Insulinetherapie bij diabetes mellitus type 2 Welke behandeldoelen moeten we nastreven en welke therapeutische interventies passen daarbij? INSULINE Vetweefsel (grote adipocyten) ontstekingsfactoren inflammatie (TNF, IL-6, etc) pancreas Insuline Insuline effect gevoeligheid Hyperinsulinemie Insuline resistentie Insuline deficiëntie adiponectine vrije vetzuren (FFA) lipotoxiciteit TG afgifte lever spierweefsel Glucose afgifte Glucose opname Hyperglycemie glucosetoxiciteit Verstoorde glucose homeostase: diabetes mellitus type 2 Relatieve beta-cel functie (%) Glucose (mmol/ltr DIAGNOSE 350 300 250 200 150 100 50 Post-prandiale glycemie Nuchtere glycemie Insulineresistentie 250 Verkregen:1,2 Insulineresistentie ↑ hepatische glucose productie ↓ glucose opname perifere weefsels 200 150 Insuline level 100 Afname beta-cel functie 50 0 IGT Diabetes Ongecontroleerde hyperglycemie Klinische complicaties Obesitas -10 -5 0 5 10 Genetisch:1,2 Insulinedeficiëntie ↓ bèta-cel functie → ↓ insulinesecretie 15 20 MACRO ↑ MICRO ↑ 25 30 Jaar 1. Gerich J. Mayo Clin Proc 2003;78:447–56; 2. Weyer C, et al. J Clin Invest 1999;104:787–94 Aangepast naar: Type 2 Diabetes BASICS. Minneapolis, Minn: International Diabetes Center, 2000 Intensieve behandeling: UKPDS Risicoreductie diabetes gerelateerde complicaties p=0,0099 25% Microvasculair Retinopathie 21% p=0,015 Albuminurie 33% Myocardinfarct 16% Diabetes gerelateerde eindpunten p=0,052 12% 0 5 10 15 p=0,000054 p=0,029 20 25 30 35 Risicoreductie (%) UK Prospective Diabetes Study (UKPDS) Group. Lancet. 1998;352:837-853. ADVANCE studie Effect van intensieve behandeling bij DMT2 HbA1c ≤ 6,5% versus HbA1c gebaseerd op lokale behandelrichtlijnen Gemiddeld HbA1C (%) 10.0 9.0 8.0 P < 0.001 Standaard controle 7.0 6.0 Intensieve controle 5.0 0.0 0 Baseline gegevens: • HbA1c 7,5% ; FBG 8,5 mmol/L • Macrovasculaire complicaties: 32% • Microvasculaire complicaties: 10% • Microalbuminurie: 27% • Orale medicatie: 91% • Insulinetherapie: 1,5% • Statine: 28% • Antihypertensivum: 75% 6 12 18 24 30 36 42 48 54 60 66 Follow-up (mnd) Waarde Standaard Intensief 7.32 7.30 7.01 6.93 7.29 6.70 7.29 6.53 7.31 6.50 7.33 7.29 6.52 6.53 Patel et al.N Engl J Med 2008; 358:2560-2572 ADVANCE studie Risicoreductie van 10% op micro- of macrovasculaire events Patel et al.N Engl J Med 2008; 358:2560-2572 ADVANCE studie Risicoreductie van 21% op (verslechtering) nefropathie Cumulatieve incidentie (%) Major Macrovascular Events Major Microvascular Events 25 25 20 15 HR 0.94 (0.841.06) P = 0.32 20 Standaard controle 15 10 HR 0.86 (0.770.97) P = 0.01 Standaard controle 10 Intensieve controle 5 0 0 0 6 12 18 24 30 36 42 48 54 60 66 Follow-up (mnd) Intensieve controle 5 0 6 12 18 24 30 36 42 48 54 60 66 Follow-up (mnd) . Patel et al.N Engl J Med 2008; 358:2560-2572 ADVANCE studie Risicoreductie met name bij patiënten zonder complicaties • Macrovasculaire events in voorgeschiedenis: – NEE relatieve risicoreductie 14% (CI [4 - 23]) – JA relatieve risicoreductie 4% (CI [-10 - 16]) • Microvasculaire events in voorgeschiedenis: – NEE relatieve risicoreductie 11% (CI [2 - 19]) – JA relatieve risicoreductie 4% (CI [-16 - 21]) Patel et al.N Engl J Med 2008; 358:2560-2572 ACCORD studie Geglyceerd Hemoglobine (%) Effect van intensieve behandeling bij DMT2 HbA1c ≤ 6,0% versus HbA1c tussen 7,0 en 7,9% 9.0 Standaard therapie 8.5 Baseline: • HbA1c 8,1% ; FBG 8,7 mmol/L • Macrovasculaire complicaties: 35% • Metformine: 60% • SU-derivaat: 51% • Insulinetherapie: 35% • Statine: 62% • Antihypertensivum: 85% 8.0 7.5 7.0 6.5 6.0 Intensieve therapie 0 0 1 2 3 4 5 6 Jaren Gerstein et al.N Engl J Med 2008; 358:2545-2559 ACCORD studie Risicoreductie van 10% op macrovasculaire events Patiënten met events (%) 25 Niet fataal infarct HR 0,76 20 Standaard therapie (CI [0,62-0,92]) HR 0.90 (0.781.04) P = 0.16 15 10 Intensieve therapie 5 Sterfte HR 1,22 (CI [1,01-1,46]) 0 0 1 2 3 4 5 6 Tijd (jaren) Gerstein et al.N Engl J Med 2008; 358:2545-2559 ACCORD studie Risicoreductie en sterfte op basis van complicaties en HbA1c Hazard Ratio Primary Endpoint P value Subgroup Total Previous cardiovascular event No Yes Glycated hemoglobin at baseline 0.04 0.03 ≤ 8.0 > 8.0 0.6 1.0 Intensive Therapy Better Death from any cause 1.4 Standard Therapy Better Hazard Ratio P value Subgroup Total Previous cardiovascular event No Yes Glycated hemoglobin at baseline 0.53 0.15 ≤ 8.0 > 8.0 0.8 Intensive Therapy Better 1.2 1.6 Standard Therapy Better Gerstein et al.N Engl J Med 2008; 358:2545-2559 Onvoldoende tijdige therapeutische intensivering 100 Insuline + OAD 9 8 7 HbA1c (%) 2 OAD ß-cel functie (%) Leefstijl 1 OAD 6 5 0 diagnose Tijd (jaren) ß-cel functie HbA1c Bewerkt naar: Heine et al. BMJ 2006; 333:1200-1204 Uitstel insulinetherapie Percentage patiënten zonder insulinetherapie (%) 100 80 60 40 HbA1c ≥ 8% 20 HbA1c ≥ 9% 0 0 1 2 3 4 5 6 Tijd tot start insulinetherapie (jaren) Rubino et al. Diabet Med 2007; 24:1412-1418 Psychologische insulineresistentie • • • • Angst voor hypoglycemieën Angst voor meerdaags injecteren en controleren Angst voor injecteren hoge doseringen insuline Angst voor gewichtstoename Welk insulineregime geeft de beste glycemische controle verlaging HbA1c met zo min mogelijk bijwerkingen Korytkowski M. Int J Obes Metab Disord 2002; 26:S18-S24 Peyrot M. et al. Diabetes Care 2005; 28:2673-2679 Consensus statement van ADA en EASD Metformine + bewegen / dieet HbA1c 7% Toevoegen SU Indien hypo´s dan dosering verlagen Toevoegen 10 E middellangwerkend basale insuline ´s avonds of 10 E langwerkend basale insuline ´s ochtends of ´s avonds Toevoegen TZD Controleer (dagelijks) nuchter glucose en verhoog de dosering met 2 E per 3 dagen tot titratiedoel van 3,9-7,2 mmol/L ‘Insulin analogs with longer, nonpeaking profiles may decrease the risk of hypoglycemia compared with NPH insulin’ Bewerkt naar: Nathan et al. Diabetes Care 2006; 29:1963-1972 Werkingsprofiel insuline Schematische weergave werkingsprofiel basale insulinepreparaten Bewerkt naar: McMahon G. et al. N Engl J Med 2007; 357:1759-1761 Aantal hypoglycemieën bij DMT1 en DMT2 Hypoglycemie events per 100 patiëntjaren 3500 NPH Insulin glargine 3000 T1DM 2500 p=0.004 tussen behandelingen 2000 1500 1000 6 7 Hypoglycemie events per 100 patiëntjaren 200 8 HbA1c (LOCF) 150 9 T2DM 100 10 p=0.021 tussen behandelingen 50 0 6 7 8 HbA1c (LOCF) 9 10 Mullins P, et al. Clin Ther 2007;29:1607−19. Psychologische insulineresistentie • • • • Angst voor hypoglycemieën Angst voor meerdaags injecteren en controleren Angst voor injecteren hoge doseringen insuline Angst voor gewichtstoename Korytkowski M. Int J Obes Metab Disord 2002; 26:S18-S24 Peyrot M. et al. Diabetes Care 2005; 28:2673-2679 Insulinetherapie en gewichtstoename Makimattila et al. Diabetologia 1999; 42:406-412 Insulinetherapie en gewichtstoename Makimattila et al. Diabetologia 1999; 42:406-412 Insulinetherapie en gewichtstoename Gewichtstoename met insuline is een normaal fysiologisch proces 90 Gewicht voor insulinetherapie Gewicht tijdens insulinetherapie Maximaal gewicht tijdens insulinetherapie Gewicht (kg) 85 80 75 70 max voor diagnose start insuline 6 mnd 1 jaar 2 jaar 3 jaar max na Larger et al. Diabetes Care 2001; 24:1849-1850 A randomised, 52 week, treat-to-target trial comparing insuline detemir with insuline glargine when administered as add-on to glucose-lowering drugs in insuline-naive people with type 2 diabetes Rosenstock J. et al. Diabetologia 2008; 51:408-416 Opzet van de studie 582 TYPE 2 Onvoldoende onder controle (HbA1c 7,5-10%) HbA1c gemiddeld 8,6% op: Metformine (11%) SU (14%) Metformine + SU (73%) detemir 1 of 2dd + OAD of glargine 1dd (´s avonds) + OAD 52 weken • Startdosering: 12 E • Titratiedoel: FPG 6 mmol/L (en pre diner 6 mmol/L) • Detemir 2dd indien ‘prediner’ PG >7 mmol/L én FPG <7 mmol/L of nachtelijke hypo’s Rosenstock et al. Diabetologia 2008; 51:408-416 Insulinedosering en frequentie Percentage (%) 120 100 100 80 60 40 45 55 • Merendeel van de patienten injecteert insuline detemir tweemaal daags • Waarvan 80% binnen 12 weken 20 0 Insulinedosering (U/kg) glargine 1dd detemir 1dd detemir 2dd 1,2 1 1,00 0,8 0,4 • Na 1 jaar is de gemiddelde dosering insuline detemir 1,5x de dosering insuline glargine 0,78 0,6 0,44 0,2 0 glargine 1dd detemir 1dd detemir 2dd Rosenstock et al. Diabetologia 2008; 51:408-416 Plasma glucose (mmol/L) Glycemische controle Detemir 12 Glargine 10 8 6 4 Ontbijt Ontbijt LunchLunch +90 min + 90 min Diner Diner + 90 min Bedtijd 2:00h 4:00h Ontbijt volgende dag Tijd per dag • Na 52 weken was het HbA1c percentage gelijk tussen de groepen: • Insuline glargine 7,1% • Insuline detemir 7,2% • De kans op hypoglycemieën was laag en vergelijkbaar in beide groepen • Geen verschil in inter-individuele variabiliteit • Insuline glargine 100% 1dd; insuline detemir 45% 1dd Rosenstock et al. Diabetologia 2008; 51:408-416 Gewichtstoename Toename lichaamsgewicht (kg) p<0,001 5 p<0,001 p<0,012 4 3 2 1 0 detemir 1dd (45%) detemir 2dd (55%) detemir totaal glargine totaal Rosenstock et al. Diabetologia 2008; 51:408-416 Bijwerkingen Aantal patiënten 15 Injectieplaatsreacties Allergische reacties detemir detemir Huidafwijkingen 10 5 0 glargine glargine detemir glargine Rosenstock et al. Diabetologia 2008; 51:408-416 HbA1c en gewicht in de praktijk Baseline Na 32 maanden insuline glargine 10 Δ -1,6% (p<0,0001) 84 7 6 Δ -0,8 kg (p=0,0012) 83 5 4 3 82 2 1 81 0 80 HbA1c Gewicht (kg) HbA1c (%) 9 8 85 Gewicht Schreiber et al. Diabetes Technology & Therapeutics 2008; 10:121-127 Conclusies • Tijdig intensiveren van therapie is nodig om (het verslechteren van) micro- en macrovasculaire complicaties te helpen voorkomen • Bij patiënten met een verhoogd risico is het huidige behandeldoel (HbA1c < 7%) voldoende • Toevoegen van basale insuline met een lange werking, zonder pieken, wordt aanbevolen in de ADA/EASD behandelrichtlijnen • Gewichtstoename na start insulinetherapie is een normaal fysiologisch proces • Er bestaan geen grote verschillen in gewichtstoename tussen de basale insulineanalogen insuline glargine en insuline detemir • Insuline glargine en insuline detemir verschillen wel ten aanzien van benodigde insulinedosering en doseringsfrequentie