19. ‘Foute’ ambtenaren, wat heeft het Nationaal Archief over hen? De houding tegenover de vijand Vaak nog meer dan voor de gewone burger geldt in geval van een bezetting door een vijandelijke macht voor ambtenaren en overheidsbestuurders de vraag:`hoe moet ik mij als burger, die loyaal wil blijven aan het wettig gezag, opstellen tegenover de vijand, in het bijzonder in de uitoefening van mijn beroep?’. Ambtenaren en overheidsbestuurders zijn altijd geconfronteerd en zullen altijd geconfronteerd worden met het dilemma: moet ik als overheidsdienaar aanblijven en trachten het bestuur van de bezetter te beïnvloeden ten voordele van het vaderland of moet ik afstand doen van mijn functie en zo afzien van elke vorm van beïnvloeding? Aanwijzingen In de negentiende eeuw ontstond na enkele grote oorlogen een vredesbeweging, die gestalte kreeg tijdens verschillende vredesconferenties, die onder meer in Den Haag werden gehouden. Deze beweging wilde tevens de verschrikkingen van de oorlog inperken door de oorlogsvoering te binden aan bepaalde regels. Zo ontstond het zogenaamde Landoorlogreglement van 1907. De belangrijkste elementen daaruit waren: • de burgerbevolking mocht niet deelnemen aan de eigenlijke gevechtshandelingen • de regering van een bezet land bleef de wettige overheid, waar zij zich ook bevond • het bezettingsbestuur was bevoegd als feitelijke overheid op te treden maar het mocht niet van de geldende wetten afwijken, behoudens overmacht. De Duitsers hebben bij de bezetting van België in de Eerste Wereldoorlog veel inbreuken op dit Landoorlogreglement gepleegd. Dat was de reden dat in ons land in 1915 de `Nota betreffende de rechten en plichten van plaatselijke overheid en bevolking in geval van een vijandelijke bezetting’ verspreid werd, die echter nooit toegepast behoefde te worden omdat Nederland buiten de oorlog bleef. In de jaren dertig van de twintigste eeuw vond men het opportuun de nota weer nieuw leven in te blazen en aan te passen, waarin behalve álle overheden ook het spoor- en tramwegpersoneel werd betrokken. Het concept werd in mei 1937 door de Ministerraad ongewijzigd goedgekeurd. Men was in de Ministerraad van oordeel dat in geval van een vijandelijke bezetting de ambtenaren zo lang mogelijk in het belang van de bevolking op hun post moesten blijven. Bijna een jaar later vond de verspreiding plaats van de gedrukte nota Aanwijzingen betreffende de houding, aan te nemen door de bestuursorganen van het rijk, de provinciën, gemeenten, waterschappen, veenschappen, veenpolders, alsmede door het daarbij in dienst zijnde personeel en door het personeel in dienst bij spoor- en tramwegen in geval van een vijandelijke inva’. De verspreiding geschiedde echter mondjesmaat en zonder er veel ruchtbaarheid aan te geven, omdat men bang was dat bij uitlekking de neutraliteit van Nederland gevaar zou lopen. Overigens gingen de betrokken ministers ervan uit dat Nederland niet bij de oorlog betrokken zou raken en, in het onverhoopte geval dat het wel zo zou zijn, er dan nog tijd genoeg was voor massale verspreiding en voorlichting. Op het moment suprême, in mei 1940, was dan ook bijna niemand van de inhoud van de Aanwijzingen op de hoogte. Het was niet altijd even makkelijk voor de individuele ambtenaar uit de Aanwijzingen af te leiden wat wel en wat niet mocht in de praktijk. Het `automatisch’ blijven voortzetten van de ambtelijke taak was weliswaar uit den boze, maar men moest anderzijds toch ook zo lang mogelijk op zijn post blijven, omdat dat in het belang van de bevolking was. Het – onbedoelde - effect, dat daardoor mede het belang van de bezetter werd gediend, werd in het algemeen van geringer belang geacht dan het nadeel voor de bevolking indien het eigen bestuursapparaat niet meer zou functioneren. `Indien echter den ambtenaar, door in functie te blijven, zodanige diensten aan de vijand zou bewijzen dat deze groter kunnen worden geacht dan het nut dat voor de bevolking aan zijn aanblijven is verbonden, dan zal hij zijn post moeten verlaten’, heette het in de Aanwijzingen. Toen de oorlog werkelijk gaande was moest de ambtenaar dan ook voortdurend de voor- en nadelen van zijn aanblijven tegen elkaar afwegen en zich laten leiden door de directieven van de wettige regering vanuit Londen. De wettelijke basis van de zuivering Het hele scala van `foutieve’ gedragingen van ambtenaren en bestuurders, variërend van enthousiaste vrijwillige collaboratie tot het net iets te veel tegemoetkomen aan Duitse wensen en eisen, die schadelijk waren voor de Nederlandse en geallieerde zaak, moest na de oorlog aan een onderzoek worden onderworpen. De bestraffing zou uiteraard afhangen van de zwaarte en de mate van vrijwilligheid van de collaboratie alsmede van het terrein waarop gecollaboreerd was. Zo werd collaboratie in verband met jodenvervolging en bestuurlijk-politieke zaken meestal zwaarder bestraft dan collaboratie op economisch gebied. En niet alleen vrijheidsstraffen konden worden opgelegd, ook straffen als ontheffing uit een functie of – definitieve - verwijdering uit het ambtenaren- en bestuursapparaat behoorden tot de mogelijkheden. Die laatste vorm van bestraffing was de zogenaamde `zuivering’ van het ambtenaren- en bestuursapparaat, waartoe een `Zuiveringsbesluit’ werd ontworpen. Later werd duidelijk dat ook mensen die niet echt `fout’ waren geweest tijdens de bezetting maar toch – ernstige - fouten tijdens de oorlog hadden gemaakt en daardoor het vertrouwen bij de bevolking hadden verspeeld, onder de werking van het Zuiveringsbesluit gebracht zouden moeten worden. Het ging er de regering om, na zuivering een betrouwbaar ambtenaren- en bestuursapparaat over te houden dat zich voortvarend met de wederopbouw zou kunnen bezighouden. Reeds in 1941 hield de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken in Londen, H. van Boeijen, zich bezig met het formuleren van regels met betrekking tot de zuivering. Pas in 1944 kon het Zuiveringsbesluit van 13 januari 1944 (Staatsblad E 14) door de koningin worden ondertekend. Het regelde de zuivering van de Hoge Colleges van Staat, de Nederlandse `administratie’, de rechterlijke macht en andere organen, diensten en instellingen (staatsbedrijven of rijksinstellingen) én de Nederlandse Spoorwegen. De maatregelen konden bestaan uit: • berisping • overplaatsing of rangsverlaging • staking (staken van de werkzaamheden of uitoefenen van beroep, met behoud van salaris) • schorsing (met verlies van inkomsten en voorlopig wekelijks alleen een bedrag voor het noodzakelijke levensonderhoud) • ontslag (na advies van een in te stellen Commissie van Advies, met verlies van salaris en eventueel geheel of gedeeltelijk verval van pensioenrechten; NSB’ers werden sowieso ontslagen) Aanvullingen In het besluit werd precies aangegeven welke functionarissen tot het nemen van welke zuiveringsmaatregel bevoegd waren. In de tijd dat de staat van beleg nog gold (dat was tot 1 maart 1946) konden ook door het Militair Gezag de strafmaatregelen `staking’ en `schorsing’ worden opgelegd, maar alleen een minister kon ontslaan. Het besluit ondervond veel kritiek van het College van Vertrouwensmannen. Het werd onvolledig bevonden, doordat bijvoorbeeld bijzondere hoogleraren en hoogleraren in het bijzonder onderwijs en dragers van ridderorden en eretekenen er niet onder vielen. Bovendien vroeg het College zich af waarom er geen recht van beroep was en alleen ontslag als uiteindelijke zuiveringsmaatregel werd gehanteerd en niet ook rangsverlaging of verlies van een aantal dienstjaren. Na de bevrijding werd het besluit dan ook aangevuld met de Koninklijke Besluiten van 12 mei 1945 (Staatsblad F 69), van 2 augustus 1945 (Staatsblad F 132, ook wel Zuiveringsbesluit 1945 genoemd) en van oktober 1945 (Staatsblad 221). De categorieën personen waarvoor de zuivering gold, werden uitvoeriger omschreven en uitgebreid. Zo gold de zuivering nu ook voor bijzondere en kerkelijke hoogleraren en hoogleraren aan bijzondere universiteiten en hogescholen en voor privaatdocenten. Aan de zuiveringsmaatregelen werden nu ook toegevoegd: terugzetting in rang of aanwijzing van een andere functie, inhouding van gehele of gedeeltelijke bezoldiging, tijdelijke of bestendige uitsluiting van bevordering, stopzetten van de periodieke verhoging van bezoldiging, mondelinge of schriftelijke berisping met of zonder openbaarmaking en overplaatsing. Ook werd nu een beroepsprocedure in het besluit opgenomen. Zelfs maakte het laatste KB het verstrekken van ‘eervol ontslag’ mogelijk. In geval van schorsing, ontslag of uitspraak na beroep werd daarvan mededeling gedaan in de Nederlandsche Staatscourant. In Londen was nog voor één andere groep personen de zuivering geregeld in een apart besluit, namelijk voor personen werkzaam in het perswezen (journalisten, redacteuren, kranteneigenaren). In september 1945 werd dit besluit gewijzigd in het Tijdelijk Persbesluit. Na de oorlog werd de druk om behalve voor ambtenaren en de pers ook voor andere beroepsgroepen zuiveringsmaatregelen te treffen, zeer groot. Dit resulteerde in aanvullende zuiveringswetgeving voor kunstenaars, het bedrijfsleven en de ridderorden (zie het antwoord op vraag 20). Daarnaast trachtten de diverse beroepsgroepen en maatschappelijke instellingen en verenigingen zuivering in eigen gelederen door te voeren. De beroepsgroepen die een eigen tuchtrechtspraak kenden, zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Orde van Advocaten, waren gerechtigd iemand de beroepsuitoefening te ontzeggen; de overige groepen moesten het meer zoeken in berisping en royering. De uitvoering van de zuivering In de oorlog kon bijna niemand zijn handen brandschoon houden. Zo had iedereen die zijn telefoon en girorekening wilde houden, een `niet-joodverklaring’ ondertekend. En praktisch elke ambtenaar tekende in 1940 de Ariërverklaring. Velen bleven op hun post terwijl de bezetter rechtsverkrachtende maatregelen nam. Alle grote en ook veel kleinere bedrijven hebben in meer of mindere mate met de bezetter samengewerkt voor zaken die volgens het Landoorlogreglement niet toegestaan waren. Het ging er echter bij de zuivering niet om op fanatieke wijze al degenen die `gezondigd’ hadden aan te pakken, maar om de maatschappij te zuiveren van elementen die duidelijk over de schreef gegaan waren en die op belangrijke posten zaten en door hun gedrag de Nederlandse zaak schade hadden berokkend. De zuivering kon, ook uit praktische overwegingen, in verband met de wederopbouw en benodigdheid van deskundigheid, niet al te streng doorgevoerd worden. Dat zou tot een ontwrichting van het maatschappelijk leven hebben geleid. Naar de opvatting van de één waren de na de oorlog ingestelde zuiveringscommissies niet streng genoeg en naar de opvatting van de ander juist weer te streng. Er zou sprake zijn geweest van vriendjespolitiek, ongelijke behandeling in gelijke gevallen en onnodige traagheid. Ettelijke duizenden zaken werden behandeld. Een `tussenstand’ van augustus 1946 spreekt van 27.000 aanhangig gemaakte zaken, waarvan 8.000 nog niet afgedaan; zo’n 900 personen werden gestaakt; de overigen waren ontslagen en geschorste ambtenaren. Het algemene gevoelen was dat de zuivering was mislukt, omdat uiteindelijk veelal de `kleintjes’ en de minder slimmen, die niet bijtijds het roer hadden omgegooid, werden gepakt. Opsporing en zuivering Door het ongelukkige verloop van de oorlog eind 1944, waardoor niet het gehele land in één keer bevrijd kon worden, werd aanvankelijk, in de periode november 1944 - september 1945, het Militair Gezag belast met de uitvoering van de eerste voorlopige zuiveringsmaatregelen. Het Militair Gezag stelde vele adviescommissies in die op provinciaal en lokaal niveau opereerden en adviseerden over de zuivering van verdachte aangehouden personen. Iedere Nederlandse burger kon tegen ambtenaren een klacht indienen, waarbij niet zelden `onzuivere’ motieven werden gehanteerd. Ook op grond van door het verzet verzamelde gegevens en in Londen door Engelandvaarders verstrekte informatie werden verdachten aangehouden. Documentatiecommissies moesten onderzoeken of de beschuldigingen terecht waren, maar deze commissies konden alleen maar adviseren inzake staking of schorsing. Ontslagzaken moesten wachten tot de terugkeer van het reguliere burgerlijke gezag. Voor de behandeling van zuiveringszaken die ambtenaren betroffen, werd op 21 april 1945 het Centraal Orgaan op de Zuivering van Overheidspersoneel (COZO) opgericht, waarin zuiverings- en documentatiebureaus werden opgenomen die verspreid over het land functioneerden. Voor de beoordeling van de loyaliteit van enige commissarissen van de koningin en enkele hoge functionarissen werden aparte commissies ingesteld. Nadat de klacht over een ambtenaar door een documentatiecommissie en adviescommissie behandeld was werd het COZO ingeschakeld om een besluit te nemen. Besloot het COZO tot ontslag dan moest volgens het Zuiveringsbesluit eerst de Commissie van Advies inzake de Ambtenarenzuivering (ingesteld op 21 juni 1945) om advies worden gevraagd. Daarna kon de bevoegde autoriteit (een minister) het ontslag verlenen. Het einde van de zuivering De bedoeling was dat de zuivering op 1 januari 1946 afgerond zou zijn. Die termijn werd niet gehaald. Eind 1945 werden enige bevoegdheden gedecentraliseerd en gedelegeerd aan burgemeesters en commissarissen der koningin om de afhandeling te bespoedigen. Op 1 juli 1946 werd het COZO formeel opgeheven. Daarna vond, in het kader van het Zuiveringsbesluit, de afhandeling binnen het eigen ministerie plaats als het om rijksambtenaren ging. In de provincies mochten sindsdien kleinere vergrijpen behandeld worden door eigen zuiveringscommissies, waarbij de commissaris van de koningin zelf maatregelen kon nemen. Zuivering in gemeenten verliep centraal via de provincie met uitzondering van de grote gemeenten waarvan de burgemeesters dezelfde bevoegdheden kregen als de commissarissen van de koningin. De zuivering van overheidsambtenaren werd pas per 1 januari 1949 beëindigd. Verschillende organisatieonderdelen van het ministerie van Binnenlandse Zaken hebben zich nog tot ongeveer 1955 met de afwikkeling van zuiveringszaken bezig gehouden. De Commissie van Advies inzake de Ambtenarenzuivering is formeel pas in april 1959 opgeheven. Deze late datum is te verklaren doordat sinds 1946 stemmen waren opgegaan om te komen tot herziening of geheel of gedeeltelijk ongedaan maken van zuiveringsmaatregelen. In de chaotische naoorlogse tijd was wellicht niet alles even zorgvuldig en evenwichtig verlopen en sommige maatregelen die in het begin genomen waren, werden achteraf te zwaar bevonden, zoals verlies van pensioen. Onder zware politieke druk werd hieraan bij gedeelten toegegeven, resulterend in onder meer herstel van recht op pensioen en wachtgeld en herplaatsing. De in augustus 1947 ingestelde Commissie van Advies inzake herplaatsing adviseerde de hoofden van de ministeries tot 1954 over de herplaatsing van gezuiverde ambtenaren. Veel opzien baarden de zuiveringszaken die aangespannen waren tegen enkele secretarissen-generaal, zoals H.M. Hirschfeld en F. Frederiks. Beroep en belangenbehartiging In het Koninklijk Besluit van 12 mei 1945 (Staatsblad F 69) werd bepaald dat een ambtenaar door middel van een ondertekend klaagschrift beroep kon instellen bij de commissaris van de koningin (als hij gemeenteambtenaar was), dan wel de minister van Binnenlandse Zaken (als hij provincieambtenaar was), dan wel de minister tot wiens departement hij behoorde (als hij rijksambtenaar was) dan wel de Kroon (als hij rijksambtenaar was en de minister zelf de straf opgelegd had). Tevens werd er in 1945 op particulier initiatief een Landelijk Comité voor Rechtszekerheid opgericht dat zich tot taak stelde te verzekeren dat collaborateurs een juiste rechtsgang en een juiste berechting ten deel zouden vallen. Het secretariaat van dit Comité werd gevoerd door het adviesbureau van advocaat L.G. Kortenhorst, die onder meer raadsman was bij diverse zuiveringszaken, met name op het gebied van de pers. ARCHIEVEN In het Nationaal Archief bevinden zich zowel archieven waarin in algemene zin iets over zuivering te vinden is (`zuiveringsbeleid’) als archieven waarin dossiers over zuivering van individuele personen te vinden zijn. In sommige archieven treft men beide aan. Hieronder volgt een opgave van archieven en toegangen waarin veel over zuivering van ambtenaren aanwezig is. • toegang 2.02.05.02 Ministerraad 1823–1977 Zie Raad voor het Binnenlands Bestuur 1945-1946, zie p. 75 van de toegang. • toegang 2.02.18 Kabinet van de Koningin te Londen, 1940-1945 inv.nr. 159, nr.126: zuivering universiteiten inv.nr. 180, nr. 34: zuivering rechterlijke macht inv.nr. 219, nr. 15: zuivering algemeen inv,nr. 220, nr. 26, zuivering ambtenaren • toegang 2.03.01 Ministeries voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en van Algemene Zaken (AZ), Kabinet van de Minister President (KMP), (1924)1942–1979 inv.nrs. 1336-1347 Stukken betreffende de zuivering van personen, instellingen, bedrijven en beroepsgroepen, 1943-1947. Hierin: 1336 Ambtenaren algemeen 1944-1945 1337 Damme, M.H., 1947 1338 Hasselman, B.R.F.H., 1945-1946 1339 Hirschfeld, H.M., 1945-1946 1340 Louwes, S.L., 1945-1946 1341 Woltersom, H.L., 1946 1345 Militairen, 1945-1946 1346 Nederlandse Spoorwegen, 1944-1946 1347 Overheids- en semi-overheidsinstellingen algemeen, 1943-1944. inv.nrs. 1348-1351 Stukken betreffende de instelling, samenstelling, opheffing en wederinstelling van de Commissie van Advies Zuiveringsbesluit, 1945-1960, en rapportages. inv.nrs. 6393-6396 Stukken betreffende de zuivering van beroepsgroepen, 1945-1967. 6393 Ambtenaren, 1945-1964 6394 Leerkrachten, 1961-1967 6395 Politiepersoneel, 1960-1961 6396 Raden van Arbeid, 1945. • toegang 2.04.67 Ministerie van Binnenlandse Zaken, Zuivering van Ambtenaren en Nederlandse ridderorden, 1940-1984 Hierin persoonsdossiers op naam. • toegang 2.04.76 Ministeries van Binnenlandse Zaken en Algemene Zaken te Londen, 1940-1945(1946) Zie in dezelfde toegang ook : Gedeponeerd Archief van het Hoofd van het Bureau Zuivering en Documentatie en secretaris van de Commissie van Advies Ambtenaren Londen, F.J.J.F.M. van der Kroon, 1943-1944 (1945), p. 29-30 in de toegang Verder: inv.nrs. 182-185, 188, 189, 194, 198-200, 333, 353. Stukken betreffende de voorbereiding van de zuivering van ambtenaren en het verzamelen van materiaal betreffende te zuiveren personen. inv.nr. 336 Verslag van de bespreking van de Provinciaal Militaire Commissaris en de Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant over problemen en oplossingen ten aanzien van de zuivering van gemeentepersoneel, 1945. inv.nrs. 285-286 Stukken betreffende de toepassing van het Zuiveringsbesluit voor en rechtsherstel van PTTpersoneel, 1944-1945. inv.nr. 320 Circulaire van het Militair Gezag aan alle burgemeesters met een eigen politiezorg, betreffende de zuivering bij de politie. inv.nrs. 354-370 Stukken betreffende besluiten, regelingen, bekendmakingen en dergelijke van de door de regering bij besluit van 02-08-1944 aangewezen Vertrouwensmannen, 1943-1945. 369 Zuivering algemeen, 1943-1945 370 Zuivering burgemeesters, 1945. • toegang 2.09.06 Ministerie van Justitie te Londen, 1940-1945 inv.nrs. 1059-1064 Stukken betreffende de wetgeving van de zuivering, 1942-1945. inv.nr. 1099 Zuivering rechterlijke macht en Hoge Raad, 1944-1945. inv.nr. 1285 Zuivering van personeel van de Staatsmijnen, 1944-1945. inv.nr. 1835 Zuivering Voogdijraad, 1945. inv.nr.1836 Zuivering personeel tuchtscholen, 1945. inv.nr. 1841 Zuivering colleges van regenten van strafgevangenissen enzovoort, 1945. inv.nr. 1850 Zuivering spoorwegpersoneel, 1944-1945. • toegang 2.09.54.01 Ministerie van Justitie: Bureau Juridische Zaken / Zuivering van de Afdeling Politie, 19441965 Hierin persoonsgegevens. Raadpleging van stukken alleen mogelijk na indiening van een schriftelijk verzoek inclusief onderzoeksopzet bij het hoofd Onderzoek van het Nationaal Archief. • toegang 2.09.56.01 J.P. Hooykaas, waarnemend secretaris-generaal en raadadviseur van de Minister van Justitie, 1940–1947 inv.nr. 56: Stukken betreffende de zuivering van ambtenaren bij het ministerie van Justitie. • toegang 2.09.57 Raadadviseurs Ministerie van Justitie, 1945-1965 inv.nr. 227 Stukken betreffende het adviseren van de minister inzake het beleid ten aanzien van de herbenoeming van ingevolge het Zuiveringsbesluit ontslagen notarissen, 1952-1960. • toegang 2.09.68 en 2.09.68.01 (met namen) Ministerie van Justitie: stukken betreffende zuiveringsaangelegenheden (met uitzondering van de politiezuivering), (1936)1944-1959 en het Hoge College voor de Rechterlijke Macht 1945-1947 Inv.nrs. 1-10 Stukken betreffende het te voeren zuiveringsbeleid, 1941-1954. Inv.nrs. 11-15 Zuivering van personeel van het Ministerie van Justitie, 1945-1947 Inv.nr. 16 Gedragingen van prof. dr. O. Schrieke, als secretaris-generaal van het Departement van Justitie in de periode 1941-1945. Inv.nrs. 17-20 Verzamelen van politieke inlichtingen over de gedragingen van de leidende ambtenaren van het Ministerie van Justitie, 1945 Inv.nr. 21 Zuivering en rechtsherstel van ambtenaren in Nederlands-Indië, 1946-1948 Inv.nrs. 152-173 Zuivering van het personeel van het gevangeniswezen 1944-1948 Inv.nr. 174 Herstel van de pensioenrechten na de zuivering van het personeel van het gevangeniswezen, 1948-1950 Inv.nr. 183-184 Zuivering burgemeesters en gemeentepersoneel, 1945 Inv.nr. 185 Zuivering personeel belastingdienst, 1945 Inv.nr. 186 Beëindiging van de zuiveringswerkzaamheden, 1949 Inv.nrs. 187-233 Archief van het Hoge College voor de Rechterlijke Macht, 1945-1947 Inv.nrs. 22-77 Zuivering Rechterlijke Macht en lager personeel gerechten,1945-1957 Inv.nrs. 78-134 Zuivering Hoge Raad, 1940-1946 Inv.nr. 135-136 Zuivering deurwaarders 1945-1946 Inv.nr. 137-139 Zuivering Pachtkamers 1945-1946 Inv.nr. 140 Rechtsherstel rechterlijke macht, 1945. Inv.nrs. 141-150 Zuivering Notariaat, 1945-1950 Inv.nr. 151 Zuivering Verzekeringskamer, 1945-1946 • toegang 2.13.25 Militair Gezag, (1939)1943-1947(1956) Zie de index achterin de toegang. • toegang 2.13.99 Ministerie van Defensie, Collectie Zuiveringen, 1945-1959 Met persoonsgegevens. Hierin de archieven van: Commissie beoordeling officieren bezet gebied Commissie verantwoordingen krijgsgevangen officieren der Koninklijke Landmacht Commissie zuivering beroepspersoneel beneden de rang van 2e luitenant Militaire Commissie van advies Zuiveringsbesluit 1945 Commissie Van Asbeck inzake gedragingen marineofficieren Nederland Commissie verantwoording Krijgsgevangen Officieren KNIL. Raadpleging van stukken alleen mogelijk na indiening van een schriftelijk verzoek inclusief onderzoeksopzet bij het hoofd Onderzoek van het Nationaal Archief. • toegang 2.14.12 Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te Londen, 1940–1946 inv.nrs. 82, 130, 148 Briefwisseling betreffende de zuivering van het personeel, werkzaam bij het lager onderwijs, middelbaar onderwijs en het nijverheidsonderwijs in Nederland na de bevrijding, 1944-1945. inv.nrs. 348, 349 Stukken betreffende de naoorlogse zuivering van het personeel bij de departementen van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming en van Volksvoorlichting en Kunsten, 19431945. • toegang 2.15.37 Ministerie van Sociale Zaken, 1933–1950, Afdeling Volksgezondheid. inv.nrs. 20-21 Stukken betreffende de zuivering van ambtenaren van de afdeling Volksgezondheid. • toegang 2.16.81.20 Tijdelijk Hoofdbestuur van het Staatsbedrijf der PTT, 1944-1945 inv.nr. 27 Stukken betreffende de zuivering van PTT-personeel, 1944-1945. • toegang 2.16.84 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, afdeling Vervoerswezen, 1941-1945 inv.nr. 504 Instructie voor de zuiveringscommissie, 1945. inv.nr. 536 Zuivering spoorwegbedrijf, 1945. inv.nr. 894. Stukken betreffende zuivering eigen ambtenaren, 1945. • toegang 2.16.86.05 Ministerie van Verkeer en Waterstaat: Directie Juridische en Economische Zaken, 1944-1957 inv.nrs. 6–28 Stukken betreffende de zuivering van en rechtsherstel voor eigen ambtenaren, PTT, KNMI, Scheepvaartinspectie, Spoorwegen enzovoort. Ook persoonsdossiers. • toegang 2.16.86.07 Ministerie van Verkeer en Waterstaat: Directie Personeelszaken, (1937)1959-1979(1980) inv.nr. 342 Richtlijnen voor gedeeltelijk herstel van pensioenrechten voor personen van wie de rechten vervallen waren verklaard op grond van het Zuiveringsbesluit 1945, 1957-1971. • toegang 2.16.78.04 L. Neher als Hoofdambtenaar in Algemene Dienst/Plaatsvervangend Directeur-Generaal bij het Staatsbedrijf der PTT, mei-juli 1945 inv.nrs. 12-13 Stukken betreffende de zuivering van PTT personeel en van het bedrijfsleven, 1945. inv.nr. 17 Rapport van de Zuiveringscommissie betreffende de bestudering van het zuiveringsvraagstuk, 1945. • toegang 2.16.93 Ministerie van Verkeer en Waterstaat: PTT-archieven, 1893-1954 inv.nr. 720 Stukken betreffende de uitzending naar Duitsland alsmede de zuivering van PTT-personeel, 1943-1945. • toegang 2.18.21.01 L.G. Kortenhorst, 1886–1963 inv.nrs. 227–233, 303–304. Documentatie betreffende zuiveringsaangelegenheden, 1945-1948. • toegang 2.18.21.02 Adviesbureau Kortenhorst, 1941-1965 Het Bureau voerde tot 1947 het secretariaat van het Landelijk Comité voor Rechtszekerheid. L.G. Kortenhorst was onder meer raadsman bij diverse zuiveringszaken, met name op het gebied van de pers. • toegang 2.18.21.03 Landelijk Comité voor Rechtszekerheid, 1945–1951 Dit comité werd in 1945 opgericht. Het ijverde voor een juiste rechtsbedeling bij de zuivering van collaborateurs. Het secretariaat berustte bij het adviesbureau Kortenhorst. • toegang 2.21.090 G.W.M. Huysmans, minister van Financiën maart-juni 1945; minister van Economische Zaken juli 1946-1948. inv.nrs. 122-131 Stukken betreffende de zuivering van het bedrijfsleven en van de ambtenaren op zijn departement, 1946-1947. • toegang 2.21.254 J.A.W. Burger, 1940-1986 inv.nr. 76 Stukken betreffende een lezing van Burger over de naoorlogse zuivering, gehouden op het Criminologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Utrecht, 1946. inv.nr. 77 Petities van verschillende personen en instellingen aan de Tweede Kamer der StatenGeneraal inzake de zuiveringen, 1946. • toegang 2.21.286 W. Drees, 1900-1985 Beperkt openbaar archief. Raadpleging alleen na toestemming van mw. dr. J.M. Drees, Brinklaan 9, 9722 BA Groningen (tel. 050 5274525). inv.nrs. 651-652, 656 Documentatie betreffende de naoorlogse zuiveringen inv.nr. 829 Stukken betreffende de zuivering van partijgenoten in de SDAP, die openbare functies hebben bekleed gedurende de oorlog, 1945-1953. • toegang 3.02.42 Commissaris der Koningin in Zuid-Holland, 1945-1986 inv.nr. 481. Zie ook de algemene series Verslag van het Provinciaal Militair Commissariaat voor Zuid-Holland betreffende maatregelen inzake de zuivering van ambtelijk personeel van provincie, gemeenten en waterschappen in Zuid Holland, 1946. • toegang 3.09.34 Militair Gezag in Zuid-Holland, 1944-1947 Zie bij de diverse provinciale commissarissen steeds onder de rubriek: ‘Sectie I Binnenlands Bestuur. • toegang 3.12.02.01 Koninklijk Conservatorium te Den Haag, 1826-1955 inv.nr. 204 Stukken betreffende inlichtingen over en schorsing van personeelsleden in verband met hun houding tijdens de oorlog, 1945. • toegang 3.12.08.01 Technische Hogeschool Delft en rechtsvoorgangers, 1841-1956 inv.nrs. 493–499 Stukken betreffende de zuivering van het personeel en betreffende het rechtsherstel van tijdens de oorlog ontslagen personeelsleden, 1945-1947. Met persoonsgegevens. inv.nrs. 890 – 891,1201, 1427 (gedeeltelijk met persoonsgegevens) Stukken betreffende de zuivering van studenten, 1945-1956. • toegang 3.12.08.04 Studentenadministratie van de Technische Hogeschool Delft, 1842-1956 inv.nrs. 372–403 (hierbij persoonsdossiers) Stukken betreffende de zuivering van studenten, 1945-1953. LITERATUUR • F.J.F.M. Duynstee en J. Bosmans, Het kabinet Schermerhorn-Drees, 24 juni 1945 – 3 juli 1946 (Assen/Amsterdam 1977). • Koos Groen, Landverraad. De berechting van collaborateurs in Nederland (Weesp 1984). • A.C. van Heusden, J.H.J. van den Heuvel, Het pijnlijk herstel: de wederopbouw van het openbaar bestuur in Gelderland 1944–1947 (Assen 1993). • J.H.J. van den Heuvel en D.M. Ligtermoet, Burgemeesters tussen wanorde en wederopbouw: het naoorlogse herstel van het openbaar bestuur in de provincie Zeeland (Middelburg 1987). • L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 19831988). Van belang zijn de delen 9, 10a en 10b, 12 en 14. • Overzicht der werkzaamheden van het Militair Gezag gedurende de bijzondere staat van beleg, 14 september 1944 – 4 maart 1946, samengesteld door het afwikkelingsbureau Militair Gezag (z.pl., z.j.). 2 delen en losse index. Zuivering, 115–121. • Parlementaire Enquête Commissie Regeringsbeleid 1940-1945; deel 5 en 7. • Peter Romijn, Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders 1945-1955 (Houten 1989).