkeur
voor geleidelijke sanering in plaats van hele dijkvakken ineens.
De Boomdijk Strijen voor en na sanering. Populieren vervangen door essen.
29
11.3
Boomafstand
De keuze voor de boomafstand bij herplant varieert tussen de acht meter tot vijftien
meter of meer en is afhankelijk van een paar factoren:
• De boomsoort en de te verwachten kroonhoogte en breedte. Hoe hoger en/of
breder hoe groter de plantafstand.
• Het aantal bomenrijen naast elkaar. Bij een rij kunnen bomen naar twee zijden
vrij groeien. Bij meer rijen hebben ze meer last van elkaars schaduw en moet de
plantafstand groter zijn.
• Het ontwerp. Een laaneffect wordt verkregen door bomen dicht bij elkaar te
planten. Dit geeft het “kathedraaleffect”: hoge bomen die naar het licht
toegroeien en de weg overkappen. Er is veel schaduw!
• Het budget voor aanleg en onderhoud. Bij kleine plantafstanden zullen er meer
bomen geplant worden en zijn de onderhoudskosten door grotere aantallen
bomen groter. Indien er snel effect verlangd wordt van een jonge aanplant kan
men naast een keus voor snelle groeiers ook dichter op elkaar planten. Eventueel
kan er na verloop van tijd om en om gedund worden (hoge beheerskosten).
• De beschikbare ruimte. Dijktaluds variëren in breedte. De bomen zullen op
voldoende afstand van de weg en de insteek van de dijksloot geplant moeten
worden. Bij wegen is de afstand afhankelijk van de wegcategorie.(zie bijlage 4)
Minimaal 4,50 meter bij 80 km wegen en 2 meter bij een lagere wegcategorie.
Bij dijksloten volgens de keur minimaal 4 meter uit de insteek en anders moet er
vergunning bij het waterschap aangevraagd worden.
11.4
Struweel
Een van de doelstellingen van zowel het oude als het nieuwe landschapbeleidsplan is het
aanplanten van meer struweel. Struweel geeft een heel ander beeld als boombeplanting:
kleinschaliger, besloten en beschut. Struweel is belangrijk voor biodiversiteit. Het biedt
een leefomgeving voor vele vogels, insecten en kleine zoogdieren en sluit daarmee aan
bij de wensen voor Functionele Agrobiodiversiteit.
Bij aanplant dient er gelet te worden op:
• Gebruik van inheemse soorten (zie bijlage 3).
• Voldoende plantafstand aanhouden (minimaal 1,50 meter).
• Bij voorkeur geen boomvormers aanplanten.
• Bij voorkeur niet aanplanten onder bestaande boombeplanting. Door concurrentie
van oude bomen groeit struweel dan slecht. Gelijktijdige aanplant kan wel, maar
struweel ontwikkelt zich beter zonder boomvormers.
• Aanplant van soorten in groepen kan zorgen voor behoud van diversiteit van de
beplanting. Bij individuele menging kunnen concurrentiekrachtige soorten de
overhand krijgen. Tijdige (elke drie jaar) dunning is gewenst om een evenwichtige
beplanting op te bouwen.
• Plantvakken zullen minimaal vijf meter breed moeten zijn en er voldoende ruimte
omheen hebben om jaarlijkse “hagensnoei” te vermijden.
30
11.5
Meerjarenplanning
In hoofdstuk 5.2 is de inventarisatie van het bomenbestand in tabelvorm weergegeven.
Er is een verdeling in diameterklasse (stamdikte) gemaakt. Stamdikte is een aanwijzing
voor de leeftijd van bomen in relatie tot de soorteigenschappen. Met de nodige slagen
om de arm kunnen hier algemene conclusies uit getrokken worden.
soort
alle soorten
%
es
populier
wilg
linde
iep
overig
stamdiameterklasse
0-25 cm 26-50 cm 51-100 cm
7.164
13.384
812
33,5%
62,6%
3,8%
1.161
1.299
2.008
519
1.729
448
7.567
2.513
1.865
249
787
403
48
417
270
0
77
0
> 100 cm
19
0,1%
0,2%
2,0%
1,3%
0,0%
0,4%
0,0%
0
0
0
0
19
0
totalen
21.379
totalen
8.776
4.229
4.143
768
2.612
851
tabel inventarisatie 2002-2003
Indien het bomenbestand in leeftijd in balans zou zijn, zou je kunnen stellen dat bij een
gemiddelde levensduur van 80 jaar (omlooptijd) een jaarlijkse sanering moet plaats
vinden van 21.379 / 80 = 267 bomen (1,2 %).
Als we uitgaan van de aanname dat 51-100 cm stamdiameterklasse de klasse is die
eventueel voor sanering in aanmerking komt (dik is oud) en dat oude wilgen (1,3%)
langs slootkanten mogen instorten, dan zouden in twee jaar tijd alle saneringsrijpe
bomen (3,8 – 1,3 = 2,5%) weggesaneerd zijn. Dat lijkt heel onwenselijk in verband met
de waarde die aan oude dikke bomen wordt toegekend.
Conclusie is dat er het komende decennium maar heel weinig gesaneerd hoeft te worden
en dan nog slechts incidenteel in kleine aantallen.
In de afgelopen jaren zijn alle probleemboombestanden (vooral oude populieren) reeds
weggesaneerd.
31
12.
Boomonderhoud
Over het snoeien van struiken en bomen zijn vele boekwerken volgeschreven. Zonder er
in dit verband al te diep op in te gaan, worden er een paar belangrijke begrippen, die
voor het jaarlijkse snoeiprogramma van belang zijn, besproken.
Snoeien is in principe voor geen enkele boom of struik nodig tenzij wij als mensen eisen
stellen aan bijvoorbeeld veiligheid, duurzaamheid, houtopbrengst en/of het voorkomen
van overlast. Dan geldt het spreekwoord “regeren is vooruitzien”. Toekomstige
problemen (en kosten) zijn in belangrijke mate te voorkomen door in de vroege jeugd op
de juiste manier te snoeien en “kroonfouten” eruit te halen. De kennis hiervoor is in de
afgelopen tientallen jaren in een stroomversnelling terecht gekomen. Onwetendheid in
het verleden confronteert de huidige beheerder met problemen zoals een ongunstige
kroonstructuur bij oudere beplantingen.
Bij het snoeien moet men rekening houden met soortspecifieke eigenschappen.
12.1 Onderhoudsmaatregelen
Snoeionderhoud 4) begint al op de boomkwekerij (kwekerijsnoei). Na aankomst van de
boom bij zijn definitieve plantplaats wordt de boom voor het planten gesnoeid afhankelijk
van soort en kroonkwaliteit. De boom wordt vrijwel altijd geplant met een zogenaamde
tijdelijke kroon. De toekomstige takvrije stamlengte (opkroonhoogte) is meestal hoger
als de hoogte van de jonge boom. Alle aanwezige takken gaan er dus in de toekomst
vanaf. Om grote snoeiwonden in de toekomst te vermijden, worden bij voorkeur de
dikste takken in de tijdelijke kroon weggesnoeid, de kleine blijven het langste zitten.
In de Hoeksche Waard wordt onderscheid gemaakt in de standplaats van bomen. Bomen
langs wegen worden wegbeplanting genoemd, bomen onder aan dijktaluds of verder van
wegen af worden landschappelijke beplanting genoemd. Dit onderscheid heeft invloed op
de onderhoudsintensiteit. Aan wegbeplanting wordt meer onderhoud gepleegd.
Bij landschappelijke beplanting is minder onderhoudssnoei nodig en in het algemeen kan
ook de opkroonhoogte lager zijn. Er hoeft alleen rekening gehouden te worden met
mechanisch slootonderhoud vanaf de akkers.
landschappelijke
beplanting
4
wegbeplanting
landschappelijke
beplanting
Voor meer detailinformatie wordt verwezen naar het cursusmateriaal van de cursus Boombeheer van Aanplant
tot Zorgplicht van het NOCB Boomtechnisch Adviesburo. In 2006 is deze cursus gevolgd door alle
“boombeheermedewerkers” van het waterschap.
32
Eenmaal geplant, start voor de boombeheerder het eigenlijke werk. De volgende
werkzaamheden kunnen onderscheiden worden bij boombeplantingen:
1. Algemene controle. Gekeken wordt naar beschadigingen, ziekten, knellende of
loszittende boompalen, afgebroken takken e.d.
2. Jeugdsnoei. De boom zoals die aangeleverd wordt vanuit de kwekerij, heeft meestal
een zogenaamde tijdelijke kroon. Die valt geheel in de zone van de toekomstige
takvrije stam (opkroonhoogte van de volwassen boom). Te dikke takken worden
weggesnoeid om grote snoeiwonden in de toekomst te voorkomen (gevaar voor
inrotten stam).
Er wordt niet teveel gesnoeid! De grootte van de kroon is medebepalend voor de
groeisnelheid van de boom.
3. Begeleidingssnoei. Dit is snoei in de overgangsfase van jeugd naar volwassen
stadium. Er wordt gesnoeid om een optimale rechtdoorgaande stam te verkrijgen
zonder vergaffelingen. De zwaarste takken uit de tijdelijke kroon worden als eerste
geleidelijk weggenomen. De ideale verhouding tussen stam en kroonhoogte die
aangehouden wordt, is 1/3 – 2/3.
4. Onderhoudssnoei. Dit is snoei van bomen in een volwassen stadium tot aan hun
eindfase. Gericht op het behouden of verkrijgen van een goede evenwichtige
kroonstructuur zonder probleemtakken, vergaffelingen en dood hout.
5. Achterstallige snoei. Tengevolge van onwetendheid in het verleden of te kleine
onderhoudsbudgetten ontstaat een ongunstige kroonopbouw. Corrigerende
snoeimaatregelen zijn dan vaak noodmaatregelen om grotere toekomstige problemen
te voorkomen.
opkroonhoogte
aanplant
jeugdfase
halfwas
volwassen
eindfase
kwekerijsnoei-jeugdsnoei-begeleidingssnoei—onderhoudssnoei----------------------------kap en verjonging
6. Struweelonderhoud. Struweel, ook wel bosplantsoen genoemd, is op een aantal
plaatsen in de Hoeksche Waard aangeplant. Vaak bestaat de beplanting uit meer
soorten, soms alleen uit struikvormers(struweel), soms gemengd met boomvormers.
Het ideale onderhoud bestaat uit het regelmatig (elke 3 – 5 jaar) dunnen van de
beplanting zodat totale kaalslag (afzetten) achterwege kan blijven. Totaal afzetten
van beplanting is eigenlijk alleen van toepassing bij hakhoutbosjes (geriefhout) die
bijvoorbeeld eens in de 8-10 jaar worden afgezet voor houtproductie (soms vanuit
het perspectief van cultuurhistorie en/of natuurdoelstelling). Bij zwaar achterstallig
onderhoud kan kaalslag een oplossing zijn om “opnieuw te beginnen”. Bij jonge
beplanting is dunning frequenter nodig dan bij oudere goed onderhouden
beplantingen.
7. Specifieke snoeimaatregelen. Genoemd kunnen worden:
33
7.1 Het knotten van wilgen (en soms populieren en essen). Het knotten wordt
eens in de drie tot vijf jaar uitgevoerd. Er zijn 1629 knotbomen (opgave 2003)
7.2 Het scheren van hagen. Eens per jaar worden hagen gesnoeid. (2835 m1)
7.3 Het scheren van randen van bosplantsoen. Bij struweel dat te dicht langs
wegen en fietspaden geplant is en waarbij de breedte van het plantvak te smal is
voor dunning, kunnen de randen worden geschoren om overlast voor wegverkeer
te voorkomen. (Bosrand 3.315 m1)
7.4 Het snoeien van fruitbomen. Op een enkele plek (Ritselaersdijk) staan
fruitbomen. Groenbeheer snoeit niet op fruitproductie maar op landschappelijke
kwaliteit van de fruitboomkronen. Fruitbomensnoei vereist specifieke kennis. Het
HWL (Hoekschewaards Landschap) heeft het beheer sinds kort overgenomen op
basis van een overeenkomst.
12.2 Zorgplicht
5
In het hoofdstuk “Huidige situatie” is het onderwerp aansprakelijkheid en
bomeninspecties reeds aan de orde gekomen. Bij bomen geldt in beginsel altijd
schuldaansprakelijkheid en dus geen risico-aansprakelijkheid. De boomeigenaar is in
beginsel niet aansprakelijk voor ontstane schade, indien is voldaan aan de zorgplicht.
Onder zorgplicht wordt verstaan:
1 Algemene zorgplicht vereist regulier onderhoud en periodieke controle op
zichtbare gebreken.
2 Verhoogde zorgplicht vereist minimaal 1x per jaar visuele controle op locaties met
verhoogde gevaarzetting.
3 Onderzoeksplicht vereist een nader handelen bij geconstateerde afwijkingen of
verondersteld verhoogd instabiliteitgevaar.Dit gebeurt door het laten uitvoeren
van bijvoorbeeld nader onderzoek, snoeiwerkzaamheden of het rooien van
bomen.
Vereist is een degelijke registratie en het vastleggen van inspecties en eventueel daaruit
voortkomende acties. In geval van problemen is het hebben van bewijsmateriaal een
eerste vereiste.
Momenteel laat Groenbeheer een twee tot driejaarlijkse inspectie uitvoeren van
volwassen beplantingen die geselecteerd zijn op basis van leeftijd en standplaats
(risicobepaling). De aanbevelingen in de rapportages worden opgevolgd door het laten
uitvoeren van extra snoeimaatregelen, boomsaneringsmaatregelen of nader onderzoek.
12.3 Beheerprogramma, inspecties en meerjarenplanning.
In 2002 is door Groenbeheer een digitaal Groenbeheerprogramma aangeschaft: DgDialog
van de Grontmij. Ditzelfde programma is ook bij het waterschap in gebruik. Ten behoeve
van het vullen van het systeem zijn in de periode 2002 en verder boominventarisaties en
inspecties uitgevoerd. Niet alleen zijn standplaats, soort, gebruik en stamdiameter
vastgesteld (aanwijzing voor leeftijd) maar er is ook onderzoek gedaan naar de kwaliteit
van de bomen (zie ook de tabel in hoofdstuk 5.2). Een van de tabellen in het rapport uit
2003 gaat over de kwaliteit van de kroon, zie tabel hierna.
5
Voor meer detailinformatie wordt verwezen naar het cursusmateriaal van de cursus Boombeheer van Aanplant
tot Zorgplicht van het NOCB Boomtechnisch Adviesburo. In 2006 is deze cursus gevolgd door alle
“boombeheermedewerkers” van het waterschap.
34
soort
kroonstructuur
goed
matig
slecht
totalen
es
8.706
70
0
8.776
populier
4.229
0
0
4.229
wilg
4.012
131
0
4.143
linde
768
0
0
768
iep
2.612
73
2
2.612
overig
851
0
0
851
totalen
21.178
201
0
21.379
%
99,1%
0,9%
0,0%
100%
tabel uit inventarisatie en inspectie bomenbestand HW rapport Arcadis 10-1-2003
Op 28 januari 2005 verscheen een tweede inspectierapport over het bomenbestand in de
Hoeksche Waard, uitgevoerd door BTL.
Geïnspecteerd werden vooraf geselecteerde boomopstanden op basis van leeftijd en
standplaats. Het onderzoek richtte zich vooral op het krijgen van een overzicht op
noodzakelijk geachte snoeiwerkzaamheden en nader uit te voeren stabiliteitsonderzoek.
De verkregen data werden ter aanvulling in het groenbeheerssysteem opgenomen.
soort
stamdiameterklasse
kroonstructuur
25-50
51-100
goed matig
slecht
es
5.409
35
5.106
3
335
populier
480
225
703
2
0
wilg
13
2
15
0
0
iep
18
32
44
6
0
totalen
5.920
294
5.868
11
335
%
27,7%
1,4%
27,4%
0,1%
1,6%
tabel uit inspectie bomenbestand HW rapport BTL 28-1-2005
de laatste kolom is afkomstig uit de inventarisatie van 2003 !
de percentages zijn t.o.v. het totaal van 21.379 st bomen
inspectie totaal HW
totalen
totalen
5.444
8.776
705
4.229
15
4.143
50
2.612
6.214
19.760
29,1%
92%
Wat opvalt is het verschil in beoordeling van de kwaliteit van de kroonstructuur. Dit is
verklaarbaar vanuit het gegeven dat bij het tweede inspectierapport er veel gerichter is
onderzocht op kwaliteit. Bij het eerste rapport dat vooral gericht was op inventarisatie is
de kwaliteit terloops meegenomen.
Naar aanleiding van het tweede rapport is door het bestuur van Groenbeheer extra
budget beschikbaar gesteld om achterstallig snoeionderhoud weg te werken.
Een belangrijk punt bij het plannen van het jaarlijks onderhoudsplan is het opnemen van
uitgevoerd werk in het beheerprogramma. Met behulp daarvan kan dan snel inzichtelijk
gemaakt worden wanneer een houtopstand weer toe is aan onderhoud (frequentie van
onderhoudsmaatregelen). Na verloop van jaren wordt het mogelijk een betrouwbare
meerjarenplanning te maken met behulp van het beheerprogramma. Uiteraard blijft een
visuele opname te allen tijde noodzakelijk om de noodzaak van onderhoud vast te
stellen.
35
12.4 Stormschade
Het optreden van stormschade is niet te voorspellen. Het is niet alleen afhankelijk van
het al of niet ontstaan van stormen, de kracht van de storm, de windrichting, de periode
(zit er blad aan de boom?) maar ook van de kwaliteit van de boombeplantingen. In het
verleden zijn er forse schades opgetreden in beplantingen die aan sanering toe waren.
De laatste jaren zijn de schades meegevallen. Het is van belang een bedrag te
reserveren, eventueel in de vorm van een egalisatiefonds.
Een andere mogelijkheid is het opbouwen van een weerstandsvermogen in de begroting
van Groenbeheer. Dit is een reservebudget bedoeld om eventuele risico’s die
Groenbeheer zou kunnen lopen, op te vangen.
Stormschade aan oude wilgen. Geen windworp (met kluit) maar afgebroken stammen.
Wilgen hebben een goed verankerd wortelstelsel.
36
12.5 Onderhoudsprogramma en kosten
Schematisch bestaat het jaarlijkse normale onderhoudsprogramma en bijbehorende
werkzaamheden inclusief kosten uit de volgende onderdelen:
1
Algemene controle op beschadigingen, ziekten, knellende of loszittende
boompalen, afgebroken takken e.d.
23.000 bomen en 0000 m2 bosplantsoen à € 00,frequentie: doorlopend
kosten € 000,-
2
Jeugdsnoei
0000 st Jonge bomen à €
frequentie: 1x/3 jr
kosten € 000,-
Begeleidingssnoei
0000 st halfwasbomen à €
frequentie: 1x/5 jr
kosten € 000,-
Onderhoudssnoei
0000 st volwassen bomen à €
frequentie: 1x/5 jr
kosten € 000,-
Knotten van knotbomen
0000 st knotbomen à €
frequentie 1x/3-5 jr
kosten € 000,-
3
4
5
6
7
8
9
Struweelonderhoud (bosplantsoen); dunning en randensnoei
0000 m2 bosplantsoen dunnen à €
frequentie: 1x/3jr
0000 m1 bosplantsoen randensnoei
frequentie: 1x/jr
kosten € 000,kosten € 000,-
Het scheren van hagen
0000 m1 hagen à €
frequentie: 1x/jr
kosten € 000,-
Het snoeien van fruitbomen
000 st fruitbomen à €
beheersovereenkomst
kosten € 000,-
Jaarlijkse inspectie van risicobomen
00 st bomen à €
kosten € 000,-
10 Het eventueel rooien van zieke, dode of instabiele bomen en indien gewenst
herplant van jonge bomen (inboet).
00 st bomen rooien à €
kosten € 000,00 st bomen planten à €
kosten € 000,11 Ziektebestrijding, zoals het inenten van monumentale iepen en het bestrijden van
luisaantasting bij linden nabij bebouwing.
00 iepen inenten à €
kosten € 000,00 linden bespuiten met pyrimor frequentie: 2x/jr
kosten € 000,12 Onderhoud beheerssysteem,
Onderhoud
doorlopend
13 Voorbereiding van het onderhoudsbestek
Voorbereiding aantal uren per jaar: 00 uren à €
kosten € 000,-
kosten € 000,-
14 Het maken van het onderhoudsbestek en het houden van de aanbesteding
Bestekskosten en aanbesteding: 00 uren à €
kosten € 000,15 Toezicht en directievoering
00 uren à €
kosten € 000,-
37
16 Bijdrage Landschapsbeleidsplan
Kosten projectleider %
kosten € 000,-
17 Onvoorzien
PM
kosten € 000,-
Bijzondere onderhoudsmaatregelen:
18 Twee tot driejaarlijkse bomeninspectie (Uitvoering 2008)
Offerte
frequentie 1x/3 jaar
kosten € 000,-
19 Stormschade opruimen
PM
kosten € 000,-
Totale jaarlijkse kosten
€ 000,-
Bijzondere kosten
€ 000,-
Snoeiwerk met hoogwerker (Schuringsedijk) en met de stokmotorzaag (Noorddijk).
38
13.
Organisatie van beheer en onderhoud
De organisatie voor het beheer en onderhoud van beplantingen in de Hoeksche Waard is
afwijkend van de andere regio’s binnen het werkgebied van waterschap Hollandse Delta.
In het verleden heeft de streek in samenwerking met het toenmalige waterschap De
Groote Waard en provincie Zuid-Holland een landschapsbeleidsplan laten opstellen. Het
beheer van de (boom)beplantingen heeft daarin altijd een zwaartepunt gehad.
Daarmee heeft het waterschap het feitelijke beheer van zijn beplantingen overgedragen
aan Groenbeheer. Voordeel daarvan is:
• de gedeelde verantwoordelijkheid en samenwerking met de partners in het
gebied,
• het integraal onderdeel zijn van het totale landschap Hoeksche Waard,
• de gedeelde financiering van het beheer en
• toegang tot subsidieregelingen die voor het waterschap afzonderlijk niet
toegankelijk zijn.
De organisatie is als volgt geregeld:
De projectleider Groenbeheer Hoeksche Waard is ambtelijk in dienst bij het waterschap
en zijn kosten worden doorberekend aan Groenbeheer. Hij heeft als taak zorg te dragen
voor de dagelijkse organisatie van het beheer en onderhoud dat bestaat uit de volgende
onderdelen:
• Een jaarlijks onderhoudsprogramma en een eventueel boomsaneringsproject. Dit
gebeurt in samenwerking met collega’s van de afdeling Beheer van het
waterschap. Het programma wordt voorgelegd aan een werkgroep met daarin
vertegenwoordigers van de deelnemers en van maatschappelijke organisaties uit
de regio.
• Het programma en de financiering worden opgenomen in de jaarlijkse begroting
van Groenbeheer die de goedkeuring behoeft van het bestuur.
• Het aanvragen van subsidie voor bijvoorbeeld boomsaneringsprojecten en het
afwikkelen daarvan.
• De financiële administratie wordt door de afdeling Financiën van het waterschap
gevoerd in samenwerking met de projectleider.
• De verantwoording voor de uitvoering van werken en financiering daarvan is
onderdeel van het Jaarverslag en Jaarrekening Groenbeheer Hoeksche Waard.
Deze wordt gecontroleerd door een externe accountant.
• Het beheer van de digitale bestanden is onder gebracht bij het waterschap met
het softwareprogramma dgDialog. Met behulp hiervan worden
inventarisaties/inspecties en voorbereiding van onderhoudsprogramma’s
uitgevoerd.
• Het bestek voor boomonderhoud (en eventueel boomsanering) wordt opgesteld
door de afdeling Voorbereiding van het waterschap. Momenteel maakt het bestek
van het boomonderhoud in de Hoeksche Waard onderdeel uit van het totale
bestek van het waterschap dat in zogenaamde percelen (regio’s) is
onderverdeeld. De aanbesteding wordt eveneens uitgevoerd door de afdeling
Voorbereiding.
• Directievoering wordt uitgevoerd door de afdeling Beheer.
• Budgetbewaking geschiedt via maraps (managementrapportage) voor het
Dagelijks Bestuur Groenbeheer Hoeksche Waard. Het DB komt 4x per jaar bijeen.
De kosten die het waterschap maakt, worden doorberekend aan Groenbeheer.
Naast de dagelijkse uitvoering draagt de projectleider ook zorg voor meer algemene
zaken die raken aan het beleidsveld zoals:
• Het bijhouden van relevante ontwikkelingen in het beleidsveld (kennis en
gebiedsontwikkelingen e.d. ) en het adviseren van het bestuur daarover.
• Het deelnemen aan overlegstructuren in de regio zoals de structuurvisie Hoeksche
Waard (Nationaal Landschap en het Landschapsontwikkelingsplan), biodiversiteit,
natuur- en landschaporganisaties, Adviescommissie Landschap, Recreatie en
Toerisme e.d.
39
• Zorg dragen voor communicatie en het afwikkelen van klachten en/of
schadeclaims.
Ook hier wordt gebruik gemaakt van de expertise binnen het waterschap zoals van de
afdeling Communicatie, afdeling Juridische zaken, afdeling Handhaving, afdeling
Eigendommen enz.
14.
Financiering
Het beheer en onderhoud van de beplantingen, die in beheer zijn bij Groenbeheer
Hoeksche Waard, maakt onderdeel uit van de taken zoals beschreven in het
Landschapsbeleidsplan.
De uitvoering van het Landschapsbeleidsplan wordt gefinancierd met de vaste bijdragen
van de deelnemers die jaarlijks geïndexeerd worden. Naast de vaste bijdragen wordt
gezocht naar subsidiëring door derden voor projecten die vallen binnen bestaande
subsidieregelingen.
Binnen dit speelveld van vaste en variabele inkomsten wordt door de projectleider een
begrotingsvoorstel voor het bestuur gemaakt. Het bestuur heeft binnen het
Landschapsbeleidsplan het zwaartepunt gelegd bij het beheer en onderhoud van
(boom)beplantingen. De achilleshiel van dit systeem ligt bij de afhankelijkheid van
externe subsidieregelingen die voortdurend wijzigen en die vele beperkende regels en
bureaucratie omvatten.
Tot nu toe komt het onderhoud van boombeplantingen niet in aanmerking voor subsidie.
Boomsanering als investering in de ontwikkeling van het landschap komt wel in
aanmerking voor subsidie. Sanering is echter volgens de conclusie uit hoofdstuk 11.5
voorlopig niet aan de orde.
Kansen voor een solidere financiering zijn beschreven in hoofdstuk 8. Met name de
structuurvisie Hoeksche Waard biedt kansen in de vorm van bijvoorbeeld het opzetten
van een groenfonds door de regio voor het beheer van natuur en landschap. Ook het
nieuwe Landschapsontwikkelingsplan als onderdeel van de structuurvisie wordt
kaderstellend voor de financiering van de taken van Groenbeheer Hoeksche Waard.
40
15.
Risico’s
In dit hoofdstuk worden alle bekende risico’s op een rij gezet.
Risico’s zou je kunnen onderverdelen in materiële risico’s en financiële risico’s. Maar alle
risico’s zijn uiteindelijk ook van financiële aard. Er wordt daarom geen onderscheid
gemaakt.
De volgende risico’s kunnen een rol spelen:
Risico
kans
gevolg
oplossing
Stormschade veroorzaakt kosten
(opruimingswerkzaamheden)
groot
matig
Schade aan personen
(letsel/overlijden) of objecten
(gebouwen/auto’s/landbouwgewassen).
Aansprakelijkheid.
klein
groot geen
Optreden boomziekten.
matig
matig
Mogelijke regels voor
compartimenteringsdijken (geen
bomen op deze dijken).
klein
groot
Kwaliteit beplanting
verbeteren.
Veiligheidsinspecties uit laten
voeren.
Schadefonds opbouwen.
Kwaliteit beplanting
verbeteren (goed beheer en
onderhoud).
Veiligheidsinspecties uit laten
voeren en aanbevelingen
opvolgen.
Aansprakelijkheidsverzekering.
Meer diversiteit creëren.
Sanitaire maatregelen nemen.
Lobby uitvoeren.
Onderzoek uit laten voeren.
16.
Vervolgacties
Als vervolg op het Bomenbeheersplan blijven er enkele vraagstukken bestaan die in het
hoofdstuk “Knelpunten” zijn aangeroerd maar niet zijn uitgewerkt.
Het verdient aanbeveling om na vaststelling van het Bomenbeheersplan deze actiepunten
als vervolgacties aan te merken en in een periode van bijvoorbeeld de komende twee
jaar uit te werken en in het beheersplan op te nemen.
Het gaat daarbij om de volgende vraagstukken:
•
•
•
•
•
•
Bloemrijke dijkvegetaties (zie hoofdstuk 7.4)
Bomen op compartimenteringsdijken (hfdst. 7.5)
Beweiding (hfdst. 7.6)
Eigendommen (hfdst. 7.7)
Struweel (hfdst. 11.4)
Aanpassing van inventarisatiesystematiek aan onderhoudsmethodiek (hfdst 12)
16.1 Bloemrijke dijkvegetaties
Geconstateerd is dat in het kader van het Landschapsbeleidsplan het areaal ecologisch
beheerde dijken (bloemrijk grasland) uitgebreid zou moeten worden. Bomen en bloemrijk
grasland zijn niet altijd verenigbaar.
Actie:
41
•
Aangeven welke onbeplante dijken (potentieel) waardevol zijn voor bloemrijk
grasland en derhalve niet beplant zouden moeten worden met bomen.
Inventarisaties zijn in het (recente) verleden reeds uitgevoerd. Met kaartmateriaal
kan dit inzichtelijk gemaakt worden.
16.2 Bomen op compartimenteringsdijken
Momenteel wordt er door het waterschap gewerkt aan regels voor het al of niet
aanvaardbaar zijn van boombeplantingen op deze dijken. Pas als deze regels vastgesteld
zijn, kan Groenbeheer al of niet in actie komen.
Actie:
• Na vaststelling regelgeving door het waterschap eventueel bezwaar maken.
• Een mogelijke vervolgactie zou kunnen zijn om onderzoek te laten verrichten naar
condities waaronder boombeplantingen gehandhaafd kunnen worden.
16.3 Beweiding
Beweiding van dijken met boombeplantingen geven in een aantal gevallen problemen
door vraatschade aan de bomen.
Een ander aspect betreft een oude wens uit het Landschapsbeleidsplan: het laten
begrazen van dijken door een schaapskudde met herder.
Actie:
• Het in kaart brengen van locaties waar bomen beschadigd worden door beweiding.
• In overleg treden met het waterschap om na te gaan hoe dit probleem op te
lossen is d.m.v. regelgeving.
• Het in kaart brengen van dijken die zich lenen voor begrazing door
schaapskudden en onder welke voorwaarden.
• In overleg treden met een schaapherder.
16.4 Eigendommen
In het verleden zijn er nogal eens dijkpercelen verkocht door het waterschap aan
particulieren. Dit werkt verrommeling van het landschap in de hand en bemoeilijkt een
goed beheer van boombeplantingen door Groenbeheer.
Actie:
• In overleg treden met het waterschap om te onderzoeken of hier beleid op
gemaakt kan worden.
• In kaart brengen welke problemen waar optreden.
16.5 Struweel
Uitbreiding van struweel is een van de wensen van het oude Landschapsbeleidsplan
evenals in het kader van de Biodiversiteit en FAB.
Actie:
• In kaart brengen waar struweelaanplant mogelijk en wenselijk is.
16.6 Aanpassing van inventarisatiesystematiek aan onderhoudsmethodiek
Inventarisatie van de houtopstanden van Groenbeheer is gebaseerd op boomsoorten,
stamdiameter, beplantingsvormen, standplaats e.d.. Onderzocht zou moeten worden in
hoeverre deze systematiek aangepast zou kunnen worden aan de
onderhoudsmaatregelen zoals beschreven in hfdst. 12.1.
Actie:
• Onderzoek doen naar wenselijkheid en mogelijkheden voor de aanpassing van de
inventarisatiesystematiek voor beplantingen.
• Het eventueel onderbrengen van voorgestelde onderhoudsmaatregelen in een
besteksvorm.
42
•
Bijlage 1
Themakaarten
43
Bijlage 2
Boomsoorten
Voor het bepalen van de lijst met boomsoorten die geschikt geacht worden voor de
Hoeksche Waard, is gebruik gemaakt van de “8e rassenlijst Bomen” uitgegeven in 2007.
Dit is een vijfjaarlijkse uitgave onder verantwoordelijkheid van de Raad van
plantenrassen.
Bij de keuze is uitgegaan van soorten en variëteiten die geschikt geacht worden voor
landschappelijke beplantingen. Op basis van het voorkomen als inheemse boom in
Nederland, de klimatologische omstandigheden en overige standplaatseigenschappen in
de Hoeksche Waard in relatie tot soorteigenschappen is een keuze gemaakt. Ook is
rekening gehouden met eigenschappen/resistentie tegen bepaalde plantenziekten
(iepziekte, watermerkziekte enz).
Uiteindelijk blijven er dan slechts een tiental boomsoorten over die verdeeld in een aantal
rassen voor aanplant in aanmerking komen.
Boomsoorten: tussen haakjes staan de geschikt geachte variëteiten.
Acer pseudoplatanus gewone esdoorn (“Bruchem”, “Negenia” en “Rotterdam”)
Aandeel in HW is klein en mag meer aangeplant worden.
Aesculus hippocastanum witte paardekastanje (“Baumannii”)
Niet aanplanten als dijkbeplanting, alleen als markeringsboom (in zeer klein aantal) bij
bijvoorbeeld een wegkruising. Gevoelig voor kastanjeziekte.
Fraxinus excelsior gewone es (“Atlas”, “Eureka”, “Westhof’s Glorie”) Hiervan is “Atlas”het
minst gevoelig voor bastwoekerziekte.
Niet teveel aanplanten vanwege het (te) grote aandeel essen in de Hoeksche Waard.
Juglans regia gewone walnoot . Is niet inheems maar kan goed op dijken aangeplant
worden als vruchtboom. Brede lage kroon vraagt veel ruimte.
Malus appel als fruitboom. Diverse rassen. Is op kleine schaal toepasbaar.
Populus x canadensis, Canadese populier (kruising tussen P.nigra (Europese zwarte
populier) en P.deltoides (Amerikaanse populier)). Er bestaan een groot aantal gekweekte
rassen die afhankelijk van eigenschappen (oa resistentie tegen de belangrijkste ziekten)
bruikbaar zijn in de Hoeksche Waard. Genoemd kunnen worden:
P.x canadensis “Ellert”
P.x canadensis “Koster”
P.x canadensis “Primo”
P.x canadensis “Spijk”
Populus x canescens, Grauwe abeel (kruising tussen witte populier (Populus alba) en
ratelpopulier (Populus tremula)). Rassen die bruikbaar zijn:
Populus x canescens “Bunderbos”
Populus x canescens “De Moffart”
Populus x canescens “Enniger”
Populus x canescens “Honthorpa”
Populus
Populus
Populus
Populus
nigra, Europese zwarte populier. Rassen die bruikbaar zijn:
nigra “Ankum”
nigra “Brandaris”
nigra “Vereecken”
Pyrus peer als fruitboom. Is op kleine schaal toepasbaar.
44
Quercus robur, zomereik.
Zorgvuldige aanplant is vereist omdat ze lastig “aanslaan”. Kan op grotere schaal
aangeplant worden maar bij voorkeur in de luwte van oudere beplantingen of in gemengd
bosplantsoen. Groeit in de jeugdfase langzaam. Is ecologisch erg belangrijk.
Quercus petraea, wintereik.
Is gevoelig voor zeewind. Kan op kleine schaal mee geëxperimenteerd worden. Is minder
droogtegevoelig als de zomereik.
Salix alba, knotwilg, schietwilg tot 30 meter hoog. Diepe beworteling voorkomt
windworp. Lichtbehoevende boomsoort. Houdt van vochtige bodems. Oudere bomen
krijgen last van takbreuk en moeten daarom niet dicht bij wegen geplant worden.
Gevoelig voor watermerkziekte.
Alle variëteiten zijn meer of minder gevoelig voor watermerkziekte en dienen daarom
niet op grote schaal aangeplant te worden.
Salix alba
“Barlo”
“Belders”
“Bredevoort”
“Het Goor”
“Lievelde”
“Tinaarlo”
Salix fragilis, kraakwilg.
Tot 20 meter hoog.
Tilia cordata, kleinbladige linde, winterlinde. 20-30 meter hoog. Langzame jeugdgroei.
Bij voorkeur op kleine schaal nabij bebouwde omgeving.
Tilia europaea, Hollandse linde. 30 meter hoog
“Koningslinde” , last van bladluis.
“Zwarte linde” , last van bladluis. Wortelopslag. Horizontale takken
Tilia platyphyllos, grootbladige linde, zomerlinde. 30 meter hoog.
Bij voorkeur op kleine schaal nabij bebouwde omgeving. Bladluis.
Ulmus, iep,. Grote windbestendige bomen. Oude rassen (Ulmus x hollandica “Belgica”)
zeer gevoelig voor iepziekte.
Drie inheemse soorten:
Ulmus minor (carpinifolia), gladde iep of veldiep.
Ulmus glabra, ruwe iep of bergiep.
Ulmus laevis, fladderiep of steeliep.
Voor iepziekte min of meer ongevoelige rassen:
Ulmus “Clusius”
Ulmus “Dodoens”
Ulmus “Lobel” meest zuilvormige kroon. Minder geschikt voor het
landschap
Ulmus “Plantijn”
Ulmus hollandica “Groeneveld”. Heeft een redelijke weerstand tegen iepziekte. Fraaie
kroon. Kan op kleine schaal toegepast worden.
45
Bijlage 3
Struweel
In hoofdstuk 11.4 is het belang van struweel aan de orde gekomen.
Voor de term struweel worden soms ook andere termen gebruikt zoals bijvoorbeeld
struikbeplanting. In dit verband wordt hieronder verstaan houtige gewassen die als soort
niet uitgroeien tot een boom (een doorgaande stam) maar een meervoudig vertakte
vorm hebben. De hoogte van struiken varieert van ca 0,10 meter tot ca 10,00 meter
afhankelijk van soort en groeiomstandigheden.
Voor bomen wordt veelal een (eind)hoogte aangehouden van 8,00 meter tot wel 30,0040,00 meter in Nederlandse omstandigheden ook weer afhankelijk van soort en
omstandigheden. Bomen die afgezet worden (zoals hakhout) of in extreme
(klimaat)omstandigheden groeien kunnen een struikachtige habitus aannemen. Uiteraard
zijn ook hier weer soorten die een overgang vormen zoals bijvoorbeeld de lijsterbes
(Sorbus aucuparia) die zowel een boom als struikvorm kan aannemen.
Een andere term die veel gebruikt wordt is bosplantsoen. In het algemeen is dit een
verzamelnaam voor aanplant van (“inheemse”) houtige gewassen die zowel
struikvormers als boomvormers omvat. Door het beheer wordt bepaald of bosplantsoen
uitgroeit tot een bos met boomvormers en een onderbeplanting met struikvormers
(struiketage) of dat boomvormers met regelmaat worden afgezet (teruggesnoeid) om
een struikvormige beplantingsvorm (struweel) te behouden. Eigenlijk kan men in het
laatste geval spreken van een foute soortenkeuze die veel onderhoud met zich
meebrengt.
In het onderstaande wordt een lijst weergegeven met soorten die min of meer als
inheems beschouwd worden en die geschikt geacht worden bevonden voor de Hoeksche
Waardse omstandigheden. In dit verband is het aan te bevelen om te streven naar
aankoop van plantmateriaal die een genetische herkomst van Nederlandse bodem
hebben (klimaatbestendigheid). Er zijn kwekerijen die hierin gespecialiseerd zijn
(Stichting Bronnen).
De keuze is arbitrair. Er is niet gestreefd naar een lijst die strikt genomen van nature hier
voor kan komen. De keuze is louter en alleen gemaakt uit soorten die hier in meer of
mindere mate goed zouden kunnen groeien afhankelijk van standplaats (wind,
grondwaterstand, grondsoort bij dijken die uit opgebrachte grond bestaan, enz) en een
redelijke omvang kunnen krijgen. De keuze ligt bij de ontwerper die kennis van zaken
moet hebben en met veel zaken rekening moet houden zoals standplaats,
concurrentiekracht, lichtbehoefte, doel van de beplanting, biodiversiteit, bloei,
waardplant voor ziekten in de landbouw, beheer en onderhoud, vogelbosje enz..
Soorten voor struweelbosjes
Acer campestre
Veldesdoorn
geschikt voor hagen
Amelanchier laevis
Krent
Cornus mas
Cornus sanguinea
Gele kornoelje
Rode kornoelje
Corylus avellana
Hazelaar
Crataegus monogyna
Crataegus laevigata
Eenstijlige meidoorn
Tweestijlige meidoorn
Euonymus europaeus
Kardinaalsmuts
waardplant bacterievuur fruitteelt
geschikt voor hagen en dan geen
waardplant
46
Ilex aquifolium
Hulst
groenblijvend, schaduw verdragend
Ligustrum vulgare
Liguster
geschikt voor hagen
Mespilus germanica
Wilde mispel
niet teveel schaduw
Prunus padus
Prunus spinosa
Vogelkers
Sleedoorn
windgevoelig
Rhamnus cathartica
Rhamnus frangula
Wegedoorn
Vuilboom
vochtige standplaats en kalkminnend
voor vochtige zure bodems
Rosa canina
Rosa rubiginosa
Rosa tomentosa
Hondsroos
Egelantier
Viltroos
Salix
Salix
Salix
Salix
Salix
Salix
Salix
geoorde wilg
waterwilg (boswilg)
grauwe wilg
laurierwilg
bittere wilg
amandelwilg
katwilg
aurita
caprea
cinerea
pentandra
purpurea
triandra
viminalis
Sambucus nigra
Vlier
Sorbus aucuparia
Lijsterbes
Viburnum opulus
Gelderse Roos
vochtige bodem en licht
idem
idem
idem
idem
Soorten voor bosplantsoen
Voor aanplant van bosjes waarin ook boomvormers mogen voorkomen, zijn naast de al
genoemde struweelsoorten ook geschikt:
Alnus glutinosa
Zwarte els
vochtige grond
Betula pendula
Ruwe berk
groeit niet of minder goed op zware klei
Carpinus betulus
Haagbeuk
Malus sylvestris
Wilde appel
Pyrus communis
Wilde peer
Naast de genoemde soorten zijn alle boomvormers zoals genoemd in de bijlage
Boomsoorten geschikt om gebruikt te worden.
47
Bijlage 4
Regels voor beplanting langs wegen en watergangen.
1. Wegen
Wegen in beheer van het waterschap in het buitengebied waar beplantingen langs staan,
zijn onder te verdelen in twee categorieën:
Erftoegangsweg. Dit zijn wegen waar een maximale snelheid van 60 km per uur is
toegestaan. Met de weg worden woningen, bedrijven, landbouwpercelen e.d. ontsloten.
Er vindt uitwisseling van verkeer plaats op zowel kruispunten als op wegvakken
(erfontsluiting).
Gebiedsontsluitingsweg. Alleen op kruisingen vindt uitwisseling van verkeer plaats.
De maximumsnelheid bedraagt 80 km per uur.
Wegen met een stroomfunctie (100 km) blijven hierbij buiten beschouwing.
In de regelgeving wordt gesproken van de zogenaamde Obstakelvrije zone. Dit is het
gebied langs de rijbaan waarin geen obstakels mogen voorkomen.
Het waterschap hanteert in zijn algemeen beleid de regel dat beplanting minimaal op:
• 2,00 meter van de rijbaan moet staan bij een Erftoegangsweg.
• 4,50 meter bij een gebiedsontsluitingsweg.
Hierbij wordt nog onderscheid gemaakt in beplanting met stamdiameter groter of kleiner
als 80 mm.
Voor ≤ 80 mm wordt bij gebiedsontsluitingswegen een vrije zone aangehouden van 2,40
m.
2. Watergangen
Bij watergangen geldt de keur van het waterschap.
Download