Onderzoeksrapport Jozef Simons en de Eerste Wereldoorlog HK De Brakken Augustus 2016 Inhoud Inleiding 3 Deel 1 Het leven van Jozef Simons 5 1. Jozef Simons voor de oorlog 6 Kinder- en jeugdjaren Leraar bij de adellijke familie de Brouchoven de Bergeyck 6 7 2. Jozef Simons tijdens de Eerste Wereldoorlog 8 Jozef Simons’ militaire loopbaan Een lange aanloop Naar het front Simons wordt dan toch tolk Opnieuw in de artillerie ... en opnieuw als tolk Context: het tolkenkorps van het Belgische leger 8 8 10 11 12 13 14 3. Naoorlogse periode 18 Van huisleraar tot klerk Een nieuwe uitdaging Een slepende ziekte Deel 2. Jozef Simons als auteur 18 18 19 20 1. Een bibliografie in vogelvlucht 21 Het vroegste werk van Jozef Simons Simons tijdens en over de Eerste Wereldoorlog Brieven en gedichten tijdens WOI Bonifacius Suikerbuik (1919)* Kanonnier (1921)* Zoo ging een jaar (1922)* Eer Vlaanderen vergaat (1923, gepubliceerd in 1927)* Ander werk 21 22 22 23 23 23 23 26 2. Zijn plaats in de literaire wereld 28 Hoe zijn tijdgenoten hem zagen Hoe keek Jozef Simons naar zichzelf als schrijver? Deel 3. De Eerste Wereldoorlog in het werk van Simons 28 30 32 De Eerste Wereldoorlog in het werk van Simons: een discoursanalyse Selectie en methode Analyse 33 33 34 Besluit Bibliografie 48 50 1 Literatuur 51 Elektronische bronnen 52 Onuitgegeven bronnen 53 2 Inleiding In opdracht van de Werkgroep WOI Ranst voerde het historisch projectbureau Geheugen Collectief onderzoek naar het leven en werk van schrijver Jozef Simons (1888-1948) in relatie tot de Eerste Wereldoorlog. De focus van het onderzoek ligt op Simons' beleving van de Eerste Wereldoorlog en de wijze waarop de oorlog zijn denken en zijn werk beïnvloedde. In een eerste deel van dit rapport reconstrueren we in een beknopte biografie het leven van Jozef Simons. We besteden daarbij weinig aandacht aan Simons’ opvattingen en drijfveren, aangezien die in het tweede deel van dit rapport uitgebreid aan bod zullen komen. We focussen vooral op de jaren van de Eerste Wereldoorlog en behandelen zijn voor- en naoorlogse leven bewust summier. De geïnteresseerde lezer kan voor bijkomende informatie terecht in de uitgebreide biografie van Verheecke1 en in verschillende andere biografische schetsen.2 Simons’ levensloop in de periode 1914-1918 reconstrueerden we aan de hand van uiteenlopende historische bronnen (o.a. militaire archieven en het dagboek van Jozef Simons, waar we dankzij zoon Ludo Simons – die momenteel de laatste hand legt aan een uitgave over het dagboek – van gebruik konden maken). In het tweede deel van dit onderzoeksrapport verschuift de focus naar het werk van Jozef Simons. We geven een bibliografisch overzicht en situeren het oeuvre van Simons in het literaire veld. In het derde deel komen we toe aan de uitwerking van de centrale onderzoeksvraag: ‘Wat was de impact van de Eerste Wereldoorlog op het leven, de opvattingen en het werk van Jozef Simons?’ Op basis van een discoursanalyse van Simons’ voornaamste oorlogsliteratuur gaan we na hoe zijn mens- en maatschappijbeeld door de oorlog werd beïnvloed en hoe hij dat in zijn oeuvre verwerkte. Simons’ oorlogsliteratuur werd tot nu toe zelden gebruikt als bron voor historisch onderzoek. Nochtans vormt die literatuur een unieke informatiebron voor wie geïnteresseerd is in de culturele en politieke geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog. Simons’ oorlogsboeken steunen immers in grote mate op zijn eigen oorlogservaringen, die hij gedeeltelijk opdeed als soldaat aan het front. Vanuit documentair oogpunt is dat een grote troef, want lang niet alle oorlogsliteratuur die in het interbellum verscheen, kwam uit de pen van schrijvers die de oorlog zelf van zo nabij hadden meegemaakt. Zeker Eer Vlaanderen vergaat bekleedt een unieke positie in de Vlaamse oorlogsletterkunde: het is het enige boek over de thematiek van de Frontbeweging dat afkomstig is uit de pen van een frontstrijder.3 Tegelijkertijd zijn Simons’ oorlogsboeken onmiskenbaar het werk van een belezen schrijver. Simons was een intellectueel die zich informeerde over de wereld en de VERHEECKE, Jozef Simons,1963. Zie bibliografie achteraan voor een overzicht. 3 DEFLO, De literaire oorlog, 68. 1 2 3 concrete oorlogsgebeurtenissen in een breder perspectief plaatste. In die zin is zijn werk van een heel andere orde dan dat van de gemiddelde dagboekschrijver of chroniqueur. 4 Deel 1 Het leven van Jozef Simons 5 1. Jozef Simons voor de oorlog Kinder- en jeugdjaren Jozef Simons werd op 21 mei 1888 in Oelegem geboren. Zijn vader, Louis Simons, was gemeentesecretaris in Oelegem en koster-organist van de parochiekerk. Zowel zijn vader als zijn moeder, Pauline Verheyen, kwamen uit een familie die al generatieslang in de Kempen woonde.4 Jozef Simons bracht zijn kinderjaren door in Oelegem en ging er naar de basisschool. Toen hij twaalf werd, schreven zijn ouders hem in aan het Klein Seminarie van Hoogstraten, een internaat met een zeker aanzien in katholieke kringen. Simons, die tot dan toe was opgegroeid in een Nederlandstalig milieu, kwam zo in een school terecht waar de voertaal Frans was. Voor hij echt aan de Grieks-Latijnse humaniora kon beginnen, moest hij daarom een ‘introductiejaar’ volgen, waarin hij samen met andere jongens uit Vlaanderen die het Frans nog niet machtig waren een stoomcursus Frans kreeg. Hoewel hij overduidelijk een talenknobbel had, vond Simons het toen al absurd dat Nederlandstalige leerkrachten in Vlaanderen aan Vlaamse kinderen lesgaven in het Frans. Dat ongenoegen zou hij later ook laten blijken in zijn romans (zie verder).5 Hij gaf zelf aan dat zijn flamingantisme in die periode – aan het Franstalige Klein Seminarie – ontkiemde. Simons wees in dat verband op de invloed van zijn leraar Thaddeus Spaeninckx, ‘die hem flamingant maakte‘.6 Hij maakte er niet alleen kennis met Vlaamsgezinde leerkrachten maar ook met het Vlaamsgezinde Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond (AKVS).7 Tijdens zijn humanioratijd begon hij zijn eerste verhalen te schrijven en publiceren. Hoewel zijn interesse aan het einde van zijn middelbare schooltijd al overduidelijk naar cultuur en literatuur uitging, koos hij uit rationele overwegingen – het vinden van een goed betaalde functie – voor een opleiding Handelswetenschappen aan de Sint-Ignatius Handelshogeschool in Antwerpen (het latere UFSIA, nu Universiteit Antwerpen). In de roman Bonifacius Suikerbuik (1919), waarin het hoofdpersonage dezelfde keuze maakt, geeft Simons er de volgende argumentatie bij: 'Zo komt ge 't dichtst bij 't vuur […] Met 't geld koopt ge de boter, ziet ge. En wilt ge dan later nog een paar versjes rijmen op de eerste tand van uw jongstgeboren zoontje of op de uitvallende haren van uw grijze schoonmoeder, het staat u vrij.'8 Tijdens deze hogeschoolopleiding van twee jaar ging Simons 'op kot’ bij een bevriende familie, in Klapdorp.9 Ondanks zijn Kempense ziel, leek Simons het in Antwerpen naar zijn zin te hebben. Hij voelde zich aangetrokken tot het letterkundige leven in de stad. DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 11; SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 5. De ontevredenheid hierover komt heel expliciet aan bod in Bonifacius Suikerbuik. 6 Letterenhuis, S 6225 / B, brief van Jozef Simons aan Louis Sourie, 29.03.1947. 7 VERHEECKE, Jozef Simons, 62 e.v. 8 SIMONS, J., Bonifacius Suikerbuik, 104. 9 VERHEECKE, Jozef Simons, 104 e.v. en SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 8. 4 5 6 Simons behaalde zijn diploma Handelswetenschappen in 1909. In die tijd probeerden werkgevers uit diverse sectoren nieuwe kaderleden te rekruteren onder de pas afgestudeerden van de Sint-Ignatius Handelshogeschool. Simons sprak een aardig mondje Spaans en dus zag de faculteit in hem de geknipte persoon voor een baan op een koffieplantage in Brazilië. Omdat hij zelf dacht dat de harde bedrijfswereld niets voor hem zou zijn, ruilde hij zijn aanstelling met die van een vriend en werd hij huisleraar bij de adellijke familie de Brouchoven de Bergeyck in Beveren-Waas.10 Leraar bij de adellijke familie de Brouchoven de Bergeyck Het gezin van Joseph graaf de Brouchoven de Bergeyck en Maria Josephe Cornet d'Elzius de Peissant telde tien kinderen. Ze woonden in het kasteel Ter Gaver in Beveren-Waas. De vader van Joseph had dit laten bouwen voor zijn gehuwde zoon. Het was in adellijke, Franstalige kringen in het begin van de twintigste eeuw niet gebruikelijk om kinderen naar een gewone school in de omgeving te sturen en dus zocht de familie de Brouchoven de Bergeyck in 1909 een goede huisleraar voor hun oudste zonen. Via de Sint-Ignatius Handelshogeschool kwamen ze bij Jozef Simons terecht.11 Op 1 oktober 1909 ging hij aan de slag. Simons was een toegewijd leerkracht en – hoewel hij aanvankelijk niet bij de grafelijke familie inwoonde – bouwde hij een nauwe band op met het gezin, in de eerste plaats met de gravin. Zo leerde de Vlaamsgezinde Simons het adellijke, Franstalige milieu van dichtbij kennen. Simons voelde zich overigens niet gehinderd om in die omgeving voor zijn Vlaamsgezindheid uit te komen. Omdat hij een zachtaardige en graag geziene leraar was, kon hij zich dat permitteren. Meer zelfs, misschien vonden zijn overtuigingen enige weerklank in het adellijke gezin. In enkele brieffragmenten uit 1914 schrijft de gravin dat ze weliswaar Franstalig is, maar een uitgesproken Vlaams hart heeft.12 De vaststelling dat de (Franstalige) adel sympathie kon opbrengen voor de Vlaamse ontvoogdingsstrijd, heeft Simons latere werk ongetwijfeld beïnvloed. In de roman Eer Vlaanderen Vergaat (1927) werkte hij dit idee verder uit, net als eerder in sommige kortverhalen.13 In 1913 verhuisde het gezin de Brouchoven de Bergeyck naar Proven bij Poperinge, waar de graaf een jaar eerder een nieuw kasteel had gekocht. Jozef Simons volgde zijn werkgever naar de Westhoek en ook Simons’ zus Laura verhuisde mee. Zij was intussen aangeworven als gouvernante voor de grafelijke dochters. Zo werd kasteel De Lovie in Proven het nieuwe thuis van de adellijke familie én van broer en zus Simons.14 VERHEECKE, Jozef Simons, 99 e.v. VERHEECKE, Jozef Simons, 128 e.v. 12 SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 10,11. 13 VERHEECKE, 126 e.v. 14 VERHEECKE, Jozef Simons, 131-132. 10 11 7 2. Jozef Simons tijdens de Eerste Wereldoorlog Kort na de verhuis van de familie de Brouchoven de Bergeyck naar kasteel De Lovie viel het Duitse leger België binnen. Hoewel de Duitsers eigenlijk Parijs als einddoel hadden, rukten ze steeds meer op naar het westen, om in oktober 1914 aan de IJzer tot stilstand te komen. De frontlijn die op dat moment West-Vlaanderen doorsneed, verschoof de komende vier jaar amper. Kasteel De Lovie lag net buiten de frontzone, in het kleine stukje onbezet België. Jozef Simons en de grafelijke familie ontsnapten dus aan de Duitse bezetting. Simons bracht de eerste twee jaar van de oorlog door in het kasteel en ging er verder met zijn werk als huisleraar. In de brieven die hij van daaruit schreef naar het in Den Haag verschijnende Vrij België, noemde hij de plek zijn ‘oasis’.15 Toch ontsnapte het kasteel, in tegenstelling tot wat Simons met die omschrijving lijkt te suggereren, niet aan de oorlogsgebeurtenissen. De Britten installeerden er hun hoofdkwartier, wat ervoor zorgde dat het op De Lovie een komen en gaan was van generaals, kolonels en andere hoge (militaire en andere) gasten. De adellijke familie bleef er ondertussen gewoon wonen. Jozef Simons’ militaire loopbaan Simons toonde zich in zijn brieven aan Vrij België een scherp observator van de gebeurtenissen op het kasteel. Toch wilde hij niet de hele oorlog als commentator aan de zijlijn blijven staan. Hij zette zijn zinnen op een taak als vertaler bij het leger. Het zou echter heel wat voeten in de aarde hebben voor hij daarin slaagde. Een lange aanloop De Britse officieren die in het kasteel De Lovie verbleven, hadden – net als andere buitenlandse eenheden in onbezet België – voor hun communicatie met de plaatselijke bevolking of met andere legers nood aan vertalers. Die werden door het Belgische leger aan de buitenlandse troepen ter beschikking gesteld via een speciaal daartoe opgericht 'tolkenkorps'. Dit stond onder leiding van François graaf de Hemricourt de Grunne, die in Sainte-Adresse zijn hoofdkwartier had. De graaf was de neef van gravin de Bergeyck. Nadat de Britten bij de Grunne al om een vertaler gevraagd hadden, stuurde de Britse luitenant-generaal Keir op 28 juli 1915 vanuit De Lovie een aanbevelingsbrief naar het tolkenkorps om Simons aan te bevelen als vertaler. Hij schreef die brief op vraag van Simons en met de goedkeuring van graaf en gravin de Bergeyck.16 Een tweetal weken later kreeg de Britse divisie in De Lovie een vertaler toegewezen, maar het was niet Simons. Eind augustus richtte graaf de Bergeyck een brief aan graaf de Grunne, waaruit bleek dat hij de Grunne al eerder over Simons gesproken of geschreven had. In zijn brief schreef de Bergeyck dat hij op vraag van de Britten opnieuw Simons voorstelde als vertaler op het kasteel. De Bergeyck voegde er nog aan toe dat het ook voor zijn gezin goed zou zijn mocht Simons op die manier 15 16 VERHEECKE, Jozef Simons, 178. KLM, Militair dossier Jozef Simons, brief van gravin de Bergeyck aan graaf de Grunne, 15.01.1918. 8 op het kasteel kunnen blijven. Simons had ondertussen ook al het advies gekregen om zelf naar Le Havre te gaan om daar te weten te komen of hij vertaler zou kunnen worden of niet. Indien niet was hij van plan om zich als vrijwilliger aan te melden bij een van de Belgische opleidingscentra in Frankrijk.17 Nadat de Bergeyck Simons' komst aan de Grunne had aangekondigd 18, vertrok Simons op 31 augustus 1915 met de auto – wellicht had graaf de Bergeyck het vervoer geregeld – naar Calais en van daaruit per trein naar Parijs. Op 1 september reisde hij per trein door naar Le Havre. Simons, die zijn ervaringen tijdens de eerste oorlogsjaren neerschreef in brieven die in de krant Vrij België onder de titel 'Brieven uit de Oasis' gepubliceerd werden19, schreef hierover dat zijn ‘kundigheden werden gewogen en zwaar genoeg bevonden, doch voor’t oogenblik is het aanwerven van nieuwe Vlaamsch-Engelsche tolken geschorst; de detachementen op het front zijn alle reeds overtallig, zoohaast er plaatsen open komen zal ik worden opgeroepen’.20 Simons had dus het examen voor vertaler mogen afleggen, maar er was geen plaats voor hem. Volgens Simons' dagboek maakte de Grunne hem bovendien duidelijk dat hij niet geschikt was om als vrijwilliger dienst te nemen in het leger: ‘Paardenvolk? ge moet minder dan 66 kgr. wegen. Artillerie? Ge zult geweigerd worden om uwe oogen. Genie? Geen bijzondere bekwaamheden. Infanterie? Ge moet niet denken ooit [in het opleidingskamp voor de infanterie] te Gaillon te geraken.’21 Simons keerde enkele dagen later dus onverrichter zake terug naar huis. Volgens een interview dat biograaf Verheecke afnam met een van de zonen van graaf de Bergeyck, was de afwijzing het gevolg van een tussenkomst van de gravin bij haar neef. Zij wilde Simons immers liever als leraar op het kasteel houden en ze zou zich daarvoor rechtstreeks tot de Belgische kabinetsleider (eerste minister) Charles de Broqueville hebben gewend.22 Ook de zoon van Jozef Simons, Ludo Simons, hecht geloof aan die versie. Volgens hem was er niks mis met de ogen van zijn vader maar ging het louter om een verzinsel waarmee Simons uit het leger kon gehouden worden.23 Ook het verdere militaire parcours van Simons bevestigt dit, later werd hij immers wel door een legerarts geschikt verklaard voor alle wapens en diensten.24 In navolging van zijn bezoek aan Le Havre schreef Simons op 26 september 1915 een brief aan de Grunne. Daarin zei hij te begrijpen dat hij niet onmiddellijk kon benoemd worden als vertaler. Hij wilde zich in afwachting wel aanmelden als vrijwilliger voor de infanterie, maar hoopte daarmee zijn kansen om vertaler te worden niet te verspelen. Daarom vroeg hij de KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van graaf de Bergeyck aan graaf de Grunne, 27.08.1915. KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van graaf de Bergeyck aan graaf de Grunne, [september 1915]. 19 In 1921 werden de brieven gebundeld uitgegeven onder de titel Oorlogs-Vlaanderen. 20 SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 51-52. 21 SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 44. 22 VERHEECKE, Jozef Simons, 181. 23 Gesprek Geheugen Collectief met Ludo Simons, 27.04.2016. 24 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Certificat, 17.01.1918. 17 18 9 kolonel of die hem – ook als hij in een kamp of in de loopgraven zou zitten – nog steeds kon aanstellen, mocht er een vacature zijn.25 Ondertussen bleven ook de Britten bij de Grunne aandringen om Simons als vertaler aan te stellen.26 Uit al deze correspondentie blijkt dat Simons heel gemotiveerd was om als vertaler aan de slag te gaan – liefst in het kasteel waar hij sowieso al verbleef – én dat de Britten op het kasteel hem wel zagen zitten als tolk. Alleen als dit zijn kansen op een positie als vertaler niet zou verminderen, wilde Simons zich bij het leger aanmelden. Simons hield er, zo blijkt uit zijn Brieven uit de Oasis, ook rekening mee dat hij verplicht zou worden soldaat te worden. Er waren in september 1915 immers al geruchten over een verplichte mobilisatie van alle weerbare mannen in onbezet België. ‘Ook goed’, schreef hij hierover, ‘piotjes moeten er wezen!’.27 Simons werd echter niet opgeroepen. In de daaropvolgende maanden kreeg hij nogmaals te horen dat het leger niet van zijn diensten gebruik wenste te maken, al wist hij niet waarom.28 Naar het front Jozef Simons bleef nog meer dan een jaar op kasteel De Lovie, waar hij zijn werk als huisleraar verderzette. In oktober 1916 werd hij dan toch opgeroepen, samen met alle andere jongemannen tussen 25 en 35 jaar uit onbezet België.29 Op 10 oktober 1916 meldde Simons zich bij de Commission de recrutement van Watou, waar hij medisch onderzocht werd. Nadien bracht hij nog enkele dagen op het kasteel door, om op 19 oktober naar Opleidingscentrum nummer 5 in Carteret in Frankrijk te vertrekken.30 In februari 1917 werd hij doorgestuurd naar het opleidingscentrum voor de artillerie in Eu.31 Een maand later, op 18 april, vertrok hij als kanonnier naar het front met het 4de artillerieregiment.32 Over Simons activiteiten en belevenissen in deze periode geven de officiële militaire bronnen weinig prijs. Ook Simons dagboekaantekeningen over zijn tijd in de opleidingskampen en aan het front zijn veeleer beknopt. In korte berichten vermeldt hij hoe ze beschoten werden en zelf beschietingen uitvoerden. Een enkele keer werd het echt spannend, zoals op 11 juni 1917: ‘Een shrapnel valt vast bij me terwijl ik mijn brieven schrijf, ontploft niet!’33 Op vrije momenten bracht hij soms een bezoek aan De Lovie. Zijn regiment bleef niet lang aan het KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van Jozef Simons aan colonel [?], 26.09.1915. KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van de British Military Mission with the Belgian Army aan colonel [?], 10.09.1915. 27 SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 52. 28 SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 58. 29 VERHEECKE, Jozef Simons, 191. 30 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Feuillet matricule et de punitions; SIMONS, L., Van het kasteel naar het front, 79. 31 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van Jozef Simons aan de heer kapitein kwartiermeester van het 1ste regiment zwaar geschut, 15.06.1922; KLM, Militair dossier Jozef Simons, Bulletin d'incorporation. 32 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Feuillet matricule et de punitions; KLM, Militair dossier Jozef Simons, notitie 10.06.1922; SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 100. 33 SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 105. 25 26 10 front. Op 20 juni vertrokken ze naar Frankrijk, waar ze in de omgeving van Calais gestationeerd werden.34 Simons wordt dan toch tolk In juni 1917 moest Simons’ chef hem ter beschikking stellen om het examen van vertaler opnieuw af te leggen. Er vond op dat moment een grote rekruteringsactie plaats, want er was een grote nood aan nieuwe vertalers.35 Gravin de Bergeyck was – zo blijkt uit een brief die haar neef de Grunne haar schreef – een bemiddelingspoging gestart om Simons als vertaler in het kasteel aan de slag te laten gaan. Op 6 juli 1917 schreef de Grunne aan de gravin dat Simons zijn aanvraag langs de hiërarchische weg moest doen, of dat ze ervoor moest zorgen dat het Belgische Hoofdkwartier zelf Simons naar hem zou sturen. De Grunne mocht als hoofd van de vertalers zijn vertalers niet op eigen initiatief uit het leger rekruteren.36 De volgende dag al kreeg de Grunne een brief, opgesteld in opdracht van luitenant-generaal Ruquoy, de stafchef van het Belgische leger, waarin stond dat Ruquoy aanbeval om Simons toe te voegen aan het hoofdkwartier van het 18de Britse korps in het kasteel De Lovie. ‘Simons is daar heel gekend en heel gewaardeerd door de officieren van dit hoofdkwartier’.37 Hoe het kwam dat de stafchef van het leger zich met Simons' zaak inliet weten we niet met zekerheid, misschien was dit het werk van de gravin? Opnieuw reageerde de Grunne echter dat hij niet mocht beslissen bij welke eenheid Simons ingedeeld zou worden, het was luitenant-generaal Orth van de Belgische missie bij het Britse hoofdkwartier die daarover besliste.38 In de loop van de zomer werd Simons daadwerkelijk opgeroepen als vertaler. Op 2 september 1917 werden de legerdivisies door de staf opgedragen om elk een bepaald aantal kandidaat-tolken naar Le Havre te sturen, 80 in totaal. De 35 kandidaten voor wie eerder al een aanvraag werd ingediend maar die nog niet in Le Havre waren aangekomen, mochten van dit opgelegde aantal worden afgetrokken. Jozef Simons werd voor zijn divisie in deze categorie vermeld: hij was al opgeroepen, maar had het tolkenkorps nog niet vervoegd.39 Op 13 september 1917 werd Simons naar de Belgische missie bij het Britse hoofdkwartier gezonden om als tolk te beginnen bij de 9de divisie van het Britse leger.40 Uit zijn SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 106. KLM, EX-CDH, dossier 5597, brief van graaf de Grunne aan majoor Hénon, 26.07.1917. 36 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van graaf de Grunne aan gravin de Bergeyck, 06.07.[1917]. 37 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van majoor Hénon aan graaf de Grunne, 07.07.[1917]. 38 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van graaf de Grunne aan major Hénon, 12.07.1917. 39 KLM, EX-CDH, dossier 5597, Brief van het Commandement de l'armée aan de Commandants des Divisions et des unités non endivisionnées, 02.09.1917. 40 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van de commandant van de Batterij [?] aan de kapitein kwartiermeester van de 1e RAL, ongedateerd; KLM, Militair dossier Jozef Simons, Groupement Administratif des Troupes Belges du Havre, 05.05.1922. 34 35 11 dagboeknotities kunnen we opmaken dat De Lovie zijn uitvalsbasis was, maar dat hij ook geregeld voor korte of langere tijd met zijn Britse opdrachtgevers op verplaatsing moest. De opdrachten van de Belgische tolken waren tijdelijk van aard. Ze bleven deel uitmaken van hun oorspronkelijke afdeling en werden slechts tijdelijk ‘uitgeleend’ aan een afdeling van een buitenlands leger.41 Hun titel ‘1ste sergeant-vertaler’ kregen ze slechts voor de duur van hun detachering.42 Simons’ detachering bij de 9de divisie eindigde in januari 1918: hij werd teruggeroepen naar Le Havre, met de bedoeling om hem opnieuw naar het front te sturen.43 Gravin de Bergeyck schreef daarop onmiddellijk een brief naar luitenant-generaal Orth, die verantwoordelijk was voor de indeling van Belgische tolken bij buitenlandse eenheden 44, en vervolgens naar haar neef graaf de Grunne om ervoor te pleiten dat Simons niet opnieuw aan het front zou ingezet worden, maar een functie dicht bij haar familie of elders zou krijgen. Volgens haar verkeerde Simons immers niet in goede gezondheid en bovendien had zijn familie al zwaar te lijden gehad onder meerdere sterfgevallen. Jozefs enige overblijvende broer verkeerde evenmin in goede gezondheid. Ze haalde opnieuw Simons’ kwaliteiten aan (zijn diploma, zijn intelligentie en zijn perfecte kennis van het Frans, Nederlands, Engels en Duits) en benadrukte dat haar protegé niets wist van haar schrijven.45 Luitenant-generaal Orth antwoordde haar dat de instructies over het terugsturen van Simons formeel waren 46 en ook de neef van de gravin kon geen soelaas brengen: graaf de Grunne schreef haar op 19 januari dat alle vertalers geschikt voor gewapende dienst hun oorspronkelijke eenheden moesten vervoegen op bevel van het ministerie van oorlog. 47 Twee dagen eerder was Simons door de legerarts geschikt verklaard voor alle wapens en alle diensten.48 Opnieuw in de artillerie Simons kwam in februari 1918 terecht bij het 1ste regiment zware artillerie49, als kanonnier in Nieuwkapelle.50 Uit zijn dagboeknotities blijkt dat hij in die periode in nauw contact kwam met de Frontbeweging. Hij had onder andere verschillende keren contact met Hendrik Borginon en leerde ook Filip de Pillecyn kennen, beiden actief in het bestuur van de KLM, EX-CDH, doos 44, DE HASQUE, Les grandes lignes de l'historique du corps des interprêtes militaires Belges. KLM, Militair dossier Jozef Simons, Feuillet matricule et de punitions. 43 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Relevé des mutations subies; KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van de commandant van de Batterij [?] aan de kapitein kwartiermeester van de 1 e RAL, ongedateerd. 44 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van graaf de Grunne aan major Hénon, 12.07.1917. 45 KLM, Militair dossier Jozef Simons, brief van gravin de Bergeyck aan graaf de Grunne, 15.01.1918. 46 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van luitenant-generaal Orth aan gravin de Bergeyck, 13.01.1918. 47 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van graaf de Grunne aan gravin de Bergeyck, 19.01.1918. 48 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Certificat, 17.01.1918. 49 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Feuillet matricule et de punitions. 50 VERHEECKE, Jozef Simons, 203. 41 12 Frontbeweging.51 De Frontbeweging werkte op dat moment al grotendeels 'ondergronds', nadat in februari 1917 de studiekringen door Ruquoy verboden waren. Het is niet duidelijk welke rol Jozef Simons precies heeft gespeeld in de Frontbeweging. De Pillecyn verklaarde later dat Simons geen voorman was, maar wel een harde werker achter de schermen.52 Bovendien schreef hij de tekst en componeerde de melodie voor een lijflied, dat binnen de Frontbeweging zo enthousiast werd onthaald dat het meteen tot hét Frontlied uitgroeide. In juni 1918 werd het gedrukt en in het geheim aan het front verspreid. 53 Met verwijzingen naar zelfbestuur en Vlaamse regimenten vatte het lied de eisen van de Frontbeweging samen.54 Simons' engagement in de Frontbeweging ging gepaard met een toegenomen ontgoocheling en kwaadheid tegenover de (Franstalige) legeroversten. Wellicht werd in die periode de basis gelegd voor zijn scherpe uitvallen naar officieren in zijn naoorlogse publicaties. In maart 1918 liet hij zich in zijn dagboek voor het eerst kritisch uit met betrekking tot de taalproblematiek in het Belgisch leger: ‘... twee Waalsche officieren die hebben aangevraagd om over te gaan naar 't Fransch leger, liever dan te moeten Vlaamsch leeren.’55 ... en opnieuw als tolk Op 14 oktober 1918 riep het ministerie van Oorlog op om alle militairen die de opleiding tot vertaler hadden gevolgd naar het Dépôt du Corps des Interprêtes in Bayeux te sturen.56 Zo kwam ook Simons daar rond de wapenstilstand terecht.57 Op 18 november was hij in Rijsel, op 21 februari 1919 in het G.T.E.M. (Groupement Temporaire d’ Etudiants Militaires) in Antwerpen.58 Met zijn regiment ging hij nog (kortstondig) naar Seraing en vervolgens, in het kader van de bezetting van de Rijnvallei, naar Duitsland.59 Ook verbleef hij in Fort 4 in Mortsel VERHEECKE Jozef Simons, 195; VANDEWEYER, 'Frontbeweging'. Interview van Verheecke met De Pillecyn; VERHEECKE, Jozef Simons, 197. 53 VERHEECKE, Jozef Simons, 197-198. 54 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 13. 55 SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 136. 56 KLM, EX-CDH, dossier 5597, brief van de Minister van Oorlog aan alle militaire autoriteiten, 14.10.1914. 57 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van de commandant van de Batterij [?] aan de kapitein kwartiermeester van de 1e RAL, ongedateerd. 58 KLM, Militair dossier Jozef Simons, nota 262; KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van Jozef Simons aan de heer kapitein kwartiermeester van het 1ste regiment zwaar geschut, 15.06.1922. 59 VERHEECKE, Jozef Simons, 196. 51 52 13 en in het G.T.E. 16 in Brussel.60 Op 15 augustus 1919 liep Simons’ militaire loopbaan ten einde.61 Context: het tolkenkorps van het Belgische leger Het tolkenkorps van het Belgische leger waar Jozef Simons tijdens de Eerste Wereldoorlog deel van uitmaakte, was een nieuwe eenheid binnen het leger. De Belgische tolken waren burgers of militairen die voor tijdelijke opdrachten gedetacheerd werden naar een buitenlandse eenheid (meestal een Britse of een Franse, maar later ook bijvoorbeeld naar Amerikaanse en Canadese divisies) die om een tolk gevraagd had. De werking van het tolkenkorps is slecht gedocumenteerd. Op basis van de bestaande bronnen en literatuur62 en informatie uit het militaire dossier van Simons 63, kunnen we het ontstaan en de werking van het korps tijdens de Eerste Wereldoorlog reconstrueren. Waarschijnlijk werd in november of december 1914, nadat de Britse troepen om vertalers hadden gevraagd, de beslissing genomen het korps op te richten.64 Kolonel graaf François de Grunne werd belast met de organisatie ervan. Voor de rekrutering van vertalers moest hij bij voorkeur beroep doen op militairen actief bij hulptroepen van het leger en op burgers.65 De opdracht van de vertalers werd op dat moment omschreven als het faciliteren van de contacten tussen de Britse autoriteiten en de bevolking. 66 In praktijk namen ze soms het dagelijks bestuur op van gemeenten die de Britten in de frontzone hadden veroverd op de Duitsers en waarvan het gemeentebestuur gevlucht was. Ze regelden de toelevering van voedsel voor de bewoners en zorgden ervoor dat de communicatie tussen het Britse en het KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van Jozef Simons aan de heer kapitein kwartiermeester van het 1ste regiment zwaar geschut, 15.06.1922; KLM, Militair dossier Jozef Simons, nota 262; KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van de commandant van de Batterij [?] aan de kapitein kwartiermeester van de 1e RAL, ongedateerd. 61 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van Jozef Simons aan de heer kapitein kwartiermeester van het 1ste regiment zwaar geschut, 15.06.1922; KLM, Militair dossier Jozef Simons, Corps des interprêtes armée Belge; KLM, Militair dossier Jozef Simons, nota 339. 62 Het documentatiecentrum van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis bevat een aantal archiefbronnen met betrekking tot het tolkenkorps, waaronder de neerslag van de poging die Defensie in 1932 zelf ondernam om de werking te reconstrueren op basis van de fragmentarische documenten die ze hadden gevonden en op basis van de getuigenis van een voormalig vertaler, Maurice de Hasque (KLM, EX-CDH, doos 44, DE HASQUE, Maurice, Les grandes lignes de l'historique du corps des interprêtes militaires Belges, 1914-1918). In 1939 schreef een andere oud-vertaler, Tobiansky d’Altoff, een artikel over het korps in La Belgique militaire, een propagandatijdschrift van het Belgische leger (TOBIANSKY D’ALTOFF, ‘Les interprêtes militaires belges pendant la guerre 1914-1918’, La Belgique militaire, 1939, 204-212). 63 KLM, Militair dossier Jozef Simons. 64 KLM, EX-CDH, doos 44, DE HASQUE, Les grandes lignes de l'historique du corps des interprêtes militaires Belges. 65 KLM, EX-CDH, doos 22, Brief van de Chef de la section C aan de Président de la Commission spéciale de la carte du feu, 09.10.1935. 66 KLM, EX-CDH, doos 22, Brief van de Chef de la section C aan de Président de la Commission spéciale de la carte du feu, 09.10.1935. 60 14 Belgische front vlot verliep.67 Tijdens het verdere verloop van de oorlog werkten de vertalers niet alleen voor het Britse leger maar ook voor andere geallieerde legers, voor wie ze zowel naar het Nederlands als naar het Frans vertaalden. De vertalers moesten het uniform dragen van het leger waaraan ze geattacheerd werden. Zo vielen ze minder op: Franse vertalers die aan het begin van de oorlog in hun eigen uniform Britse troepen hadden ondersteund, waren door hun opvallende outfit immers vaak het mikpunt geweest van vijandelijke schoten. Wel kregen ze een specifiek hoofddeksel van het Belgische leger en droegen ze het insigne van het tolkenkorps, de Belgische leeuw. Hun bewapening werd eveneens door het Belgische leger verzorgd. Dat zorgde voor praktische problemen: de wapengordel van het Britse uniform was bijvoorbeeld te groot voor het wapen dat de vertalers droegen. De nodige aanpassingen aan de wapengordel en hun uniform moesten ze zelf bekostigen.68 Dat was niet hun enige kostenpost. Wanneer ze in Le Havre verbleven in afwachting van een missie, moesten ze in hun eigen logement voorzien. Bovendien volstond hun soldij vaak niet om aan de hoge levensstandaard van de kringen waarin ze zich bewogen, vaak welgestelde Britse officieren, te voldoen.69 Het eerste detachement vertalers vertrok in januari 1915 vanuit Le Havre naar het front. Ze waren nauwelijks opgeleid. Dat zorgde voor ongemakken: ze spraken de Britse officieren op een verkeerde manier aan en wisten niets van de hiërarchie en organisatie van het Britse leger. Voor de latere lichtingen werden in Le Havre opleidingen georganiseerd, zodat de vertalers beter voorbereid waren.70 Het aantal (actieve) vertalers was afhankelijk van de behoeften 71 en schommelde daardoor voortdurend. Wellicht waren ze in 1916 met ongeveer een 250-tal. Met het oog op de geplande Derde Slag om Ieper in de zomer van 1917, kreeg het korps de opdracht om de rekrutering van vertalers sterk op te drijven.72 Pas op 2 januari 1917 maakte een Koninklijk Besluit het bestaan van het tolkenkorps officieel. Het korps werd opgericht voor de duur van de oorlog. In het KB werd vastgelegd wie vertaler kon worden, hoe omgesprongen werd met de verschillende graden, etc. Dat de rekrutering van nieuwe vertalers in 1917 urgent was, blijkt uit de briefwisseling over het tolkenkorps uit die periode. Een telegram van 9 juni 1917 spreekt van een ‘besoin pressant’ voor het Britse front. Op 20 juli vroeg de Grunne de minister toestemming om maar TOBIANSKY, 'Les interprêtes militaires belges', 206-207. KLM, EX-CDH, doos 44, DE HASQUE, Les grandes lignes de l'historique du corps des interprêtes militaires Belges. 69 TOBIANSKY, 'Les interprêtes militaires belges', 209-210. 70 KLM, EX-CDH, doos 44, DE HASQUE, Les grandes lignes de l'historique du corps des interprêtes militaires Belges. 71 KLM, EX-CDH, dossier 5597, Ordre journalier de l'Armée, 17.11.1917. 72 KLM, EX-CDH, doos 44, DE HASQUE, Les grandes lignes de l'historique du corps des interprêtes militaires Belges. 67 68 15 liefst 650 nieuwe vertalers te mogen rekruteren uit het veldleger. 73 De minister gaf zijn goedkeuring, de Grunne moest de praktische uitvoering regelen met de algemene stafchef.74 Die was niet opgezet met de vraag en pleitte er bij de minister voor om de vertalers in andere, ondersteunende diensten te zoeken. Het veldleger kon zoveel manschappen immers niet missen.75 Wellicht haalde hij zijn slag thuis, de Grunne schreef eind augustus immers dat hij zich voorlopig zou behelpen met slechts 180 bijkomende vertalers.76 Uit een schrijven van de dienst van de Grunne aan de commandanten van de legereenheden van 2 september 1917 blijkt dat hij enkele dagen later al tachtig nieuwe kandidaat-vertalers wou ontvangen in Le Havre. Voor 35 daarvan had hij eerder al een aanvraag gedaan, zij werden op 6 september in Le Havre verwacht. Jozef Simons was een van deze 35 kandidaatvertalers. In dezelfde brief staat dat later die maand mogelijk nog eens honderd kandidaten opgeroepen zouden worden, de eenheden moesten zich hierop voorbereiden.77 Deze tweede oproep is echter nooit gelanceerd.78 De snelle uitbreiding van het tolkenkorps zorgde opnieuw voor een aantal problemen. Voordien werden kandidaten vooral gerekruteerd uit vrijwilligers die zich specifiek voor de functie hadden aangemeld. Ze hadden een voldoende talenkennis en kwamen hoofdzakelijk uit gegoede milieus. De nieuwe kandidaat-vertalers kwamen vooral uit het (veld)leger. Ze hadden vaak een minder goede opleiding genoten en hadden eerder 'per toeval' Engels geleerd tijdens de oorlog. Doordat ze snel ingezet moesten worden, kregen ze bovendien weinig opleiding. Dit zorgde soms voor problemen met de Britse officieren, die het niet gewend waren om te gaan met 'gewone' soldaten die recht uit de loopgraven kwamen. Ook de nieuwe vertalers zelf waren soms ontgoocheld: ze hadden een comfortabele bureau-job verwacht, maar moesten nog steeds in gevarenzones werken.79 Net als bij andere eenheden vielen er doden en gewonden onder de vertalers.80 Vanaf november 1917, na de derde slag bij Ieper, vertrokken vele Britse troepen en daalde het aantal vertalers opnieuw naar ongeveer 250. Wie fysiek geschikt was voor velddienst, werd teruggestuurd naar zijn eenheid. Daardoor bestond het korps niet per definitie uit de KLM, EX-CDH, dossier 5597, Brief van de Grunne aan majoor Hénon, 26.07.1917. KLM, EX-CDH, dossier 5597, Brief van Hublet aan graaf de Grunne, 0.08.1917. 75 KLM, EX-CDH, dossier 5597, Brief van de Chef d'E.M.G. aan de minister, 17.08.1917. 76 KLM, EX-CDH, dossier 5597, Brief van de Grunne aan majoor Hénon, 15.08.1917. 77 KLM, EX-CDH, dossier 5597, Brief van het Commandement de l'armée aan de Commandants des Divisions et des unités non endivisionnées, 02.09.1917. 78 KLM, EX-CDH, dossier 5597, Brief van [?] aan de minister, 01.02.1918. 79 KLM, EX-CDH, doos 44, DE HASQUE, Les grandes lignes de l'historique du corps des interprêtes militaires Belges. 80 KLM, EX-CDH, doos 22, Brief van de Chef de la section C aan de Président de la Commission spéciale de la carte du feu, 09.10.1935. 73 74 16 beste vertalers.81 Volgens een nota uit mei 1918 mochten er maximum 110 vertalers ter beschikking gesteld worden van het Britse leger en nog eens 43 van het Franse leger. 82 Vanaf het eindoffensief in september 1918 nam de vraag naar vertalers weer toe: de geallieerde troepen wonnen steeds meer terrein en moesten kunnen communiceren met de bevrijde bevolking van het tot dan bezette België. 83 Daarom werden in oktober 1918 alle militaire overheden opgeroepen om alle militairen die de opleiding tot vertaler gevolgd hadden, maar nadien teruggestuurd waren naar hun eenheden, naar het Dépôt du Corps des Interprêtes in Bayeux te zenden. Welke opdrachten de vertalers vanaf dan nog kregen, is niet duidelijk. Als we naar het parcours van Jozef Simons kijken, verliepen die laatste maanden actieve dienst vrij chaotisch: Simons ging van Bayeux naar Lille, Antwerpen, Seraing, Duitsland, Mortsel en Brussel.84 Heel wat vertalers hadden de indruk dat hun werk niet naar waarde geschat werd. Dat ze aan het einde van de oorlog een uniform in de kleuren van het administratieve korps kregen, was hen een doorn in het oog. Zelf hadden ze hun taak aan het front immers niet als louter administratief ervaren. Bovendien werd het tolkenkorps in september 1919 opgeheven.85 Toen de geschiedenis van het korps in 1932 door het leger zelf onderzocht werd, concludeerden ook de onderzoekers dat vele vertalers dezelfde risico’s hadden gelopen als de troepen die ze hadden bijgestaan.86 KLM, EX-CDH, doos 44, DE HASQUE, Les grandes lignes de l'historique du corps des interprêtes militaires Belges. 82 KLM, EX-CDH, dossier 3996, Brief van de minister van oorlog, 08.05.1918. 83 KLM, EX-CDH, doos 22, Brief van de Chef de la section C aan de Président de la Commission spéciale de la carte du feu, 09.10.1935. 84 KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van Jozef Simons aan de heer kapitein kwartiermeester van het 1ste regiment zwaar geschut, 15.06.1922; KLM, Militair dossier Jozef Simons, nota 262; KLM, Militair dossier Jozef Simons, Brief van de commandant van de Batterij [?] aan de kapitein kwartiermeester van de 1e RAL, ongedateerd. 85 KLM, EX-CDH, doos 44, DE HASQUE, Les grandes lignes de l'historique du corps des interprêtes militaires Belges. 86 KLM, EX-CDH, doos 22, Brief van de Chef de la section C aan de Président de la Commission spéciale de la carte du feu, 09.10.1935. 81 17 3. Naoorlogse periode Van huisleraar tot klerk Na de oorlog ging Simons opnieuw aan het werk bij de familie de Brouchoven de Bergeyck, die op dat moment verbleef op de Frankrijklei (toen nog Kunstlei) in Antwerpen. Even waagde Simons een carrièreswitch en ging hij aan de slag als secretaris bij industrieel Lieven Gevaert. Hij kon echter niet aarden in het bedrijfsleven en keerde al snel terug naar de grafelijke familie.87 Maar niet voor lang. In 1922 overleed de graaf en een jaar later de gravin. Hun kinderen werden onder voogdij geplaatst en dat betekende het einde van Simons’ carrière als huisleraar.88 In die periode had Simons al wat gepubliceerd en zijn faam als volksverteller begon toe te nemen. (We gaan hier in deel 2 uitgebreid op in.) Dat betekende niet dat hij van zijn pen kon leven. Hij moest dus op zoek naar ander werk en kwam zo bij de Boerenbond in Leuven terecht.89 Hij werd er redacteur van het weekblad ‘De Boer’.90 Ook op privévlak vormde de naoorlogse periode een ommezwaai voor Jozef Simons. Hij zocht opnieuw contact met Maria Engels, een jeugdvriendin uit Nijlen. Het klikte nog steeds tussen hen en ze trouwden op 8 mei 1920. Toen Simons aan de slag ging bij de Boerenbond, verhuisden ze samen naar Leuven. Zijn nieuwe job kon hem maar matig boeien: ‘7 ½ uur per dag bureelwerk – slechts 14 dagen congé – onnoozel werk’, schreef hij over zijn functie aan JanAlbert Goris (Marnix Gijsen).91 De intellectuele uitdaging die hij miste in zijn vaste betrekking, zocht hij op in zijn vrije tijd: hij schreef zich in aan de universiteit van Leuven om archeologie en kunstgeschiedenis te studeren.92 Hij behaalde zijn diploma in 1927. Een nieuwe uitdaging Jozef Simons was voor de oorlog bevriend geraakt met leeftijdsgenoot Jan Van Mierlo, maar tijdens en kort na de oorlog was hun contact verwaterd. Van Mierlo was ondertussen actief geworden in de drukkerswereld. Hij had tijdens de oorlogsjaren in Baarle-Nassau een drukkerijtje opgezet en bracht in 1919 zijn activiteiten over naar Turnhout. 93 Toen Jozef Simons en Jan Van Mierlo elkaar halverwege de jaren 1920 bij toeval opnieuw tegen het lijf liepen, vertelde Simons hem over Eer Vlaanderen Vergaat (zie verder).94 Van VERHEECKE, Jozef Simons, 208. VERHEEECKE, Jozef Simons, 221. 89 VERHEECKE, Jozef Simons, 222. 90 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 14. 91 Letterenhuis, S6225/ B, brief van Jozef Simons aan Marnix Gijsen, 20.07.1925. 92 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 14. 93 Odis, ‘Jan Van Mierlo’, http://www.odis.be/lnk/PS_11187. 94 VERHEECKE, Jozef Simons, 243. 87 88 18 Mierlo toonde zich enthousiast om het manuscript te drukken. Daarmee was de basis gelegd voor het hernieuwen van hun vriendschap. Van Mierlo koesterde in die jaren ambities om zijn bedrijf Lityca te laten uitgroeien tot een echte uitgeverij en Simons haalde zoals gezegd weinig voldoening uit zijn werk bij de Boerenbond. Een professionele samenwerking lag voor de hand: Jan Van Mierlo bood Simons een contract aan als uitgever.95 Op 1 juli 1932 ging Simons bij zijn oude jeugdvriend aan de slag en verhuisde samen met zijn echtgenote naar Turnhout. Simons werkte, naast zijn literaire carrière, tot aan zijn dood voor Van Mierlo. Jozef Simons integreerde zich in Turnhout volop in het Kempense culturele leven. In 1936 werd hij voorzitter van de Vereniging van Kempische Schrijvers. 96 Hij bleef dat tot zijn dood. Hij werd ook lid van heemkundige kring Taxandria en van de Davidsfondsafdeling.97 Op privévlak was 1939 een bijzonder jaar voor het gezin Simons. Na jaren van kinderloos huwelijk werd op 20 juli zoon Ludo Simons geboren. Een slepende ziekte Tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg Jozef Simons gezondheidsproblemen. Tuberculose, luidde het verdict. Hij probeerde te herstellen in een sanatorium in de Kempen en vervolgens in Zwitserland, waar hij zeven maanden in Leysin doorbracht.98 Simons verbleef ook enkele weken bij zijn broer, de pastoor van Beigem, en in de kliniek van Brasschaat, waar zijn schoonbroer (kanunnik) rector was.99 Zijn ziekte woog op hem en zijn gezin: hij mocht zijn zoon alleen nog maar vanop afstand zien. Simons overleed op 20 januari 1948. Hij werd in Turnhout begraven, waar kort na zijn dood ook een monument voor hem werd opgericht.100 In 1963 publiceerde Van Mierlo-Proost zijn verzamelde werken. In 1988 werden, naar aanleiding van Simons’ honderdste verjaardag, in Oelegem het Jozef Simonsgenootschap en de toneelvereniging Jozef Simonskring opgericht.101 VERHEECKE, Jozef Simons, 256. VERHEECKE, Jozef Simons, 271. 97 VERHEECKE, Jozef Simons, 290. 98 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 15. 99 DE VOGHT, Jozef Simons, 22. 100 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 15. 101 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 29. 95 96 19 Deel 2. Jozef Simons als auteur 20 Jozef Simons publiceerde een grote variëteit aan genres. Behalve zijn romans en vele kortverhalen, schreef hij gedichten – vaak Vlaamsgezinde teksten die vooral bekend werden nadat ze op muziek werden gezet102 – reisverhalen, kindervertellingen103, Maria-verhalen104, minneliederen105. Hij vertaalde eveneens een aantal romans, kortverhalen en sprookjes106 uit het Spaans, Engels, Duits en Zweeds.107 In wat volgt bieden we eerst een niet-exhaustieve bespreking van zijn werk. Vervolgens gaan we in op Simons’ plaats binnen de literaire wereld van zijn tijd. In het derde deel analyseren we de impact van de Eerste Wereldoorlog op zijn werk aan de hand van een discoursanalyse van zijn belangrijkste oorlogsliteratuur. 1. Een bibliografie in vogelvlucht Jozef Simons heeft bijzonder veel gepubliceerd. Onderstaand overzicht is slechts een bloemlezing uit zijn werk, waarin we vooral aandacht besteden aan de publicaties die (minstens gedeeltelijk) over de Eerste Wereldoorlog gaan. Om de bibliografie overzichtelijk te houden, bespreken we de meeste werken slechts summier, maar van de titels met een (*) volgt in deel 3 een meer uitgebreide discoursanalyse. Een uitzondering maken we voor Eer Vlaanderen vergaat. Aangezien dat boek Simons’ belangrijkste publicatie over de Eerste Wereldoorlog is, wordt het in deze bibliografie al uitgebreid behandeld. Het vroegste werk van Jozef Simons In zijn humanioratijd begon Jozef Simons zijn eerste verhalen te schrijven, waarvan er een aantal werden opgenomen in tijdschriften en weekbladen.108 In 1908 werden een aantal van die verhalen gepubliceerd in Simons’ eerste bundel, Uit een eenvoudige wereld. Het waren kortverhalen geïnspireerd op wat er rondom Simons gebeurde.109 In zijn studententijd (19071909) produceerde hij verschillende schrijfsels in Vlaamsgezinde tijdschriften als De Student en De Vlaamsche Keikop en hij werd medewerker van het tijdschrift Jonge Krachten, eerder verschenen als Jong Antwerpen. Verder leverde Simons onder meer bijdragen aan Ons Leven, het tijdschrift van het Vlaamsgezinde Katholiek Vlaamse Studentenverbond.110 SOURIE, Jozef Simons, 62. SOURIE, Jozef Simons, 62. 104 SOURIE, Jozef Simons, 62. 105 SOURIE, Jozef Simons, 62. 106 SOURIE, Jozef Simons, 69-70. 107 DE VOGHT, Jozef Simons, 18. 108 SOURIE, Jozef Simons. 109 SOURIE, Jozef Simons, 31. 110 VERHEECKE, Jozef Simons, 99 e.v. 102 103 21 Ook als huisleraar bij de familie de Brouchoven de Bergeyck ontplooide Simons zich verder op literair gebied. Hij bleef in die vooroorlogse periode schrijven en werken voor verschillende tijdschriften.111 In 1912 verscheen opnieuw een verhalenbundel, Een sant in zijn land.112 In 1913 publiceerde Simons zijn eerste roman, De danstent. Critici zagen hierin ten opzichte van zijn eerste publicaties al een hele vooruitgang qua schrijfstijl.113 In 1914 waagde Simons zich aan een nieuw genre met de dichtbundels Blonde garve en Vlinders in de regen. Simons tijdens en over de Eerste Wereldoorlog De Eerste Wereldoorlog zorgde voor een pauze in Simons’ publicaties, maar fnuikte allerminst zijn literaire ambities. In 1915, toen hij nog huisleraar was in kasteel De Lovie in onbezet België, schreef hij aan dichter André De Ridder, die in het neutrale Nederland verbleef: ‘Ik benijd u dat gij daar in Holland zoo rustigjes aan letterkunde kunt doen.’114 De oorlog bemoeilijkte dus het schrijven, maar Simons zag ook opportuniteiten: ‘Deze oorlog [...] zal meer doen om onze letterkunde op de cosmopolitische baan te brengen dan een halve eeuw geschrijf.’115 Brieven en gedichten tijdens WOI Vanuit kasteel De Lovie schreef Simons tijdens de eerste oorlogsjaren brieven over zijn oorlogservaringen naar Vrij België, een verzetsblad dat door Frans Van Cauwelaert en Julius Hoste jr. uitgegeven werd vanuit Den Haag.116 Het blad publiceerde ze als Brieven uit de Oasis. Na de oorlog, in 1921 werden ze gebundeld uitgegeven onder de titel Oorlogs-Vlaanderen*. Tijdens zijn legerdienst bleef hij schrijven. Zo leverde hij bijdragen voor de radicaal Vlaamsgezinde krant Ons Vaderland, vanaf 1916 het orgaan van de Frontbeweging. Hij was ook de auteur van het Frontlied, het lied van de Frontbeweging. Daarnaast schreef hij gedichten en bereidde hij de publicatie voor van de (autobiografisch geïnspireerde) roman Bonifacius Suikerbuik*. Op 21 mei 1918, tijdens zijn legerdienst, schreef hij in dat verband aan auteur Jozef Muls: ‘’t is een volksuitgave dus de schrijver moet er niet te veel op verdienen. Van den anderen kant ware mij een kleine soldij-toeslag niet onwelkom.’117 Zelfs in oktober 1918 – tijdens het eindoffensief – vond soldaat Simons de tijd om met literatuur bezig te zijn. Hij schreef aan André De Ridder, die in Nederland meewerkte aan de publicatie van verschillende tijdschriften: ‘Ik maak gebruik van onze eerste rustpoos in ’t offensief [...]. Ik sluit hierbij drie versjes in en dank u voor de plaatsing op voorhand.’118 De gedichten geven een VERHEECKE, Jozef Simons, 126 e.v. SOURIE, Jozef Simons, 33. 113 SOURIE, Jozef Simons, 32. 114 Letterenhuis, S6225/ B, Brief van Jozef Simons aan André de Ridder, 08.04.1915. 115 Letterenhuis, S6225/ B, Brief van Jozef Simons aan André de Ridder, 08.04.1915. 116 Wikipedia, ‘Vrij België’, https://nl.wikipedia.org/wiki/Vrij_Belgi%C3%AB. 03.06.2016. 117 Letterenhuis, S6225/ B, Brief van Jozef Simons aan Jozef Muls, 21.05.1918. 118 Letterenhuis, S6225/ B, Brief van Jozef Simons aan André De Ridder, 18.10.1918. 111 112 22 inzicht in hoe Simons de oorlog aanschouwde: ze schetsen het oorlogsleed rauw en onverbloemd en tonen aan dat Simons zich vragen stelde bij het nut van al die ellende. Een aantal gedichten die Simons tijdens de oorlog schreef, publiceerde hij in 1920 in een gezamenlijke bundel met Filip De Pillecyn; Onder den hiel.119 Bonifacius Suikerbuik (1919)* De vroolijke en stichtende historie van Bonifacius Suyckerbuyck was een herwerking van de, vaak humoristische, verhalen van Simons die al in 1913 als feuilleton in het katholieke, Vlaamsgezinde weekblad Ons Volk Ontwaakt verschenen. Het hoofdpersonage Bonifacius is grotendeels op Simons zelf geïnspireerd. Het boek vertelt de belevenissen van een intelligente, ondeugende dorpsjongen, op school, aan het seminarie en op de handelsschool. In de uitgave van 1919 meldt Bonifacius zich bij het uitbreken van de oorlog als vrijwilliger voor het leger en sneuvelt hij aan het front. 120 Kanonnier (1921)* In Kanonnier vertelt Simons in een aantal kortverhalen over zijn wedervaren aan het front, zijn afkeer van de oorlog en de ‘diep vernederende wijze’ waarop de Vlaamse soldaat werd behandeld.121 De verhalen zijn duidelijk gebaseerd op Simons’ eigen oorlogservaringen maar het is moeilijk om vast te stellen waar de feiten overgaan in fictie. Zoo ging een jaar (1922)* Ook Zoo ging een jaar, dat in 1922 verscheen, gaat over de Eerste Wereldoorlog. Het Vlaamse hoofdpersonage Dolf Vervaet verblijft aan het einde van de oorlog in Wallonië, waar hij getuigt van een ‘standvastige Vlaamsgezindheid’.122 Eer Vlaanderen vergaat (1923, gepubliceerd in 1927)* In maart 1923 legde Simons de laatste hand aan zijn bekendst geworden roman, Eer Vlaanderen vergaat. Hierin wil Florimond, zoon van baron van Laar uit Laardonk, met de soldaten mee naar het front. Ondanks het protest van zijn vader vertrekt hij. Aan het front komt hij in aanraking met het hoofd van de Frontbeweging. Florimond raakt overtuigd van de Vlaamse zaak, maar sneuvelt aan het einde van de oorlog. Zijn beste vriend Jan Broeckx, een gewone Vlaamse jongen uit hetzelfde dorp, betreurt dat hij de Vlaamse idealen van zijn adellijke vriend niet enthousiaster gesteund heeft. Eer Vlaanderen vergaat zou aanvankelijk als vervolgverhaal verschijnen in het Vlaamsnationalistische weekblad Vlaanderen. Tot een publicatie kwam het echter niet. Volgens Gaston Durnez is het goed mogelijk dat Vlaanderen het manuscript niet als feuilleton publiceerde omdat het boek in hun ogen te genuanceerd was: Simons laat immers ook VERHEECKE, Jozef Simons, 200. DE VOGHT, Jozef Simons, 10-11. 121 DE VOGHT, Jozef Simons,10-11; SOURIE, Jozef Simons, 41. 122 DE VOGHT, Jozef Simons, 10-11. 119 120 23 ruimte voor de argumenten van de gematigde Vlaamsgezinde vleugel. 123 Na twee jaar vroeg Simons het manuscript terug en ging hij op zoek naar een andere uitgever.124 Dat werd zijn oude vriend Jan van Mierlo, die drukkerij Lityca in Turnhout had opgericht.125 Het manuscript werd in 1927 voor het eerst gepubliceerd onder het pseudoniem Ivo Draulans. 126 Latere edities verschenen wel onder Simons' eigen naam. 127 Het boek werd een bestseller. De komende decennia werden er tienduizenden exemplaren van verkocht. Het boek haalde tijdens Simons’ leven zes drukken met respectabele oplagen en na zijn dood werd het nog verschillende keren herdrukt.128 Volgens Felix Timmermans gaf het, net als de Leeuw van Vlaanderen, 'richting aan een volk, [het kon] zelfs een volk doen opstaan’.129 Op de inhoud van het boek en de impact ervan gaan we in hoofdstuk 3 nader in. In 1937 verscheen de Duitstalige uitgave, Flandern stirbt nicht, vergezeld van een voorwoord van Felix Timmermans en een getuigenis van August Borms. 130 De Duitstalige en Nederlandstalige uitgaves van 1942 werden door Duitsland gecensureerd: de Tsjechische en Poolse opstandige houding mocht niet meer als voorbeeld dienen voor de Vlamingen en verwijzingen hiernaar werden dus geschrapt.131 Simons’ intenties Volgens Louis Sourie, die in 1947 Jozef Simons. Een studie publiceerde, had Simons geen politieke ambities met het boek. Die visie wordt tegengesproken door Simons zelf. In een brief uit december 1922 aan auteur en uitgever Eugeen De Bock maakte hij duidelijk dat hij met Eer Vlaanderen vergaat meer dan louter literaire bedoelingen had: ‘Ik heb namelijk een nieuw boek op touw. Doel: de vlaamsch-nationalistische gedachte doen doordringen in het volk. In romanvorm zullen ze het beter slikken. Nagenoeg de verteltrant van ‘Zoo ging een jaar’, waar ook al heel wat gezond-vlaamsche gedachten in worden meegegeven.’132 Simons kwam er in zijn privé-correspondentie dus openlijk voor uit dat hij met Eer Vlaanderen vergaat een bijdrage wilde leveren aan de verspreiding van het Vlaams-nationalistische gedachtegoed. (In wat volgt zullen we analyseren hoe hij dat juist deed.) Later, in 1931, leek Simons wat afstand te nemen van de politieke dimensie van zijn boek: naar aanleiding van een vacature voor een stadsbibliothecaris in Mechelen riep Simons de hulp in van Antwerps bibliothecaris Lode Baekelmans. Simons had zich kandidaat gesteld voor de functie in Mechelen en vroeg in een brief aan Baekelmans of die een goed woordje DURNEZ, Zeg mij waar de bloemen zijn, 166. DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 22. 125 Odis, ‘Jan Van Mierlo’, http://www.odis.be/lnk/PS_11187. 126 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 6. 127 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 22. 128 DURNEZ, ‘Boek deed België daveren’, Het Handelsblad, 12.07.1973. 129 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 7. 130 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 22. 131 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 22. 132 Letterenhuis, S6225/ B, Brief van Jozef Simons aan Eugeen De Boeck, 07.12.1922. 123 124 24 kon doen voor hem. Zelf vreesde hij dat Eer Vlaanderen Vergaat in zijn nadeel kon werken, waarbij hij over dat boek opmerkte: ‘Dat is 10 jaar geleden geschreven en moet toch eerder worden beschouwd vanuit een literair en documentair oogpunt.’133 Ondanks Simons’ relativerende taal in zijn brief aan Lode Baekelmans, is het overduidelijk dat Simons met Eer Vlaanderen vergaat de ambitie had om een boodschap uit te dragen. Het boek maakt op een heel laagdrempelige manier zijn overtuigingen aan een groot publiek kenbaar. De lezer wordt geïnformeerd over de ondergeschikte positie van de 'gewone' Vlaming ten opzichte van zijn Nederlands-onkundige heersers en de nood aan een sterkere emancipatie dan alleen wat taalwetten, de nood aan 'iets groots', een zelfstandig Vlaanderen. Ook de rol die Simons in die emancipatiestrijd weggelegd zag voor de adel krijgt een duidelijke plaats in het boek. Het verhaal laat eveneens ruimte aan de spanning tussen activisten en passivisten binnen de Vlaamse Beweging. Hoofdpersonage Florimond vaart een activistische koers, zijn vriend Jan Broeckx vertegenwoordigt de passivistische strekking. Na de oorlog heeft die laatste daar spijt van, maar voor de auteur lijkt de strijd nog niet verloren. De slotwoorden van de roman, van de activistische kapelaan van Laardonk aan Jan Broeckx, zijn veelzeggend: ‘Niemand kan ’t verleden ongedaan maken. Een kans is gemist, omdat Vlaanderen niet bereid was. Daar zijn er die zeggen: het uur der volkeren slaat maar ééns. Niet waar! Eer Vlaanderen vergaat, komen er nog levenskansen…’134 De impact van Eer Vlaanderen vergaat Hoe werd het werk door Simons’ tijdsgenoten en door latere lezers ingeschat? We bekijken daarvoor niet zozeer de literaire waarde – die beoordelen is in het kader van dit onderzoek niet aan de orde – maar vooral de propagandistische impact van het boek. Uitgever Jan Van Mierlo geloofde in de ‘propagandawaarde’ van het boek. Daarom stelde hij aan Simons voor om, naast een standaarduitgave, een ‘allergoedkoopste uitgave’ uit te brengen ‘in de vorm van propaganda, op gewoon drukpapier, zoodat het boek aan een paar Frank zou kunnen verkocht worden, in alle nationalistische middens.’135 Zo zou het boek veel meer mensen kunnen bereiken. En dat gebeurde ook. Volgens het Vlaamsgezinde tijdschrift De Toerist droeg Eer Vlaanderen vergaat het meest bij tot de bewustmaking van het Vlaamse volk sinds De Leeuw van Vlaanderen.136 Het boek speelde op die manier een belangrijk rol in de Vlaamse bewustwording tijdens het interbellum. Verschillende tijdgenoten beoordeelden het boek op zijn merites wat betrof het schetsen van het leven van de Vlaamse frontsoldaat. Boekengids schreef in 1928 ‘[het] teekent de mentaliteit der Vlaamsche frontsoldaten en bovenal doet [het] oplaaien den bitteren strijd die in veler hart bij ’n harden tweekamp werd uitgevochten.’137 Emiel Van Hemeldonck beoordeelde Letterenhuis, S6225/ B, Brief van Jozef Simons aan Lode Baekelmans, 11.09.1931. DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 21. 135 Letterenhuis, M6343, Brief van Jan Van Mierlo aan Jozef Simons, 03.12.1926. 136 VERHEECKE, Jozef Simons, 243. 137 VAN HOECK, ‘Jozef Simons’, 125. 133 134 25 het boek enkele jaren later iets lauwer: ‘Toch is het Simons niet geweest die het definitieve werk, het epos van den Vlaamschen ijzersoldaat geschreven heeft. ‘Eer Vlaanderen vergaat’ mag een belangwekkende poging heten, maar het is een poging gebleven, hoewel we in dit boek de scherpe kontrasten, de flinke typeering, het milde meevoelen en den knappen verteltoon naar waarde schatten.’138 In 1940 schreef diezelfde Van Hemeldonck echter over Eer Vlaanderen vergaat: ‘in heel de productie aan Vlaamsche oorlogsliteratuur [is er geen ander werk] dat zoo breed werd opgevat, zoo warm werd geschreven, zoo flink typeerde, de scherpe contrasten belichtte’.139 Volgens Gaston Durnez, die in 1998 een boek aan Simons wijdde, bleven de slotwoorden van het boek ‘bij velen onder ons’ lang nazinderen.140 Het boek droeg er volgens Durnez zo toe bij dat Vlaanderen bij een volgende gelegenheid voorbereid zou zijn op zelfstandigheid en de kans niet meer voorbij zou laten gaan. Eer Vlaanderen vergaat hoorde voor hem daarom thuis in een rijtje boeken dat invloed heeft gehad op de emancipatie van Vlaanderen en zijn bewoners, boeken 'die onze identiteit hebben bestempeld en gekleurd'.141 De hedendaagse beoordelingen van de literaire kwaliteiten van het boek lopen uiteen. Marc Reynebeau sprak in 1999, naar aanleiding van de toen verschenen heruitgave, van ‘een vrij zwakke, want pathetische en ongeloofwaardige roman. [...] Deze roman voorstellen als de belangrijkste Vlaamse bijdrage aan de Europese oorlogsliteratuur [zoals Pelckmans, de nieuwe uitgever deed] is dan ook schromelijk overdreven'. Volgens hem is het boek een als roman vermomd politiek pamflet, dat alleen nog als een tijdsdocument te lezen valt.142 Ludo Abicht stelde in zijn nawoord bij de uitgave van 1999 vast dat de literaire verwerking van het oorlogstrauma in Vlaanderen in het geheel genomen mager was. Daarvoor verwees hij naar Frederik Deflo, die in zijn studie van de Vlaamse prozaliteratuur over de Eerste Wereldoorlog (1998) stelde dat vele toenmalige schrijvers eigenlijk niet wisten hoe het leven aan het front was en dat de Vlaamse oorlogsliteratuur daarom soms komisch, zelfs bedroevend is. Maar Deflo maakt een uitzondering voor Eer Vlaanderen vergaat. Het realisme, dat de soldaten noch als superhelden noch als lafaards beschrijft, steekt volgens Deflo gunstig af tegenover andere Vlaamse oorlogsliteratuur. Ander werk Ook in zijn andere naoorlogse publicaties – die niet allemaal de oorlog als thema hadden – klonken de eigen ervaringen van Simons door, onder andere met betrekking tot de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Zo verscheen in 1919 In hooger sferen, een verhalenbundel met vier VAN HEMELDONCK, ‘Een zoon van het levende Vlaanderen. Bij Jef Simons’. VAN HEMELDONCK, ‘Jozef Simons en zijn werk’. 140 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 21. 141 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 5. 142 REYNEBEAU, ‘De schoonheid van het gebaar’, 47. 138 139 26 kortverhalen waarin de Vlaamse ontvoogding en de verhouding tussen Vlamingen en Franstaligen aan bod komen.143 Na het afwerken van Eer Vlaanderen vergaat in 1923 schreef Simons geen oorlogsverhalen meer. Hij stelde wel nog alles in het werk om het boek gepubliceerd te krijgen, maar schreef vanaf dan opnieuw over meer alledaagse, lichtere thema’s. In 1924 en 1925 kwamen het kortverhaal Valentijn en de verhalenbundel Ons vroom en vroolijk Kempenland uit, verhalen waarin de oorlog ver weg was. In 1926 verscheen zijn eerste reisverhaal, In Spanje. De theatertekst Zeep!, die in 1924 verscheen, speelde zich na de Eerste Wereldoorlog af maar ging wel in op het activisme. In 1929 publiceerde Simons een nieuw reisverhaal, In Scandinavië. Later volgden in dit genre ook nog In Italië (1930) en Naar Oberammergau (1933). Zijn eerstvolgende novellebundel, De laatste flesch (1930), was volgens sommigen zijn ‘meest zonnige, spontane, frisse werk’. 144 Het was een bundel kortverhalen over het alledaagse leven in de Kempen. Naast kinderverhalen (Vóór ’t verken komt, 1931), een bundeling van volksverhalen (Elf nobbelwitjes, 1932), de roman Willy Branders (of Van twee koningskinderen, 1935) en een bundel Mariaverhalen (Twaalf sterretjes, 1937) schreef Simons in de laatste jaren van zijn carrière nog enkele van zijn belangrijkste werken. De novellebundel Harslucht (1933) liet een andere, donkerder kant van de Kempen zien; en daarmee ook een ander aspect van Simons’ talent. In plaats van de lezer te vermaken met jolige verhalen uit de immer gezellige Kempen, belichtte Simons hier intriges en zedenzaken. Het werk werd in literaire kringen geapprecieerd, maar zorgde ook voor een controverse die Simons zich erg aantrok (zie verder). Ook Dientje Goris (1935) werd overwegend goed onthaald in literaire kringen. Net als in sommige andere van zijn naoorlogse werken, schemerden Simons' politieke idealen in dit boek duidelijk door. Dientje is een flamingantische notariszoon die zijn idealen overboord gooit in functie van zijn carrière als gedeputeerde.145 Het laatste boek van Simons werd in 1937 uitgegeven. Victor Ceuleman was een soort autobiografie, waarin niets spectaculair gebeurde maar die – zoals vele van zijn werken – vlot en aangenaam las. Na 1937 schreef Simons geen eigen werk meer, maar publiceerde hij wel nog enkele vertalingen uit het Duits en het Zweeds. Eerder had hij ook al verhalen uit het Spaans en Engels vertaald.146 SIMONS, 'In de dood van den geschelpten duiver', In hooger sferen. SOURIE, Jozef Simons, 46. 145 DE VOGHT, Jozef Simons, 13. 146 DE VOGHT, Jozef Simons, 18. 143 144 27 2. Zijn plaats in de literaire wereld Jozef Simons groeide na de Eerste Wereldoorlog uit tot een bekend en populair auteur. Hij was niet alleen een veelschrijver; hij verkocht ook veel boeken. Zijn werk werd, zoals een tijdgenoot het omschreef, ‘kapot gelezen door jonge en oude menschen.’147 Hoe zijn tijdgenoten hem zagen In contemporaine beschouwingen en recensies werd Jozef Simons steevast geportretteerd als een door en door Kempense schrijver, een uitstekend verteller en rake observator. 'Simons stond garant voor leesplezier', was de algemene teneur. Die eigenschappen zetten meteen de deur open voor een vaak terugkerende kritiek op zijn werk: met name dat het complexiteit en diepgang zou missen. Simons produceerde aangenaam leesvoer, maar geen Kunst met grote K, was het oordeel in literaire kringen. Een omschrijving uit 1929 vat goed samen hoe velen over hem oordeelden: ‘Wie Simons nu rangschikken wil onder de sterkste romanbouwers of grootste novellisten, zou de waarheid te kort doen. Daarvoor is het geraamte van zijn werk te zwak; de inhoud van zijn verhalen niet rijk genoeg; de uitdieping te ondiep. Zijn al te gemakkelijk schrijfvaardig talent [...] is er oorzaak van. Doch hij is een volksverteller wiens werk gelezen wordt: dat is zijn schoonste, want verdienstelijkste eeretitel.’ 148 Een gelijkaardige typering vinden we bij Lambert Swerts: ‘Het werk van Jozef Simons is niet de koninklijke vlucht van een arend, maar stemmig is het als de bij zijn volk inwonende ooievaar. Dat is zijn juiste gestalte. Zijn werk brengt, zooals de ooievaar, zon op de heide. [...] Zeker, het werk van Jozef Simons is niet feilloos. Hij schrijft geen diep, aangrijpend proza [...] zeer dikwijls is zijn werk een bouw zonder gebinte, waarin een massa bruikbare detail-steentjes met nutteloos zand dooreen liggen verspreid. [...] Hij werkt al te zeer in de breedte, vaart soms onvergeeflijk over de diepte heen. [...] Maar waarom in Simons zoeken wat hij had kunnen zijn?’149 Toch werd hij niet zonder meer weggezet als een veelschrijver, een ambachtsman zonder artistieke aspiraties. Daarvoor werd (een deel van) zijn oeuvre te hoog ingeschat. Het lijkt alsof zijn tijd- en vakgenoten niet goed wisten om te gaan met de afwisseling tussen de luchtige verhalen over het gezellige Kempense volksleven en het meer 'serieuze' werk van Simons. Het Vlaams-nationalistische (nationaalsocialistische) dagblad Volk en Staat gaf uiting aan die twijfel en kopte in 1941: ‘Is Jozef Simons een groot schrijver?’150 In het artikel vraagt de journalist zich af: ‘Mag Simons naam vermeld worden naast dien van onze bekende grooten, een VAN HEMELDONCK, ‘Een zoon van het levende Vlaanderen. Bij Jef Simons’. VAN HOECK, ‘De volksschrijver Jozef Simons’. 149 SWERTS, ‘Jozef Simons en zijn werk’. 150 VERACHTERT, ‘Is Jozef Simons een groot schrijver?’. 147 148 28 Streuvels, Timmermans, Claes, De Pillecijn? […] Nimmer heeft iemand het aangedurfd Simons af te breken. [...] Hem kortweg een groot schrijver noemen gebeurde evenmin.’ De schrijver van het stuk, Frans Verachtert, gaf geen antwoord op de vraag of Simons zich kon meten aan de ’groten’ van de toenmalige literaire wereld, maar concludeerde wel dat Simons een kunstenaar was die ‘meer mag en moet geprezen worden!’151 In het algemeen plaatsten tijdgenoten Simons ergens tussen de wereld van de kunstenaars en de volksschrijvers. Gerard Walschap sprak naar aanleiding van Simons' publicatie Harslucht over ‘de werkelijke kunstenaar in hem’ en merkte op dat een aantal novellen in die bundel van een merkbaar andere strekking waren dan waar men Simons van kende: het luimige goede Kempenleven: ‘De werkelijke kunstenaar in hem heeft zijn achterdocht nopens den al te gereeden lof nooit geheel kunnen wegzetten. [...] Jozef Simons zelf is zich daarvan bewust geworden en in zijn laatst geschreven novellen, vooral ‘Het Kogeltje’ en ‘Niet op zijn nummer’ reageert hij tegen dien geest die het altijd heeft voorgesteld alsof ‘hier in de Kempen enkel Heibloempjes en idyllen bloeiden’ en hij vertelt ‘een zedenzaak van het donkerste allooi’ en een intrige van echtbreuk en schande. [...] Zijn verteltrant is veel krachtiger geworden, vooral in de eerste novelle ‘Caiphas’, een kracht die in ‘Het Kogeltje’ verslapt.’152 De nieuwe wegen die Simons met Harslucht leek te verkennen, werden niet door iedereen gesmaakt. Het katholieke tijdschrift Boekengids beoordeelde de bundel in 1933 positief: ‘Simons, de sappige, kleurrijke verteller, is in deze Harslucht weer op zijn best.’153 De bundel werd wel ingedeeld in categorie IV: ‘lectuur voor volwassenen alleen (veronderstelt zedelijke voorlichting en vorming).’ Twee jaar later, in 1935, verscheen er echter een nieuwe recensie over Harslucht in Boekengids, die veel negatiever was. ‘In dezen bundel bracht hij enkele novellen saam die over het algemeen wat wranger zijn dan wat hij ons vroeger gaf. [...] De milde toon van den gemoedelijken verteller slaat, op meer dan een plaats, tot scherpte om. Of al deze novellen wel het bundelen waard waren, zou ik niet zoo grif durven toegeven. De zelfkant van een stukje Kempen wordt uitgetekend. Daarom indexeeren we (met vetjes) IV.’154 Boekengids baseerde zich veeleer op religieuze en zedelijke criteria dan op de literaire kwaliteiten van het werk. Schrijven over de zelfkant van de maatschappij kon niet door de beugel. Gerard Walschap schreef al in 1933 dat Simons' literaire ambities 'misdadig' neergeduwd werden door het etiket van 'volksschrijver'.155 ‘Men heeft zijn talent behandeld zooals Chineesche vrouwenvoetjes: het belet te groeien.’156 Naar aanleiding van zijn tienjarig overlijden in 1958 blikte het literaire tijdschrift Dietsche Warande en Belfort in twee nummers terug op het werk van Jozef Simons. De typering VERACHTERT, ‘Is Jozef Simons een groot schrijver?’. WALSCHAP, ‘Harslucht’. 153 S.n., recensie Harslucht, 192. 154 VAN HOECK, recensie Harslucht, 79. 155 DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 26. 156 WALSCHAP, ‘Harslucht’. 151 152 29 verschilt daarin niet zo veel van wat we eerder over hem lazen: ‘...wel bewust van de grenzen van zijn kunnen, bleef hij steeds veilig binnen de wijs afgebakende perken van de gezapige verteller die aan geen zware problemen laboreert en nog minder in een groots opgezette konstrukte wil verloren lopen. Slechts eenmaal waagde hij zich aan een roman van formaat: ‘Eer Vlaanderen vergaat.’ 157 Toch benadrukt het tijdschrift ook dat Simons veel meer was dan een gezapig verteller: ‘De oppervlakkigheid die voor een onafgebroken luimig optimisme nodig is, kende Jozef Simons niet, maar voor het poserend pessimisme [...] was hij te vitaal, te echt, te ongekunsteld en te wezenlijk eenvoudig.’158 Het artikel concludeerde: ‘Wanneer men bij Jozef Simons het minder geslaagde, het misschien te haastig geschrevene buiten beschouwing laat, dan blijft er ruimschoots genoeg over om hem te stempelen tot één van onze echte dichters, tot één van onze goede schrijvers. Er zijn onder zijn verhalen en novellen juweeltjes die heel veel meer zijn dan verdienstelijke volksverhalen.’159 Hoe keek Jozef Simons naar zichzelf als schrijver? Jozef Simons wordt steeds omschreven als ‘bescheiden’ en ‘beminnelijk’. Volgens zijn critici waren het net die karaktereigenschappen die hem ervan weerhielden om door te stoten naar de literaire top. Maar hoe keek Jozef Simons zelf naar zijn literair oeuvre? En hoe ging hij om met de lof en de kritiek die hij toebedeeld kreeg? Om te beginnen was Simons zich ondanks zijn bescheidenheid terdege bewust van zijn kwaliteiten en zijn populariteit als schrijver. Zo liet hij zich in een brief aan Lode Baekelmans ontvallen dat hij verbaasd was dat iemand zijn werken niet kende.160 Hij was zich ook goed bewust van de beperkingen die de critici zijn oeuvre toeschreven. Het frustreerde hem niet dat hij het etiket ‘volksschrijver’ droeg; het was voor hem een eretitel, het was de ambitie die hij nastreefde. In een interview uit 1936 alludeerde Simons op de kritiek dat hij een veel- en vlugschrijver was: ‘Het zou er veel bij winnen, indien een roman een tijdje kon blijven liggen, dan daarna hervat, herwerkt, herschreven worden. Maar waar de tijd gehaald? Alles moet afgeperst worden van de late avonduurtjes, van een dagje vrijaf of van het verlof. Ik ben maar een zondagsvisscher, noodgedwongen, zooals ten andere de meeste letterkundigen in Vlaanderen.’ 161 Met andere woorden: Simons vond het belangrijker om zijn lezerspubliek regelmatig met nieuw werk te verblijden (en op te voeden) dan om te blijven broeden en schaven met het oog op het verwerven van literaire roem. Hij aanvaardde de kritiek die hij kreeg, maar het S.n., ‘Jef Simons na 10 jaar’, 248-249. BOSSELAERS, ‘Jozef Simons (1988-1948). 10 jaar na zijn overlijden’, 492. 159 BOSSELAERS, ‘Jozef Simons (1988-1948). 10 jaar na zijn overlijden’, 493. 160 Letterenhuis, S6225/ B, brief van Jozef Simons aan Lode Baekelmans, 30.08.1931. 161 CORENBLOEM, ‘Op bezoek bij Jozef Simons’, Ons Land, 18.07.1936. 157 158 30 deerde hem niet. In bovenstaand interview probeerde hij de kritiek te verklaren, niet te weerleggen. Slechts eenmaal zou hij zich werkelijk gekrenkt hebben gevoeld, aldus zijn zoon Ludo Simons, vanwege de eerder vermelde beoordeling van Harslucht in Boekengids.162 Jozef Simons schreef immers net voor die eenvoudige, katholieke lieden, die zich lieten leiden door de richtlijnen van zuilgebonden opiniemakers zoals Boekengids.163 Die recensie hield een miskenning in van zijn kwaliteiten als volksschrijver en raakte daarmee bij Simons een erg gevoelige snaar. 162 163 Ludo Simons, geciteerd in: VERSTRAETE, E., ‘Jozef Simons was meer dan een heimatschrijver’. DURNEZ, Denkend aan Jozef Simons, 28. 31 Deel 3. De Eerste Wereldoorlog in het werk van Simons 32 Op welke wijze heeft de Eerste Wereldoorlog het leven en werk van Jozef Simons beïnvloed? Op die vraag proberen we in dit hoofdstuk een antwoord te formuleren. We gaan na in welke mate de oorlogsomstandigheden een impact hebben gehad op Simons’ denken en op welke manier hij dat in zijn boeken en novellen verwerkt heeft. We doen dat op basis van een discoursanalyse van zijn oorlogsliteratuur. De Eerste Wereldoorlog in het werk van Simons: een discoursanalyse Selectie en methode Met Eer Vlaanderen vergaat was Simons niet aan zijn proefstuk toe in het genre ‘proza met een duidelijke maatschappijvisie’. Hij had voordien al een aantal werken uitgebracht waarin de Eerste Wereldoorlog een belangrijke rol speelde én waarin hij zijn kijk op die oorlog en andere maatschappelijke ontwikkelingen impliciet of expliciet aan de lezer meegaf. Op basis van die oorlogsliteratuur onderzoeken we Simons’ maatschappij- en mensbeeld en de invloed van de Eerste Wereldoorlog hierop. We hebben onze analyse beperkt tot die werken waarin de Eerste Wereldoorlog minstens gedeeltelijk het decor vormt van het verhaal: ï‚· Oorlogs-Vlaanderen (geschreven in 1914-1916, gepubliceerd in 1921) ï‚· Bonifacius Suikerbuik (gedeeltelijk geschreven in 1913, herwerkt een aangevuld in 1919, gepubliceerd in 1919) ï‚· Kanonnier (gepubliceerd in 1921) ï‚· Zoo ging een jaar (gepubliceerd in 1922) ï‚· Eer Vlaanderen vergaat (afgewerkt in 1923, gepubliceerd in 1927) Bovenstaande werken hebben we aan een specifieke lezing onderworpen, gebaseerd op de methode van de discoursanalyse. Op die manier hebben we een aantal terugkerende thema’s (topoi) in het werk van Simons geanalyseerd. Een dergelijke analyse maakt het mogelijk om evoluties en constanten in Simons' denken op een systematische manier onder de loep te nemen. De impact van de Eerste Wereldoorlog op Simons’ werk kan afgemeten worden aan zijn inhoudelijke keuzes en aan zijn taal- en woordgebruik. In elk van de geselecteerde werken gingen we na hoe Simons de volgende thema’s aan bod liet komen. ï‚· De natie: Vlaanderen versus België Hoe definieert Simons de natie? Spreekt hij consequent over België of over Vlaanderen? Of door elkaar? Koppelt hij een waardering aan die begrippen? Is Vlaanderen of België zijn land? Is hij een Vlaming of een Belg? Tot welk ‘volk’ behoort hij? ï‚· De oorlog en het leger 33 Hoe kijkt Simons naar de oorlog? Focust hij op leed, strijd, heldendom of zinloosheid? Hoe spreekt Simons over het leger (soldaten, officieren, organisatie, ...)? Hoe benadert hij de hiërarchie? ï‚· De vijand Hoe spreekt Simons over de Duitsers? Gebruikt hij bijnamen? Beschrijft hij hen als onmensen of als gewone mensen? Is ‘de vijand’ altijd de Duitser? ï‚· Elite versus volk Hoe spreekt Simons over de gewone soldaten en over de gewone burgers? Spreekt hij op een andere manier over de elite? Valt dit samen met de tegenstelling Franstalig versus Nederlandstalig? Uiteraard wordt het resultaat van deze thematische analyse mee bepaald door de gekozen werken. Daarbij stelde zich een probleem qua vergelijkbaarheid tussen fictie en non-fictie. Oorlogs-Vlaanderen bestaat uit een bundeling van ooggetuigenverslagen die Simons in briefvorm tijdens de oorlog in eigen naam publiceerde. Daarin had hij minder vrijheid om persoonlijke en politieke opinies te formuleren dan in zijn fictieve verhalen. Bovendien zijn niet alle gedachten en opinies van zijn fictieve personages noodzakelijk een afspiegeling van zijn overtuigingen. Door in de discoursanalyse zowel aandacht te hebben voor de expliciete meningen maar ook voor het taalgebruik (metaforen, woordkeuze) en de keuzes die Simons maakte in welke thema's hij wel en niet aan bod liet komen, vangen we dit probleem echter in grote mate op. Het leek ons zinvol om onze analyse waar mogelijk af te toetsen aan andere bronnen, i.c. zijn briefcorrespondentie tijdens de oorlog en zijn dagboek. Zijn briefcorrespondentie164 bleek echter bijna niets te onthullen over hoe Simons de oorlog ervaarde. Een van de weinige uitlatingen in die brieven gaat over zijn werk als kanonnier: ‘Ik trek aan ’t koordeken dat de obussen stuiven, en toch krijg ik Fritz niet aan ’t deinzen. Wanneer krijgen we vrede?’165 Veel meer krijgen we niet te lezen over zijn oorlogservaringen. We konden onze bevindingen dus enkel aftoetsen aan het dagboek van Jozef Simons. Analyse Vlaanderen en België Simons had al lang voor de oorlog een sterke Vlaamsgezinde overtuiging. Heeft de oorlog die overtuiging in de ene of andere richting beïnvloed? Hebben de oorlogsontwikkelingen zijn perceptie van Vlaanderen en België gewijzigd? Hoe schreef hij in zijn oorlogsliteratuur over die entiteiten? 164 We hebben het hier uitsluitend over de briefcorrespondentie die in het Letterenhuis bewaard wordt, dossier S6225. 165 Letterenhuis, S6225/ B, Brief van Jozef Simons aan André De Ridder, 29.07.1918. 34 In Oorlogs-Vlaanderen houdt Simons zich aanvankelijk op de vlakte over dit thema. De brieven zijn opgesteld als ooggetuigenverslagen met een journalistieke inslag. Simons registreert en laat weinig ruimte voor persoonlijke bespiegelingen. Hij formuleert aanvankelijk geen opinies, al zeker niet van politieke aard. Pas halverwege in het boek doet hij een eerste (en welhaast enige) politiek getinte uitspraak met betrekking tot de verhouding tussen Vlamingen en Walen: ‘Flamands, Wallons, sous le même drapeau, met, laat ons hopen, na den oorlog gelijke rechten.’166 Die gelijke rechten waren er op dat ogenblik volgens hem dus niet. Hij geloofde echter wel dat de oorlog zou kunnen uitmonden in politieke veranderingen ten voordele van de Vlamingen. Niets in Oorlogs-Vlaanderen wijst erop dat hij op dat moment de legitimiteit van België in twijfel trok. Zijn gehechtheid aan het Vlaamse volk hield geen afwijzing van België in. Zo spreekt hij, wanneer hij het over de strijd aan de IJzer heeft, zowel over ‘Belgischen grond’ als over ‘een laatste hoekje van Vlaanderen’.167 Hij gebruikt beide begrippen door elkaar, en niet op antagonistische wijze. In een liedfragment dat Simons ter illustratie opnam in zijn bundel, blijkt er geen tegenstelling te zijn tussen het zingen van ‘den Vlaamschen leeuw met opgeruimde geesten’ en het roepen van ‘Leve Vorst en Held Albert’.168 Ook schrijft hij: ‘Vlaamsche piotjes en Waalsche munitiewerkers zingen Belgische liedereren en... komen goed overeen.’169 Het feit dat hij dit vermeldt, doet enige verwondering bij Simons vermoeden. Als hij dit compleet vanzelfsprekend vond, zou hij het immers niet vermeldenswaardig vinden. Maar van afkeuring of een cynische ondertoon is geen sprake. De Vlaamsgezinde overtuiging van Simons spreekt vaker en explicieter uit Bonifacius Suikerbuik dan uit zijn oorlogsbrieven. Hij verwerkte in zijn verhalen over Suikerbuik zijn frustraties over het feit dat het Frans nog steeds de voertaal was in het Vlaamse secundair onderwijs, iets dat hij zelf aan de lijve ondervonden had. Bij het uitbreken van de oorlog meldt Suikerbuik zich ‘in een roes van verontwaardiging en vaderlandsliefde’ als vrijwilliger.170 Maar hij sneuvelt al op 15 oktober 1914. In zijn grafrede prijst Simons hem als ‘overtuigd Vlaming’.171 Wellicht zag hij ook zichzelf als een dergelijke ‘bewuste’ Vlaming. In tegenstelling tot Oorlogs-Vlaanderen en Bonifacius Suikerbuik, werden Kanonnier, Zoo ging een jaar en Eer Vlaanderen vergaat volledig geschreven ná Simons legerdienst. Een vergelijking tussen eerstgenoemde en laatstgenoemde werken maakt het bijgevolg mogelijk om na te gaan in welke mate zijn militaire dienst zijn opvattingen heeft beïnvloed. In Kanonnier schrijft Simons dat zich in de afgelopen jaren een evolutie in de geesten voltrok: ‘Gedurende den winter van 1917 op 1918 hadden er […] Vlaamsche optochten […] plaats, met dit SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 51. SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 66. 168 SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 68. 169 SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 51. 170 SIMONS, Bonifacius Suikerbuik, 112. 171 SIMONS, Bonifacius Suikerbuik, 116 e.v. 166 167 35 gevolg dat er van hoogerhand een ijverige flamingantenjacht werd op touw gezet.’172 En wat verder: ‘[…] te dien tijde was het nog ketterij van zelfbestuur voor Vlaanderen en van Vlaamse regimenten te durven gewagen.’173 In verschillende van zijn werken nemen de protagonisten in het begin van de oorlog als Belgische patriotten dienst in het leger. Maar dat Belgisch patriottisme krijgt algauw een deuk. In Kanonnier komt het hoofdpersonage, ‘toen men hem om zijn gewaand flamingantisme begon te vervolgen’, tot de ‘bevinding dat hij zwaar gezondigd had door bij het leger gemakshalve […] zijn Vlaamsche overtuiging te laten insluimeren. De Blauwvoet werd in Jan terug wakker.’174 Meermaals beschrijft Simons, vanuit het standpunt van zijn personages, zijn gehechtheid aan de Vlaamse taal en cultuur. Maar gaandeweg sluipt er een zekere verslagenheid in zijn teksten. Blijkbaar heeft de oorlog niet voor Vlaanderen gebracht wat hij gehoopt had. In Zoo ging een jaar lezen we: ‘Vlaming, spot niet met hen die geloofden in mooie woorden en schoone leuzen - "elk volk, hoe klein ook, heeft recht op zelfbestaan", zei Wilson - die vertrouwden dat het uur der ontvoogding geslagen had voor alle volkeren; die niet wilden zien dat die vrijheidsspreuken slechts in vervulling zouden gaan ten gunste van kleine volkeren in de overwonnen Staten, waar ook de overwinnaar er baat bij zag...’175 Simons stelt met andere woorden dat de meer ‘passieve’ keuze begrijpelijk was, maar onvoldoende soelaas bracht. Nergens komt het thema van de Vlaamse ontvoogding zo manifest aan bod als in Eer Vlaanderen vergaat. Zoals gezegd had Simons met dat boek de expliciete bedoeling om de Vlamingen warm te maken voor het Vlaams-Nationalistische gedachtegoed. Dat doet hij hoofdzakelijk door zijn personages in hun gedachtegangen of dialogen flamingantische redeneringen te laten ontvouwen. In Eer Vlaanderen vergaat dialogeren de protagonisten over de wenselijkheid van Vlaamse onafhankelijkheid, zelfbestuur of een unie met Nederland. We illustreren dit met enkele citaten: Florimond: ‘Maar houd het volk iets groots, iets eenvoudigs voor: Vlaanderen aan de Vlamingen! Zelfstandig Vlaanderen! Dan wordt het een volksbeweging. Kijk naar Polen, Ieren en Tsjechen. En in een zelfstandig Vlaanderen zoudt ge de franskiljons aldra klein krijgen.’176 Kapelaan: ‘Wel weet ik, dat in 1815-1830, juist in de tijd van zijn vereniging met Holland, in Vlaanderen een economische hoogbloei werd bereikt.’177 SIMONS, Kanonnier, 163. SIMONS, Kanonnier, 164. 174 SIMONS, Kanonnier, 164. 175 SIMONS, Zoo ging een jaar, 53. 176 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 34. 177 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 35. 172 173 36 Kapelaan: ‘Een ding staat echter vast: als regel, natuurlijkerwijze, tracht elke nationaliteit, en moét zij trachten, een eigen, zelfstandige staat te zijn. Dat klinkt misschien nog wat vreemd en radicaal, en toch is 't eenvoudig. 't Spreekt eigenlijk vanzelf...’178 Kapelaan: ‘Het uur der volkeren slaat niet alle eeuwen [...] Hadden we één staat kunnen uitmaken, dan hadden we één taal gehad van Duinkerken tot Kiel. Mocht weer het uur voor Vlaanderen slaan, hoe velen hebben de ogen open? Geen honderd, geen vijftig, en wat zouden we overigens met ons onbewust volk kunnen aanvangen! Ellendig...’179 Uit dit laatste citaat blijkt een zekere frustratie met betrekking tot de gemoedstoestand van de Vlamingen, een frustratie die in Eer Vlaanderen vergaat wel vaker opduikt. Simons houdt ontegensprekelijk van ‘zijn’ Vlamingen, en hij heeft zelfs begrip voor hun gebrek aan opstandigheid, maar tegelijk frustreert die futloze houding hem. Ook werpt hij – uiteraard wederom via zijn personages – de vraag op of een geallieerde/ Franse overwinning wel zo wenselijk is: ‘Want, zo Duitsland verslagen wordt, zo Frankrijk wint, zullen mede de franskiljons over Vlaanderen victorie roepen,’ redeneert de kapelaan al in het begin van de oorlog.180 Niet dat Simons zijn personages voor een Duitse overwinning laat pleiten maar ze vragen zich wel af of een ‘vrede door vergelijk’ niet de beste toekomstgaranties voor Vlaanderen zou bieden. Interessant is de gedachtenevolutie die Simons zijn hoofdpersonage Florimond laat doormaken. Florimond, die in tegenstelling tot zijn vriend Jan Broeckx niet onmiddellijk naar het front kan, ziet aanvankelijk in deelname aan de strijd een gecombineerd engagement voor de Vlaamse én de Belgische zaak: ‘Niet alleen werd daar Belgiës goed recht verdedigd tegenover de buitenlandse aanvaller, wellicht zou daarginder een crisis uitbreken die een einde zou maken aan 't Belgisch onrecht tegenover Vlaanderen.’181 Jan Broeckx, al een tijdje onder de wapens aan het front, koestert op dat moment die illusie niet meer: ‘Want als wij, Vlamingen, ten prijze van hoevele opofferingen, Belgiës bestaan zullen gered hebben, wat zal België voor Vlaanderen doen? Rechtsherstel schenken? Laten wij daarover geen illusies maken. Onze jongens worden hier het vuur ingejaagd door oversten die weigeren hun taal te leren.’182 Nadat Florimond zelf een tijdje in de loopgraven heeft gezeten en getuige is geweest van de denigrerende bevelen van Franstalige officieren, komt hij tot het besef dat strijden voor België niet combineerbaar is met het dienen van de Vlaamse zaak. ‘Ofwel wint de Entente, en vieren op het vasteland Frankrijk, in België Walen en franskiljons hoogtij - de Vlamingen worden voorgoed verdrukt, Vlaanderen eens en voor altijd misschien onder de knie gelegd - ofwel wordt SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 35. SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 36. 180 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 45. 181 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 55. 182 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 54. 178 179 37 het een vrede door vergelijk. En hier begrijp ik Borms en de activisten, die een zelfstandig Vlaanderen willen, binnen of buiten het staatsverband België - die Vlaanderen als Vlaanderen, als volk, als natie, willen vertegenwoordigd zien op de conferentie waarop een nieuwe kaart van Europa zal worden opgemaakt.’183 In het laatste deel van Eer Vlaanderen vergaat weerklinkt een zekere bitterheid. De teneur is dat Vlaanderen zijn kans om meer zelfstandigheid te verkrijgen niet gegrepen heeft. In het naoorlogse Kempenland liggen de Vlamingen nog steeds onder de knoet – en ze lijken zich daar niet eens druk om maken. Simons schetst die situatie heel duidelijk in een naoorlogs tafereel dat zich afspeelt in het geboortedorp van Jan Broeckx. Nadat Broeckx op een herdenkingsplechtigheid heeft gespeecht voor ‘een publiek van lome onverschilligen’, gaan de mensen uiteen ‘met de opmerking, dat Jan van Toke Broeckx zijn weg als advocaat wel maken zou, maar dat hij toch wat luider moest leren spreken’.184 De goede dorpelingen zijn oprecht begaan met Jans carrière, maar van de Vlaamse zaak liggen ze duidelijk niet wakker. Tegelijkertijd maakt een Frans-Waalse maatschappij plannen om een trust van steenbakkerijen te vormen, waarmee ‘het Frans-Waalse kapitaal de hand ging leggen op wat de Kempenaars op eigen grond zo moeizaam hadden tot stand gebracht.’185 De zachtaardige volksschrijver Simons klinkt hier verrassend bitter, zelfs cynisch. Misschien besefte Simons zelf dat hij – zijn doelpubliek en imago indachtig – moeilijk op die manier kon eindigen. Hij laat daarom nog één keer de kapelaan aan het woord, die het boek mag afsluiten met een voor Vlaams-nationalisten hoopvolle boodschap: ‘Eer Vlaanderen vergaat, komen er nog levenskansen… De activisten hebben in Vlaanderen neergelegd: het ferment van de zelfstandigheidgedachte. Die krijgen de vijanden nooit meer kapot.’186 Het terugkerende thema van de Vlaamsgezinde Belgische patriot die aan het front desillusies oploopt en vervolgens radicaliseert, is zeer prominent aanwezig. Wellicht betreft het hier Simons’ eigen gedachtenevolutie. Zijn dagboek lijkt dat te bevestigen. In de eerste oorlogsjaren, die Simons als burger meemaakte, noteerde hij in zijn dagboek amper politieke uitspraken. Veeleer dan zijn maatschappijvisie te ontplooien, beperkte hij zich tot feitelijke beschrijvingen en anekdotes over het leven in en rond kasteel De Lovie. Een zeldzame politieke uitspraak noteerde hij op 17 februari 1915, waarin hij een ‘stamverwantschap’ tussen de Vlamingen en de Duitsers uitdrukt: ‘Als ik nu mocht kiezen, dan zou ik willen in 't veld zijn met de Boeren van Fourie en De Wet tegen de Engelschen. Zij strijden tegen de ouden vijand. − 't Is toch noodlottig dat wij [...] nu moeten aangevallen worden door onze naaste stamverwanten: de Duitschers, met wie wij het meest sympathiseerden. Onze stam zal altijd verdrukt worden.’187 Een jaar later, op 28 juli 1916, herhaalde hij dit, nu met de term ‘ras’, uit de mond van een brancardier: ‘t Is zeker erg voor 't Vlaamsche volk zoo te moeten vechten tegen SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 107. SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 157. 185 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 158. 186 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 168. 187 SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 18. 183 184 38 zijn eigen ras − doch aan de rechtvaardigheid van onze zaak hebben wij toch genoeg om onzen plicht te doen.’188 Simons combineert in deze uitspraken een gehechtheid aan de Vlaamse zaak met de overtuiging dat men als Belg zijn patriottische plicht moest vervullen, ondanks de ‘stamverwantschap’ met de Duitsers. De toon verandert eind 1917 en zeker vanaf februari 1918, niet toevallig de periode die samenvalt met Simons’ tweede periode aan het front, in het 1ste artillerieregiment. Vanaf dan maakt hij verschillende keren melding van contacten met de Frontbeweging en wijdt hij meer ruimte aan het neerschrijven van Vlaamsgezinde gedachten. Hoewel zijn dagboek niet bulkt van de politieke uitspraken, lijkt het toch te bevestigen dat Simons' denken gedurende de oorlog – en vooral tijdens zijn eigen frontervaring – een gelijkaardige evolutie kende als dat van de protagonisten in zijn oorlogsliteratuur. Zijn Belgisch-patriottische gevoelens, die in 1914 nog aanwezig waren, werden door de oorlog verdrongen door een militanter Vlaams standpunt. De oorlog en het leger Hoe verwerkte Simons de concrete oorlogsgebeurtenissen in zijn literatuur? Hoe keek hij naar de wereldbrand, eerst vanaf de zijlijn in kasteel De Lovie en later als kanonnier en tolk in het leger? En hoe ging hij om met de legerhiërarchie en met de moeizame taalverhoudingen in het Belgische leger? Dit laatste aspect is uiteraard nauw verbonden met het net behandelde thema ‘Vlaanderen en België’. In Oorlogs-Vlaanderen, brengt Simons nog ‘onbevangen’ als buitenstaander verslag uit over de oorlogsontwikkelingen. Wat meteen opvalt is dat Simons de oorlog niet aangrijpt om heldhaftige verhalen over moed en zelfopoffering voor het vaderland af te steken. Integendeel, zijn aandacht gaat voornamelijk uit naar het leed dat de oorlog veroorzaakt. Simons zoomt blijkbaar liever in op het oorlogsleed dan op de heldhaftigheid van de oorlog. Soldaten waren geen helden, maar gewone mensen die er in moeilijke omstandigheden het beste van probeerden te maken: ‘Zoo is de soldaat: op de vuurlijn ... verlangt hij naar een postje van achter. En van achter bekruipen hem verveling en heimwee naar de strijdlinie en hij vraagt om terug te gaan.’189 Simons deed niet mee aan oorlogstriomfalisme. De oorlog bracht ellende en het was niet nodig om dat te verdoezelen: ‘Wat ellende! A peste, fame et bello, libera nos Domine!’190 en (opgetekend uit de mond van iemand anders): ‘Zie je nu, waar we uitkomen met onze verlichte twintig-eeuwsche beschaving? In het tegenover mekaar zetten van honderdduizende menschenkinderen, die water moeten scheppen uit moddergroeven!’191 In een brief uit januari 1916 becommentarieert hij een tafereel waarbij Franse rekruten afscheid nemen van hun SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 69. SIMONS, J., Oorlogs-Vlaanderen, 57. 190 SIMONS, J., Oorlogs-Vlaanderen, 34. 191 SIMONS, J., Oorlogs-Vlaanderen, 67. 188 189 39 wenende ouders, met de woorden: ‘...en ik dacht aan het lied van grootmoeder zaliger: maudite soit la guerre.’192 Toch betekende dit niet dat Simons in die fase de oorlog geheel zinloos vond: ‘Er bekroop mij heimwee naar mijn eigen volk. Waarom had ik mij laten overreden als tolk bij de Engelsche troepen dienst te nemen, liever dan met de eigen jongens naar ’t Belgisch front te trekken?’193 Simons voelde, als toeschouwer aan de zijlijn, soms een zeker schuldgevoel opkomen: ‘Maar ‘t was toch te lekker in bed om onder de warme dekens uit te komen. En dan voel ik me dikwijls mijn geweten knagen als ik denk op de arme jongens die koude lijden in de loopgraven.’194 In Kanonnier en Zoo ging een jaar zijn de beschrijvingen anders. Ze komen niet meer uit de pen van een toeschouwer, maar van iemand die de oorlog als soldaat heeft meegemaakt. Vóór zijn legerdienst gaf Simons al blijk van een gezonde achterdocht tegenover macht en gezag, maar na zijn passage in het leger kwam daar kwaadheid en bitterheid tegenover de legeroversten bij. De hogeren in rang, wiens bevelen door Simons in zijn boeken doorgaans in het Frans worden weergegeven, worden systematisch als ijdel, machtswellustig en/of dom voorgesteld. Zo vertelt Simons een verhaal over een sergeant en enkele soldaten die (illegaal) een vuurtje aan het stoken waren om zich aan te warmen tijdens een koude winteravond. Toen een officier dat in de gaten kreeg, beval hij hardhandig het vuur te doven. De officier schuimbekte: 'Dat zal u leren dat ik de kapitein ben.' Waarop de sergeant hem een vuistslag gaf en repliceerde: ‘Dit zal u leren dat wij ook menschen zijn.’195 De ‘ik’ van de kapitein die hier contrasteert met de ‘wij’ van de sergeant is goed gekozen door Simons; de kapitein focust zo op zijn rang, terwijl de sergeant benadrukt dat ze allen mensen zijn. Ook op andere manieren creëert Simons in zijn verhalen een onderscheid tussen de legeroversten en de gewone soldaten. De officieren ‘tieren’ en ‘schuimbekken’, terwijl de gewone soldaten met gezond verstand en met respect voor elkaar de dag zo goed mogelijk proberen door te komen. Zij ‘deden [...] wat ze moesten doen maar raasden er niet over, braken geen holklinkende woorden over heldendaden en vaderlandsliefde - ze waren dat boeltje lang moe, konden ze maar opkramen en naar huis gaan! - geen jaloersheid stak de horens op, ze gunden het mekaar als iemand onder hen op de eene of de andere wijze 'gered' werd.’196 De officieren zijn niet alleen arrogant, maar soms zelfs echt gewetenloos. In het rauwe Zijn derde ster, het laatste verhaal in de bundel Kanonnier, voert Simons een ambitieuze luitenant op die, omwille van het vooruitzicht kapitein te worden, bereid is zijn manschappen mee te sleuren in een zinloze aanval: ‘Heel de aanvallende beweging van dezen morgen was één moorderij. Honderden vijanden stonden nu aan de machinegeweren […] te wachten op de arme SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 83. SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 49. 194 SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 90. 195 SIMONS, Kanonnier, 117. 196 SIMONS, Zoo ging een jaar, 15. 192 193 40 ter dood veroordeelde aanvallers. Voetvolk, zonder vooraf het te veroveren terrein langdurig te hebben beschoten door een macht van kanonnen, opjagen tegen zulk een mitrailleuzennest is nuttelooze massamoord: dat staat ook in de reglementen gedrukt. [...] En nu wou bovendien, in strijd met het bevel van den majoor, uit drieste verwaandheid, om een mogelijk persoonlijk voordeel, [luitenant] Deswarte ook zijn compagnie de dood in jagen.’197 Zijn woorden maken duidelijk hoe Simons dacht: de morele verantwoordelijkheid voor de dood van die soldaten lag bij de eigen bevelvoerders; niet bij de Duitse militairen, die per slot van rekening gewoon hun plicht deden. Simons toont niet alleen zijn misprijzen tegenover de legerofficieren, ook voor buitenstaanders die zich in triomfalistische zin over de oorlog uitlaten heeft hij weinig respect: 'Wat blijft er van ons over. Een verhakkeld lijk en een wrak. En de gazetschrijvers roepen 'jusqu'au bout!'198 In Zoo ging een jaar heeft hij het over ‘het heldhaftig geschrijf der patriotten uit de papieren loopgraven van honderd uren achter het front’.199 Dat ‘heldhaftig geschrijf’ raakte volgens Simons kant noch wal en hij probeerde zulke verhalen dan ook te doorprikken: ‘Deze oorlog is geen oorlog zooals al de vorige, waarvan in de boeken spraak is, dit ondervond hij: geen heldendaden in het open veld, maar een wroeten als van mollen voor die in de schansgraven liggen, een zwoegen hard en telken dag voor wie achter het front een taak is aangewezen.[ ...] volhouden tegen eentonigheid en verveling, dat evenveel moed vergt misschien als even in de hitte van den strijd den dood in 't aangezicht kijken.’200 Jozef Simons was bijzonder gevoelig voor de taalverhoudingen in het Belgische leger. In Kanonnier schrijft hij sarcastisch: ‘… begon de kolonel - natuurlijk in 't Fransch: daar waren amper 80% Vlamingen in 't Belgisch leger!’201 In Zoo ging een jaar borduurt Simons uitvoerig verder op dat thema. ‘Uit is het morgen met het te moeten aanzien hoe de Vlaamsche volksjongen slechts in aanmerking komt voor den gevaarlijksten post en het grofste werk [...] Geminacht om zijn eigen taal, in zijn eigen leger, door zijn eigen oversten, waar hij voor dat land sinds vier jaar zijn bloed veil had, dat land dat voor hem een echt vader-land zou kunnen en zou moeten zijn.’202 Hij vergelijkt via het hoofdpersonage Dolf de situatie in België met die in Groot-Brittannië: ‘In het Engelsch leger, waar geen taalkloof gaapt, had Dolf gevoeld hoe heerlijk het moet zijn te leven in een staat die uw eigen volk niet verdrukt, een echt vaderland te bezitten dat men liefhebben kan met geheel zijn hart.’203 Simons verbindt hier de taalproblematiek in het leger met zijn visie op Vlaanderen en België. Hij stelt namelijk – deels impliciet - dat België in de praktijk niet beantwoordde aan de criteria van een vaderland, aangezien de Belgische staat in zijn ogen SIMONS, Kanonnier, 190. SIMONS, Kanonnier, 112. 199 SIMONS, Zoo ging een jaar, 26. 200 SIMONS, Kanonnier, 138. 201 SIMONS, Kanonnier, 169. 202 SIMONS, Zoo ging een jaar, 13. 203 SIMONS, Zoo ging een jaar, 13. 197 198 41 de taalongelijkheid in het leger in stand hield en op die manier een deel van het eigen volk onderdrukte. Wanneer Dolf verderop in Zoo ging een jaar vertelt over zijn wedervaren in Duitsland na de Wapenstilstand, geeft hij de Belgische officieren nog een veeg uit de pan: ‘Een feit is 't dat onze officieren, die onmogelijk Vlaamsch kunnen leeren, op enkele maanden genoeg Duitsch kennen om er jonge Gretchen mee te veroveren.’204 Daarmee suggereert hij dat het geen kwestie is van onkunde maar van onwil. In Eer Vlaanderen vergaat komen diezelfde thema’s – verveling, verwaande officieren en de taalproblematiek – opnieuw aan bod: ‘Toen kwamen winter en koude, de loopgravenoorlog met zijn verveling en zijn eindeloos-lange nachten op de voorposten’, schrijft Jan Broeckx aan Florimond205, en ook: ‘Onze jongens worden hier het vuur ingejaagd door oversten die weigeren hun taal te leren.’206 Als Florimond zelf dienst neemt, valt het hem op ‘hoe, zoals in elke Belgische administratieve hiërarchie, ook in de rangen van het leger àl de Walen zich kunnen omhoog werken, maar van de Vlamingen enkel de Franskennenden.’207 Simons had zich eerder al bitter uitgelaten over het leed dat veroorzaakt werd door de eigen legeroversten. In Eer Vlaanderen Vergaat varieert Simons op dat thema door een zijsprongetje te maken naar de strafkampen in Frankrijk, waar Belgische (Vlaamse) soldaten tuchtstraffen uitzaten: ‘Velen werden daar doodgemarteld, meer dan een sloeg zijn hoofd tegen de celwand te pletter. Zij die eruit kwamen waren allen gedemoraliseerd -ont-menst.’208 Met het gebruikelijke dedain beschrijft hij het gedrag van officieren: ‘[een majoor] was door een zwaar bombardement verrast geworden. In plaats van benen te maken in achterwaartse richting, was hij de kluts kwijt geraakt, was heel de tijd in de beschieting gebleven en gelukkig ongedeerd eruit gekomen. Gevolg: een decoratie, die nu moest begoten worden.’209 Het triomfalisme van de pers komt in Eer Vlaanderen Vergaat terloops aan bod: ‘Ik [Florimond] zou haast gaan lijken op de grote mondhelden van de pers die, vanuit hun redactiezetel, de frontmannen toeschreeuwen: Jusqu'au bout!’210 Die jusqu’ au bout-retoriek plaatst Simons in schril contrast met enkele quotes van gedemoraliseerde soldaten aan het front: ‘Dat de Duitser nu maar gauw doorbreekt... als hij heel 't Belgisch leger kan snappen, gaan wij niet naar Duitsland naar de kampen, maar naar huis.’211 SIMONS, Zoo ging een jaar, 138. SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 54. 206 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 54. 207 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 60. 208 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 72, 73. 209 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 90. 210 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 69. 211 SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 85. 204 205 42 Ook wat het leger en de oorlog betreft zijn er duidelijke parallellen tussen de opvattingen die Simons ontwikkelt in zijn literatuur en de gedachten die hij in zijn dagboek noteert. In de eerste oorlogsjaren toont Simons zich in zijn dagboek immers een goede Belg die, ondanks een zeer kritische houding tegenover de geallieerden, er toch op gebrand is om zich ten dienste te kunnen stellen van het vaderland: ‘Vandaag gaat de mare dat al de mannen van 18 tot 30 zullen moeten optrekken [= dienst nemen] binnen kort. 'k Wou dat het waar was. Er zijn er zoovelen in mijn geval die niet weten of ze niet beter deden op te trekken dan wel thuis te blijven − en die van den anderen kant weerhouden worden door hunne ouders en hunne ambtsbezigheden!’, schreef hij op 19 januari 1915.212 In de eerste oorlogsjaren was hij weliswaar al kritisch tegenover het Belgische establishment en de geallieerden, maar in de laatste oorlogsjaren werd hij soms ronduit cynisch. Zo noteerde hij op 20 december 1917 een bittere commentaar over de verderzetting van de oorlog: ‘Maximalistische droom: de legers rukken op de hoofdstad. De ministers moeten stemmen. Wie voor het voortzetten van den oorlog is, wordt benoemd tot bestuurder van openbaar slachthuis. Zoo hebben ze én ’t genoegen van 't bloed te zien vloeien, als nu binst den oorlog, én het profijt als nu van hunne acties [= aandelen] in de munitiefabrieken.’213 Op 16 augustus 1918 nam hij in zijn dagboek de volgende notitie op: ‘Een kapitein komt binnen: "Hebt ge geen bed?" − "Neen, we hadden er één op overschot dat ik beloofd heb aan twee soldaten." − "Dat is voor mij." − "Maar ik kan toch die jongens niet afzeggen?" − "Dan moet ik een van uw bedden hebben." − "En wij op den grond slapen?" − "’t Is mij gelijk, ik moet te avond hier een bed hebben of ik steek uw huis in brand." 214 Het onbeschofte gedrag van officieren tegenover de gewone soldaten stootte hem kennelijk tegen de borst, maar het scheen hem in die fase al niet meer te verbazen. Hij noteerde het voorval immers zonder toevoeging van enige commentaar. De vijand De woordkeuze, zinssneden en metaforen waarmee een schrijver de vijand portretteert, zeggen veel over de wijze waarop hij of zij naar de oorlog kijkt: als een strijd tussen ‘goed’ en ‘kwaad’ of als een ontwikkeling waarbij de verschillende strijdende partijen slechts de speelbal zijn van hogere machten. Jozef Simons portretteert in zijn oorlogsliteratuur de Duitsers op een redelijk consequente en weloverwogen manier. De manier waarop hij dat doet, hangt nauw samen met zijn mensen wereldbeeld. Om te beginnen valt het op dat Simons zich ver houdt van scheldwoorden of denigrerende omschrijvingen, wanneer hij Duitsers portretteert. Wel gebruikt hij de populaire bijnaam ‘Fritz’ om de Duitsers aan te duiden; en een enkele keer ‘Pietje Pruis’. Er zijn grovere beledigingen denkbaar. SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 17. SIMONS, L, Van het kasteel naar het front (manuscript), 129. 214 SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript), 163. 212 213 43 Simons omschrijft de Duitse soldaten als individuen, mensen met een eigen identiteit, van wie het de moeite waard loont om hun achtergrond nader te omschrijven. Hij doet dus het omgekeerde van wat men gewoonlijk tijdens de creatie van een vijandbeeld doet – de vijand dehumaniseren. Zo schrijft hij in Oorlogs-Vlaanderen een stukje over twee Duitse krijgsgevangenen, die hij nader definieert als ‘een Beiersch schoenmaker en een Würtembergsch huisschilder.’215 Ook empathie met Duitse soldaten is hem niet vreemd. Een ander stukje over een Duits soldaat die net voor zijn verlof krijgsgevangen was genomen, sluit hij af met: ‘arme kerel! Da gibt ’s kein wiedersehn!’216 Simons heeft er geen problemen mee om de menselijkheid van de Duitsers in de verf te zetten. In Kanonnier laat hij een gewonde aan het woord die verzorgd wordt in een Duits hospitaal: ‘Ze maakten geen verschil tusschen ons en hun eigen gekwetsten, dat moet ik eerlijk bekennen.’217 In Zoo ging een jaar trekt het hoofdpersonage Dolf na de Wapenstilstand met Canadese soldaten Duitsland binnen: ‘De Canadeezen stonden verbaasd over zooveel hun aangeboden comfort; over de correctheid, de voornaamheid en tevens de innemende gemoedelijkheid dier hoogerstaande menschen...’218 Simons schilderde de Duitsers dus af als een gedistingueerd en cultureel hoogstaand volk, waarmee hij zich – ongetwijfeld bewust – afzette tegen patriottische propaganda die de Duitsers systematisch als barbaren voorstelde. Hoe moeten we die gunstige portrettering interpreteren? Zoals we hoger reeds aanhaalden beschouwt Simons de Duitsers als stamverwanten van de Vlamingen. Daarnaast hangt het gebrek aan antagonisme ongetwijfeld samen met Simons’ visie op de schuldvraag met betrekking tot de oorlog. Volgens Simons waren de groten der aarde verantwoordelijk voor de oorlog: ‘De Duitsche grooten mogen op verovering zijn belust, De Engelsche groothandel moge in den een oorlog een kans zien om de Duitsche concurrentie te vernietigen...’219 Individuele Duitse burgers of soldaten konden niet verantwoordelijk worden gehouden voor een oorlog die ze zelf niet gewild hadden. Dit betekent niet dat Simons blind was voor het oorlogsleed dat de Duitse troepen veroorzaakten. In Zoo ging een jaar verwijst hij immers ook naar de eerste oorlogsdagen in Andenne, waar de Duitse soldaten heel wat burgers vermoordden. 220 Maar de ongemakken van de Duitse bezetting bleven hem bespaard, aangezien hij zich tijdens de oorlog niet in bezet België bevond. Dat aspect van de oorlog komt dan ook bijna niet aan bod in zijn werk. ‘Wie is nu de werkelijke vijand?’ is een vraag waar verschillende protagonisten in Eer Vlaanderen vergaat mee worstelen. In dat verband formuleert Jan Broeckx een bedenking die de hedendaagse lezer wellicht de wenkbrauwen doet fronsen: ‘Waren de Duitse pinhelmen, die Pommerse boerenjongens of Westfaalse Landstormmannen werkelijk de vijanden? En die SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 58. SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 101. 217 SIMONS, Kanonnier, 112. 218 SIMONS, Zoo ging een jaar, 58. 219 SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 87. 220 SIMONS, Zoo ging een jaar, 70-71. 215 216 44 bruine Marokkanen en halfwilde Senegalezen van 't Franse leger werkelijk de stut en de steun van de westerse beschaving?’221 De personages verliezen naarmate de oorlog vordert het geloof dat de Vlaamse belangen gediend kunnen worden door het Belgisch staatsbestel. Dat maakt België steeds minder de moeite waard om voor te strijden, wat niet zomaar betekent dat ze voor collaboratie met de Duitsers kiezen: ‘Is het wel logisch dat we, door toe te geven aan vermoeienis of aan onze verbittering tegenover de Belgische regering, de overwinning van de Duitsers zouden vergemakkelijken? Waarom van twee kwaden het ergste kiezen?’222 Niet alleen zijn personages, ook Simons zelf, werd bezig gehouden door die vraag. Hij vond het zonde om te moeten strijden tegen een volk dat zo nauw ‘verwant’ was met de Vlamingen. Hij leek zelfs behoorlijk te worstelen met die schuldvraag, want op 23 mei 1916 schreef hij in zijn dagboek een uitvoerig stuk waarin hij voor zichzelf probeerde om een heldere opinie te vormen over de geopolitieke ontwikkelingen van de afgelopen jaren: ‘Ik kan er niet aan doen, doch dag aan dag groeit in mij de overtuiging dat Duitschland strijdt voor zijn goed recht’, vangt hij zijn denkoefening aan.223 De Duitsers waren voor hem dus geen intrinsiek vijandig volk. Ze waren, door allerlei jammerlijke ontwikkelingen, plotseling de vijand van België geworden. Maar het zou de waarheid geweld aandoen om hen af te schilderen als monsters en onmensen. Dat was Simons’ overtuiging en hij koos er dan ook voor om de Duitsers niet op die manier voor te stellen. Het volk versus de elite Hoe ziet Simons in zijn oorlogsliteratuur de verschillende ‘sociale standen’ en de verschillen tussen de Vlamingen onderling? De verhouding tussen de elite en het volk is een thema dat vaak terugkeert in Simons’ werk. Daarin loopt de breuklijn tussen de elite en de gewone man parallel met die tussen Vlamingen en Franstaligen. In zijn oorlogsliteratuur komt daar de breuklijn tussen Franssprekende officieren en Vlaamse soldaten bij. Dit thema is dus nauw verbonden met de reeds behandelde thema’s ‘Vlaanderen en België’ en ‘Oorlog en het leger’. Jozef Simons voelde zich als volksverteller verbonden met de kleine man, maar vereenzelvigde zich er niet mee. Zijn verhouding met het volk was eerder die van een leraar, die het als zijn taak beschouwde om zijn leerlingen – de Kempense dorpelingen – nieuwe inzichten bij te brengen met zijn verhalen, zonder met het vingertje te zwaaien. Naar de elite keek hij op een genuanceerde manier: enerzijds met argwaan en milde spot, anderzijds met het nodige respect, omdat hij gezien had dat een verlichte elite in staat kon zijn om het welzijn van het volk te dienen. SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 54. SIMONS, Eer Vlaanderen vergaat, 106. 223 SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript) 62. 221 222 45 In Oorlogs-Vlaanderen beschrijft hij zijn empathie met het volk als volgt: ‘Een ontzaglijk medelijden prangt me de borst. Medelijden met, en bewondering voor die duizenden, die millioenen manschappen die als vrijwilligers of door de wet opgeroepen naar het slagveld zijn gekomen uit eer- en plichtsgevoel. De Duitsche grooten mogen op verovering zijn belust, De Engelsche groothandel moge in den een oorlog een kans zien om de Duitsche concurrentie te vernietigen, het simpele volk vecht uit plichtsgevoel voor God en vaderland. Want de bondgenooten van beide beroepen zich op eer en recht. Hoe wilt ge dat het argelooze volk onderscheide?’224 Het is een thema waar Simons in zijn latere werk vaak op terugkomt: de motieven van mensen met macht moeten kritisch bekeken worden; het ‘argelooze volk’ is zuiver op de graat. Wat niet betekent dat het volk het altijd bij het rechte eind heeft. Simons geeft in Oorlogs-Vlaanderen immers ook voorbeelden van verzinsels en halve waarheden die de ronde doen: ‘...zoo wordt er hier onder het klein volk beweerd dat de rijken den oorlog hebben gewild opdat de arme jongens elkander zouden kapot schieten [...] Er zijn zooveel stevige geesten in dezen wereldbrand op hol gegaan; hoe zouden de simpele menschen het stuur niet kwijt geraken?’225 In Kanonnier introduceert Simons Luitenant Van Maas. Van Maas behoort tot de elite (want hij heeft een adellijke achtergrond) maar heeft ook sympathie voor het gewone volk en – daarmee samenhangend – voor de Vlaamse zaak: ‘Wilde hij dan bij zijn kaste, buiten en boven, vervreemd van zijn volk blijven staan? Waren die schone jongens hem te min, met wie hij sedert jaren den vijand bevocht, die hij in zijn dagelijkschen omgang had leeren waardeeren, bewonderen en liefhebben? [...] Er is maar één Vlaamsch volk, waartoe dit kunstmatig aankweeken van eenandere-taal-sprekende familiën?’226 De oorlogsomstandigheden brengen Luitenant Van Maas ertoe om heel anders te gaan denken over zijn relatie met het gewone volk. Daarmee stond Van Maas duidelijk model voor het meer uitgewerkte personage Florimond van Laar in Eer Vlaanderen vergaat. In Zoo ging een jaar aanhoort Dolf een herbergier die vertelt ‘dat de oorlog een geesel was voor de arme lui: "[...] is't niet boer en werkman en kleine burger die het al moeten uitzweeten?" Dolf sprak hem niet tegen.’227 In Eer Vlaanderen Vergaat is het thema volk versus elite zeer prominent aanwezig. Simons portretteert in dit werk twee totaal verschillende types uit de hogere klasse. Enerzijds is er de elite die neerkijkt op het gewone volk, zoals René, de rijke bankierszoon die Florimond jent vanwege zijn engagement: ‘Wat een idee je warm te maken voor ’t gepeupel – het volk! Goed kanonnenvlees, jawel! [...] Werk voor jezelf, en zo je ’t niet laten kunt, gooi nu en dan voor ’t volk SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 87. SIMONS, Oorlogs-Vlaanderen, 94-95. 226 SIMONS, Kanonnier, 123. 227 SIMONS, Zoo ging een jaar, 26. 224 225 46 wat te grabbel...’228 Anderzijds is er Florimond, de incarnatie van de verlichte adel, die René van antwoord dient: ‘Heb jij dan niets geleerd, René? De volksjongens, die met ons één leven leiden, die met ons en voor ons een gezamenlijk plekje onder de zon vrijmaken, hebben die geen recht op je eerbied, verdienen die geen eerbied voor hun recht?’229 In zijn dagboek zijn voorbeelden van Simons gehechtheid aan het volk schering en inslag. Zo is er Juul Cami, een volks figuur waar Simons in zijn dagboek regelmatig naar verwijst en wiens uitspraken hij nadien gedeeltelijk in zijn boeken verwerkte. Op 20 april 1918 noteert Simons: ‘Juul Cami over de Duitsche doorbraak, vertolker van 't algemeen gevoelen: ‘Dat den Duitsch maar gauw doorbreekt, want wijlie gaan naar huis, niet naar Duitschland, hoor!’230 In Eer Vlaanderen vergaat werd dat: ‘Ja, ja, mannen,’ opperde een oude boerenzoon met hoge vierkante schouders, ‘dat de Duitser nu maar gauw doorbreekt... als hij heel 't Belgisch leger kan snappen, gaan wij niet naar Duitsland naar de kampen, maar naar huis!'231 SIMONS, Eer Vlaanderen Vergaat, 92-93. SIMONS, Eer Vlaanderen Vergaat, 93. 230 SIMONS, L, Van het kasteel naar het front (manuscript), 145. 231 SIMONS, Eer Vlaanderen Vergaat, 85. 228 229 47 Besluit Jozef Simons liet zich van in het begin van zijn literaire carrière inspireren door zijn eigen omgeving en ervaringen. De Antwerpse Kempen, zijn geboortestreek, vormen het decor van het gros van zijn verhalen en een boek als Bonifacius Suikerbuik is grotendeels gebaseerd op zijn eigen jeugd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook Simons' eigen oorlogservaringen een bron van inspiratie vormden voor een aantal van zijn werken. De Eerste Wereldoorlog heeft een onuitwisbare indruk nagelaten op Jozef Simons. Zijn al bij al beperkte periode aan het front bezorgde hem voldoende inspiratie om nadien uitgebreid uit te putten. Wie zijn dagboek naast Kanonnier of Eer Vlaanderen vergaat legt, merkt al snel dat beide werken heel wat non-fictieve elementen bevatten en soms heel autobiografisch zijn. Simons beleefde de eerste helft van de oorlog op een andere manier dan de meeste Belgen: vanuit het kleine stukje onbezet België. Dat beïnvloedde ongetwijfeld de manier waarop hij naar de oorlog keek. In kasteel De Lovie – zijn 'oasis' – werd hij immers niet geconfronteerd met de ongemakken van de Duitse bezetting of met eventueel onbetamelijk gedrag van Duitse soldaten. Wat hij wel zag, waren geallieerde troepen die zich soms misdroegen tegenover Belgische vrouwen of op andere manieren overlast in de omgeving veroorzaakten. Ongetwijfeld heeft dat perspectief zijn visie op de oorlog beïnvloed. Simons was niet blind voor het leed dat de Duitse oorlogsmachine veroorzaakte, maar hij schreef met meer verontwaardiging over de misstappen van de geallieerden. Tijdens zijn legerdienst kwam daar de verontwaardiging tegenover de eigen legeroversten bij. Zijn vooroorlogs flamingantisme werd aan het front versterkt door de taal- en machtsverhoudingen in het Belgische leger, die hij als zeer onrechtvaardig beschouwde. Die meningen en visies laten zich voelen in heel wat van Simons' werken. Hoewel hij ook talloze verhalen schreef waarin zijn Vlaamsgezindheid niet aan bod kwam, heeft Jozef Simons meermaals doelbewust het genre van de roman en het kortverhaal gebruikt om zijn politieke visies mee uit te dragen. Hij schreef geen pamfletten en gebruikte geen opruiende taal, maar in werken als Zoo ging een jaar, Kanonnier en Eer Vlaanderen vergaat komen Simons' ideeën onverbloemd, maar daarom niet ongenuanceerd, naar boven. Door zijn toegankelijke schrijfstijl bereikte de populaire auteur bovendien een groot publiek, waardoor we kunnen veronderstellen dat Simons een impact heeft gehad op het politieke beeld van heel wat lezers. Vandaag is Simons bij het brede publiek onbekend. Zijn romans lezen echter nog altijd vlot en voor het Vlaams-nationalistische gedachtegoed is nog steeds interesse. Het kader waarbinnen Simons’ verhalen zich afspelen is daarentegen verouderd en achterhaald. De positie van de adel en de mogelijke rol van die elite in de Vlaamse emancipatie lijkt vandaag niet meer zo cruciaal. Simons' oorlogsromans en wat we weten over zijn eigen oorlogservaringen geven ons vandaag wel, vanuit een opvallend standpunt, een interessante inkijk in bepaalde aspecten van de Eerste Wereldoorlog die misschien minder gekend zijn en 48 minder vaak aan bod zijn gekomen tijdens de herdenkingsactiviteiten sinds 2014: het leven aan een kasteel in onbezet België, de overwegingen die mannen in onbezet België maakten over het al dan niet toetreden tot het leger, Belgische soldaten die delen van de oorlog doormaken aan de zijde van buitenlandse troepen, concrete verhalen van hoe de ervaringen van Vlaamse frontsoldaten hun politieke visies konden beïnvloeden, … 49 Bibliografie 50 De in onderstaande bibliografie vermelde werken van Jozef Simons zijn de uitgaven die wij geraadpleegd hebben. Het zijn niet noodzakelijk de originele drukken. De schrijfwijze van de titels kan bijgevolg afwijken van de originele uitgave. Literatuur BOSSELAERS, R., ‘Jozef Simons (1988-1948). 10 jaar na zijn overlijden’, Dietsche Warande en Belfort, 8, 1958, 488-493. CORENBLOEM, A., ‘Op bezoek bij Jozef Simons’, Ons Land, 18.07.1936. DEFLO, F., De literaire oorlog. de Vlaamse prozaliteratuur over de Eerste Wereldoorlog, Kreatief literair- en kunstkritisch tijdschrift, Wevelgem, Kreatief, 1998. DE VOGHT, J., Jozef Simons, Averbodes brochurenreeks, Averbode, Altiora, 1951. Durnez, G., Denkend aan Jozef Simons: "Een goede kracht in het hart van het volk", OelegemRanst, Jozef Simonsgenootschap, 1998 DURNEZ, G., Zeg mij waar de bloemen zijn. Beelden uit de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 1988. REYNEBEAU, M., ‘De schoonheid van het gebaar’, Knack, 21 april 1999, 47-50. SIMONS, J., Bonifacius Suikerbuik, Turnhout, Van Mierlo-Proost, 1963. SIMONS, ‘De Fransche Weduwe’, Vrij België, 15.03.1918. SIMONS, J., Eer Vlaanderen vergaat, Kapellen, Pelckmans, 1999. SIMONS, J., Harslucht, Deurne, Tijl, 1933. SIMONS, J., In hooger sferen, Antwerpen, De Sikkel, 1919. SIMONS, J., Kanonnier, Excelsior, Brugge, 1921. SIMONS, ‘Lente op ’t front’, Vrij België, 05.07.1918. SIMONS, J., Oorlogs-Vlaanderen, Kortrijk, J. Vermaut, 1921. SIMONS, J., Zoo ging een jaar, Brugge, J. Houdmont-Carbonez, 1922. SIMONS, J. en DE PILLECYN, F., Onder den hiel, Tielt, Lannoo-Maes, 1920. SIMONS, L., Een graf in Westende. Literair-historische randschriften, Kapellen, Pelckmans, 1993. SIMONS, L., Van het kasteel naar het front (manuscript) 51 S.n., ‘Jef Simons na 10 jaar’, Dietsche Warande en Belfort, 4, 1958, 248-249. S.n., Recensie Harslucht, Boekengids, 11/5, 1933, 192. SOURIE, L., Jozef Simons, Turnhout, Van Mierlo-Proost, 1947. SWERTS, L., ‘Jozef Simons en zijn werk’, Zondagsvriend, 30.07.1936. TOBIANSKY D’ALTOFF, ‘Les interprêtes militaires belges pendant la guerre 1914-1918’, La Belgique militaire, 1939. VANDEWEYER, L., 'Frontbeweging', Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1988. VAN HEMELDONCK, E., ‘Een zoon van het levende Vlaanderen. Bij Jef Simons’, Lenteweelde, 23.08.1931. VAN HEMELDONCK, E., ‘Jozef Simons en zijn werk’, Volk en Staat, 27.03.1940. VAN HOECK, M., ‘Jozef Simons’, Boekengids, 7/4, 1929, 121-126. VAN HOECK, M., ‘De volksschrijver Jozef Simons’, Ons Volk Ontwaakt, december 1929. VAN HOECK, M., Recensie Harslucht, Boekengids, 1935, 79. VERACHTERT, F., ‘Is Jozef Simons een groot schrijver?’, Volk en Staat, 27 juni 1941. VERHEECKE, M., Jozef Simons. Verteller, zanger, Kempenaar, Leuven, Davidsfonds, 1963. VERSTRAETE, E., ‘Jozef Simons was meer dan een heimatschrijver’, Gazet van Antwerpen, 21.05.1988. WALSCHAP, G., ‘Harslucht’, Hooger Leven, 27.08.1933. Elektronische bronnen Odis, ‘Jan Van Mierlo’, http://www.odis.be/lnk/PS_11187, geraadpleegd op 11.07.2016. Stad Turnhout, Stadsverslagen 1946-1947; 1948; 1949, http://www.stadsarchiefturnhout.be/nl/content/2618/digitale-stadsverslagen.html, geraadpleegd op 21.04.2016. Wikipedia, ‘Filip De Pillecyn’, https://nl.wikipedia.org/wiki/Filip_De_Pillecyn, geraadpleegd op 25.06.2016. Wikipedia, ‘Vrij België’, https://nl.wikipedia.org/wiki/Vrij_Belgi%C3%AB, geraadpleegd op 03.06.2016. 52 Onuitgegeven bronnen Letterenhuis, S 6225/ B, brieven van Jozef Simons. Letterenhuis, aan Jozef Simons. Documentatiecentrum van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsdienst (KLM), Militair dossier Jozef Simons. Documentatiecentrum van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsdienst (KLM), EX-CDH, doos 22, Brief van de Chef de la section C aan de Président de la Commission spéciale de la carte du feu, 9 oktober 1935.. Documentatiecentrum van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsdienst (KLM), EX-CDH, doos 44, DE HASQUE, Maurice, Les grandes lignes de l'historique du corps des interprêtes militaires Belges, 1914-1918. Documentatiecentrum van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsdienst (KLM), EX-CDH, dossier 3996. Documentatiecentrum van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsdienst (KLM), EX-CDH, dossier 5597. 53 Colofon Geheugen Collectief vzw Cuperusstraat 5, 2018 Antwerpen Ondernemingsnummer: 0816.853.628 www.geheugencollectief.be Dit rapport werd opgemaakt door Veronique Van Humskerke, Jonas Raats, Hannelore Vandebroek en Aline Sax onderzoekers van Geheugen Collectief in opdracht van HK De Brakken. 54