HHV-6-antigenen geïnfecteerde oligodendrocyten zijn aangetroffen, zou van belang kunnen zijn. De gevonden relatie tussen MS en de productie van endogene retrovirussen dient te worden geïnterpreteerd in de context van een indrukwekkend aantal andere virussen waar MS de afgelopen jaren mee in verband is gebracht. Gezien de heterogeniteit van het ziektebeeld is het mogelijk dat virussen slechts bij sommige vormen van MS betrokken zijn. Ook kunnen verschillende virussen van belang zijn bij verschillende patiënten, afhankelijk van bijvoorbeeld genetische achtergrond. In hoeverre juist retrovirussen een causale rol spelen bij de oorzaak dan wel pathogenese van MS, zal de toekomst moeten uitwijzen. 1 2 3 literatuur Christensen T, Dissing Sorensen P, Riemann H, Hansen HJ, MollerLarsen A. Expression of sequence variants of endogenous retrovirus RGH in particle form in multiple sclerosis. Lancet 1998;352:1033. Garson JA, Tuke PW, Giraud P, Paranhos-Baccala G, Perron H. Detection of virion-associated MSRV-RNA in serum of patients with multiple sclerosis. Lancet 1998;351:33. Monteyne P, Bureau JF, Brahic M. Viruses and multiple sclerosis. Curr Opin Neurol 1998;11:287-91. j.killestein c.h.polman Bijwerkingen van geneesmiddelen Gebruik van benzodiazepinen tijdens de zwangerschap en aangeboren afwijkingen Alhoewel in het verleden het gebruik van benzodiazepinen gedurende de zwangerschap meerdere keren in verband is gebracht met aangeboren afwijkingen, is het bestaan van een dergelijke samenhang niet onomstreden. Bij sommige diersoorten zijn skeletafwijkingen en een gespleten verhemelte waargenomen na toediening van hoge doses benzodiazepinen gedurende de zwangerschap. Ook bij de mens zijn in het verleden ernstige aangeboren afwijkingen toegeschreven aan het gebruik van benzodiazepinen. In een groot aantal andere onderzoeken werd echter geen effect waargenomen. In een recente meta-analyse werd bestudeerd of er een samenhang kon worden waargenomen tussen het gebruik van benzodiazepinen gedurende het eerste trimester van de zwangerschap en het optreden van een gespleten lip of verhemelte, dan wel of er sprake was van andere ernstige aangeboren afwijkingen.1 Hiertoe werd via de geautomatiseerde literatuurbestanden Medline, Embase en Reprotox gezocht naar alle onderzoeken sedert 1966 die hierop betrekking hadden. Twee onderzoekers beoordeelden de methoden uit de onderzoeken, blind en onafhankelijk van elkaar, aan de hand van tevoren vastgelegde kwaliteitscriteria. Na een voorselectie van 74 uit 1400 onderzoeken had de uiteindelijke analyse betrekking op 23 cohort- en patiënt-controleonderzoeken. In de analyse van de 11 cohortonderzoeken met een totale populatieomvang van meer dan 210.000 personen werd geen verhoogd risico op een gespleten verhemelte (relatief risico (RR): 1,19; 95%-betrouwbaarheidsinterval (95%-BI): 0,34-4,15) of op andere ernstige aangeboren afwijkingen (RR: 0,9; 95%-BI: 0,61-1,35) gevonden. In de samengevoegde patiënt-controleonderzoeken werd echter een samenhang gevonden tussen het gebruik van benzodiazepinen gedurende het eerste trimester van de zwangerschap en een gespleten verhemelte (RR: 1,79; 95%-BI: 1,13-2,82) en andere ernstige aangeboren afwijkingen (RR: 3,01; 95%-BI: 1,32-6,84). Met de nodige zorgvuldigheid omgeven, kunnen meta-analysen van prospectief, dubbelblind, gerandomiseerd onderzoek een bijdrage leveren aan de medische wetenschap. Meta-analysen met observationele cohort- en patiënt-controleonderzoeken zijn gevoeliger voor vertekening en derhalve minder betrouwbaar. Alhoewel deze resultaten onvoldoende zijn om een samenhang te bewijzen tussen het gebruik van benzodiazepinen in het eerste trimester van de zwangerschap en aangeboren afwijkingen, nopen ze wel tot voorzichtigheid. Dit temeer daar benzodiazepinen gedurende de zwangerschap van beperkte farmacotherapeutische betekenis zijn. 1 literatuur Dolovich LR, Addis A, Vaillancourt JMR, Power JDB, Koren G, Einarson TR. Benzodiazepine use in pregnancy and major malformations or oral cleft: meta-analysis of cohort and case-control studies. BMJ 1998;317:839-43. b.h.ch.stricker Nefrologie Normaliseren van de hematocriet bij hemodialysepatiënten met cardiale aandoeningen is niet gunstig Doorgaans hebben hemodialysepatiënten een belangrijk lagere hematocriet (Ht) dan de algemene populatie. Bij deze patiënten vormen hart- en vaatziekten de meest voorkomende doodsoorzaak. Inmiddels is aangetoond dat ten aanzien van surrogaateindpunten, zoals coronairischemie en linkerventrikelhypertrofie, verbetering optreedt wanneer bij deze patiëntengroep de anemie wordt gecorrigeerd. Besarab et al. bestudeerden het effect van normalisatie van de Ht bij cardiaal belaste chronische hemodialysepatiënten op sterfte en niet-fataal myocardinfarct (primaire eindpunten).1 Het betrof een prospectief gerandomiseerd onderzoek. Van 1993 tot 1996 werden 1233 hemodialysepatiënten met decompensatio cordis of ischemische hartziekte, een Ht van 0,27-0,33 en voldoende ijzerreserve geïncludeerd. Er werden 618 patiënten gerandomiseerd in de normale-Ht-groep (streef-Ht: 0,42) en 615 in de lage-Ht-groep (streef-Ht: 0,30). De gewenste Ht werd bereikt door middel van recombinant humaan erytropoëtine (r-HuEPO). De mediane follow-upduur was 14 maanden (4 dagen-30 maanden); het onderzoek werd gestaakt na de 3e interim-analyse. Na 29 maanden waren in de lage-Ht-groep 150 patiënten overleden en hadden 14 patiënten een niet-fataal myocardinfarct doorgemaakt; in de normale-Ht-groep waren de aantallen respectievelijk 183 en 19 (relatief risico: 1,3; 95%betrouwbaarheidsinterval: 0,9-1,9). Het verschil was consistent na correctie voor andere risicofactoren. De doodsoorzaak was vergelijkbaar in beide groepen. De lage-Ht-groep kreeg meer bloedtransfusies, minder intraveneus ijzer, minder trombose van de vaattoegang en een doelmatiger dialyse. De trend tot hogere sterfte bij de normale-Ht-groep was reden om het onderzoek voortijdig te staken. Dit tegenvallende resultaat zou mogelijk verklaard kunnen worden door toegenomen problemen met de vaattoegang, minder efficiënte dialyse of wellicht een nadelig effect van intraveneus ijzer. Gezien de hogere sterfte en de aanzienlijke kostenverhoging die verdrievoudiging van de r-HuEPO-dosis met zich meebrengt, verdient het geen aanbeveling bij cardiaal belaste hemodialysepatiënten de Ht te normaliseren. Hierbij blijft de vraag naar de optimale Ht onbeantwoord. 1 literatuur Besarab A, Bolton WK, Browne JK, Egrie JC, Nissenson AR, Okamoto DM, et al. The effects of normal as compared with low hematocrit values in patients with cardiac disease who are receiving hemodialysis and epoetin. N Engl J Med 1998;339:584-90. m.p.c.grooteman Ned Tijdschr Geneeskd 1999 6 maart;143(10) 539