De academie Mens en Organisatie bestaat uit de opleidingen Personeel en Arbeid en Management, Economie en Recht, het lectoraat Mens en Organisatie en verzorgt ook trainingen en leergangen voor externe opdrachtgevers. De academie verkeert in een boeiend veranderproces waarin meer en meer wordt samengewerkt met externe partners en opdrachtgevers met het oog op ontwikkeling van zowel de studenten als de beroepspraktijk. De academie telt ruim 40 medewerkers en heeft een stevige positie, die onder meer tot uitdrukking komt in goede accreditatierapporten en een hoge score in de Keuzegids HBO. Per 1 januari 2012 zijn wij op zoek naar een Lector Mens en Organisatie (m/v) Betrekkingsomvang: ongeveer 1 dag per week Het betreft een projectbenoeming voor de duur van 4 jaren Activiteiten van de lector: Begeleiden van de portefeuillehouder Onderzoek van M&O, de docent-onderzoekers, de teamleiders en de academiedirecteur, door onder andere coaching en training; Begeleiden van de academie bij de positionering in relevante netwerken; Het verzorgen van publicaties, voordrachten, onderzoeks- en adviestrajecten in het kader van de onderzoeksthema’s van M&O. Het profiel van de lector: U overziet het inhoudelijke veld van Mens & Organisatie, door werkervaring en onderzoek; U bent gepromoveerd; U voelt zich verbonden met de missie van M&O; U ben in staat om te verbinden en om teamleiders, portefeuillehouders, docentonderzoekers en de gehele academie mee te nemen in de beweging van academieontwikkeling, zoals hierboven beschreven; U bent geworteld in de protestants-christelijke traditie en onderschrijft de missie van de CHE van harte en wil deze uitdragen. De onderzoeksvraag Lukt het om van een lineaire economie naar een circulaire economie over te schakelen waardoor we ecologisch een goed evenwicht bereiken en lukt het om organisaties zo vorm te geven dat menselijke potenties maximaal tot hun recht komen en daardoor ook organisaties worden die een relevante bijdrage leveren aan het realiseren van de maatschappelijke agenda. De aan deze onderzoeksvraag gerelateerde functie-eisen zijn: U heeft visie op de maatschappelijke betekenis van bedrijven; U heeft visie op ontwikkelgerichte manieren van organiseren; U kunt de academie begeleiden bij het vormgeven van praktijkonderzoek; U bent inspirerend voor de hele academie, heeft een brede blik en overzicht. In het kader van het CHE-brede project Academieontwikkeling levert u een essentiële bijdrage aan de volgende thema’s: Ontwikkelen van een goede methodiek voor het doen van praktijkonderzoek; Uitbouwen van het relatienetwerk van M&O en het vergroten van de verbinding van externe partners met het onderwijs; Verdieping van de reflectie op thema’s en dilemma’s in de beroepspraktijk; Projectmatig met studenten actief zijn in de beroepspraktijk; Reflectie van vragen uit de beroepspraktijk in de teams verankeren. Profiel CHE Wij zijn een christelijke hogeschool. Wij willen studenten opleiden tot christelijke professionals en werken vanuit onze talenten die wij van God ontvangen hebben. Van collega’s verwachten wij dat zij meelevend lid van een protestants-christelijke kerk of gemeente zijn die de Bijbel als het woord van God aanvaardt. Daarnaast zoeken wij een collega die zijn of haar persoonlijke verbinding tussen geloof en professie wil delen met de studenten en op deze wijze cultuurdrager wil zijn. Werken bij de CHE De Christelijke Hogeschool biedt u een ondersteunende en dienstverlenende functie binnen een kwalitatief sterke organisatie, die met haar onderwijs structureel hoog scoort. Salariëring vindt plaats conform de Cao-hbo. Daarnaast biedt de CHE gunstige secundaire arbeidsvoorwaarden. Belangstelling? Neem contact op met de directeur van de Academie M&O, mr. H.M. Oevermans. Hij zal ook informatie verschaffen over de procedure van benoeming. Tel. 0318 – 696532 of email: [email protected] Achtergrond van de vacature, opdracht en rol voor de nieuwe lector Rol kennisontwikkeling in CHE in periode 2012 - 2016 Om een antwoord op deze vraag te geven is het goed om even het verschil tussen de start van het lectoraat binnen M&O in juni 2006 te vergelijken met de situatie nu. Er is wel het een en ander gebeurd in die 5 jaar, zowel binnen M&O als in de CHE. Het verschil komt kortweg hier op neer dat kennisontwikkeling in 2006 zich nog in de marge van de CHE bevond en zich nu mag verheugen in een centrale rol bij de bezinning op de strategische agenda van de CHE. Het veranderproject Academieontwikkeling is daar de zichtbare uitdrukking van. De afgelopen jaren is door het management van de CHE gesproken over wat er werkelijk gebeurt bij het doorgroeien naar het zijn van kennispartner. Deze bezinning heeft geleid tot twee belangrijke inzichten. Allereerst dat academieontwikkeling inhoudelijk betekent dat de CHE als instelling voor hoger beroepsonderwijs systematisch is afgestemd op vragen van de samenleving zoals die zich melden in de diverse werkvelden van de academies. Dit impliceert een intensieve verbinding tussen onderwijsprogramma’s en de vragen van samenleving en beroepspraktijk, waarbij die vragen ook benaderd worden vanuit de eigen missie van de CHE. En dit impliceert voor een HBO-instelling als de CHE vervolgens ook reflectie op vragen van samenleving en beroepspraktijk door het doen van praktijkonderzoek. Anders gezegd, academies zijn in deze benadering interessante kennispartners in professionele praktijken. Deze inzichten hebben in de tweede plaats geleid tot het besef dat voor het realiseren van deze strategische doelstelling een integraal ontwikkeltraject vereist is. Hierin gaat het primair om het ontwikkelen van onderwijs en (praktijk)onderzoek in relatie tot samenleving en beroepspraktijk en de medewerkers die in deze processen betrokken zijn. In samenhang hiermee gaat het ook om het ontwikkelen van degenen die leiding geven aan deze processen, de managers, en om degenen die deze processen faciliteren, de medewerkers van de diensten. Ten slotte zal in dit verandertraject ook de noodzaak blijken om allerlei processen, praktijken en diensten anders in te richten, afgestemd op de veranderende vragen. Met deze inzichten is het mogelijk om echt focus aan te brengen in het programma van academieontwikkeling. Het programma beoogt de verdere ontwikkeling van academies te faciliteren door te werken aan verbinding. Dan gaat het om de verbinding van de academies met de vragen en dilemma’s van de professionele praktijken waarvoor opgeleid wordt, om verbinding tussen academies rond bijv. multidisciplinaire vraagstukken, verbinding binnen de academies, en ook tussen academies en diensten. Samenleving I Onderwijs A I O O Onderzoek A . Werkveld In de bovenste driehoek is de samenleving initiator, het onderwijs actor en het onderzoek ondersteunt op de relatie tussen samenleving en onderwijs. In de onderste – operationele – driehoek is het onderwijs initiator, het werkveld actor en het onderzoek ondersteunt hier weer. Uit deze driehoeken volgen drie domeinen die belangrijk zijn in academieontwikkeling: Bondgenootschappen Het gaat hier om het wederzijds aantrekkelijk worden voor elkaar van beroepspraktijk en academie (en CHE als geheel). Wat zijn eigenlijk de principes voor deze wederzijdse aantrekkelijkheid? Hoe kun je op basis van deze ontwikkelde principes relatienetwerken ontwerpen? Hoe borg je deze relaties? Welke ondersteunende systemen zijn hiervoor nodig. Onderzoekend leren Een intensievere onderlinge relatie en uitwisseling tussen beroepspraktijk en opleiding verschuift ook de focus in de manier van leren. Als thema’s en dilemma’s uit de beroepspraktijk meer centraal komen te staan in het onderwijs, wat betekent dat dan voor de vormgeving van dat onderwijs? Welke rol speelt hierbij het onderzoek? Hoe ontwikkel je systematisch de onderlinge relaties? Dienstbaarheid Het dynamiseren van de relatie tussen beroepspraktijk en hogeschool gaat ook andere eisen stellen aan de wederzijdse omgang. Samen ontwikkelen wordt belangrijk en dat vraagt een andere manier van intern organiseren binnen de hogeschool. Het vraagt de ontwikkeling van een dienstverlenende en ontwikkelgerichte attitude. Rol lector M&O in periode 2012 - 2016 Parallel en in verbinding met het hierboven beschreven CHE-proces is er ook binnen M&O de afgelopen 5 jaar een en ander gebeurd. Gestart met een kenniskring en een lector van 3 collega’s die veel pionierswerk hadden te verrichten, is er nu sprake van een M&O-meerjaren-agenda waarin opleiden, ondernemen (Transfer) en onderzoek in onderlinge samenhang verder worden ontwikkeld. De drie teams van M&O hebben dan ook niet meer alleen opleiden als primaire taak, maar ook ondernemen en onderzoeken. Waarbij ondernemen en onderzoeken dan mede ten dienste staan het beter opleiden van studenten. De vragen en thema’s van de beroepspraktijk komen zo van diverse kanten steeds meer in het centrum van de belangstelling. Doelstelling de komende jaren is om deze beweging verder door het relatienetwerk van M&O verder uit te bouwen, de verbinding van externe partners met onderwijsprogramma’s te vergroten en de reflectie op thema’s en dilemma’s in de beroepspraktijk te verdiepen door o.a. de komende periode meer docent-onderzoekers aan te stellen, het projectmatig met studenten actief zijn in de beroepspraktijk uit te breiden en in samenhang hiermee de reflectie op de vragen van de beroepspraktijk ook in de teams te verankeren. Dat is een cultuurverandering omdat in het HBO deze reflectie niet in professionele praktijken is vormgegeven. Het project academieontwikkeling beoogt nu juist o.a. deze verandering te bewerkstelligen. Belangrijk in dit verband is ook dat er ook een goede methodiek voor het doen van praktijkonderzoek ontwikkeld moet worden. Om deze verandering procesmatig en inhoudelijk krachtig te ondersteunen zoeken wij een lector die de academie M&O kan meenemen in deze beweging. Vooral op het niveau van teamleiders, portefeuillehouders en docent-onderzoekers, maar via deze groep ook zeker het geheel van de academie. Om het in een beeld te gieten, wij zoeken iemand met statuur, die het inhoudelijke veld van M&O overziet, intellectueel en qua praktijkervaring, gepromoveerd is, zich van binnenuit verbindt met de missie M&O - en ook zelf in staat is tot verbinden en een team verder helpen. Iemand die ons ook helpt om de praktijk van onderzoekend leren, met studenten, docenten en beroepspraktijk echt verder te ontwikkelen. Wat zijn de thema’s waar de M&O-lector van moet zijn? M&O telt 2 opleidingen: MER en P&A. Bedrijfskunde en HRM. Beide vakgebieden zijn relevant voor de transitie naar een duurzame samenleving, zowel economisch als sociaal. Heel kort gezegd is de opdracht voor de komende periode als volgt: lukt het om van een lineaire economie naar een circulaire economie over te schakelen waardoor we ecologisch een goed evenwicht bereiken en lukt het om organisaties zo vorm te geven dat menselijke potenties maximaal tot hun recht komen en daardoor ook organisaties worden die een relevante bijdrage leveren aan het realiseren van de maatschappelijke agenda. Kortom, we zoeken een lector Mens en Organisatie die visie heeft op de maatschappelijke betekenis van bedrijven, die ideeën heeft over ontwikkelgerichte manieren van organiseren, en die ons kan begeleiden bij het vormgeven van praktijkonderzoek (samen met studenten). Echt belangrijk is – van welke inhoudelijke achtergrond de nieuwe lector ook is –dat hij/zij in staat is inspirerend te zijn voor de gehele academie, dus een brede blik en een breed overzicht zijn hoe dan ook onontbeerlijk. En dat hij/zij de missie van de CHE van harte onderschrijft en wil uitdragen. We zoeken een lector die geworteld is in de protestants-christelijke traditie en die ook vruchtbaar wil maken voor de hierboven genoemde vragen. In de bijlage is een schets te vinden van wat wij met een werktitel “mensgerichte bedrijfskunde met het oog op een duurzame samenleving” noemen, gevolgd door de visie die we ontwikkeld hebben op praktijkonderzoek en de relevantie ervan voor de ontwikkeling van de beroepspraktijk. Dit verhaal is zeker niet af. Juist om dit verhaal verder uit te werken en te concretiseren zijn we op zoek naar een nieuwe lector. Activiteiten en omvang De belangrijkste activiteiten van de lector zullen vooral betrekking hebben op: 1. Begeleiding (door o.a. coaching en training) van de portefeuillehouder Onderzoek van M&O, de docent-onderzoekers, de teamleiders en de academiedirecteur. Deze begeleiding beoogt het realiseren van de strategische doelstelling, dat reflectie op dilemma’s in de beroepspraktijk in het hart van de HBO-praktijk komt en doorwerkt in de cultuur en het onderwijs van de academie. 2. De academie begeleiden bij de positionering in relevante netwerken ten behoeve van de onder 1 genoemde strategische doelstelling. 3. Het verzorgen van publicaties, voordrachten, onderzoeks- en adviestrajecten in het kader van de onderzoeksthema’s van M&O. Qua omvang denken wij aan een aanstelling van ongeveer 1 dag in de week. Dat heeft de volgende redenen; 1. De lector die wij zoeken is van echt senior niveau. Zeer waarschijnlijk is het iemand die naast een verbinding met M&O ook nog andere werkzaamheden zal hebben en die niet wil afstoten. Dat kan voor M&O heel vruchtbaar zijn. 2. Qua ontwikkeling is M&O ondertussen zover dat de portefeuillehouder Onderzoek, Michiel de Ronde, goed in staat de inhoudelijke en operationele aansturing van de onderzoeksactiviteiten vorm te geven. Dat moet de lector niet gaan overdoen. Het gaat hier om een indicatie van de aanstellingsaanvang. Tijdens het selectieproces vormt de aanstellingsomvang onderwerp van gesprek. Bijlage Visie Inhoudelijk wil de academie M&O werken aan de ontwikkeling van een mensgerichte bedrijfskunde met het oog op een duurzame samenleving. Door de kwalificaties ‘mensgerichtheid’ en ‘duurzaamheid’ te verbinden aan het vakgebied van de bedrijfskunde, stellen we ons op het standpunt, dat het hier niet gaat om een neutraal terrein van louter technische en functionele kennis; veeleer beschouwen we bedrijfskunde als een waardegeladen praktijkwetenschappelijke discipline, waarbij instrumentele kennis in dienst staat van zingeving en daaruit afgeleide morele keuzen. Beide, het bestand aan technisch functionele inzichten, én de inhoudelijke keuzen die verankerd zijn in dieperliggende waardesystemen, behoren tot het domein van de bedrijfskunde, alleen al vanwege het feit dat beiden complex en subtiel met elkaar verweven zijn. Kunneman (2005) laat zien – onder andere aan de hand van het voorbeeld van genomics - hoe wetenschappelijke kennisontwikkeling in toenemende mate verweven is met economische en politieke doelen. Lemaire (2010) spreekt van het Kapitalistisch Wetenschappelijk Complex (KWC) in zijn analyse van het vooruitgangsdenken en Achterhuis (2010) schrijft een boek over de utopie van de vrije markt. Ook zonder het aanhalen van filosofische werken, maar door het eenvoudig lezen van de krant, wordt duidelijk dat de op efficiëntie en winst gerichte bedrijvigheid nauw verbonden is met een complex netwerk van maatschappelijke, humanitaire en ecologische vragen. Als afdoende voorbeeld mag dienen de ondoorzichtige samenhang tussen de industrie van de mobile telefonie en de oorlog in Congo met zijn mijnen met essentiële grondstoffen voor deze producten. In de bedrijfskunde zoals wij die willen ontwikkelen en onderwijzen, gaat het derhalve om een samenspel van inhoudelijke strategische vragen die we samenvatten onder het kopje ‘wat en waarom’ en om methodische en organisatorische vragen die we kortweg betitelen als ‘hoe en met wie’. Anders gezegd, het gaat in de bedrijfskunde om de vraag naar het resultaat en de vraag naar de aanpak (Vgl. Musser, 1989). HOE en met WIE? mens als productiemiddel winst waarden WAT? en WAARTOE? mens als persoon Christelijk sociale beweging Met bovenstaande visie pretenderen wij te staan in de christelijk sociale traditie. Honderd jaar geleden stond deze beweging vooral in het teken van het realiseren van bestaanszekerheid en een volwaardige positie voor de arbeider, in antwoord op de negatieve gevolgen van de Industriële Revolutie. Deze inzet heeft mede geleid tot wat we de sociale rechtsstaat zijn gaan noemen. Een van de architecten van de toenmalige sociale vernieuwing was dominee Talma (1864 – 1916) die als minister veel sociale wetgeving heeft gerealiseerd. Hij verwoordde zijn missie – in gesprek met de socialistische voorman Domela Nieuwenhuis – als volgt: “de arbeider heeft toch een goddelijk recht op vrijheid en zelfstandigheid. Een recht op voldoende beloning om met zijn gezin als burger, huisvader en kerklid een menswaardig leven te leiden. En heeft niet evenzo de patroon als werkgever de dure plicht om zijn werklieden een eerlijke vergoeding en gezonde arbeidsomstandigheden te bieden. Want voor Christus is ieder mens gelijk, ongeacht de rang of stand waarin zij verkeren. Voor ieder mens en iedere stand bestaat een roeping Gods, een van God gegeven bestemming om in het leven de gemeenschap van kerk en maatschappij te dienen. Of zoals het Schriftwoord van Jesaja zegt: voor God is ieder mens een kostbaar goed, fijner dan goud. Dit woord uitdragen in de wereld is een roeping van de kerk en een opdracht aan hen die zich in Christus verbonden weten. Dit is ook ons christenantwoord op de strijd en valse klassenhaat verkondigd door socialistische predikers”. Heden ten dage is er vanuit deze missie op nationaal niveau, maar zeker ook op mondiaal niveau nog veel werk te verrichten. Welvaart, voedsel, kennis en ontwikkeling zijn zeer ongelijk en onrechtvaardig verdeeld in de wereld. Daar zijn bovendien nieuwe vraagstukken rond ecologie en duurzaamheid bijgekomen, die de maatschappelijke agenda van de komende decennia zullen vormen. Als academie willen we een bijdrage leveren aan de vitaliteit en relevantie van deze christelijk-sociale traditie in de samenleving. Inhoudelijk betekent dit dat we ons willen richten op thema’s die de duurzaamheid en de menselijkheid van de bedrijvigheid raken, geordend aan de hand van ons simpele schema van ‘wat en waartoe?’, en ‘hoe en met wie?’. Wat en Waartoe Het is natuurlijk algemeen geaccepteerd dat het in de bedrijfskunde gaat om de resultaten. Inmiddels is het ook breed aanvaard dat die resultaten niet alleen uit te drukken zijn in simpele omzet- en winstcijfers. Er zijn ook ecologische en maatschappelijke resultaten te benoemen. De langzamerhand omvangrijke beweging van het maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft ook modellen opgeleverd om die te objectiveren (#***#). Vanuit onze eigen academie zijn binnen het lectoraat sociale innovatie en duurzaamheid hieronder inmiddels ook de nodige dingen gezegd (Crielaard 2010). Leidende vraag onder het kopje wat en waartoe is voor ons: Hoe kunnen winst en waarden geïntegreerd worden in de strategie van bedrijven en instellingen? Bedrijven en instellingen formuleren hun ‘mission statement’ en beschrijven hun strategisch beleid. Daarin funderen en verantwoorden zij hun inhoudelijke keuzen en benoemen de doelen die zij nastreven. Deze praktijk biedt een uitstekend aangrijpingspunt voor de inhoudelijke bezinning die wij in de bedrijfskunde willen opnemen. Wij zijn op zoek naar een bedrijfskunde waarin duurzaamheid verankerd is in het DNA van de organisatie. We streven naar een organisatie- en ondernemingsbegrip waarin het realiseren van maatschappelijke betekenis een centraal trefwoord is. Bedrijven en instellingen zijn hier onderdeel van grote maatschappelijke en culturele processen. Zoals gezegd, veel bedrijven en instellingen realiseren zich dit en stellen de vraag naar zin en betekenis in de samenleving expliciet. Wij willen de ervaring en kennis die dat oplevert bij elkaar brengen en op grond daarvan methodische en inhoudelijke handvatten kunnen bieden. Hoe en met wie Vermaak en Caluwé (2008) besteden uitgebreide aandacht aan het feit dat bedrijvigheid mensenwerk is en gekenmerkt wordt door allerlei irrationele processen. De vraag naar het hoe van het organiseren heeft derhalve alles te maken met de manier waarop er in de bedrijven en instellingen met mensen wordt omgegaan en hoe de mensen zelf met hun werk omgaan. Zoals er op het niveau van de inhoud een spanning geconstateerd kan worden tussen winst en waarden, zo kan er op het niveau van de werkwijze een spanning bestaan tussen het inzetten van mensen als een productiefactor om de doelen van de organisatie te dienen enerzijds, en de benadering van mensen als persoon met hun eigen drijfveren, behoeften en verantwoordelijkheden anderzijds. Mensgerichte bedrijfskunde is wat ons betreft een bedrijfskunde waarin mensen voluit erkent worden als vrije en verantwoordelijke personen met hun unieke drijfveren en behoeften, waarbij juist door die erkenning de doelen van de organisatie bereikt worden. Dit betekent dat we zoeken naar manieren waarop bedrijven en instellingen zowel in hun structuur als in hun cultuur humaan zijn. Op het terrein van de kwaliteit van arbeid en ook bijvoorbeeld vanuit de sociotechniek en de sociocratie, evenals binnen de beweging van Servant Leadership, is er al veel gebeurd. Binnen onze eigen academie is er vanuit het idee van rood en groen organiseren en zelfdirectie als organisatieconcept (Crielaard, #***#) ook het nodige aan gedaan. Het gaat om het realiseren van samenwerking in organisaties waarin persoonlijk ondernemerschap, wederzijdse aantrekkelijkheid en leren in gezelschap meer bepalend zijn dan hiërarchie, bureaucratie en technologie. Het gaat om organisaties waarin zingeving en productiviteit hand in hand gaan, en waarin samenwerken, diversiteit, leren, luisteren en zelfsturing, samen met doelgerichtheid en resultaatgedrevenheid belangrijke waarden zijn. Al met al zijn dit geen geringe thema’s… Methodisch deel Methodiek van kennisontwikkeling Kennisontwikkeling rond bovenstaande zaken komt op methodische wijze tot stand in nauwe samenhang met externe partners en onderwijsprogramma’s. Onderzoek doen we samen met de praktijk. Vraagarticulatie is niet alleen een trefwoord bij onderwijsontwikkeling, het is dat niet minder bij het doen van onderzoek. Hoger Beroepsonderwijs is met huid en haar verbonden met de beroepspraktijk, houdt zich bezig met wezenlijke vragen en dilemma’s in die beroepspraktijk. Om dilemma’s te articuleren is een goede relatie met het werkveld nodig. En natuurlijk een grondige (actuele) theoretische kennis. Het laatst alleen volstaat echter niet. Zonder relatie blijft de kennis abstract, is er geen of nauwelijks spin off naar onderwijs en transfer. De regulatieve cyclus van Van Strien (1997, vgl. De Ronde 2010) biedt voldoende kader om een eerste indruk te geven van onze werkwijze hierbij: Handelen: bijdragen aan het verbeteren van het professionele handelen in de beroepspraktijk door adviezen, instructies en trainingen aan de hand van nieuwe methoden. Dit wordt gepraktiseerd in organisatiebegeleiding, MDtrajecten en dergelijke. Waarnemen: op methodische wijze samen met professionals bewust maken en verzamelen van ervaringen, verschijnselen en werkwijzen in de beroepspraktijk, bijvoorbeeld via beroepsproducten van onderwijsprogramma’s en transfertrainingen. Ontwerpen: samen met professionals op basis van inzichten nieuwe methoden en instrumenten ontwikkelen om het handelen in de beroepspraktijk te verbeteren. De resultaten worden gepubliceerd (in artikelen of beeldmateriaal) en vertaald in trainingsprogramma’s. Duiden: samen met professionals zoeken naar verklaringen, interpretaties en betekenisvolle duidingen van waarnemingen, ervaringen of verschijnselen uit de beroepspraktijk. Dit gebeurt binnen kennisnetwerken, in trainingen, werkcolleges en praktijkcongressen. Het is niet eenvoudig om deze algemene methodiek te verbinden aan het (jaar)ritme van het onderwijs. Voor de projecten rond kennisontwikkeling volgen we globaal de volgende werkwijze om de relatie tussen onderzoek, onderwijs en ondernemen gestalte te geven: Docent + Model Student + Afstudeerproject Partner + Vraag Onderwijsprogramma + Publiek/publicatie 1. 2. 3. 4. 5. Een docentonderzoeker heeft een model, instrument, visie die kan gelden als vernieuwend. Rond deze visie ontstaat er contact met een externe partner die een vraag heeft, waarvoor deze visie relevant is. Een student krijgt de gelegenheid om onder begeleiding van deze docentonderzoeker een project te doen bij dit bedrijf. Het resultaat van dat project komt ten goede aan het bedrijf, laat zich terugkoppelen naar het model, en is (bijvoorbeeld in de vorm van casuïstiek of een training) vruchtbaar te maken voor onderwijsprogramma’s. Vanuit de verdieping die het programma weer geeft rond model en casuïstiek zoekt de docentonderzoeker naar manieren waarop de inzichten publiek gemaakt kunnen worden. Netwerken In het werken aan bovenstaande zaken sluit de academie mede naar aanleiding van adviezen van Kunneman en Hobeon aan bij partners die zich bewegen in de christelijk sociale traditie en die deze met het oog op de 21-ste eeuw wil vernieuwen. Dat opent de mogelijkheid tot het aangaan van allianties – bijv. met de leerstoel chr. sociaal denken aan de VU. En het kan helpen om ons verhaal ook te verbinden met bijbelse kernwoorden en die te laten oplichten in ons onderwijs. Dat de focus op het werkveld centraal staat, betekent dat in de komende periode de samenhang tussen Transfer en kenniskring moet toenemen. Het relatienetwerk van Transfer groeit, de contacten nemen toe. En daarmee de ervaringen in het werkveld, en de mogelijkheid systematischer in beeld te krijgen welke vragen en dilemma’s op het terrein van M&O leven in het werkveld. Met name de verdiepingsminoren bieden bij uitstek de mogelijkheid om vragen van werkveld serieus op te pakken samen met studenten. Met deze aanpak volgen we een belangrijke aanbeveling van Hobeon op, namelijk onderzoek doen dat tot stand komt door het werkveld actief te betrekken in het proces van vraagarticulatie. Wat betreft het kiezen van partners is nog wat meer focus nodig. Hoewel contacten ook een organische component hebben, is het ontwikkelen van een strategie zinvol. Inspirerend voor mij is hierin een opstel van Herman Wijffels in het boek De Grenzeloze Generatie – en de eeuwige jeugd van hun opvoeders (Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2009). De grote opdracht – aldus Wijffels – voor deze generatie is het verhogen van de kwaliteit van relaties. Relatie tot je zelf, tot elkaar, tot de wereld. Woorden die dan vallen zijn duurzaamheid, verbinding van individualiteit met collectiviteit, en spiritualiteit. De nadruk op effectiviteit en efficiëntie dient ingebed te worden in een verdiept verhaal over de toekomst van onze samenleving. Kortom, voorbij het dikke ik. Wijffels pleit in dit verband voor “glokalisering”. Regionaal dienen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen elkaar te vinden in netwerken, gericht op bovengenoemde thema’s. Voor de relatie-strategie van M&O betekent dit dat we ons allereerst richten op de eigen regio met daarin de plaatsen Ede, Veenendaal, Barneveld, Wageningen. Regionaal goed verankerd zijn, daarin moeten we investeren. In Ede zijn we op de goede weg met het gericht aangaan van contacten met Opella, de Gelderse Vallei (Food Valley), de Gemeente Ede en de Rabobank. Deze lijn moeten we verder versterken. Naast een regionale verankering is een verbinding met de nationale natuurlijke partners van de CHE onontbeerlijk. De CHE heeft bewust een nationale missie. Dat betekent dat bijv. het Leger des Heils, Eleos, Alpha Accountants, Breman, Adullam, Philadelphia, CNV, GM, RMU, Christelijk Sociaal Congres, SBI, Rabobank etc. behoren tot onze natuurlijke partners. Ons verbinden met deze netwerken en ze verder uitbouwen dient speerpunt te worden de komende periode. Op dit punt is samenwerking en afstemming met de andere CHE-academies van grote betekenis. Dit punt zal de komende jaren in de uitwerking van de CHE-strategie veel aandacht krijgen. Internationale inbedding is in deze benadering ondersteunend aan de regionale en nationale focus van M&O. Resultaten Het bovenstaande beleid moet leiden tot kennisontwikkeling. Daarbij rekenen we de volgende zaken als nastrevenswaardige resultaten van onze kennisagenda: o Nieuwe praktijken in het werkveld die in netwerken gedeeld worden. o Nieuw ontwikkelde cursus- en trainingsprogramma’s waarin de filosofie van Ede is geconcretiseerd. o Instrumenten die beschikbaar zijn voor de markt, waarin onze filosofie is geoperationaliseerd. o Artikelen (en andere publicaties) waarin onze filosofie is uitgewerkt, verantwoord en getoetst aan de hand van praktijken en resultaten. Criteria voor de kwaliteit van deze resultaten zijn: - Is het resultaat ingebed in en vruchtbaar voor onze onderwijsprogramma’s? - Draagt het resultaat bij tot een zichtbare verandering van de beroepspraktijk - Vormt het resultaat een aanleiding tot verdere ontsluiting van en aansluiting bij bestaande kennisnetwerken? - Leidt het resultaat tot het creëren van netwerken van professionals rond inhoudelijke thema’s? - Levert het resultaat via Transfer geld op?