Geschiedenis van de Nederlanden, boek van Blom. H1: Een lange aanvangsperiode (tot en met de 10de eeuw) 1. Kelten, Romeinen en Germanen Het landschap en de 1ste bewoners 7de eeuw: Hallstattcultuur: gebruik van ijzer 5de eeuw: La Tène cultuur: o/ Kelten, sociale differentiatie, er is een prille verstedelijking 2de eeuw: Germanen (dr migratiebeweging nr W) 57 vot: caesar en rom. = 1ste geschreven bron landschap?: Nederlanden: groot (gr) deel in Benedenrijnse hoogvlakte na quartair niet (nt) echt veel veranderingen (alleen oppervlakte) 3 gr zones: 1) binnenl. 2) kustgebied 3) midden-ned rivierengebied Ook fijnmazigere indeling mogelijk (vruchtbare mengelgrot, bosrijke Ardennen, kalkstreek maas, leemstreek, zandlemig of zandig gebied, kustgebied/ rivierengebied) Tussen Rome en Germanië Oude Rijn: in 47 nc wordt (w.) het grens van enerzijds (>) Romeinse Rijk: gr centralisatie, etnisch gr diff., staat anderzijds (<) Germanië: conglomeraat van stammen, gemeenschap. Cult en taal, geen overkoepelende instanties In onze gewesten: contact RR: nieuwe vormen van organistatie: > Belgica secunda, hfdstad Reims < Germania Prima: hfdstad Keulen Germaanse verplaatsingen: o/ deel bel. Migratiebew. tss 3de-5de eeuw: gr volksverhuizingen: holden structuur RR uit. Rom lieten ze RR beschermen. W-€ gebied: 1) Franken bel rol. Bundeling van stammen identiteit?: gn geschreven bronnen, schrale orale trad. Eind 3de eeuw: in leger RR: dictatuur, veel geld => veel troepen Belang Franken: in leger; migratie 2) Saksen maritieme rol; Engeland, continentale kant kanaal 3) Friezen 2. De Merovingische periode (5de tot 8ste e) Nederzettingspatronen en rijksvorming Mil.: 406: Germaanse troepen trekken Gallië binnen: > verwoeste steden; < bewoners op de vlucht. Continuïteit Rom? Raumskontinuïteit (o/ taalgrens, taaleilanden); bestuur; staatsgoederen; muntslag 1 Aspecten van de maatschappij 2 vormen van adel: germaanse en gallo-rom op basis v. vermogen horigen, vrije lieden, slaven Christendom: verspreiding te danken aan org/communicatie RR Tijdens invallen niet echt veel diepgang maar: nt verdwenen, heidendom nam CH. E op Rijksvorming: choldowech: vergr rijk Frankische rijk: amalgaan: kon rekening houden met 1) vage suprematie RR, 2) inspraak vrije stamlieden in bestuitvorming en gewoonterecht. Staatsopvatting (deling rijk als erfenis) => verbrokkeling, hereniging, .. Reden: 1/ pol om eigen gebied te vergroten 2/ Dorestad: controleren handel 3/ rel aard: 2de kerstening: missies uit gallië en Ierland, lang Hereniging dr dagobert (hulp friezen) Aanknopen bij oudheid = show; belang grond (grd) stijgt Beheer bezittingen: hofmeier w. bel. Pippiniden (austrasië): Pippijn I <-> Friezen Karel Martel (732): slag van Poitiers tg Moslims Pippijn III: machtsgreep 3. De Karolingische periode (8ste en 9de e) Gezalfde koningen en gekroonde keizers Pippijn III en paus tg Langobarden => zalving tot kon. uitbreiding macht door spoilsysteem => o/ expansieve pol; o/ keizerlijke kroning Zwaktes rijk: 1/ germaanse verleden/opvattingen leefden door 2/ gebrekkinge communicatie 3/ gebrek aan fin. Middelen adequaat bestuur: o/ feodaliteit, w. uiteindelijke ontbindingsfactor dr erfelijkheid lenden Fatale dreiging 843: Verdrag van Verdun: dood Lodew. De Vrome, deling rijk dood Lotharius I: 3deling rijk, 2de zoon kreeg Lotharii regnum (= lotharingen), w. later geannexeerd door Dui kon Hendrik De Vogelaar. Ned. Ontw. Eco, pol, cult, samenhang tg oorspronkelijke territoriaal patroon. Inval v/d vikingen (Denen): gedurende 1 eeuw, verzet na 60 j. (muren, ronde forten) eind: verslaan bij Leuven dr Dui kon. dr. Stijging verzet: plaatselijke potentaten, ambtenaren w. autonomer = bel kenm voor ME gesch v/d lage landen. De tegenstelling tss droom en werkelijkheid Eco: grd = macht; eco = lb én bepaalde handel in luxe producten o/ domaniaal of hofstelsel Sociale verhoudingen: Karel de Grote en Lod. De Vrome: invl van kerk. Raadgevers; wel geen doorgedreven kerstening en kerk. Org w. uitgebouwd. 2 kenm: streven nr eenvormigheid controle lok. Bestuur dr zendgraven of missi domici Rel: ook unificatiepol op rel vlak: kloosters -> regel benedictus stedelijke clerus -> augustinus Cult: elitaire karolingische cult: handschriften en K. minuskel MAAR: beperkte middelen en tijd 4. De ijzeren tiende eeuw nt veel info over uiteenvallen Karol. Rijk: => Oude namen en gewesten herstellen en versterken identiteit (nt lage landen) Rivieren: bindende rol In lage landen: groeiden naar elkaar toe O/ nieuwe pol marginaliatie in onze gewesten: fr en dui geen interesse => o/ machtige ldsheerlijkh. Wel: geen determinisme, vb Vlaanderen Expansie: alleen nr O; Reden: Duitse Rijk: Karolingen weg Rijksvorsten en rijkskerk Dui kon: overdreven aandacht Maar: weg macht ten N van Alpen o/ verbrokkeling Lotharingen: Otto I, benoemde broer Brun: bij dood: deling > lotharingen > Nederlanden o/ snel landsheerlijkheden 3 H2. De periode van de landsheerlijkheden (11-13de e) 1. De politieke versnippering tussen dynastieke, adellijke en burgerlijke belangen Lappendeken van verschillende gebieden Dr. Dynastieke pol en toeval => o/ landsheerlijkheden macht was gekoppeld aan verschillende factoren: Overlevingskracht centrale macht Verhoudingen in gebieden en tss landheer, adel en stad Band/rivaliteit tss gewesten onderling Zowel eco, monetair en sociaal Verschillende groepen: Landsheer Kleine adel Stedelijke burgerij Laatste twee zullen winnen De voorsprong van Vlaanderen 1/ o/ pol ambiguïteit: graaf Vl = leenman van Fr én Dui 2/ inmenging in machtsstrijd in Lotharingen voorsprong: 1. Boudewijn V: burggraven maatregelen: a) steden stichten b) wegen- en kanaalaanleg c) stadskeuren 2. ook op institutioneel, eco en cult. gebied De landsheerlijkheden in het oude Lotharingen + overige landsheerlijkheden ontstonden uit Lotharingen Dui kon. oefende nog altijd macht uit dr. Bisschoppen (luik, utrecht, kamerijk): einde: concordaat van Worms (1122); af en toe toch bemoeien. + Andere landsheerlijkheden: ontstonden uit versterkingen, annex commercieel centrum; hadden contact met elkaar: mil, huw pol, dynastieke belangen. Geleidelijke schaalvergroting Huw pol = bel model voor uitbreiding Vl Graaf: Elzas: Diederik en Filips = streefden meest nr. internat. Rol -> voortleven feodale belangen en ambitie => o/ steden; uniform recht; ambtenaren. -> eco dynamiek Brabant: geringere macht hertog + lagere ontw graad steden Besef dat beide partijen belang hebben dat transito handel stijgt. is gericht op O w. machtigste gebied Holland: vroege 11de e: mach hing vast aan ontw landschap Z: water overwinning; N; <-> W-Friezen en adel Grote verliezers: adel Vlaanderen: officiële feodale afh. van Fr tg feitelijke eco afh. van Eng. gn groeiend samenhorigheidsgevoel, Vl w. zwakker, voorsprong weg. wel: burgers -> bestuur Luik en Utrecht: emancipatie van de burgerij Niet in Friesland: < geen landsheerlijke macht 4 > geen democratie schaalvergroting: vaak tegengewerkt dr. dynastiek toeval eigenbelang! 2. Economie en sociale verhoudingen Demografie, landbouw en ontginning Ontginning: 1/ uitputting gronden 2/ demografische druk; opl: hoger rendement en ontginning technische innovaties, drieslagstelsel, paard, … Hoe?: a) inpoldering b) ontbossing in binnenland c) heidegrond d) M en O- €: voornl in Slavische gebieden kolonisatie effectiviteit? o/ heerlijkheid of seigneurie o/ institutionalisatie 3 standen demografie: trok statische agrarische systeem open kolonialisten: hadden rechten: geen herediensten, minder cijns, beter statuut. Gebruik van geld stijgt => inflatie => macht grgrdbezitters, adel, Ridders daalt. Sociale emancipatie boeren stijgt Stad: demografische stijging, ook bel voor ontw stadswezen (niet bezig zijn met Voedselvoorziening. Stad, handel en nijverheid Verschillende soorten: 1/ uit RR 2/ paddestoelsteden door handel 3/ bewuste stichting, vb: Gent, Brugge, A’pen, Nijmegen, Rijsel, Dowaai; ontw hangt af v. gunstige verkeersligging. Wat verhandelen? Graan, wijn, vis, zout, industriële producten, textiel Transport = bel, zorgde later voor onlusten Economische belangen w. internationaler => wijziging pol: internationale betrekkingen. W. beïnvloed dr. winst/verlies, feodaliteit en adel. Stad: keuren: 1/ begunstiging eigen burgers 2/ rationalisering van recht steeg belangen handelaars in buitenland + steden die zij domineerden = wankel o/ Hanze: interstedelijke verbanden grootschaligheid textielsector: => o/ jaarmarkten en nieuwe betaalmiddelen (grote munten, jaarmarktbrief) verenigingen ambachtslieden: per beroep = ambachten 1st: caritatief later: reglementering arbeid } bescherming groepsbelangen } leidde tot protectionisme politieke macht stijgt => conflict met koopliedengilden ommekeer: guldensporenslag. 3. Kerk, religie en cultuur 5 Kerk Centrale gezag daalde + verval Karolingen => lagere gezagsdragers probeerden toezicht te krijgen op de kerk. Merovingisch en Karolingische periode: leken/getrouwen aan hoofd bisdom/abdij = eigenkirchwesen Materiële en spirituele overwegingen + familiaal gekleurd = basis Reactie kerk: 1/ gregoriaanse hervorming (G. VII): a) pol-kerkelijk: investituurstrijd b) tg rijkskerk; maar: w. nu benoemd door kanunniken en deze kwamen uit bel lok fam. wel nog altijd inmenging van leken dr: eigenkirche en patronaatsrecht. Charismatische aspecten in 12-13de e gevolgd dr. een meer structurele org. reden: stijging juridisch en rationeel denken Stijgend gebruik van afzetbare functionarissen Stijgende controle: soc en kerkelijk Religie 1) vroege ME: gedwongen bekeringen = oppervlakkig 2) later: christendom evolueerde: a) functionele gdsd dr. ontw eigen theologie en moraal + opnemen heidense elementen b) stijgende verinnerlijking Kan niet zonder vooraf reeds bestaande rel elite: monastieke sfeer Karolingen: benedictijnen: kwetsbaar voor inmenging 10-11de e: hervormingen, oa kluizenaars in Nederlanden: o/ Norbertijnen of premonstratenzerorde Regel van Benedictus en Augustinus worden herlezen o/ Cisterciënzers (pas laat in de Ned)-> wel: niet basis ME ontginningsperiode Deze hervormingen: GEEN ANTWOORD op gr sociale uitdaging v/d 12de e: de verstedelijking. Wel: o/ bedelorden: bel: franciscanen, dominicanen, karmelieten, augustijnen, zakbroeders en eksterbroeders Cultuur Elitair: de volkscultuur kennen we uit de elite cultuur. Schrift = monopolie van de clerus => latijn (zijn uitzonderingen) Nederlanden: 3 taalgebieden (ned, fr, fries) Bouwkunst: kerkelijke gebouwen zijn het best bewaard (steen), ook burchten Beeldhouwkunst: weinig hoogtepunten in onze gewesten, wel bewerking edel Metaal. Schilderkunst: muurschilderingen zijn beperkt, miniaturen Rond 1200: kerk verliest cultuurmonopolie, wordt burgerlijk GEVOLGEN: volkstalen stijgen (taal elite niet altijd gelijk aan taal volk) literatuur stijgt; legitimatie vorsten; mystiek gotiek (scheldegotiek, brabantse gotiek): stadshuizen, belforten wel: in begin bijna geen universiteiten. Waarom? 6 H3. De vorming van een politieke unie (14-16de eeuw) 1. De eeuw van onzekerheden 14de eeuw = crisis; REDEN: Oorlogen => verlies van mensen, vernielingen, hoge belastingsdruk Verdwijnen van de handelsstromen => verpaupering Dr. stijging graanprijs en uitputting grond: hongersnoden Kerk biedt geen soelaas Nederlanden? = centrumgebied, rivaliteiten komen hier tot uiting (fr en eng) Wankelende dynastieën Rond 1300: grensconflicten, monding schelde Idem in laatste decennia 13de eeuw Gwijde van Dampierre (steun eng) tg Floris V (steun Franse Kon en Avesnes) Moord op Floris V => o/ machtsvacuüm (Avesnes winnen) Fr koning: druk op Vlaanderen => verdwijnen Engelse relaties, handel met Engeland, Gwijde wordt veroordeeld in fr. G.: steun bij ambachtslieden tg fr kon en Patriciërs O/ verbond: verdwijnen van leenverdrag MAAR: Fr kon valt binnen: => opsplitsing graafschap (uiteind. verdwijnen) Tss de vorstendommen in Nederlanden zijn er verschillen: > bestuurlijk < prinsbisdommen conflicten: dr. feodaliteit dr. schaal en stijgende frequentie steeg betrokkenheid onderdanen => soms beperkte vorstelijke macht. Sociale spanningen 1300: hoge bevolking daalde door honger, pest en oorlogen grote urbanisatie en industrialisatie, vb laken (kwaliteit en variëteit): was in handen van ondernemers die ook groothandel controleerden 1280: graaf beperkte het monopolie én ambacht tg koning } tegenstellingen stegen door Franse bezetting De eerste revolutie Gent: (april): opstand tegen patriciërs, deze vluchten naar Bruge Brugge: opstand: klauwaerts tg Leliaerts Gwijde van Namen + Willem van Gulik (slag op 11 juli) Echter: verschillen in opvatting over krijgsvoering en maatsch. visie. GEVOLG: 1/ graafschap Vlaanderen wordt zelfstandig 2/ ambachten krijgen inspraak en erkenning = sociale en politieke revolutie kende grote navolging in Luik, Mechelen en Brabantse steden (alhoewel hier iets minder) 7 Politieke structuur en politieke cultuur Toen ontstond fundament van uiteenlopende institutionele tradities van vorstendommen tot eind 18 de eeuw. WEL: geen rust en orde Hergroepering van macht Die eeuw (vooral in Luik en Gent): geen consolidatie van de macht. Constitutionele waarborgen Drietal steden: privileges vastleggen op documenten LUIK: ontstaan door burgeroorlog. Elke bisschopsverkiezing conflicten vredesakkoorden => ambachtsgilden: stadsraad o/ controlelichaam: ‘raad der XXII’ BRABANT: iets vredelievender: hertogen steun bij steden (=> privileges) tg adel Hertog Jan II stierf, zoon was minderjarig: o/ raad v. Kortenberg Bepalingen: hebben recht op passief weerstand te bieden als land niet goed bestuurd wordt. Bij dood Jan III: verbond adel en stad uit angst voor buitenlandse inmenging. UTRECHT of HET STICHT: Stichtse landbrief: a) standenvergadering toezicht op oorlogsverklaring b) bisschoppen bij wanbeleid terechtstaan voor rb van standen. Bisschop Frederik van Blankenheim: consolidatie bissch. Macht + uitbreiding invloedssfeer. Partijstrijd HOLLAND: o/ dr. betwistingen troon: graaf Willem IV: had schulden Margaretha + Hoeken tg zoon (Willem V) + Kabeljauwen Willem V wint. Partijen berusten op adellijke fam. => scheidingslijnen liepen doorheen de standen, af en toe wakkerde de strijd op. GELRE: cfr Holland; oorzaak: 1/ betwisten troon 2/ sociale structuur a) ridder = bel rol b) steden = emancipatieproces is bezig c) geestelijkheid = zwak + aangewakkerd dr. sociale spanningen a/h begin v/d 100 j. oorlog rivaliteit tss fam. Ede van helkeren en fam. Van Bronkhorst. aanhoudende strijd met Brabant Consolidatie: Karel V bracht Willem van Gulik op troon. Op weg naar stadstaten Reacties op 1302: 1/ Fr kon: aanval (1304), verdrag van Athis 2/ Patriciërs: probeerden macht te vergroten (soms) 3/ ambachtslieden: ook conflicten om macht (Gent: 3 leden; Ieper: 4 leden; Brugge: 9 leden) Boeren: opstanden olv Klaas Zannekin (onderdrukt dr franse leger) 100 j oorlog (1337): Vl = voelde dit direct dr afhankelijkheid van Fr én Eng 8 3 gr steden: Gent, Brugge en Ieper = feitelijk gezag discriminerende maatregelen eigen belang > alg welvaart einde als Lodewijk van Male intrede doet in Aalst (w. dan één v/d 3, dus 4) Economische oriëntatie Loop 14de eeuw: veranderingen in eco structuur WEL: effecten lange afstandshandel niet overschatten; echter: Nederlanden=centrum Burgerlijk kapitaal in platteland => stimuleren nieuwe technieken Bepaalde leveringen in natura voor zichzelf op te Eisen (turf, tarwe, graan, textiel). Stad: enerzijds vraag, anderzijds zou niet gaan zonder platteland. Bevolking, levensstandaard en economie Handelsvolume steeg, bevolking daalde met 1/3 Reden: daling bevolking, meer geld => men koopt meer luxeproducten Transportkosten daalden dr.: 1/ veel goederen te vervoeren 2/ hogere scheepscapaciteit Idem in Nederlanden: hongersnood en pest Hollands commercialisering Bevolking van de steden daalde hier niet zo erg: immigratie vanuit platteland Reden: hoger loon Meer woonruimte Kwaliteit landbouwgrond daalde dr. bodemstructuur en turfsteken. Bevolking: > naar de stad < in dorpen blijven voor ambachten: kaas en zuivel (nood aan zout) ook bierbrouwerijen en lakenindustrie succes van Hollandse handelsroutes: a) scheepsbouw b) scheepsvaart c) tekort aan broodgraan: o/ dynamiek om het te zoeken. De complementariteit der gewesten Nabootsen: Hanze: bier en conservering haring Brabant en Vlaanderen: laken Ook: Z-Ned = afzetmarkt en invoeren van graan Complementariteit: ook rond Vl -> bij boycot dr Hanze => naar Dordrecht Handel Vl > Holland Reden: Hanze zou Brugge nooit verlaten Vlaanderen kent een voorsprong tot in de 15de eeuw O/ mobiliteit O/ handelskapitalisme dr. winstbejag handelaren Doorbraak van de burgercultuur ZUIDEN: beeldhouwkunst: belforten (versch. functies) lakenhalle: enerzijds functioneel, anderz symbool voorziening lokale markt kerken 9 hospitalen Literatuur: Brabant > Vlaanderen versch. genres: a) gesch.schrijving: lof op hertog vb: “Spiegel Historieel” in dichtvorm: “Wapenlied van Hertog Jan III” herouten: wapenboeken en odes Ook: Jan van Boendale: burg. Invl. b) in volkstaal: vertalingen uit Dui en Fr c) mystieke trad.: Jan van Ruusbroec d) toneel: niet veel gevonden: als wel: liefde aan het hof en kluchten e) teksten: > cfr internat. tendensen < originele inbreng Brabant > Vl (wel: miniaturen, boek) NOORDEN: in Den Haag dankzij Beierse Hertog Albrecht muziek, literatuur waren geëmancipeerde intellectuelen, gaven soc. klemtonen en waren kritisch 2. De eeuw van Bourgondië (1383-1477) De Bourgondische vereniging Anno 1400: verdwijnen van gemeenschapsgevoel Ruimere associaties: enkel enten op persoon van vorst of leider v/e partij Vorstelijke strategieën BEIEREN: dynastie met grootste aantal Ned. vorstendommen Beieren en Bourgondië: dubbelhuwelijk = pol alliantie en potentiële aanspraken Albrecht van Beieren: pacificatie goede eco voor steden na dood: oplaaien partijstrijd => oorlog + stijging belast. => zwakke positie van Holl, Zeel en Hen. BOURGONDIË: Margaretha v Male en Filips de Stoute M: Vl, Artesië, Nevers en Rethel, Franche comté F: Frans-Vlaanderen BRABANT: Hertogin Johanna was kinderloos => erfrechten naar nicht Margareta (limburg). Haar 2de zoon Antoon voor opvolging in Brabant huwde met Elisabeth van Görlitz (hert. Van lux): groeit geen complex uit. HERTOGDOM GELRE: tg Holland en Brabant persoonlijke unie met hert. Gulic invloed in Sticht Utrecht, Oversticht, Friesl, groningen en ommelanden MAAR: kinderlos => geen unie met Gulik eco bleef achter GEVOLG: beïnvloedbaar PRINSBISDOMMEN: grote invl omringende dynastieën vb: Jan van Beieren in Luik met Frederik van Blankenheim 10 Maar moesten rekening houden met onderdanen vb: crisis in Luik: Jan van Beieren verliest tg ambachtslieden en deel adel komen dan tg Jan zonder vrees te staan, macht ambachtslieden verdwijnt. Het Bourgondische overwicht Dood Willem VI van Hen, Hol en Zeel => o/ partijstrijd tts Jacoba en haar oom Jan (wint dankzij steun Dui Keizer) + combinatie 100 jarige oorlog. Dood Jan IV van Brabant en Jan van Beieren: => Filips de Goede: interventie Strijd in Hol heeft vertakkingen in Utrecht Filips van Bourgondië tg Jacoba; F wint: ‘Zoen van Delft’ Bepalingen: Jacoba: erkenning F als haar erfgenaam en stadhouder mag niet zonder toestemming huwen (doet dit toch en verliest haar rechten) Steden en ridderschap sloten zich hierbij aan: verbod op partijdigheid Kentering: jaren 20: einde dynastiek bepaalde oriëntaalse op Fr w gecompenseerd dr uitsterven van 3 andere vorstendommen ook: 1435: = 1ste fase van territoriale afronding (+ Picardië en Lux) succes in Utrecht: F benoemt bastaardzoon als bisschop = interne consolidatie wel: tg Eng: F: beleg van Calais met ambachten (gingen weg en F verloor opstanden) Een nieuwe staat? Na expansie, vrede met Fr, bestanden met Eng -> interne consolidatie Geen eenheid, wel personele unie Greep op lokale en regionale besturen verhoogde via: Overkoepelende organen Eenvormigheid in bestuursapparaat Lokale weerstanden neerslaan (persoonlijke voordelen, handhaving) => verzet Ook: geen eenvormigheid binnenin gewesten Om partijtegenstellingen te doen verdwijnen: o/ raden van 80, 40 of 24 o/ rekenkamers Financieel: Domeininkomsten Beden: belastingen verschilden per gewest 1st elke staat afzonderlijk, later gezamenlijk. Nood aan verdeelsleutel (is niet goed door onwillige lokale besturen) Bovengewestelijke integratie Centralisatie: Geld Bestuur Rechtspraak: o/ Grote Raad (voor zaken die hert. Rechten, wetgeving en bestuursdaden betroffen én verfijning –negeren lagere instanties) Munt en economie: overleg = schaalvergroting en intensivering => vergroten ambtenarenapparaat (Bourgondisch overwicht, Franstalige 11 meerderheid hoofd: kanselier van Bourgondië (vb Rolin) opvallend: universitair geschoolden (burgerlijk) > geestelijken en adel Maar kloof steeg Weerstand tegen de integratie Sterkste in Vl omdat er een grote traditie was van zelfbestuur o/ verschillende competentiekwesties (1404 in Gent; 1446 in Brugge) uiteindelijk (1436-1438): opstand, Brugge verliest => verlies van privileges hoge boete DOEL: Waarschuwing tegen opstand Zware financiële aderlating Bestuurlijke en rechtelijke hegemonie laten stoppen Blazoen oppoetsen van hertog dr verlies tg Engenland Eigen rechters en ambtenaren hun bevoegdheden uitbreiden. 1447: ° zoutbelasting. Echter Brede Raad Van Gent keurde het niet goed => hertog tegen Gent, hertog wint en Gent boet zoals Brugge. onderwerping Gent en Brugge waren vb en proef, cfr Brabant: hebben zelfs hertog Jan IV geschorst wegens schendingen van Blijde Inkomst; bepalingen worden echter moeiteloos ongedaan gemaakt door hertog. Interne zwakheid van de staat Ambtenarenapparaat was corrupt en inefficiënt => onderzoek. Einde Onderzoek door spontane bede. ! belangengemeenschap tussen lokale elites en hertogelijke ambtenaren Geldnood: ambten worden te koop, met als slachtoffers burgers (opstanden en protest, die werden neergeslaan). Verschillende factoren ivm stijgende staatsmacht: Territoriale vergroting: vorst tegen elk gewest/stad afzonderlijk. Er is een gebrek aan bovenlokaal identiteitsgevoel = voordeel vorst Monarchale staat had ook zijn voordelen Mil: het kanon => vorstelijk leger wordt beter. Oorlog en binnenlandse spanningen Hertog Karel de Stoute: contract (huw) met keizer Expansie was enorm, GEVOLGEN: Binnenland: a) vervreemding van bevolking b) belastingen stegen met een factor drie c) ambten te koop Buitenland: a) Lodewijk XI: valt binnen in Picardië en Artesië b) hertog Lotharingen: verovering c) Zwitserse eedgenoten: sluiten zich bij Fr-Lot-Savooise coalitie aan. Karel de Stoute sterft bij slag van Nancy De gouden tijd van Bourgondië Ondanks demografische crisis en pest toch een bevolkingsstijging 12 In heel Europa: Nederlandse exportindustrie voor expanderende markten. In Brabant: Hol en Zeeuwse schipperij Kenmerken: Lonen waren stabiel In verschillende sectoren was er werkgelegenheid Profiteren van expansie internationale handel Nederlanden waren welvarend Vb: Brugge: belangrijkste in Europa, had ook gevolgen voor rest Europa: Eng: eigen productie, handel met Nederlandse grondstoffen daalde. Spanje: handel in graan, leder, zuidvruchten, kol. waren steeg. Walcheren Antwerpen: Westerschelde wordt bevaarbaar voor schepen van 200 ton belang van de jaarmarkten in Bergen-op-Zoom. Expansie Hollandse zeevaart: ontwikkeling dankzij gunstige concurrentiepositie: tg Hanze Verschillende bestanden => Hollandse vloot mocht door Sont Deense kon kreeg geleiderecht (en geld hiervoor) Men moest niet 1st naar Hanze van Brugge Niet meer gebonden aan regels Hanze Vrede van Utrecht: protectionisme Hanze en Vl verdwijnt opende weg naar Oostzee. Kenmerken: a) spil waren de kust- en riviermondingsteden b) grondstoffen aankopen – bewerken – uitvoeren c) Nederlanden = economische afhankelijkheid van kerngebied. Een demografisch zwaartepunt Op basis van schattingen! basiseenheid: het gezin (nood aan een vermenigvuldigingsfactor) Nederlanden: 2776000 inw: Vl>Bra>Hol Dichtstbevolkt Kust en rivier: dichter dan randen Een kerkelijk levenskader Grote invl Parochies: armenbedeling geestelijke broederschappen Processies Kunst: rel functie of rel onderwerp. MAAR: worden gedetailleerd en WERELDS (vb: hertog van Bourgondië: inmenging benoemingen; prestige invloed, inkomen) Reactie bevolking: Zeer emotionele devotie Formalistische devotie Ook: Moderne devotie: nadruk op eenvoud en individueel gebed en persoonlijke devotie. => ° devotionele boekjes men verloor het vertrouwen in de geestelijkheid. 13 Verbeelding van de macht Filips de Stoute: veel aandacht aan artistieke opluistering dynastie (cfr opvolgers) Hertog van Bourgondië: ophemelen zichzelf: > concurrerende machten < eigen onderdanen In Nederlanden: grote groep artiesten grote productie => export Hertog: vb en navolging hele maatschappelijke elite Valt grotendeels samen met periode van politieke stabiliteit, vrede en welvaart. Hertogen gaven aan de traditie nieuwe impulsen. Wie? a) Eigen dienst b) ateliers in verschillende steden Wat? a) wandtapijten met vorstelijk triomfalisme als thema (ook in kerken, werd niet zoveel toegepast door de hertogen) b) boeken: thematiek: pol-ideologische tendensen ter ondersteuning machtsaanspraken. Vb: kronieken c) massaspektakels maakten meeste indruk op bevolking Ook onderdanen hadden rol in symbolische interactie (vb huwelijksfeesten, blijde inkomsten). De steden financierden mee de paleizen van de hertog. => Bourgondische cultuur ging verder dan hofleven 3. De eeuw van Habsburg (1477-1588) Maria van Bourgondië (erfgen. K de stoute) x Maximiliaan v Habsburg + kinderen x kinderen kroon van Castillië => Johanna enige erfgen. -> haar zoon Karel krijgt: Ned, Sp, Roomse R. Territorialiteit en centralisme Na dood Karel de Stoute: opstanden Verdwijnen van centraliserende tendensen Opmerkelijk: a) staten generaal: wou geen andere dynastie b) Staten van de afzonderlijke gewesten wouden eenh. blijven. ° soort grondwet: ’20 artikelen van Groot Privilege’ WEL: opvolgers K: hadden zelfde doelstellingen: Realisaties waren afhankelijk van wisselvallige omstandigheden Tg Frankrijk (einde 9j oorlog met Vrede van Kamerijk Met Engeland positieve relaties De vorming van de XVII Provinciën Veroveringen Karel V: November 1521: val van Doornik Alle territoriale veroveringen waren direct uitgelokt door Fr provocaties Vorming van de XVII Provinciën was toevallig: hert. Van Gelre en Fr kon hadden hierin een belangrijke rol. Na verschillende opstanden en raids door Gelre kwam er een bestand: a) Verdrijven van de Denen b) in Drente c) wel handelsbelangen beschermen dr 4j bestand dat de Nederlandse doorvaart v/d Sont waarborgde. Erfenis: Karel V wordt opvolger Gelre 14 Dood van de hertog van Gelre: niet Karel maar Hertog van Gulik offensief uit vier richtingen, Karel wint en Gelre w. 1 v/d 17 prov. Toestand van 1543 wordt gestabiliseerd in Vrede van Westfalen (1648) De middelen van de staat: belastingen Eenheid brengen in tradities op bestuurlijke en rechterlijk vlak, hoe? Territorium afschermen tg inmenging buitenland: a) Frankrijk: geen aanspraken meer b) paus: geen inmenging in kerkelijke rechtbanken c) geven van een naam d) Brussel wordt uitgebouwd als regeringscentrum Uitbouw van de centrale regeringsorganen: a) Karel de Stoute had al ° hooggerechtshof en raad van financiën (afzonderlijk van de raad van de vorst) b) 1531: 3 collaterale raden (Ra v. St., Geheime R., Ra voor Fin) wel: landvoogdessen waren sterk afhankelijk van de vorst. Gewoonterecht: a) optekening: maar pas in 1570 bundeling dr Hertog van Alva, nieuwe vorm van overheidsbemoeinis: sozial disziplinierung b) hogere rechtspraak: lagere rb lopen kans tot veroordeling in beroep. ° verspreiding nieuwe rechtsdenken. => hogere rechtspraak = effectief middel voor intergraie in Nieuwe Staat. Seculaire groei Zowel economische als demografische groei (uitz: j 30 15de eeuw) snelle groei A’pen: dr onbegrensde mogelijkheden in handel en nijverheid -> ° Brabantse jaarmarkten met wie? Engeland, Hanze, Keulen en Z-Dui steden, Portugal 1532: ° beurs + innovaties: Rechtsbescherming dr verhandelbaarheid van handelsschulden. Later komt hier assignatie bij. Endossement Disconto De cultuur van de Renaissance Margaretha van Oostenrijk zet Bourgondisch mecenaat verder, maar er gaan ook veel kunstenaars naar het buitenland. A’pen: veel kunstenaars vb: Plantijn: drukker (intellectueel centrum en bedrijf) More: Lof der zotheid Erasmus (tweetalige uitgave NT, brieven van Hiëronymus, kritische studies en analyse op basis van Griekse en Latijnse handschriften.) => veel invloed op protestantse en intellectuele elite (E wou geen breuk met kerk) P. Brueghel: kritiek op Spaanse onderdrukking van Ned. Opstand Wereldse onderwerpen Volkscultuur 15 De druk van het imperium Karel: Europese politiek => oorlogen => veel belastingen economische malaise + repressie geloof + daling koopkracht } opstand na 1555 De opstand 3de deel 16de eeuw: crisis ontstaan wereldgeschiedenis: opstand REDENEN: Hervorming: => ° nieuwe rel stromingen Absolutistische strekking groeide Raakte fijnste maatschappelijke weefsels. conservatieve adel tg vooruitstrevende handel en nijverheid Persoonlijkheid van Filips II Tijdsverschil Grote geografische afstand + Complexe samenleving + Twijfel van Filips II = voordeel voor de opstandelingen Kern en periferie Verschillende oorzaken opstand, combinatie Niet alleen het Noorden: uiteenvallen in 3 delen: Waalse gewesten en Groningen: voor F II Vl, Bra, Holl, Zeel, Friesl: tegen F II Gelre, Utrecht en Overijssel Tegenstelling tussen kern en periferie Kerk en Staat Verstedelijkte gebieden: meer open voor nieuwe religies meestal: 1/3 kath, 1/3 prot en overgrote meerderheid was onbeslist Aantrekkingskracht prot. Hervormingsbeweging: Tegen de bestaande orde (= kerk + staat) Oprechte bezieling in authenticiteit Hoopgevende van de boodschap Inhoudelijke verantwoordelijkheid ligt bij individu Ellende (= schuld van kerk + staat) Raad van State: Willem van Oranje (stadhouder holl en zeel én soeverein) Wou: inhoudelijk: verzachting of intrekking plakkaten tegen de ketters => graaf Edmund naar F II, maar repressie blijft. De geweldsescalatie Achtergrond: a) koning: moratorium voor rentebelasting op staatschulden staat ging failliet. b) terugtrekking uit A’pen van Engelse lakenstapel c) misoogst en dus hongersnood d) eedverbond der Edelen 10 augustus 1566: Beeldenstorm; wordt georganiseerd in september 16 Koning was geschokt en stuurde troepen = provocatie want onlusten waren al verminderd. Ondertussen waren verschillende calvinistische machtsgrepen. Watergeuzen hadden succes op Den Briel in 1572 Vredespogingen Spaanse militaire inspanningen => 2de schuldmoratorium: muitende, deserterende en brandschattende soldaten Nieuwe landvoogd:Requesnes: poging tot vrede mislukt, bij zijn dood ontstaat er een machtsvacuüm Staten Generaal: ‘Pacificatie van Gent’ (1572): als vorst deze zou schenden is er een mogelijkheid tot afzetting. Brabant en Vlaanderen namen het voortouw. Radicalisering Brussel, A’pen en Gent (Calvinistische republiek = radicalisme) Meest opmerkelijke verwezenlijking ligt op intellectueel vlak (gaan later naar het Noorden). Unie van Utrecht (1579): Bra, Vl, Doornik, Holl, Zeel, Gelre Ondertussen: Farnese en de Waalse gewesten maken opgang WEL: poging tot vrede: mislukt door onwil F II voor godsdiensttolerantie. ° radicaliseringsproces: vorstelijke soevereiniteit verdwijnt door ‘Plakkaat van Verlating’ in 1477. ° nieuwe machtsverdeling; middenklasse is doorslaggevend. De taal van de wapens Hertog van Anjou verdwijnt Parma: steun van Spanje, finanicieel OOK: F II sluit bestand met sultan, kan zich zo concentreren op Ned. => belegering van de steden, zij vielen => ° immigratie naar N-Ned (eerder was dit al naar Eng en Dui). Staten van Holland zoeken steun bij Engeland => krijgen Graaf van Leiceister: is een mislukking en hij gaat terug naar Eng => Staten Generaal zal zelf rol van soeverein overnemen. 17 H4: De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1780) 1. De tien jaren (1588-1598) Het succes van de opstand Einde van Groot-Nederland (pas definitief in 1680) Hoe kan men de staat laten ontstaan en levensvatbaar maken?: door het winnen van een oorlog => nood aan: bondgenoten, materiële kracht (geld), ideële kracht, energieke leiding en organisatorische vermogen Vijanden van Spanje: Engeland: door armada naar engeland om Elizabeth daar van de troon te stoten, mislukt Frankrijk: prot kon Hendrik IV tg Fr katho + Spaanse steun => Filips: Parma en militairen naar Fr: => Nederlanden waren gered. Hollands welvaart Van Oldenbarneveldt: kreeg bondgenoten en was in positie van kracht en geld. Welvaart: grote handel, hoge nijverheid Na val van A’pen: gespreide welvaart, met middelpunt A’dam. 16de eeuw: a) ° mondiale economie b) intensiveerde verkeer tussen Europese havens onderling c) kwaliteit schepen steeg => langere reizen (had risico’s) Holland: veel vervoer voor weinig geld: hout, plaatselijke nijverheid, landbouw, mede dankzij oorlogssituatie. Welstand steden en platteland steeg TOCH overheid had niet altijd zoveel middelen (vb staatsbankroet van Sp en Fr) Ned. Niet, Reden: belastingen (direct en indirect) De bestuursvorm van de Republiek Er was geen goede organisatie, de Republiek was een statenbond van zelfstandige gewesten: gelijk aandeel in macht en bevoegdheid. Regering: 1 leider (Willem van Oranje), 1 overlegorgaan: Staten Generaal wel: concentratie van macht in 1 hand werd bemoeilijkt door staatsinrichting: collegiale vorm. Stadhouder Raadspensionaris: Oldenbarneveldt (hollands advocaat van den lande) was geen rivaal v/d stadhouder: a) was vertegenwoordiger deelbelang b) verschillend in status c) stadhouder: opperbevelhebber vloot/leger Plaats van de kerk Vraag: wat is het belangrijkste: politiek of geloof? prot (twee soorten): a) nadruk op vrijheid: libertijnse kerk, eind 16de eeuw Utrecht, was niet levensvatbaar. b) Calvinistisch: kenm: geen leervrijheid hechte kerkelijke org (classen/synoden) 18 handhaving kerkelijke tucht Maar: strijd met Spanje => onderlinge spanningen (preciezen tg rekkelijken) Het verloop van de oorlog Vestiging Republiek en bevestigen toekomst (zonder zuiden), mede dankzij Spanje: het Franse front was belangrijker dan het Nederlandse Maurits:werkte samen met Friese neef Maar het einddoel was nog niet bereikt: de strijd zou moeten worden verder gezet in Brabant en Vlaanderen. 2. Het vraagstuk van oorlog en vrede (1598-1609) Onzekerheid omtrent de oorlogsdoeleinden Vijand: a) sterke vestigingen maken b) zelf belegeren c) veldslag (had echter niet veel nut) komt wel een veldslag in 1600 bij Nieuwpoort. Maurits won MAAR: het duurde lang tot men tot een beslissing kwam én de Z-Ned kwamen niet in opstand tegen Spanje. N-Ned: niet meer echt geneigd om Zuidelijke provincies te veroveren. De situatie lag ook anders, Engeland en Frankrijk hadden vrede gesloten met Spanje. Maar: Spanje was geen grote mogendheid meer zoals onder Filips II. Vrede of bestand? 1609: 12j bestand ideologisch: godsdienst, Christelijk Europa was verdeeld in twee kampen Afsluiten Schelde voor handelsbelangen van Holland Katholieken: geval apart, worden getolereerd (vooral in Holland) uit opportunisme (= typisch product van pragmatisme, ook principieel element: afkeer van gewetensdwang). 3. De twisten van het twaalfjarig bestand (1609-1625) Politieke tegenstellingen Verdrag wordt niet geschonden, er komt wel een internationalisering van het conflict. Steun?: a) Oldenbarneveldt: Frankrijk b) Duitse protestanten c) Engeland 1609: De kinderloze Hertog van Gulik sterft, er zijn verschillende kandidaten voor de opvoling. Het wordt de Franse koning Hendrik (hij wordt vermoord) zodat het komt tot een verbond tussen Frankrijk en Spanje. Godsdienstige tegenstellingen Twisten ° door calvinisering ivm zondeval Arminius (remonstranten) tg contraremonstranten De staten van Holl en Oldenbarneveldt wilden tolerante kerk (desnoods onder dwang: ‘Scherpe Resolutie’) TEGEN Maurits (zal winnen). De nieuwe orde van zaken Overwinnaars: voor: 19 Lot gevangenen: oldenbarneveldt wordt terechtgesteld Staatsrechtelijke vernieuwing: komt er niet Kerkelijke orde vernieuwing: a) ten gunste voor contraremonstranten (steun overheid, wou wel geen onafh kerk) b) zoeken steun bij Engeland, ging niet zo erg goed: twist: * handel op Indië (VOC ° door risico’s: pas na lange tijd winst, voeren naar gebied van de vijand, verzekering van veilige haven). * ook: hervatting oorlog met Sp: niet echt steun van Engeland. De macht van Maurits daalde. 4. Het goud van de gouden eeuw (1625-1648) Consolidatie Gouden eeuw: bloei en welvaart, maar geen vrede of eendracht Wel: hoge concentratie van hoogtepunten Politiek: 1588: steun van Engeland en Frankrijk maar: 1621: opnieuw oorlog met Spanje (° formeel bondgenootschap met Frankrijk en men begint opnieuw te denken aan de verovering van de Z-Ned). Engeland: interne spanningen Frankrijk: idem buiten Europese oorlogen => Republiek: consolidatie en uitbouwen staat De oorlog bleek geen probleem te zijn voor de scheepvaart en handel: genoeg kooplieden VOC = succesvol, ° groot koloniaal rijk (zonder dat dit de bedoeling was) WIC: niet zo succesvol Meeste winst werd in Europa gemaakt Er waren veel beleggers => vraag naar goederen steeg min of meer boven gemiddelde behoefte. De aard van de Nederlandse cultuur a) beperking tot de 17de eeuw b) beperking tot de Nederlanden: de Ned. Cultuur = lokale variant van Europese De Europese was gebaseerd op klassieken en christendom (Erasmus en Calvijn). Harmonie in vorm en inhoud, vb Cats en Heinsius. De Hollandse schilderschool Schilderijen werden massaproducten => moesten verstaanbaar zijn. => geobserveerde werkelijkheid. Wel: embleem; symbolen ° vormentaal (niet altijd!) vb: Rembrandt van Rijn Hals Vermeer 20 Vrijheid en gebondenheid Wetenschap: Harmonie was kernbegrip? Ja, maar wil leiden tot praktische toepassingen. Vb: Hugo De Groot Vrijheid van drukpers: was niet onbeperkt! Kritiek: JA: op beslissingen overheid Nee: op wat de overheid feitelijk doet Spreken voor een grote menigte: alleen door gereformeerde predikanten Geen volmaakte vrede tussen overheid en kerk. WEL: synode van Dordrecht: ° Statenvertaling. Christelijk element heeft in cultuur van gewone mens een ruime plaats gekregen. WEL: geen 17de eeuwse volkscultuur; Kustprovincies: zeevaart Landprovincies: wel, door geringe communicatie. Van oorlog naar vrede Doelstellingen Republiek waren bereikt => vraag om vrede steeg Ook: a) tijdens verloop oorlog bleek dat er geen gevaar was voor herkatholisering b) bondgenootschap met Frankrijk en onmogelijke verovering ZNed. Vrede van Munster (1648): Republiek als overwinnaar. 5. De ware vrijheid (1648-1672) Willem II en de Europese machtsverhoudingen Vrede van Munster: einde van 80j oorlog Vrede van Westfalen: einde van 30j oorlog Wel nog oorlog tussen Frankrijk en Habsburg (verliest): vrede v/d Pyreneeën Ondertussen wordt het Engeland van Cromwell machtiger Republiek moet zich handhaven met doeltreffende buitenlandse politiek: Dilemma: Oorlog met Spanje => Frankrijk wordt sterker Cromwell moest weg Willem kreeg geen algemene steun. Holland wou ook geen geld meer geven aan bepaalde delen van het leger => Willem gaat er naar toe met leger. W sterft vroeg. De Hollandse regenten ° 1ste stadhouderloos tijdperk wel: regering + hoofd: Hollandse raadspensionaris J. De Witt > belangen Holland < belangen rest Kenmerken: Buitenland: handelsoorlogen. ‘ware vrijheid’ van de regenten. Kenm: a) aanzienlijke geboorte b) vermogend c) hebben 1 cultuur d) tolerante levenshouding Godsdienst en politiek onder de regentenheerschappij 21 Synode van Dordrecht = triomf van rechtszinnig Calvinisme, maar hoe moet het verder? a) praktijk Christelijk leven te doen beantwoorden aan bijbelse normen b) regenten: kerk = handhaving van orde en rust => * men gedoogde geen nieuwe uitspraken over de leer * de kerk mocht de politieke verdeeldheid niet bevorderen. Anders ging men actie ondernemen (de predikanten waren oranjegezind) Er waren nog geen partijen, maar wel politieke tegenstellingen. Maar: grote grijze massa. De handelsoorlogen Republiek had het overwicht op handel en scheepsvaart (welvaart). Tegen Engeland en Frankrijk (hadden een andere economische politiek) Engeland: Acte van Navigatie => ° oorlog, einde vrede van Westminster (1654) (= herbevestigen act, Oranjes waren uitgesloten van het stadhouderschap) Wordt geweigerd. Ned: inmenging in Noorse Oorlog (tss Den en Zwe). Ned hadden goede vloot, dit was een test tg Engeland. Vrede werd bespoedigd door gedrag van Frankrijk => De Republiek had twee vijanden (eng en fr). De Witt speelde ze tegen elkaar uit => ° oorlog (1672) Willem III wordt stadhouder en De Witt wordt uitgeschakeld. 6. De Republiek onder Willem III (1672-1702) De oorlog van 1672 De gebr. De Witt worden afgezet. Verklaring: rampjaar 1672: oorlog tg Frankrijk. Zij aarzelden met reageren, waarom?: voorzichtigheid? Adempauze? Schrik voor Eng? Willem III: tg Fr Bepaalde zijn politiek => ° quadriple alliantie tss Habsburg, Spanje, Lotharingen en Republiek komt tot een wending v/d oorlog: Fr soldaten worden verslagen Eng stond aan kant Republiek Willem III kon meer macht krijgen in het bestuur: Neemt rol De Witt over als ‘min van Bu Za’ Meer macht in de Staten-Generaal Enige probleem was A’dam Willem III tegen Lodewijk XIV tijdens een wapenstilstand gaat L XIV door met zijn territorium uit te breiden. keerpunt in 1685: a) einde Edict van Nantes b) Katholieke Jacobus I op de troon => W III neemt over => ° coalitie 22 en 25 jarige oorlog, met als einde ‘de vrede van Rijswijk’ De volgende oorlog was de ‘Spaanse Successieoorlog’ (1702) De Republiek taande, zij kwamen op eco en pol vlak op tweede rang. WEL: de goede handel was goed voor cultuur, kunst en wetenschap. Vb: B. Bekker 7. Een grote mogendheid in verval (1702-1751) Politieke achteruitgang De oorlogen zorgden voor een financiële uitputting. Wel: Met de vrede van Rijswijk deed men een poging tot compensatie (+ Venlo) ° Barrièretractaat 1747: ° hulpeloosheid door: a) financiële schulden (heel hoog in Holland) b) meer concurrentie =>konden zich wel 1ste 30 jaar handhaven door geen agressieve politiek van Eng en Fr. ° 2de stadhouderloostijdperk vb: Slingelandt Binnenlands bestuur Regenten waren de stadhouder beu, er ontstonden onrusten (de plooierijen). De oude en nieuwe plooi, enerzijds de regenten en anderzijds de maatschappelijke middengroepen. Het bewind van de regenten ging goed zolang er vrede was. Ook was er geen maatschappelijke onrust. In het 1ste stadhouderloostijdperk was een orangistische onderstroom. In het 2de was er wel een Friese opvolger, maar deze was minderjarig en Holland wou hem niet. Voor Willem was het dus moeilijk om verder te komen: a) geen oranjepartij b) er waren geen mogelijkheden (geld en goede waarden) Wending in 1747: oorlog met Frankrijk => a) Willem IV wordt stadhouder b) verschillen met vorige Willem: 1) Willem krijgt heel het land 2) stadhouderschap wordt erfelijk (manvrouw) = signaal voor latere veranderingen. 8. Een naderende crisis Economische en politieke problemen Nederlandse identiteit? 18de e: er was zelfvertrouwen en optimisme terwijl ze toch problemen hadden. Eco: eco achteruitgang. Wel nog grote handel en scheepvaart, ook de rol van A’dam bleef hoog. Maar: er was een grote concurrentie Hoge lonen en hoge prijzen zorgen voor een spiraal. Pol:wijziging internationale politieke verhoudingen (Nieuwe) grote mogendheden: Eng, Fr, Pruisen, Rusland, Oostenrijk 7j oorlog: Oost en Fr <-> Eng en Pruisen GEVOLGEN voor de Republiek: moeten kiezen tss de vloot of het landleger 23 Problemen voor de Oranjes: Willem IV stierf en opvolger W V was minderjarig. Opl: voogd (1ste was moeder, zij stierf; Hertog Van Brunswijk). W V zal falen ondanks hoge patronage systeem. Cultuur en politieke vernieuwing a) verdwijnen luister van de 17de eeuw b) wel: er is nog levenskracht en men kan nog presteren vb: J. Wagenaar (geschiedschrijver) Europese verlichting en Christendom: combinatie, toch zien we dat harmonie een grote rol blijft hebben. De ratio zal domineren tegen bepaalde groepen in de gereformeerde kerk. Er ° conventikels of oefengezelschappen (in 19de eeuw ° hieruit de kerkgenootschappen), maar hadden niet veel invloed op de dominante cultuur. Men begint met pogingen tot herstel van de welvaart Vb: Hollandse maatschappij der Wetenschap (° uit Oeconomische tak), had geen groot analytisch vermogen. MAAR: men zocht antwoorden in het verleden. => ook politieke oppositie, deze was echter vaag. (Amerikaanse revolutie werd gesteund door de democraten tegen de Orangisten). ° in de Staten van Holland: Pro Amerika <-> Oranjepartij olv verschillende pensionarissen (worden patriotten genoemd). 24 H5. De Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden (1579-1780) 1. Een onzeker bestaan Het ontstaan van een nieuwe staat (1579-1635) 1578: De hertog van Parma heroverde verschillenden gebieden Vrede van Atrecht, bepalingen: Godsdienstvrijheid Staten-Generaal en Raad van State: herstelling Geen Spaanse controle meer over de garnizoenstroepen Het Spaanse leger zou uit de Nederlanden verdwijnen Provinciale Staten behielden fiscale bevoegdheden. De scheiding is een feit, maar de Vrede van Atrecht werd vervangen door iets anders: Geen godsdienstvrijheid Geen militaire bevoegdheid Buitenlands beleid werd beslist in de Juntas DOEL: het tegenhouden v/h ° van een eigen Nederlands buitenlands beleid. Onderbreking omdat Parma tg Eng en Fr ging strijden. => De Nederlanden waren gered. De Nederlanden waren strategisch belangrijk + 12j bestand (1609) 1598: Aartshertogelijk bewind: REDEN: door (kleine) soevereiniteit mee participeren in de dure oorlog. Er komt een permanente belastingsheffing. Het Bewind was niet vernieuwend op religieus en diplomatiek vlak. WEL: kordaat optreden v/h binnenlands bestuur: uithollen Raad v. State Bevestigen hun wetgevende bevoegdheid. 1618: 30j oorlog: In Duitsland was het oorlog tss de Katholieken en Protestanten er komt geen verlenging van het 12j bestand 1632: ° politieke crisis, in de Nederlanden was de val van s’Hertogenbosch (1629) een psychologische schok. Er worden voorbereidingen getroffen voor een opstand. Dit kan (vreedzaam) worden tegengehouden. Fronde: alleen in het verzet. Spanje voert een soort confederalistisch bewind. De Franse dreiging (1635-1748) 1635: ° verbond tss Fr en de Verenigde Provinciën => Spaanse Nederlanden in verzet. REDEN: Katholieken waren in de Ver. Prov. 2de rangsburgers De Republiek wou een opsplitsing v/d Spaanse Ned. Spanje verloor tg Fr => ° ommekeer i/d militaire machtsverhoudingen (=> Rep. zoekt toenadering tot Spanje). 1648: Vrede van Westfalen = eind 30j en 80j oorlog Strijd tss Nederlanden-Spanje en die tss Frankrijk-Spanje was van andere aard. Frankrijk was sterker dan Spanje. => er komt een ommekeer in de allianties 25 Einde Spaans bewind in de Nederlanden met de aanstelling van Maximiliaan II Emmanuel van Beieren als landvoogd (heeft hervormingsdrang). ° nieuwe Europese mens door het testament van Karel II: Karel van Anjou en later Lodewijk XIV landvoogden in Spaanse Nederlanden. => verantwoording in Z-Ned. Fr tg Eng, Ver Prov en Spanje; einde: Vrede van Utrecht. + Barrièretractaat (1715): met als doel de eco macht van de Z-Ned te breken. Het Engels-Staats condominium wordt vervangen door een Oost-Staats cond. Macht Karel VI (Oost) was gefnuikt in Z-Ned. Hij rekende ook op de goodwill v/d Europese mogendheden voor zijn opvolging door Maria-Theresia. <-> Fr: ° Oostenrijkse Successieoorlog. Het Theresiaanse charmeoffensief (1748-1780) Maria-Theresia: weigerde om de Staatse Barrièretroepen te betalen. => er komt een diplomatieke ommekeer tss Fr en Oost., had gevolgen in de Ned. VB: zicht krijgen op het financieel beheer: 1748: trachten verandering te brengen. De aanleiding hiervoor was de slechte fin. situatie van steden en gewesten. Het doel was inzicht krijgen in de gewestelijke en plaatselijke financiën. => ° effectief toezicht. a) met regeringscommissarissen: ging echter niet zo goed. b) ° Junta voor besturen en beden: - ° alg. boekhoudkundig overzicht v/d plaatselijke en gewestelijke financiën. - eenvormige gemeentelijke boekhouding + de rekeningen laten controleren in Brussel. 2. Een aristocratische staat De provinciale Staten en de fiscale autonomie De vorst was eigenlijk financieel afhankelijk van de Staten Kentering rond 1600: er kwam een verandering van het karakter v/d vorstelijke bede door de grote provinciale schuldenlast. De beden kregen een jaarlijks karakter. Jaarlijkse beden -> subsidies -> buitengewone belasting } dit gaf kansen aan de Staten-Generaal om voorwaarden aan te koppelen. Belangrijk was ook de sociale inkleuring van iedere stand: Clerus: 13 (+1) leden gaven gemakkelijk toe de 2 stand: wisselend aantal doorheen de jaren, bepaald door vermogen, titel (en afkomst). geven gemakkelijk toe 3de stand: stadsmagistraat ambachten 26 patriciërgeslachten moesten unaniem beslissen De vorsten probeerden het unanimiteitsbeginsel te doorbreken. Vb: Brussel, A’pen, Brabantse ambachten. Oostenrijk-Habsburg had twee politieke opties: ofwel bij de ambachten ofwel bij de hoge Sociale groepen de macht breken. De belastingsdruk was vrij laag in de Spaanse Nederlanden. Reden: a) strategische positie b) angst voor Franse hegemonie Ook: hoe hoger de belastingsdruk hoe lager de grondrechten en omgekeerd. In de 18de eeuw: lage belastingsdruk en dit kwam ten goede aan de grootgrondbezitters. Op de pachtprijs was er geen overheidscontrole. Deze werd bepaald door de marktwaarde van de grond. Ondanks de oorlogsvoering bleef de productiecapaciteit v/d landbouw grotendeels gevrijwaard. De provinciale staten en de bestuurlijke autonomie De uitbreiding van de vorstelijke macht werd afgeremd door het tweeledig karakter v/h Centrale bestuur: < hof in Wenen / Madrid > Brussel na het herstel van het Spaanse gezag ° Hoge Raad voor de Nederlanden (wordt nadien opgedoekt + opnieuw °. Reden: binnenlands bestuur door de aartshertogen) Wenen: Met de vestiging van de Raad komt er uiteindelijk reële controle. => Brusselse regeringsraden komen onder rechtstreekse controle van Hofen Staatskanselarij. Voor deze centralisatie was er nood aan de medewerking v/d Brusselse regeringsraden. => ° verschuivingen: de almacht van de landvoogden verdwijnt door het instellen van een gevolmachtigd minister. In Wenen waren er wel klachten over het nationalisme en provincialisme van de ambtenaren. Dit was echter een reactie tegen de Weense veranderingen. Voor de rest waren ze loyaal. Reden: a) geen nieuwkomers b) legisten c) de selectie gebeurde op basis van bekwaamheid. Er komt wel een aristocratiseringsproces. Over de provinciale raadsheren waren er ook klachten. Zij waren tegen de centralisatieplannen van de vorst. VB: Raden in Frankrijk: hadden geen fiscale rechten maar wel wettelijke macht. 27 Deze provinciale raadsheren waren een bolwerk van de oude lokale rechtsorde. Zij Hadden ook privilegies in de Habsburgse Nederlanden, juridisch ressort: recht maar er was een doorkruising met sociaalprofessioneel onderscheid. Taken: duiden rechters aan maken van stedelijke verordeningen beheer gemeentelijke financiën belastingen innen hadden het directe gezag over de bevolking. De steden hadden de grootste autonomie (was ook zo op het platteland). Toch stegen de lokale verschillen enorm. De Habsburgse Nederlanden hadden een agrarisch karakter. Het aandeel van de plattelandsbevolking was groot. Er zijn wel grote regionale verschillen. De bevolkingsdichtheid was het grootst in Vlaanderen en Brabant. Ook kende men hier de grootste verstedelijking. Politieke structuur: grote stabiliteit. Reden: a) aanhoudende Franse dreiging b) zwakke internationale positie K VI => geen centralisatie. Idem voor regering van Maria-Theresia. Wat dan wel? Ze hadden grote invloed in de samenstelling van de vergaderingen. 3. Het overheidsbeleid in de Habsburgse Nederlanden Van mercantilisme naar liberalisme Situatie: uitwijking kapitaalkrachtige zakenlui en ambachtslieden én de sluiting van de schelde bracht een zware slag toe aan de handelspositie. Maar: A’pen bleef een belangrijk financieel trefpunt (verlening overheidskrediet) REDEN: waterwegen In 18de eeuw: ° verharde wegen De centrale overheid stimuleerde, MAAR het initiatief ging uit van privé en lokale/provinciale overheid (uitzondering: posterijen). Economische invloed overheid: a) toekenning octrooien aan nieuwe bedrijven. b) Handelsbeleid: protectionisme/mercantilisme komt op. Vrijhandel vooral in de landbouw. c) Ondersteuning mentaliteitsverschuiving opvattingen over de handelsactiviteit De belangstelling van de elite voor economische ontwikkeling steeg. Er was weinig oorlog wel groot bij L XIV maar ondanks de dalende economie in de Habsburgse Nederlanden was er toch geen hongersnood dankzij de ‘Dutch Husbandery’. d) Stimuleren (ten tijde van Maria-Theresia) van verkoop gemene gronden. Het overheidsbeleid was een belangrijke stimulans voor de economische ontwikkeling. Maar de belangrijkste factor was de stijging van de bevolkingsdichtheid die dan leidde tot het ontstaan van de proto-industrie. 28 Van een klerikaal naar een antiklerikaal beleid 17de eeuw: geen onverenigbaarheden tss geloof en wetenschap. Vb Bollandisten 2de helft 17de eeuw: tegenstelling ontstaat tss cartesianisme en de scholastiek machtspositie RK Kerk uit RK reformatie intolerantiebeginsel lag aan basis bij Vrede van Westfalen. In de Spaanse Nederlanden was men wel tolerant. Na einde 80j oorlog: tegenstelling Jansenisme (gallicaanse visie) en ultramontaanse. Midden 18de eeuw: a) de band tss de monarchie en het pausdom verdwijnt. b) verdwijnen van het intolerantiebeginsel. Invloed van de overheid op de publieke opinie: a) controle onderwijs b) controle publicatie van boeken c) opkomst kranten door: 1/ internationale netwerk van post 2/ diplomatiek netwerk van vaste vertegenwoordigers in Europa. Vb: Nieuw Tijdinghen (Verhoeven) Relations Véritables (Hugonet) Met een stijging van de Franse dreiging steeg ook het overheidspropaganda. De verspreiding verlichting gebeurde niet echt door de kranten. Kunstenaars in dienst van Kerk en Staat Kerkelijke bestellingen: barok en gaven religieuze en artistieke uitstraling. Er was buitenlandse en binnenlandse invloed. Wereldlijke overheidsbestellingen: met als doel de waardigheid te vestigen. 2de helft 17de eeuw: de bestellingen daalden en de kunstenaars gingen naar het buitenland. 1700: ° Muntgebouw: het duurde zo lang omdat Brussel nog een provinciaal karakter had. 2de helft 18de eeuw: opnieuw een opbloei van het hofleven De Franse cultuur was in Brussel toonaangevend. De Franse stijl ziet men ook in het urbanisme en in de architectuur. Geen taalbeleid De kerk en de wereldse overheid hadden respect voor de landstaal. 1/ in contacten met overheid en tss overheden onderling. 2/ F II en opvolgers: a) Consejo de Estado: in het Spaans b) Secretaria de Estado y Guerra: in het Spaans. 3/ administratieve afhandeling van dossiers ivm binnenlands bestuur v/d Nederlanden: in het Frans. 4/ Oostenrijks bewind: Het Spaans verdwijnt ten voordele van het Frans. 5/ binnenlandse aangelegenheden: de landvoogd (grote autonomie) + collaterale raden: Frans. De bevolking was meertalig (vb door Franse onderwijs) Het gebruik v/h Frans steeg als gevolg van doelbewust overheidsbeleid. 29 In de Habsburgse Nederlanden was dit niet mogelijk door decentralisatie. Ook werd er door godsdienstige en culturele tegenstelling geen gemeenschappelijke cultuurtaal gevormd. Verenigde Provinciën en de Habsburgse Nederlanden waren niet zo verschillend: a) politiek: confederaal karakter; het bestuur gebeurde door renteniers economie: het Zuiden liep achterstand in taal: lage verfransing, wel ° er een taalkundige vervreemding tss Noorden en Zuiden religieus: intolerantie b) de fasering in beide landen verliep wel verschillend c) daarna: protectionisme (wordt gefnuikt door andere mogendheden in ZNederlanden. intellectueel leven: cartesiaanse filosofie de bevolking steeg opnieuw door het verdwijnen van epidemieën en door een diversificatie van het voedsel. De economische en militaire bevoogding verdween Er komt ook een ommekeer in de verhouding tss kerk en staat: de staat verspreidde de ideeën van de Verlichting. 30 H.6 Revolutie in Noord en Zuid (1780-1830) 1. Het Noorden 1780-1813 De Patriottenstrijd 1780: Vierde Engels-Staatse oorlog was voor de Republiek dramatisch. De gevolgen waren ingrijpend en onvoorstelbaar: 1/ ° proces van politisering: achtergrond v/d verlichting (een autochtone variant) geen sociale revolutie wel: ° idee dat de maatschappij maakbaar was. Het verval en de verlichting waren met elkaar verbonden: ° v/e ‘Verlichte Vaderlandscultus’. 2/ economische achteruitgang: kwalitatief verval en de kloof tss arm en rijk groeide. 3/ grote gezagscrisis: er ontstond een groot en agressief nationalisme = PATRIOTTISME (lokale en verbrokkelde beweging) in 1780, streefden naar: a) regeneratie Republiek b) binnenlandse politiek: tegen de stadhouder c) internationaal: tegen Engeland d) wilden inspraak en medezeggenschap i/h lokale bestuur Programma: a) macht b) medezeggenschap c) morele herbewapening: “grondwettige herstelling” Gebeurde geleidelijk (!) en was geen sociale revolutie. TEGEN: Orangisten Er waren verschillende actiemiddelen en actievormen. Ook verliep het verloop van de verschillende bewegingen verschillend. EIND: inval van Pruisen (boden hulp aan de stadhouder) => ° Oranjerestauratie Was betrekkelijk: a) kunstmatig overeind gehouden b) geen eigen hervormingen c) het patriottisme ging ondergronds, namen de Fr Revolutie als voorbeeld 1795: Fluwelen Revolutie Bataafse revolutie Dit was het spiegelbeeld van de restauratie van 1787. De Franse legers hadden een kalmerende invloed. WAT?: De Bataven bevrijden zichzelf om geen schijn te hebben v/e Franse verovering MAAR: De Bataafse Republiek was: > een satelliet van Frankrijk < er was een schijn van gelijkheid. Er komt een hervorming van het staatsbestel: - unitarissen - federalisten - moderaten ook: verschillen tussen revolutionairen en moderaten echter: de grondwet was een compromis en deze wordt verworpen. => 1798: een nieuwe staatsgreep door de radicalen ° Staatsregeling (=grondwet): unitarisch maar niet nationaal => 2de coup: behouden grondwet maar wordt nationaal 31 Maar: het economisch verval werd alsmaar groter. Nationale verzoening 1801: opnieuw vond een staatsgreep plaats: - verandering van personeel - hervormingen staatsstructuur: weinig democratisch, weinig centralistisch. Frankrijk: a) gedroegen zich meer en meer als bezetters => ° opnieuw nationalistisch gevoel. Dit was cultureel bepaald. b) eigen in 1805 opnieuw een verandering: concentratie macht in een soort president (Schimmelpenninck). Hij zou moeten worden bijgestaan door een bekwame minister. c) 1806: Nederland wordt een monarchie o.l.v. Louis Bonaparte (broer van) d) 1810: Ze worden ingelijfd bij het Franse keizerrijk. Ondertussen werd de Franse bezetting steeds drukkender => nationaal-culturele identiteitsbesef steeg enorm. 2. Het Zuiden 1780-1814 Jozef II of revolutie van bovenaf Jozef II wou eerst Z-Ned inruilen voor Beieren, dit opzet mislukte maar hij kon wel verkrijgen dat het Barrièretractaat werd opgezegd én dat de Bataafse garnizoenen de Z-Ned moesten verlaten. Op binnenlands vlak zorgde hij snel voor de welvaart in het geheel. Maar hier waren hervormingen voor nodig: In het begin waren ze niet talrijk. Er ° wel een burgerlijke tolerantie (dit was eerder symbolisch. In 1784 kwamen er grote hervormingen: a) eco: voorzichtige maatregelen b) sociaal was hij vernieuwend: 1/ grote spreiding v/d welvaart 2/ armenzorg 3/ hygiëne en volksgezondheid 4/ ° inspectie en ° normaalscholen c) kerkelijk: instellen van het burgerlijk huwelijk ° seminarie-generaal => opstand d) bestuurlijk en gerechtelijk (zullen de kerk steunen): 1/ Algemene Regerings Raad met als voorzitter een gevolmachtigd minister 2/ het land werd verdeeld in 9 kringen olv een intendant 3/ de bestendige deputatie v/d provinciale staten wordt vervangen door één afgevaardigde 4/ de rechtbanken worden vervangen door uniform gerechtelijk systeem 5/ 1 soevereine Raad van Justitie in Brussel; 2 beroepshoven; ongeveer 40 rechtbanken van 1ste aanleg. Van Kleine Revolutie tot Brabantse omwenteling De hervormingen van Jozef lokten verzet uit. Staten van Brabant deden beroep op advocaat H. van der Noot. De Statenvergadering wou inspraak en was tegen de gleichschaltung. De landvoogden trokken toen de hervormingen in. Jozef II was woedend, er kwam uiteindelijk een compromis. MAAR: in 1789 verloor de regering greep op alles. Er ° een coalitie tss: van der Noot, de kerkelijke beweging, antiJozefistenbeweging. Op 22 december werd Oostenrijk verdreven. 32 Verenigde Nederlandse Staten Comité van Breda: leiding Van der Noot (minister Van Eupen (staatssecretaris) Men zette Vonck en Verlooy aan de kant. Akte van Unie: ° Verenigde Nederlandse Staten (Etats Belgiques Unies), dit was een confederalistische republiek. Theorie: de soevereine macht lag bij de Provinciale Staten Praktijk: de soevereine macht zat bij Van der Noot en Van Eupen. TEGEN: Vonckisten (° verzet en opstand). De Driebond zoekt toenadering tot Oostenrijk, zij zullen de Z-Ned. terug innemen. CONCLUSIE: Brabantse omwenteling was een compromis, zij was ook conservatief. Een belangrijk gevolg was de politiesering: Jozefisten, Vonckisten en Statisten. De Luikse Revolutie Oorzaken: ~ Z-Nederlanden Zijn ook specifieke: nl de conservatieve opvattingen v. Bisschop van Hoensbroeck. Een banaal conflict dat escaleerde Oppositie: ° Société Patriotique Er worden bredere lagen v/d bevolking erbij betrokken. De hervormingen van Hoensbroeck komen te laat. Hij vlucht Gevolgen: de geestelijkheid en de adel verzaakten aan fiscale privileges. er komt een verklaring v/d rechten v/d mens e/d burger Echter: er zijn botsingen tss 1ste en 2de stand. Pruisen zal zich moeien maar ook zij zullen uiteindelijk mislukken. Ondertussen: radicalisering. Poging om Z-Ned te verenigen met Luik mislukt. Uiteindelijk zal Oostenrijk Luik innemen. De reden van de mislukking: - interne tegenstellingen - geen buitenlandse steun. Toch: Het AR-model werkte duidelijk niet meer Oostenrijks herstel en Franse ‘bevrijding’ Conventie in Den Haag beslist dat de hervormingen verdwijnen. Maar er komt ook geen herstelling van de rust. ° Comité des Belges et Liégeots unies. DOEL: het vaderland bevrijden oprichten v/e republiek. Lukte maar generaal Dumouriez (Fr) wou Nederlanden wat zelfbestuur laten. Toch: aansluiting bij de Franse Republiek. Slag van Neerwinden: Frankrijk werd verslagen en Oostenrijk overwint. De regering en conservatieve meerderheid tegen dezelfde vijand namelijk Frankrijk. Overwinning te Fleuris door Frankrijk: ° algemene paniek De Nederlanden worden geplunderd (dit probeert men te stoppen dr inlijving). Er gebeuren verschillende maatregelen => ° veel protest De conscriptie van alle mannen tss 20 en 25 jaar zorgde voor het ° v/d Boerenkrijg. Er kwam een harde repressie. 33 Consulaat, concordaat en keizerrijk Consulaat en Bonaparte: streven naar herstel wet, orde en eendracht onder een strakke leiding. Door het kerkelijk concordaat kan de kerk vrijer ademen. MAAR: de staat oefende controle uit én men ging van 8 naar 5 bisschoppen. OOK: herleving economie. 1804: Bonaparte wordt keizer: a) wetboeken b) andere klasse ambtenaren c) oude en nieuwe adel steeg in aantal d) herstel onderwijs, wetenschap en cultuur e) breed-verlichte en kosmopolisch rijk Maar: het bewind werd strakker en de ontevredenheid steeg. In 1805 zijn er een reeks Napoleontische oorlogen die hij verliest. De geallieerden stellen 1st een voorlopige regering in, er komt een kerkelijke restauratie. Maar: Willem van Oranje erft op 31 juli 1814 een diep verdeeld en onzeker volk. 3. Het Verenigd Koninkrijk Vrijwording en vereniging N-Ned: zelfstandig Terugkeer van Oranje Wel: voortzetting beleid uit Bataafs-Franse periode Ambtenarenapparaat bleef ongeveer het zelfde. Willem van Oranje wou alleen maar koning worden als er een ‘wijze’ constitutie kwam. De Franse hervormingen worden afgevoerd. Er komt een vereniging met het Zuiden (de Belgen stonden echter niet te springen) met de acht artikelen van Londen. MAAR: Napoleon komt terug <-> coaltitie met oa de Z- én N-Ned Hij wordt verslagen op 18 juni 1815 bij Waterloo. Politiek bestel Tweekamerstelsel: -1ste = ‘Ménagerie du Roi’ - Staten Generaal kregen de belangrijke bevoegdheden ivm wetgeving en financiën maar oefende dit niet altijd uit. - het was geen parlementair stelsel - er was een vrij groot censuskiesrecht, maar er ontstond geen politieke belangstelling en er werden geen nieuwe lagen v/d bevolking bij de politiek betrokken. Invloed van Willem: 1/ gewijzigde ontwerp grondwet liet hij 1st goedkeuren door Staten-Generaal (N) en nadien door de notabelen uit het Zuiden. Deze laatsten keurden hem door oppositie van bisschop de Broglie niet goed. 2/ regeren gebeurden dmv besluiten ipv wetten. Soms gebeurde dit ook buiten de kamer om. In 1ste jaren was er vaak spanning tussen het N en het Z: a) de Broglie b) economische verschillende oriëntaties. 34 Staats- en natievorming Staats- en natievormende politiek van Willem was vooral economisch: a) ° instellingen die voor de samenhang moesten zorgen in N en Z: 1/ Fonds der aanmoediging v/d nationale nijverheid 2/ Société Générale (wordt later tegen hen gebruikt in Belgische revolutie) 3/ Amortisatiesyndicaat: had veel schulden 4/ Nederlandse Handel-Maatschappij De economische politiek was niet geslaagd, niet mislukt b) verbeteren infrastructuur c) onderwijs en wetenschap: ° vernieuwing door verlicht-centralistische aanpak: 1/ lager 2/ middelbaar (tegen de katholieken) 3/ hoger 4/ geleerde genootschappen opnieuw ° Académie des sciences et des belles-lettres de Bruxelles Kerkelijk doel: nationaal hervormde kerk in N en Z Er komt katholiekprotest ten de onderwijsmaatregelen en tegen het verhinderen van het herstel van de kloosters. d) door de taaldwang komt er ook protest van de liberale burgerij uit het Z. Crisis, opstand en scheiding 1827: er zijn grote binnenlandse problemen REDEN: machtsconcentratie bij kroon Manier van machtsuitoefening van de koning We moeten dit zien in Europees perspectief, namelijk de opkomst v/d liberalisme. Men wou geen scheiding maar modernisering en een verschuiving van de macht van de koning naar de Kamer. Zowel in N als in Z wou men dit. In Zuiden: 1828: ° Unie der Opposities (liberaalkatholieken en liberalen) => De Belgische opstand van augustus 1830 (in verlengde van Franse julirevolutie en alleen succesvol door een veranderde internationale constellatie). Willem was 1st besluiteloos maar richtte daarna een bloedbad aan. Hij roept de andere mogendheden te hulp. Zij beslissen tot een scheiding. België moet eeuwig neutraal blijven, deze neutraliteit zou worden gewaarborgd. Met de 18 Artikelen trekt met Leopold I over de streep. Deze 18 Artikelen worden niet aanvaard door Willem (=> 10daagse veldtocht). Er komen nieuwe: de 24 Artikelen, die hij pas aanvaardt in 1838. 35 H7. België sinds 1830 1. De liberale burgerstaat Tijdens de Conferentie van Londen werden de grondslagen v/d scheiding bepaald: Verdrag der 24 artikelen. België: ° grondwetgevende vergadering of nationaal congres; het vorstelijk gezag werd aan banden gelegd. De Revolutie was een coalitie tussen intellectuele burgerij, middenklassen en katholieke clerus. Er werd nadien echter geen voldoening gegeven aan de republikeins gezinden. < ° algemene consensus over liberale parlementaire staat > door levensbeschouwelijke strijd ° er een antiliberale invulling ° etnisch-culturele en sociale conflictlijnen: leidt tot aanpassing politieke structuren. Vormgeving van de nieuwe staat Grondwettelijke rechtstaat Vrijheiden: ontwikkelingskansen voor individuele burger en versch opiniegroepen Hebben belangrijke gevolgen voor de kerk Macht: gaat uit van de natie dmv rechtstreeks verkozen parlement (via cijnskiesrecht). Vorst: compromisfiguur. L I werd op 4 juni 1831 verkozen. Het unionistisch regeringsbeleid Als gevolg van verstandhouding tussen liberalen en katholieken. Dit wordt voortgezet uit principiële en tactische overwegingen: a) progressieve unionisten: de godsdienstige factor speelde geen rol b) conservatieve unionisten: Staat beschermen tegen buitenlandse en binnenlandse tegenstanders. => geen duidelijke partijen. WEL: les verts (democraten) en les mûrs (conserv). Deze laatste kenden een groot aantal door het conservatieve platteland. L I: had veel invloed. Hij wou de macht v/d koning laten toenemen en de conservatieve krachten ondersteunen. Hij wou dit doen met adel, financiële kringen en de kerk (zij wilden dit eerst niet, later wel). => > ° partijen op levensbeschouwelijke basis. < de band tussen conservatieven en kerk werd (opnieuw) steviger. Doorbraak van het liberalisme liberale, burgerlijke kringen + ex-orangisten + radicalen reageerden tegen beleid dit was een belangrijke stimulans voor de vrijmetselaarsloges. => de liberale positie verbeterde in stadsbesturen en in het parlement. Men was tegen de unionistische formule, maar ze waren minder eensgezind: a) centre-gauche: ~ Engelse Whig liberalen b) doctrinairen: ~ Franse antiklerikale liberalen c) radicalen: democratische gezind en sociaal progressief. ° nationaal liberaal congres op 14 juni 1846 waar het basisprogramma voor de toekomst werd geschreven. De liberalen winnen de verkiezingen in 1847, maar op dat moment is er een 36 Revolutiegolf in Europa. Deze wordt gestuit door: 1/ nieuwe kieswet zodat het aantal kiesgerechtigden werd uitgebreid 2/ het zegelrecht op dagbladen werd afgeschaft 3/ wet op de onverenigbaarheden Naar een verstedelijkte, industriële samenleving De politieke opgang v/d burgerij werd ondersteund door de eco ontwikkeling. Deze was door de Belgische revolutie iets gestremd maar de regeringen voerden een dynamisch beleid => ° verordeningen Er komt een vernieuwing van de zware industrie. MAAR: Wallonië > Vlaanderen Reden: - de Nederlandse en Oost-Indische markt waren verdwenen voor Vl - er bleef niet veel over v/d traditionele vlasspinnerij en linnenweverij - landbouwcrisis De crisis van de j 40 zorgde voor het ontstaan van een breuk, deze had culturele en maatschappelijke repercussies. VB: in Vl was de grond voornamelijk in eigendom van kerk en grondadel = conservatieven. DAN: - door invoer Amerikaans en O-Europees graan daalden de graanprijzen en ° er een crisis en een grote landvlucht. - Belangrijk was de metaalindustrie: ook hier was er een structurele crisis - economische laagconjunctuur: => maatschappelijke onrust zal leiden tot belangrijke eco en soc veranderingen. Scherpe sociale tegenstellingen A/ 1) gegoede burgerij: plukte de vruchten v/d eco expansie 2) hoge burgerij: werd adel 3) kleine burgerij: steeg in adel B/ 1) boeren en pachters: leden zwaar door de crisis 2) arbeiders: maakten in 1846 63 % uit v/d bevolking. Voor 1850 waren hun levensomstandigheden slecht, nadien een kleine verbetering. De liberalen aan de macht De gegoede burgerij geeft de toon aan. Er ontstaat wel een tweedeling tss de doctrinairen (+ centre gauche) en de radicalen. De vrijmetselarij speelt een belangrijke rol en het antiklerikalisme stijgt. De opeenvolgende liberale regeringen worden beheerst door doctrinairen. De Staat heeft een regelende functie voor burgerlijke belangen in de economie. => kapitalisme wordt geconsolideerd ook: de invloed van de kerk wordt terug gedrongen door: a) secularisatie kerkhoven, openbare liefdadigheid en openbaar onderwijs b) het kerkbezit werd beperkt Dit zorgde voor een hevige confrontatie. Vb: j 50 hevige strijd rond openbare liefdadigheid Strijd rond de openbare school leidde tot een schooloorlog Een onafhankelijk, neutrale staat Het buitenlands beleid was minder ideologisch geladen en werd mede bepaald door de monarchie. 37 België was eeuwig neutraal, maar dit was moeilijk door stijgende Europese spanningen. Dit had ook gevolgen voor Ned-Bel samenwerking. In Ned was men bang voor het Belgische expansionisme. Monarchie en doctrinairen waren voor een gewapende neutraliteit <-> radicalen en conservatieven Versterking van het conservatisme Naast de liberale partij ontstond er ook een conservatieve (grote band met kerk). Deze was sterk unionistisch. Ze kon haar electoraat verruimen door: a) platteland en kleine steden b) in de grote steden: < gegoede burgers > kleine burgerij 1884: komt tot een definitieve overvleugeling van de liberale partij ideologie: - romantisch, pragmatisch traditionalisme - gelede samenlevingsopbouw - integratie individu in sociale verbanden - politiek van decentralisatie - grote rol kerk in de samenleving. Tegenstelling tss lib-kath en ultramontanen (deze zullen winnnen) Katholieke kerk was het belangrijkste steunpunt (nostalgie naar ME) Door het censuskiesrecht had de volksmassa geen directe invloed => het beleid werd hoofdzakelijk afgestemd op de stedelijke burgerij. Het liberale beleid wordt eigelijk voortgezet. De aanzet tot verzuiling Jaren 70: conservatieven: voorzichtig beleid op levensbeschouwelijk gebied. Kentering: door de schooloorlog die de katholieken winnen => ° anti etatisme ontwikkeling subsidiariteitsbeginsel en dus de verzuiling. Volksnationalisme versus staatsnationalisme Conservatieve electorale aanhang steeg door integratie nationalisme in ideeëngoed. 2 soorten: 1/ Belgisch staatsnationalisme: staatsbevestigend 2/ Vlaams volksnationalisme: ° als taal- en letterkundige beweging later stellen ze beperkte politieke eisen moesten dit doen via bestaande pol partijen 1ste pol successen in j 70 Ook: ° Vlaamse studentenbeweging Opkomst van de sociale bewegingen Socialistische Arbeidersbeweging kon pas doorbreken na 1880 maar had geen stootkracht. Ze kende een lange voorgeschiedenis: 1/ ziekenkassen 2/ 1849: coöperaties 3/ 1857: gent: arbeidersvakbonden (hadden weinig invl) 4/ reeds voor 1847: invl v/h Franse vroegsocialisme, maar zij worden gediscrediteerd 5/ hergroepering; het Belgisch socialisme onderging invl van het anarchisme 6/ weerslag communisme en uiteenvallen 1ste internationale zorgde voor een desoriëntering. Nieuwe oriëntatie op Dui Soc-Democratien. 7/ ° regerings arbeiderspartijen. Zullen fuseren tot Belgische Socialistische Partij. 38 Hadden nog geen steun bij de volksmassa) 8/ 1885: kentering: ° BWP (1st pragmatisch) Door collectivistische en antiklerikale opstelling ontstond er een antisocialisme en de Christelijke Arbeidersbeweging. Dubbel stramien: a) liberaal katholieken b) conservatief ultramontaans => j 70: ° corporaties 2. De integratie van de sociale bewegingen (1890-1935) Eind 19de eeuw is er een verandering van het sociaal klimaat door een arbeidersopstand in de industriebekkens van Wallonië in 1886. Een sterke economische expansie Verklaring arbeidersrevolte: langdurige laagconjunctuur. Werd op verschillende vlakken bestreden: a) 1/ industrie: aanbodvernieuwing en ontstaan van nieuwe 2/ landbouw b) hogere staatsuitgaven c) grote staatstussenkomst op sociaal vlak d) nieuwe politiek inzake buitenlandse handel Vanaf ca 1895 is er een voorspoedige tijd: > de export steeg < import Stilaan werd de positie van Vlaanderen beter: 1/ door Waalse export: import via Vl zeehavens 2/ Ontdekking van steenkool in Limburg 3/ vernieuwende expansie i/d textielsector Een verbeterd sociaal klimaat Economische groei: heel de bevolking, maar toch slecht verdeeld Arbeiders: a) wijziging arbeidsvoorwaarden b) ontwikkeling sociale voorzieningen boeren: eerst sterk uitgedund, het werk daalde met 1/3. Na 1896 deelden ze in de vruchten. Kleine burgerij: aantal steeg en ze deelden in de stijgende welvaart. Ze zijn een belangrijk segment i/d maatschappij. Naar democratischer politieke structuren Hervorming v/h kiesstelsel: 1/ afschaffen censuskiesrecht: voorstel Nyssens-Féron 1893: Alg meervoudig kiesrecht 2/ kiesplicht 3/ hervorming senaat in democratische zin voorstel tot belangenvertegenwoordiging 4/ evenredige vertegenwoordiging = goed voor lib. Hierdoor gevolgen voor bewegingsruimte regering/monarchie Integratie v/d sociale beweging i/d politieke partijen: 1st socialisten, katholieken succesvolste. 1/ BWP: richtte voor haar deelorganisaties centrale structuren op wou klassenloze maatschappij collectieve organisatie van de arbeid 39 gedecentraliseerde staat gaan naar de reformistische richting geen straatgeweld meer 2/ Christelijke arbeidersbeweging: invloed van kerkelijke sociale leer (Rerum Novarum) klassensamenwerking en sociale harmonie tegen het collectivisme en de ontkerstening van de arbeiders sterke banden maar wordt nog geen Christen-Democratische partij. Ze streven naar een omvorming tot standenpartij. 3/ kleine burgerij: pas later georganiseerd, katholiek 4/ liberale partij: weinig voeling met de massa radicalen worden progressisten. Na korte samenwerking met BWP komt het tot eenmaking met doctrinairen. Het katholieke regeringsbeleid a) versterking van de verzuiling: na 1893: comfortabele meerderheid, maar de druk van de volksbasis steeg. Deze uit zich in de onderwijsproblematiek. ° systeem van ‘gesubsidieerde vrijheid’. ook in de sociale sector. De verzuilde organisatie hadden gesubsidieerde vrijheid en door de verstrengeling met politieke partijen hadden ze veel invloed. b) Een centrumgericht samenlevingsmodel: Het socio-economisch beleid was gericht op het verhinderen van een polarisatie tussen arbeiders en burgers. < materiële lotsverbetering v/d arbeiders (hoofdaandacht. Liet zich leiden door subsidiariteitprincipe). > middengroepen in stand houden. ook voor landbouwers en middenstanders. pas later ook lijken naar de soc-eco problemen van de kleine burgerij (1902). Het nationalisme wint aan kracht 1) de Vlaamse Beweging: vernieuwing van de doelstellingen, zoeken steun bij Christen-Democraten en Liberale Vl.gezinden. Zijn niet echt sociaal. Na een grote volksbeweging komt er de ‘gelijkheidswet van 1898’. Dit regelde de gelijkheid van de talen. De invoering van de evenredige vertegenwoordiging was slecht voor de Vlaamsgezinden. ° territorialiteitsbeginsel cultuurflamigantisme ° anti-Belgische gemoedsongesteldheid door: a) universitaire kwestie b) verliezen in legerwet en lageronderwijswet. 2) Belgisch nationalisme: ° uit Brussels links liberale intellectuele burgerij ° literaire beweging (la jeune Belgique), ook in de schilderkunst en architectuur. Franse invloed op de cultuur. Duitse invl: wetenschap. <-> Vlaamse Beweging 3) Walligantisme: ° als reactie tegen de Vlaamse Beweging Wilden na tijd Waals zelfbestuur. Koloniale expansie 40 Het versterkte nationalisme kreeg voeling met het imperialisme. De kolonisatie was een project van Leopold II: a) privé-onderneming koning b) conferentie van Berlijn (1884): ° Kongo Vrijstaat c) nood aan dure expedities: geld van België => de betrokkenheid steeg. Door binnenlandse en buitenlandse kritiek kwam er een soevereiniteitsoverdracht aan België. Toch: a) centralistisch beleid b) monarchie stond nog sterk c) bijna geen parlementaire controle. De Eerste Wereldoorlog als katalysator Door het Schliefen-plan werd de neutraliteit van België niet meer gewaarborgd. Het grootste deel van het land werd veroverd tss 4 augustus en 22 november. De Belgen trekken zich terug achter de IJzer ° problemen met: a) de voedselvoorziening: oplossing door ° ‘Nationale hulp- en voedingscomité’ door Franstalige Brusselse liberale burgerij. b) werkloosheid: verplichte tewerkstelling in Duitsland (1916). De druk vergrootte vanaf 1916: Duitsland deed niet aan Belgienpolitik maar aan Flamenpolitik => ACTIVISME (verdween echter na nederlaag Duitsland). Ook aan het front ontstonden Vlaamsgezinde kringen. De Belgische regering regeerde vanuit Letaire met Besluitwetten. De Vlaamse invloed daalde. WOI: eerder bedreiging door etnisch-culturele (Vl-Wa) zaken dan door sociale. Een nieuw internationaal beleid Regering: WOU: annexatie Ned-Limburg, Zeeuws-Vl, GHDL. Uitbreiding van het koloniaal bezit in Afrika KREEG: Eupen-Malmédy Toezicht op Burundi en Rwanda Duitse herstelbetalingen Opheffing van de neutraliteit België sluit zich in militair beleid aan bij Frankrijk. Vanaf 1925 wordt de buitenlandse politiek afgestemd op Volkenbond en op het systeem van collectieve veiligheid. Economische laagconjunctuur WOI: Breuk in ontwikkeling van de Belgische eco. Door de krijgsverrichtingen, opeisingen grondstoffen en door de ontmanteling v/e deel v/h productieapparaat. Het herstel werd verstoord door het aanslepen van de oorlogsinflatie. Het overheidsbudget kampte met grote tekorten. Francqui zorgde voor een sanering en de Vlaamse economie verbeterde. MAAR: economische toestand verslechterde door de grote crisis (1929) in de VS. => wereldprijzen daalden en het protectionisme steeg => export België daalde => werkloosheid steeg. Poging tot oplossen: a) liberaalorthodoxe deflatiepolitiek b) voorzichtige protectiepolitiek. Twee vernieuwingen: 1/ Hendrik De Man: Sociaal Plan v/d Arbeid: overgang naar een geleide economie 41 2/ P. van Zeeland: gemengde economie. Worden gecombineerd door een eenheidsregering. Vorming van de parlementaire democratie Politieke democratisering als beloning voor de socialisten en onder druk van revolutie (~ Russische revolutie). => toegevingen: ° Alg enk. Stemrecht Sociale hervormingen GEVOLGEN: wijziging machtsverhoudingen er ° coalitieregeringen Ook: < invloed van de koning steeg > politieke partijen kregen meer invloed Maatschappelijke democratisering: - sociale vakverenigingen stegen in aantal (wel concurrentie met ACW). - Belgische Boerenbond - Middenstandsbeweging: waren 1st minder gestructureerd. Uiteindelijk: ° Nationaal Christelijk Middenstandsverbond. - werkgevers: ‘Comité Central Industriel’ ° van Vl eco Verbond. In BWP: dualisme tss reformisme (groeide) en revolutie Katholieken: sterkste formatie, was een samengestelde en standenpartij. Liberalen: parlementaire getalsterkte daalde. Ze beschouwden zichzelf als de Nationale partij bij uitstek. Verdediging: op onderwijs en de Grondbeginselen van de klassieke liberale economie. Socialisten: Beweging en partij werden meer verstrengeld. Gebruik van massamedia. De radio kende een sterke verzuiling. Dit fenomeen was minder bij film, massasporten, elitekunst (literatuur, schilderkunst – expressionisme). De architectuur kende een terugval. Van sociale confrontatie tot consensus (sociaal) arbeidsvermogen en het electoraal gewicht arbeiders steeg. <-> burgerlijke kringen, er ° een verrechtsing na 1918: het akkoord van Loppem wordt ten uitvoering gebracht, er komen sociale hervormingen en het algemeen enkelvoudig stemrecht. Er komt een hergroepering v/d burgerlijke krachten, de regering zal vallen. De socialisten gaan uit de regering maar men paait de Vlaamsgezinden, het ACW en het subsidiariteitprincipe blijft. De economische crisis v/d j 30 wordt ook een politieke crisis. katholieken worden ‘katholiek blok’ socialisten: reformistisch; Hendrik de man schuift op naar rechts Er komt tss deze twee een toenadering: sociaal gerecht eco herstelbeleid <-> geldwereld ontwikkeling neo-corporatistisch beleid (na ’45 in praktijk) Door de stijgende dreiging van fascisme en communisme in Europa: => Belgische regering: sociale consensus en democratie. Vlaanderen krijgt een Nederlandstalig statuut Vlaamse beweging was gecompromitteerd door de activisten en werden geconfronteerd met een groeiend Belgisch nationalisme. 42 Echter: door het algemeen stemrecht, de stijging v/d scholingsgraad en de eco opgang van Vlaanderen, worden zij toch groter. De erfgenamen v/d Frontbeweging en het activisme waren niet tevreden met het minimumprogramma => ° Frontpartij. Maar de ontevredenheid groeide en de FP wordt VNV (’33), zij zien hun zetels in het parlement stijgen. Eind j 20: kath-lib regering. Het komt tot een oplossing via het territorialiteitsbeginsel, de RUG wordt vernederlandst en het personaliteitsbeginsel: Brussel en taalgrens. MAAR: het ongenoegen bleef groot. De federalistische tendensen groeiden. 3. De verkaveling van de nationale staat In de ban van de nieuwe orde Invloed v/h fascisme: Verdinaso (J. Van Severen), VNV, REX (Degrelle) De ideeën nieuwe orde vond men ook bij de traditionele partijen. Er ° een algemene tendens tot uitbreiden van de uitvoerende macht. De buitenlandse politiek is niet meer gericht op Fr maar op Dui. WOII: Het militair bestuur was vrij gematigd, de nazi’s installeren zilververwaltung. -> Belgische inschakeling in Dui oorlogsvoering, op corporatieve basis georganiseerd. Een aantal magistraten en politici wilden ° v/e soort koninklijk directorium, dit komt er niet. 1st was de druk v/d bezetting niet echt zwaar: => bevolking had een afwachtende houding, sommigen collaboreerden. Bij het keren van de oorlogskansen werd de druk enorm zwaar. Er ° verzet: - groepen en bewegingen - comité de défense des juifs Gevolgen WOII: a) democratiseringseffect b) verankerde integratie volksmassa in politiek systeem c) Belgische patriottisme steeg d) Terugslag voor de Vlaamse beweging e) Korte heropflakkering v/d levensbeschouwelijke-ideologische tegenstellingen f) Einde van de zelfstandige politiek. Integratie in internationale verbanden Reden: waarborgen van de veiligheid Ondersteunen exporteconomie * 1944: ° BENELUX (basis) * VN * Grote rol werd gespeeld door Spaak * Schumanplan: ° EGKS. Maar er was angst voor buitenl concurrentie, voor een stijgende overheidsinterventie en voor een supranationale politieke dimensie van een Europees defensiesysteem. * 25 maart 1957: Verdragen van Rome: ° EEG Brussel wordt belangrijk. Dekolonisatie Het Belgische beleid faalde. De Atlantisch-Europese politiek van België zorgde ervoor dat de internationale betekenis groeide en bood een tegenwicht voor het verdwijnen van de kolonie. 43 Voor België was de kolonie een randfenomeen. Na 1908: Beheerst door Belgisch grootkapitaal en kath missies. Begin j 50: hoop op eenheid, maar ° van zwart nationalisme Eind 1952: beslissing emancipatie op lange termijn MAAR: 1959: Onlusten in Leopoldsville => komt tot onvoorbereide emancipatie Na onafhankelijkheid: revolte leger Lumumba vw tsjombé Exodus blanken Mobutu: dictatuur en j 90 ° er een burgeroorlog. RWANDA EN BURUNI: situatie niet veel beter, j 90: genocide Vormgeving van de overlegeconomie en de verzorgingsstaat Na 1945 kregen de sociale bewegingen meer invloed, ook de democratie gedachte groeide. => vb Vrouwenstemrecht Ook ° nieuwe partij (Union Démocratique Belge) tegen de verzuiling De traditionele partijen vernieuwen: a) KP wordt CVP en worden een ledenpartij ivm een standensysteem. zijn voor een federale structuur. b) BWP wordt BSP, ledenpartij. Loskoppeling van vakbonden, ziekenfondsen en coöperaties. Socialisten en katholieken creëren de verzorgingstaat en de overlegeco: - verzorgingsstaat: a) bepalingen ivm sociale zekerheid b) verplichte verzekering c) pensioenen (+ deel v/d actieven) d) overkoepelende organen: Centrale raad voor het Bedrijfsleven (eco); Nationale Arbeidsraad (soc) - overlegeconomie: a) op basis van compromis tss werkgever en –nemer en tss soc en Christ-Dem. b) ziekenfondsen zien hun invloed stijgen c) vakbonden (christelijke): idem boven ° neocorporatieve staatsstructuur. Herbeleving van de levensbeschouwelijke-ideologische strijd Sterke ideologische tegenstellingen: etnisch – cultureel Levensbeschouwelijk Vl – Katholiek <-> Wa – Antiklerikaal a) repressie: vooral tegen katholieke Vlaamsgezinden Gevolg: < Vlaamse beweging was murw > opstoot Walligantisme (zal wel verdwijnen) b) koningskwestie: CVP vs socialisten en communisten (deze 2 winnen) Vlaanderen was het meeste voor de koning. c) onderwijskwestie: CVP was aangeslagen door de koningskwestie. => probeerden gelijk te halen in onderwijs en soc zekerheid verkiezingen ’54: einde absolute meerderheid => antiklerikale coalitie aan de macht. Deze coalitie verliest in ’58. => compromis voor beiden: onderwijs: schoolpact sociale zekerheid: overheidsrol steeg, maar verzuiling bleef. => ideologische pacificatie, verzuiling houdt zichzelf in stand. 44 De welvaartmaatschappij Ideologische strijd jaren 50: versluimerde eco problemen door verouderde productieapparaat en industriële structuur. => groeiritme was lager dan in de andere West-Europese landen. Er was grote werkloosheid. KENTERING: a) 1 januari ’58: EEG + opening nieuwe markten b) hoogconjunctuur Er wordt een dynamisch beleid gevoerd: planmatige, regionaal gedifferentieerde eco politiek. => buitenlandse investeringen, ontwikkeling kernenergie, verkeersinfrastructuur, industriële uitbouw v/d nationale havens, sanering Waalse mijnsector. GEVOLGEN: de economie werd aangepast en er ° een nieuwe bedrijfscultuur. Dit alles was vooral goed voor Vlaanderen. Ook in de landbouw was er een goede eco. De werkloosheid daalde enorm. Het komt ook tot een wijziging in de demografische structuur v/d bevolking (kende een hoge welvaart). Gevolgen voor de cultuur: a) elektronische mediacultuur: TV b) ° jongerencultuur c) traditionele cultuurvormen krijgen een Angelsaksische oriëntatie d) verschillende kunstvormen raken op elkaar betrokken. Van een unitaire naar een federale staat - communautaire kwestie op de voorgrond: economie: Vlaams-Waalse tegenstelling taalprobleem wordt verruimd met socio-economische problemen Vlaamse beweging kende een langzaam herstel Wallonië kende een plotselinge heropflakkering. Strijd om eenheidswet Politiek initiatief bij VU: a) taalgrens b) afbakening Brussel c) kwestie Leuven = definitieve stap naar regionalisering en federalisering Hoe?: cultuurgemeenschap: 3 economische gewesten (Vl, W, Br) Egmontpact (1977): was nadelig voor Vl Brusselaars (: Vu, ° Vl blok) - de economische recessie als accelerator: vereerde investeringen, de wereldeconomie daalde (olieprijzen). - België wordt een federale staat: a) 1980: grondwetsherziening: gewesten: socio-economisch plaatsgebonden gemeenschap: persoonsgebonden b) 1988: grondwetherziening: bevoegdheden stegen ° Brussels Gewest c) 1993: grondwetherziening: 4 deelstaten krijgen eigen parlement federale regering en parlement worden afgeslankt Kamer en Senaat krijgen andere bevoegdheden. Het verzuilde, neocorporatieve maatschappijmodel op de helling 45 Verzuiling, neocorporatief karakter was er nog altijd. De gevestigde opinie- en belangengroepen hadden nog steeds veel invloed in organisatiewezen, op staats en regionaal niveau. De vakbonden en ziekenfondsen gingen samenwerken zodat ze nog meer invloed kregen. Er is overheidstussenkomst in de socio-economische sector en in de cultuursector: - herziening schoolpact - cultuurpact => ° verzuiling cultureel leven. Er zijn wel tegenkrachten aanwezig maar de verzuiling hield stand: - mobiliteit vergrootte - invloed v/d media - secularisatie vergrootte - openheid katholieken: de partijen werden pluralistischer Toch behielden de verzuilde organisaties bevoorrechte bonden met de politieke partijen. Tegenbewegingen: de liberalen: de PVV wordt de VLD De sociale bewegingen uit j 70. Door ° BBL wordt milieu een thema => groenen in parl. Maar: electoraal succes van kleinere anti-systeempartijen in ’91: de bevolking stelt vragen. + schandalen (oa augusta) => aanhang vlaams blok groeide. Nu: ° nieuwe politieke cultuur door paars-groen. 46 H8. Nederland sinds 1830 1. Een kleine nationale en liberale staat in Europa (1830-1870/1880) Het Noorden alleen verder Opstand in Zuiden zorgde voor grote vaderlandse reacties. Er is geen lib en kath oppositie. Maar met het stijgen v/de financiële lasten daalde de strijdlust. En ° er een lib oppositie tegen de koning, die uiteindelijk zal aftreden. SITUATIE: Nederland: klein land, geen economische voorsprong meer, wel: het rijk en groots verleden was een inspiratiebron (kunst). Internationale politiek: verhoudingen met België waren moeizaam Hielden zich afzijdig, uitgezonderd in eco betrekkingen, er is een tendens tot vrijhandel. Economische en sociale verhoudingen Financieel was het in de j30 en 40 moeilijk. Van Hall houdt een fin sanering. Hierbij komt een agrarische crisis en grote sociale gevolgen. Echter: Nederland was rijk en welvarend, er was een beperkte eco groei, maar ze waren toch niet eco dominant. WEL: zijn van betekenis i/d internationale handel en financiën Agrarische sector was regionaal gedifferentieerd en sterk ontwikkeld. Gericht op De export. Veelzijdige nijverheid Kolonies waren van grote betekenis: 1st: stelsel (Van Den Bosch) dat de bevolking verplichtte tot diensten en leveranties. Hier komt later kritiek op => wijziging tot exploitatie door particulieren. Er was geen industrialisatie zoals in Engeland. Reden: a) geen grondstoffen aanwezig b) hoog loonniveau c) relatieve welvaart en eco groei => geen wijziging v/d tradities d) zwaartepunt eco: stedelijke en rurale renteniers De standenverhoudingen waren dominant. De sociale hiërarchieën gecompliceerd en verfijnd. -> Nederland was niet achterlijk maar anders De vestiging van het parlementair stelsel 1/ Willem I: autoritaire regeringsvorm + directe politieke invloed van koning Maar: er was wens tot verandering in verhouding koning en ministers Punt v/d controle v/d overheidsfinanciën 2/ Liberalen: wilden volledige ministeriële verantwoordelijkheid en een daling van de politieke macht v/d koning. Waren echter te klein. 3/ grondwetswijziging van 1840: strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid contraseign 4/ zeer ingrijpende grondwetwijziging door Willem II (lib + Thorbecke) - ministeriële verantwoordelijkheid - parlement bestaat uit 2 kamers 47 - vrijheid van godsdienst, onderwijs, drukpers, vereniging en vergadering. Wel: veel tegenstand Moest nog op verschillende vlakken tot uitvoering komen. Er was geen partij en fractie vorming. Er bestonden wel liberalen, conservatieven en Conservatief-liberalen (de middengroep). Willem III probeerde (1849) om alles terug te veranderen tot voor 1848, dit mislukt. In de j 60 ontstaat hierdoor een groot conflict. Liberalen: weinig staatsinterventie => gunstig voor de handel De overheid had wel nog veel taken: a) defensie, gezagshandhaving, regeling rechtspraak b) infrastructuur c) armenzorg: meer voor kerk, weinig overheid d) onderwijs: omgekeerde v/d armenzorg. Zorgde voor conflict met kerk. Godsdienstige ontwikkeling en schoolstrijd Midden 19de eeuw: meeste Nederlanders waren lid v/d Nederlandse Hervormde Kerk of RK. De eersten streefden ernaar om de dogmatische verschillen te verminderen. a) dominant was de Groninger Richting: ruime marge b) hiertegen: > Orthodox-Calvinistisch: 1/ afscheiding 2/ Reveil: oa G Groen van Prinsterer: ontw christelijk historische of anti revolutionaire richting. < Modernisme: oa JH Scholten RK kwamen naar buiten als één groep, waren wel veel interne tegenstellingen. Zij werden beter behandeld, ° ‘herstel der bisschoppelijke hiërarchie’. Tegenstanders: Aprilbeweging. Thorbecke moet aftreden. POLITIEK: komt tot korte samenwerking tss katholieken en liberalen (vooral tegenstellingen op gebied van onderwijs). De schoolstrijd was gecompliceerd: de scholen waren vaak godsdienstloos of religieus ondogmatisch. Tegen dit kwam er vooral reactie van de orthodox-protestanten. Oplossing: a) oprichting openbare gezindheidscholen b) Oprichting bijzondere scholen. De eerste optie was niet haalbaar: 1/ 1ste schoolwet. De liberalen wilden scholen voor Ontwikkeling en vooruitgang gebruiken. 2/ 2de schoolwet (Kapperijne v/d Capelle): stijging kwaliteit. Grotere secularisatie. De tegenstanders van godsdienstige scholen richtten er eigen op. Het hoofdpunt was de financiering van de bijzondere scholen. Hier kwam tegenstand v/d lib. 48 Nieuwe organisatievormen in politiek en samenleving Door de schoolstrijd ontstonden politieke partijen. De conservatieven daalden in aantal en de liberaal-conservatieven hielden opmet bestaan. De liberalen worden dominant. Versus: Godsdienstige geïnspireerde groeperingen: zgn confessionele partijen. a) Kuyper: wordt aanvoerder van een orthodoxe partij. Door schoolstrijd: ° Antischoolwetverbond => ° Anti-revolutionaire partij. b) Ook bij de katholieken: tegen de seculariserende tendensen . Strijd om culturele en sociale emancipatie van de eigen groep (cf. protestanten). De beiden zijn verschillend maar in de jaren 70 komt het tot een samenwerking. Hierdoor ° er een nieuwe dynamiek bij zowel de liberalen als de confessionele partijen. 2. De modernisering van Nederland (1870/1880-1918) Economische en sociale dynamiek 1/ Economie: de bevolking steeg en de economie verbeterde in alle sectoren: Er komt een schaalvergroting en technologische en organisatorische vernieuwingen. Er komt ook een verbetering van de internationale concurrentiepositie. MAAR: De welvaart bleef toch achter bij België en er was geen verbetering voor de onderste lagen van de bevolking. De gevoeligheid hiervoor steeg wel bij de hoogste lagen. Nederland had een burgerlijk cultuurpatroon. De arbeiders profiteerden op de lange duur wel van de welvaart: de koopkracht steeg en er ° een dynamische eco. De scholing zorgde voor emancipatie. 2/ Sociaal: ° v/d Moderne arbeidersbeweging: twee soorten: revolutionair en reformistisch. Deze laatste zullen het halen (na mislukte algemene staking in 1903). Concurrenten: arbeidersbeweging met religieuze inslag (in alle soorten). Ook hier discussie over actie en organisatie: > per beroep < als werklieden. Komt tot compromis. Op het Christelijk Sociaal Congres (1891) wordt de basis gelegd. Belangrijk is ook de encycliek Rerum Novarum. Er ontstaat wel geen gezamenlijke interconfessionele vakvereniging. Kerk en samenleving Er was een grote religieuze herleving. Er kwam geen 1 Christelijke beweging, wel een samenwerking. a) katholieken: ene kerk, gaan als 1 groep naar buiten. sociale en culturele emancipatorische activiteiten en intensivering v/h geloofsleven was belangrijk. ° van afzonderlijke verenigingen voor verschillende sociale groepen. in de politiek hadden deze organisaties het moeilijk. In 1926 ° RK Staatspartij. b) Protestanten: zijn verdeeld 1886: DOLEANTIE (splitsing): => ° Gereformeerde kerken in Nederland; Gereformeerde Bond i/d Nederlandse Hervormde 49 Kerk; Vereniging van Vrijzinnig Hervormden. Orthodox: Kuyper: veel activiteiten. Persoonlijke beleving geloof (‘particuliere en gemeene gratie’). Sociaal: orthodox-protestanten waren dominant in lagere middenklasse, maar opvallend is toch wel een brede sociale spreiding. Geografisch zitten ze in het gehele land. Politiek: J 90 komt het tot een splitsing, aanleiding was de uitbreiding v/h kiesrecht. Politieke strijd en verzuiling ° politieke partijen. Kenmerken: a) schaalvergroting b) intensivering van organisatie en communicatie c) democratie De liberale burgerij was cultureel en maatschappelijk dominant. Niet politiek (door confessionelen en socialisten) [de godsdienstige verschillen worden opgelost door de antithese van Kuyper. Rol en plaats v/d katholieken i/d maatschappij groeide maar de emancipatie was soms beperkt.] Politieke vraagstukken: a) schoolstrijd: subsidievraag b) uitbreiding v/h kiesrecht (vrouwenkiesrecht) c) sociale kwestie: ° sociale wetten onder druk van sociale ellende en onrust. Liberale gedeelte v/d burgerij zag haar macht slinken maar door compromissen en door de tegenstellingen v/d tegenstanders konden zij de macht behouden. + de hechtheid en herkenbaarheid stegen van de orthodox-protestanten, de katholieken en de sociaal-democraten. Er ontstaat een vierdeling (later: verzuiling). Nationale eenheid Het gevoel van nationale eenheid steeg. Dit komt terug in de literatuur, muziek, schilderkunst, natuurwetenschappen en de historiografie. Buitenlandse en koloniale politiek Culturele expansie: a) morele voortreffelijkheid b) aanhalen v/d banden met de Boeren in Zuid-Afrika c) aanhalen v/d banden met de Vlamingen d) kolonies waren elementen van nationale trots. Kenmerken beleid: bemoeienis met politiek, bestuur en met de cultuur. De belangen gingen vaak goed samen. Bestuurlijk kwam men door de expansie in conflict met de inheemse heersers. Cultureel: > behoud inheemse cultuur < moderne ontwikkeling: “beschaving” Steunde op gevoel een “ereschuld” te vereffenen voor de exploitatie. = “ethische politiek” ondervond weinig tegenstand. Nederland tijdens de 1ste Wereldoorlog 50 Had gevolgen ondanks de neutraliteit: a) sociale onrust (voedsel) b) vluchtelingen uit België c) wel: oplossing voor schoolstrijd en kiesrechtstrijd met de ‘pacificatie van 1917’. De sociale onrustkwestie was moeilijker op te lossen. Toelstrarevolutie: => oplossing: pro-Wilhelminabetoging en de positie van de sociaal-democraten verslechterde. 3. Een burgerlijk-verzuilde samenleving (1918-1960) Consolidatie in een tijd vol schokkende gebeurtenissen 1918-1960: diepe eco, pol en geestelijke crisis De leidende positie van W-Europa is niet meer. Dit heeft ook invloed in Nederland. Het is toch ook een tijd van stabiliteit, ontwikkeling consolidatie en uitbouw. Economie: ontwikkeling ° gematigd of georganiseerd kapitalisme groei! Infrastructuur zet zich verder Veelzijdigheid Agrarische sector: crisis, herstel in 1950 De koloniale dimensie van de economie verdwijnt. Constitutionele monarchie v/d parlementaire democratie blijft in stand. Hier komt wel kritiek op. (De parlementaire democratie is echter nooit bedreigd geweest). De zuilen De verzuildheid wordt verder uitgebouwd. Het komt wel nooit tot een volledige verzuiling. Vierdeling: katholieken, orthodox-protestanten, sociaal-democraten en neutraalliberalen. De vrouwenorganisaties voegen zich (en worden ondergeschikt aan) in de zuilen. Sport- en vrijetijdsorganisaties waren minder verzuild. De economie was dit informeel. Onderlinge verschillen op: a) levensbeschouwelijke grondslagen b) interne verhoudingen c) samenhang d) levenswijze 1/ katholieken: de kerk staat centraal, de maatschappelijke organisaties zijn ook belangrijk. Subsidiariteitsbeginsel Anti liberalen en soc-demo DOEL: organische samenleving; iedereen eigen rechten en plichten; Samenwerking. De katholieke arbeidersbeweging groeide in aantal. 2/ Orthodox-protestanten: verdeling, ook politiek sociaal: aandacht maar leidde minder dan bij de katholieken tot voorstellen om de samenleving te veranderen. 3/ sociaal-democraten: minderheidspositie => coöperatieve opstelling. Zo komt het tot een 51 meer geïntegreerde positie i/d burgerlijke samenleving 1946: SDAP wordt PvdA 4/ neutraal liberalen: tegen de verzuiling maar worden er ongewild toch 1. De verhoudingen tss de zuilen waren min of meer stabiel. Opvallend is dat de onkerkelijkheid steeg (beïnvloedde de verhoudingen tss de zuilen niet). Het verzuilde stelsel en het burgerlijk waardepatroon Verzuiling = < gescheidenheid in de samenleving > samenhang en samenwerking a) elite speelde een belangrijke rol: overleg en compromis => PACIFICATIEpoltiek: vb in het radiovraagstuk. Pacificatiepol was niet altijd zo’n goede werking. Katholieken: konden nu ook minister-president worden (geen dominantie meer van prot.) SDAP: wordt nu ook een partner (WOII) b) distributiepolitiek van door loyale achterban gesteunde elites. c) besef via zuil deel te zijn van de natie: verbondenheid met Oranjes groeide d) deelgenoot van een burgerlijk patroon. Economie, sociale problemen en overheidsingrijpen Sociale kwestie = centraal maatschappelijk en politiek vraagstuk (rond 1900) => het overheidsingrijpen steeg, deze tendens wordt voortgezet na WOI Er zijn af en toe conflicten, maar eigenlijk is het nog vrij rustig (~ overlegcultuur) Jaren 30: grote invloed internationale depressie (verschillende oorzaken) => ingrijpen steeg Wederopbouw en herstel van na WOII => ingrijpen steeg Jaren 50: herstel eco: a) opgaande conjunctuur b) Marshallplan => < investeringen > sociale wetten De verzuilde organisaties stegen maar de ordende rol van de overheid nam ook toe. Nederland onder Duitse bezetting Politieke en geestelijke crisis: a) bezetting b) ° fascistische partijen: Nat. Soc. Beweging (niet veel invloed door hoge graad verzuiling) De bezetting gebeurde olv een Reichskommissar en had een dubbel doel: 1/ exploitatie van Nederland: is gelukt 2/ Nazificatie Nederland + uitroeien van de Joden (gelukt) Er werd een begin gemaakt van de reorganisatie van Nederland. ° van VERZET: georganiseerd (direct en indirect) en via staking (vervoer Ned leger naar Dui) Bij de bevrijding ° er een vernieuwingswil: men wou de verzuiling weg, maar dit mislukte. WEL: bevrijding was belangrijk voor: a) traumatische effect b) verandering Ned positie in de wereld: einde neutrale politiek en einde koloniaal rijk in Azië. 52 Buitenlandse politiek en dekolonisatie Na WOII: inschrijving in VN, in de BENELUX en in Europese en Atlantische organisaties. Reden: a) echec neutraliteitspolitiek b) economische overweging c) vrees voor Sovjet-Unie Kolonie: Nederlands Indië werd door Japan veroverd. Vóór WOII waren er al verschillende tegenbewegingen aanwezig. Reactie: > rechten < onderdrukking en strakke gezagshandhaving Na WOII: willen ° koninkrijksverbond maar er is 1st nood aan herstellen gezag. => ° conflict dat Nederland verliest. Voor de betrokkenen was dit alles een traumatische ervaring. Verhoudingen en vooruitzichten aan het einde van de jaren vijftig Gunstiger, maar maatschappij van 1960 had nog veel dezelfde karakteristieken van als die van 1920. Er ontstaat verzet: a) tegen de verzuiling door liberalen, sociaal-democraten en sommige confessionelen b) tegen het burgerlijk waardepatroon door gematigden en individuen c) wetenschap en kunst d) kunstproductie: > weerspiegeling < afzetten tegen, vb Cobra, avant-garde. Kregen meestal geen waardering. 4. Naar nieuwe verhoudingen vanaf de jaren zestig De vernieuwingsbeweging vanaf de jaren zestig De trouw van Beatrix (’66): rookbom ° D’66 PvdA: nieuw links Katholieken: ° nieuw Katechismus TOCH: continuïteit en stabiliteit bleven kenmerken, de atmosfeer van verandering was wel dominant. Jaren 50: Welvaartsexplosie ° consumentenmaatschappij sociale maatregelen worden uitgevoerd verzuilde organisaties hebben te kampen met interne problemen ° jeugdcultuur vs volwassen wereld ° anti-establishmentcultuur ° undergroundcultuur ~ internationale ontwikkeling (VS), maar Nederland was ook een voortrekker, vb Proovoo. ° permissive society: vrouwenbeweging nieuwe seksuele moraal democratisering 53 koningshuis: discussie buitenlandse politiek: discussie ivm ontwikkelingshulp en tegen Koude Oorlog veiligheidsbeleid (Koude Oorlog) natie is niet meer de vanzelfsprekende eenheid van staatsvorming kerken: onkerkelijkheid steeg. Komt tot radicalisering en politisering in eigen kring. VB: RK kerk massamedia spelen een belangrijke rol. Oorzaak en gevolg? Moeilijk, wederzijdse beïnvloeding Verklaring: samengaan van nieuwe (materiële welvaart , internationale oriëntatie groeide) en oude (verzorgingsstaat, verwetenschappelijking) ontwikkelingen. Balans: ontzuiling en meer nadruk op individuele ontplooing Hoge versnelling i/h proces van secularisatie. CONCREET: 1/ Ontzuiling: geen vanzelfsprekend gevoel meer om te behoren tot één zuil verkiezingen: grote wisselvalligheid, daling confessionele partijen. Afschaffen opkomstplicht heeft gevolgen. Erosie verzuilde organisaties Meeste kranten maken zich los v/d zuilen Omroepwereld: andere variant (lossere binding) Onderwijs en gezondheidszorg: niet, behalve: herkenbaarheid en aard van werkzaamheid daalde of verdween. 2/ het burgerlijke bleef in de samenleving. Er komt wel ruimte voor individuele ontplooiing. Heeft gevolgen op gebied van demografie en op de seksuele moraal. Nieuwe problemen in het laatste kwart van de eeuw Kabinet Den Uyl (1973, PvdA): vernieuwingstendensen gevolgen geven was moeilijk oa door oliecrisis (economie daalde): financiële grenzen en praktische problemen door grote bureaucratie. Anti-kernwapenbeweging: tastte eigelijk de grote lijnen v/h beleid niet aan (einde KO wel, -> Srebrenica). De vrouwenbeweging bleef heel actief toch was er minder verandering dan gehoopt. Er zijn problemen met grondstofvoorraden en met het milieu In het algemeen steeg het overheidsingrijpen, maar er is ook het onvermogen v/d overheid om adequaat en slagvaardig op te treden. Kabinet Paars Individuele burger: overheid wordt anonieme bureaucratische instelling De politieke belangstelling daalt en er ° klachten over het verdwijnen v/d Burgerzin. Ook bezorgdheid over behoud van eigen (nationale) aard v/d samenleving en cultuur: > minderheden < Europese politiek en culturele amerikanisering De veranderingen gebeuren niet gewelddadig: Reden: Nederland is klein, relatief rijk en traditie van compromissen. 54 Epiloog: eenheid in verscheidenheid in de Nederlanden Eenheid in verscheidenheid Belang geografische ligging: Delta Maas, Schelde en Rijn Door het moeras ° v/e periferie: door het worden van de zee kreeg het een verbindingsfunctie => krijgen een centrale positie. OOK: Nederlanden: worden eenheid, eeuw later is deze al terug verdwenen. De grenzen werden gevormd door toeval (bv opstand in Zuiden). Er is ook de taalgrens. Bloei Nederlandse gewesten door ontwikkeling gevarieerde economie. 17de eeuw: Republiek in N wordt centrum v/d wereldhandel late ME en vroege NT: door goede economie ook grote internationale pol rol. Engeland wordt de beschermer v/d Nederlanden ook invloed v/d burgerij op: a) politiek institutionele verhoudingen: ° privileges in adel en landsheren. tolerantie was ingegeven door eco of bestuurlijk belang en was verre van volledig. b) cultureel gebied: pragmatisch en hoofdaandacht voor materiële cultuur. Men was ontvankelijk voor vreemde invloeden: door geografische ligging en door de samenstelling van de bevolking. Religie speelde een belangrijke rol. Verscheidenheid in eenheid Verschuivingen van gewest naar gewest. Bestuurlijk-politiek zijn er tendensen tot eenwording, einde door de Opstand. De eco en cult oriëntering v/d gewesten liep oorspronkelijk ver uiteen. De succesvolste dynastieke activiteiten vinden hun ontstaan in gebieden die buiten de Nederlanden liggen. De dynastieke politiek van Bourgondiërs kende veel verzet. Het karakter verschilde: de hereniging sprak niet vanzelf: er waren moeilijk te overbruggen politieke, religieuze, economische en culturele verschillen. Twee oppositionele stromingen (kath en lib) vonden elkaar. Ontwikkelingsgang verliep cf. Europese landen. Integratie burgerlijke cultuur, moderne verzorgingsstaat met neo-corporatieve trekken. Verschillen: a) België: pol en eco modernisering > Ned b) contacten waren schaars en koel c) België: nationaal gevoel was op eigen staat afgestemd d) etnisch-culturele problemen in België e) religieuze verhoudingen in Nederland f) de verzuiling was ook verschillend g) België: sociaal en pol machtsverschillen zijn veel duidelijker zichtbaar. Buitenlandse politiek: beiden zijn neutraal, maar toch ° verschillen Nederland: Azië; België: Afrika Na WOII: BENELUX, NAVO, EEG < integratie als kleine landen in Europa > angst en gevaar voor verlies eigenheid 55 56