Laat je sturen door de Geest van Christus: BEDENK NIET ZELF WIE GOD IS, MAAR LUISTER NAAR HEM Preek over Zondag 35 lezen: Deuteronomium 4: 1-20 Lelystad, 30 april 2006 R.J.Vreugdenhil Janneke, jij kon wel van alles zelf bedenken, maar je had gewoon naar me moeten luisteren! Dat zinnetje van opa dreunde nog steeds in Janneke’s hoofd. Opa had wel gelijk: niet zelf bedenken, maar gewoon luisteren. Afgelopen zaterdag waren ze een dagje bij opa en oma. Daar spelen ze altijd achter in de tuin. Opa heeft daar een oud kippenhok. Er zitten geen kippen meer in, het zit nu vol met open-haard-hout. Opa had gewaarschuwd: jongens, je weet het: je blijft bij dat hok vandaan. ‘Ja, opa, dat is goed.’ Janneke had dat al zo vaak gehoord. Opa was altijd bang dat z’n kleinkinderen in dat hok gingen spelen en dat ze die hele stapel hout over zich heen zouden krijgen. Opa denkt nog steeds dat ik een klein kind ben, dacht Janneke. Voor die kleintjes is het misschien gevaarlijk, maar voor mij niet. Ze waren gaan voetballen achter in de tuin. Toen schoten ze een keer scheef en de bal kwam precies achter op het hok terecht. Wat moest ze doen? Naar binnen om opa te halen? Ach nee, wat een onzin. Ze kon hem zelf ook wel pakken. Ze was geen klein kind meer. En trouwens, ze ging het hok ook niet in, dus dat hout kon helemaal niet omvallen. Ze pakte een tuinstoel en klom op het kippenhok. Toen ging het mis. Het hok was oud en niet zo best meer. Voor ze terug kon springen op de stoel, zakte ze door het dak heen... Ze had bijna niks. Een beetje d’r been geschaafd, meer niet. Het dak was wel kapot, maar al het hout was gewoon blijven liggen. Dat viel allemaal best mee. Maar precies waar zij door het dak heen gegaan was, zat een vogelnestje. Boven op het hout. Een zwarte roodstaart. Die zie je niet overal. Opa vond het heel bijzonder dat dat mooie vogeltje in zíjn tuin een nestje had. Er zaten al drie kleine vogeltjes in. Maar ze waren nu alle drie dood. Opa was boos en verdrietig. En Janneke zei wel drie keer dat ze echt gedacht had dat dat ze alleen maar niet ín het hok mocht komen; en dat ze dacht dat het was omdat anders het hout over haar heen zou rollen en dat ze geen klein kind meer was... maar opa zei alleen maar: ik had toch gezegd: je blijft bij dat hok vandaan - dat was vanwege dat vogelnestje. Janneke, jij kon wel van alles zelf bedenken, maar je had gewoon naar me moeten luisteren! Bedenk niet zelf wie God is, maar luister naar Hem. Wat betekende dat tweede gebod voor het volk Israël? Ze mochten geen beeld maken, van hout of steen, of zilver en goud. Toch hebben ze dat vaak wel gedaan. Het was de eerste grote fout van Israël nadat ze bij de berg Sinai de Tien Geboden hadden gehoord. Lees Exodus 32:1 Het volk wachtte lang op Mozes. Toen hij maar niet van de berg afkwam, verdrongen ze zich om Aäron en eisten van hem: ‘Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want wat er gebeurd is met die Mozes, die ons uit Egypte heeft geleid, weten we niet.’ Dan maakt Aäron een gouden beeld van een stierkalf en ze roepen: Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid. (Ex.32:4) Wat is dat toch? Waarom maken ze een beeld? Wij zouden dat nooit doen. Waarom zij toen wel? Natuurlijk omdat alle andere volken rond Israël wel zulke beelden hadden. Ze hadden in Egypte een heleboel stierenbeelden gezien. Maar waarom maakten die Egyptenaren en ook de mensen in Kanaän zulke beelden? Dan moet je proberen te begrijpen hoe die mensen dachten. Zo’n beeld, bijvoorbeeld zo’n stierkalf, was niet bedoeld als een plaatje om te laten zien hoe de god eruit ziet. Voor de god werd bijvoorbeeld ook een stierkalf gemaakt, maar ze dachten echt niet dat Baäl er uit zag als een stier. Het gaat in het tweede gebod niet vooral om afbeelden. Het gaat om iets diepers. Ik heb vorige week uitgelegd: de mensen in die tijd zagen overal goden in. Allemaal verschillende goden, die onderling ook nog eens ruzie maakten. Dat gaf weinig reden voor vertrouwen. Hun goden waren onberekenbaar. Je wist maar nooit met ze. Je wist bijvoorbeeld nooit of de god die jij nodig had, er op dat moment wel voor je zou zijn. Maar daar kon je iets aan doen. Dan maakte je een beeld dat bij die god paste. Bijvoorbeeld een stier, het toonbeeld van kracht en voortplanting. Dat beeld wijdde je dan aan je god, bijvoorbeeld Baäl. En dan kon je er op rekenen dat die god in jouw beeld kwam. Je kon de onberekenbare god als het ware vangen in je godenbeeld. Dat kon je dan ergens neerzetten. Daar was dan je god. Daar kon je offers brengen. Zo kon je je god ook meenemen. Zo werd je god hanteerbaar. Veilig. Je wist waar je aan toe was. Je god werd zelf manipuleerbaar. Als jij hem ergens wilde hebben, nam je hem gewoon mee. En dan kon je zeggen: kijk, baäl is met ons. Een sterk voorbeeld van dat laatste is wat Israël doet met de ark in de tijd van Eli. 1 Samuël 4:3 Ze zijn in oorlog met de Filistijnen. Bij een eerste veldslag verliezen ze vreselijk. Dan overleggen ze met elkaar. ‘Hoe komt het dat de HEER ons vandaag tegen de Filistijnen een nederlaag heeft laten lijden? De ark van het verbond met de HEER moet uit Silo hierheen worden gehaald. Dan zal de HEER in ons midden zijn en ons bevrijden uit de greep van onze vijanden.’ Hoor je dat? Wij halen de ark (dat is die gouden kist die de HEER had laten maken voor in zijn tempel), dán zál de HEER in ons midden zijn en ons bevrijden. We vragen het niet of Hij het wil, we dwingen Hem gewoon. Je manipuleert je god door middel van een beeld. Je neemt hem mee en je krijgt hem waar jij hem hebben wilt. Dat is de achtergrond van de beeldendienst. Het gaat niet om het afbeelden. Het gaat er om dat je je god in de hand wilt hebben. Zoals het jou uitkomt. Daarvan zegt de HEER: Nee, dat laat ik met mij niet gebeuren. Probeer niet mij hanteerbaar te maken door van mij een beeld te maken. Dat kun je wel doen met goden die je zelf verzonnen hebt. Maar de HEER, de levende God, heb je niet in de hand. Maar proberen wij dat dan? Wij maken toch geen beelden, en zeker niet met die bedoeling? Wij maken inderdaad geen stierkalf van goud. Maar dat idee van ‘God hanteerbaar maken, Hem in de hand hebben’, dat kennen wij net zo goed. Alleen doen wij het anders. Minder opvallend. Wij doen het door ons eigen idee te hebben over God. Wij vormen heel gauw ons eigen denkbeeld. Het beeld van hoe wij denken dat God is. En dat beeld maken we zo dat het past bij onszelf. Dingen die daar niet in passen, laten we dan liever weg. Bijvoorbeeld dat God mensen al kende en uitgekozen heeft zelfs vóór Hij de wereld maakte. Zodat jouw geloof uiteindelijk vast ligt in zijn keus voor jou. Veel mensen willen dat niet horen, duwen dat weg. Of dat het eerlijk, rechtvaardig is van God als Hij mensen straft die hun leven lang nooit het evangelie van Jezus Christus hebben gehoord. Dat wil er bij ons niet in. Dan zeggen we ‘zo is God toch niet’. Of dat God ziekte toelaat in je leven. Dat die vreselijke tegenslag uit zijn hand komt. Vul maar in. Menselijk gezegd: de scherpe randen van God. Die kanten van God die jou pijn doen. Die schuur liever weg in jouw beeld van hoe God is. Je past Hem aan naar jouw eigen gevoel. Een God zonder die scherpe randjes is wat beter te hanteren. Ook als het gaat om wat de Heer zegt over ons leven. Dat je niet mag scheiden. Dat je niet mag trouwen met iemand die los van God leeft. Dat je geen homoseksuele relatie aan mag gaan. Moeilijke onderwerpen als het je persoonlijk raakt. Wat is het dan verleidelijk om te zeggen: maar God kan toch niet bedoelen dat ik.... Hij wil toch niet dat ik ongelukkig ben. God is toch liefde... En we passen Hem zo aan dat het ons uitkomt. Niet alleen in dat soort grote beslissingen, maar ook in je dagelijkse keuzes. Zo van ‘ja, er staat wel in de bijbel..., maar God bedoelt natuurlijk..... en dus in mijn geval.....’. Net als Janneke. Opa had gezegd ‘bij dat hok uit de buurt blijven’, maar (dacht Janneke) hij bedoelde natuurlijk ‘er niet in gaan, anders gaat het hout rollen’ en dus kan ik er best opklimmen. Dus niet. Opa bedoelde echt wat Hij zei: ‘bij dat hok uit de buurt blijven’. Janneke moest niet zelf gaan bedenken wat opa wel of niet bedoelde, ze had gewoon moeten luisteren en doen wat opa zei. Dan was er niets mis gegaan. Maar nu is het dak kapot, de vogeltjes dood, opa boos en Janneke schaamt zich. Dat kun je krijgen als je niet luistert, maar het zelf gaat bedenken. Bedenk niet zelf wie God is en wat Hij wil, maar luister naar Hem. 2 Terug naar Israël, Deuteronomium 4. Mozes herinnert het volk aan wat er gebeurde bij de berg Sinai. En hij leert ze die tegenstelling: geen beelden, niet zelf bedenken wie God is, maar luisteren! Vers 12: Toen sprak de HEER tot u vanuit het vuur. U hoorde een stem spreken, maar een gedaante zag u niet; er was alleen die stem. U zag niets, u hoorde Hem alleen. Daarom mag u geen beeld van Hem maken, maar moet u naar Hem luisteren. Luister naar wat God over zichzelf zegt. Je zou kunnen zeggen: handen op de rug, alleen maar luisteren. Niet met je handen Hem willen pakken, Hem aanpassen aan de vorm die jij wilt; niet Hem hanteerbaar willen maken. Nee, handen op de rug, luisteren. Niet boven Hem willen staan, maar Hem ontvangen zoals Hij zelf zegt wie Hij is. Luisteren naar het beeld dat de HEER ons van zichzelf geeft door wat Hij zegt. De zachte kanten, zijn liefde, zijn geduld, zijn aandacht. Maar ook de scherpe randen, zijn oordeel, zijn afwijzing. Luisteren naar het beeld dat de Heer ons van zichzelf geeft. Dat is nog steeds ook voor ons heel belangrijk. Ook voor de kerk van Christus geldt: luister naar God. Je laten sturen door de Geest van Christus is altijd openstaan voor wat God over zichzelf zegt. Nooit denken: ik weet het wel, ik heb de kennis van God wel in m’n zak. Nee, blijven luisteren. Luisteren naar de bijbel. Bijbel lezen, maar dan ook echt luisterend lezen. Niet bijbel lezen om daarmee je eigen beeld weer bevestigd te krijgen. Maar luisterend lezen en je laten verrassen. Luisterend lezen, ook door vragen te stellen. En dan openstaan voor andere antwoorden dan jij al bijna automatisch ingevuld had. Net zoals Janneke had kunnen vragen: opa, waarom mag het niet. En dan had ze een ander antwoord gekregen dan ze verwachtte. In de kerk van Christus is luisteren belangrijk. Heel praktisch: 1. In de kerkdienst zijn we ook samen om te zingen, te bidden, te vieren, te geven aan God. Vanuit hoe we Hem kennen, mogen we Hem dienen. Maar het blijft belangrijk om in de kerk samen te luisteren. Daarom nog altijd veel ruimte voor een preek. En luister dan echt. Zap niet weg als er iets gezegd wordt wat niet zo goed past bij hoe jij God graag wilt zien. 2. Door de weeks: luister zelf naar de bijbel. Lees er in. Niet even gauw omdat het erbij hoort. Maar luister wat God tegen je zegt. Dat kost misschien een minuut, om na een bijbellezing actief te luisteren: wat wil de HEER hiermee vandaag tegen mij zeggen? 3. Het is niet altijd makkelijk om dat alleen te doen. Doe het dan samen. Samen bijbel lezen. Dan kan op een vereniging, een bijbelstudieclub. Er wordt ook regelmatig bijbelstudie georganiseerd waar iedereen aan mee kan doen. Wat jammer dat daar maar weinig mensen aan mee doen. Iedereen heeft zoiets nodig! Gemeente, het tweede gebod betekende voor Israël heel concreet: geen beelden maken van hout, steen enzovoort. Als je de tempel van de HEER binnen liep, dan viel het meteen op: hé, er zijn hier geen beelden. Wat het voor ons betekent, zou je kunnen zeggen met Kolossenzen 3:16: Laat Christus’ woorden in al hun rijkdom in u wonen. Als je de gemeente van de Heer Jezus Christus binnen komt, laat dan dat meteen het opvallende zijn: hé, hier woont het woord van Christus in al zijn rijkdom. Hier wordt geluisterd. Laat je sturen door de Geest van Christus, denk niet dat je zelf wel weet hoe God is, maar wees een luisterende gemeente, een luisterende christen. AMEN