Geschiedenis van de Nederlanden, boek van Blom

advertisement
Geschiedenis van de Nederlanden, boek van Blom.
H1: Een lange aanvangsperiode (tot en met de 10de eeuw)
1. Kelten, Romeinen en Germanen
Het landschap en de 1ste bewoners
 7de eeuw: Hallstattcultuur: gebruik van ijzer
5de eeuw: La Tène cultuur: o/ Kelten, sociale differentiatie, er is een
prille verstedelijking
2de eeuw: Germanen (dr migratiebeweging nr W)
57 vot: caesar en rom. = 1ste geschreven bron
 landschap?: Nederlanden: groot (gr) deel in Benedenrijnse hoogvlakte
na quartair niet (nt) echt veel veranderingen (alleen
oppervlakte)
3 gr zones: 1) binnenl.
2) kustgebied
3) midden-ned rivierengebied
Ook fijnmazigere indeling mogelijk (vruchtbare
mengelgrot, bosrijke Ardennen, kalkstreek maas, leemstreek,
zandlemig of zandig gebied, kustgebied/ rivierengebied)
Tussen Rome en Germanië
Oude Rijn: in 47 nc wordt (w.) het grens van enerzijds (>) Romeinse Rijk: gr
centralisatie, etnisch gr diff., staat
anderzijds (<) Germanië: conglomeraat van stammen, gemeenschap. Cult en
taal, geen overkoepelende instanties
In onze gewesten: contact
RR: nieuwe vormen van organistatie: > Belgica secunda, hfdstad Reims
< Germania Prima: hfdstad Keulen
Germaanse verplaatsingen: o/ deel bel. Migratiebew.
tss 3de-5de eeuw: gr volksverhuizingen: holden
structuur RR uit. Rom lieten ze RR beschermen.
W-€ gebied: 1) Franken bel rol.
Bundeling van stammen
identiteit?: gn geschreven bronnen, schrale orale trad.
Eind 3de eeuw: in leger
RR: dictatuur, veel geld => veel troepen
Belang Franken: in leger; migratie
2) Saksen maritieme rol; Engeland, continentale kant kanaal
3) Friezen
2. De Merovingische periode (5de tot 8ste e)
Nederzettingspatronen en rijksvorming
Mil.: 406: Germaanse troepen trekken Gallië binnen: > verwoeste steden; <
bewoners op de vlucht.
Continuïteit Rom? Raumskontinuïteit (o/ taalgrens, taaleilanden); bestuur;
staatsgoederen; muntslag
1
Aspecten van de maatschappij
 2 vormen van adel: germaanse en gallo-rom op basis v. vermogen
horigen, vrije lieden, slaven
 Christendom: verspreiding te danken aan org/communicatie RR
Tijdens invallen niet echt veel diepgang
maar: nt verdwenen, heidendom nam CH. E op
 Rijksvorming: choldowech: vergr rijk
 Frankische rijk: amalgaan: kon rekening houden met 1) vage
suprematie RR, 2) inspraak vrije stamlieden in bestuitvorming en
gewoonterecht.
 Staatsopvatting (deling rijk als erfenis) => verbrokkeling, hereniging, ..
Reden: 1/ pol om eigen gebied te vergroten
2/ Dorestad: controleren handel
3/ rel aard: 2de kerstening: missies uit gallië en Ierland, lang
Hereniging dr dagobert (hulp friezen)
 Aanknopen bij oudheid = show; belang grond (grd) stijgt
 Beheer bezittingen: hofmeier w. bel.
Pippiniden (austrasië): Pippijn I <-> Friezen
Karel Martel (732): slag van Poitiers tg Moslims
Pippijn III: machtsgreep
3. De Karolingische periode (8ste en 9de e)
Gezalfde koningen en gekroonde keizers
Pippijn III en paus tg Langobarden => zalving tot kon.
uitbreiding macht door spoilsysteem => o/ expansieve pol; o/ keizerlijke
kroning
Zwaktes rijk: 1/ germaanse verleden/opvattingen leefden door
2/ gebrekkinge communicatie
3/ gebrek aan fin. Middelen
adequaat bestuur: o/ feodaliteit, w. uiteindelijke ontbindingsfactor dr
erfelijkheid lenden
Fatale dreiging
 843: Verdrag van Verdun: dood Lodew. De Vrome, deling rijk
 dood Lotharius I: 3deling rijk, 2de zoon kreeg Lotharii regnum (=
lotharingen), w. later geannexeerd door Dui kon Hendrik De Vogelaar.
Ned. Ontw. Eco, pol, cult, samenhang tg oorspronkelijke territoriaal
patroon.
 Inval v/d vikingen (Denen): gedurende 1 eeuw, verzet na 60 j. (muren,
ronde forten)
eind: verslaan bij Leuven dr Dui kon.
dr. Stijging verzet: plaatselijke potentaten, ambtenaren w. autonomer
= bel kenm voor ME gesch v/d lage landen.
De tegenstelling tss droom en werkelijkheid
Eco: grd = macht; eco = lb én bepaalde handel in luxe producten
o/ domaniaal of hofstelsel
Sociale verhoudingen: Karel de Grote en Lod. De Vrome: invl van kerk.
Raadgevers; wel geen doorgedreven kerstening en kerk. Org w. uitgebouwd.
2
kenm: streven nr eenvormigheid
controle lok. Bestuur dr zendgraven of missi domici
Rel: ook unificatiepol op rel vlak: kloosters -> regel benedictus
stedelijke clerus -> augustinus
Cult: elitaire karolingische cult: handschriften en K. minuskel
MAAR: beperkte middelen en tijd
4. De ijzeren tiende eeuw
nt veel info over
uiteenvallen Karol. Rijk: =>
 Oude namen en gewesten herstellen en versterken identiteit (nt lage
landen)
 Rivieren: bindende rol
 In lage landen: groeiden naar elkaar toe
O/ nieuwe pol marginaliatie
in onze gewesten: fr en dui geen interesse => o/ machtige ldsheerlijkh.
Wel: geen determinisme, vb Vlaanderen
Expansie: alleen nr O; Reden: Duitse Rijk: Karolingen weg
Rijksvorsten en rijkskerk
Dui kon: overdreven aandacht
Maar: weg macht ten N van Alpen
 o/ verbrokkeling
Lotharingen: Otto I, benoemde broer Brun: bij dood: deling > lotharingen
> Nederlanden
o/ snel landsheerlijkheden
3
H2. De periode van de landsheerlijkheden (11-13de e)
1. De politieke versnippering tussen dynastieke, adellijke en burgerlijke belangen
Lappendeken van verschillende gebieden
Dr. Dynastieke pol en toeval => o/ landsheerlijkheden
macht was gekoppeld aan verschillende factoren:
 Overlevingskracht centrale macht
 Verhoudingen in gebieden en tss landheer, adel en stad
 Band/rivaliteit tss gewesten onderling
Zowel eco, monetair en sociaal
Verschillende groepen:
 Landsheer
 Kleine adel
 Stedelijke burgerij
Laatste twee zullen winnen
De voorsprong van Vlaanderen
1/ o/ pol ambiguïteit: graaf Vl = leenman van Fr én Dui
2/ inmenging in machtsstrijd in Lotharingen
voorsprong: 1. Boudewijn V: burggraven
maatregelen: a) steden stichten
b) wegen- en kanaalaanleg
c) stadskeuren
2. ook op institutioneel, eco en cult. gebied
De landsheerlijkheden in het oude Lotharingen
+ overige landsheerlijkheden ontstonden uit Lotharingen
Dui kon. oefende nog altijd macht uit dr. Bisschoppen (luik, utrecht, kamerijk):
einde: concordaat van Worms (1122); af en toe toch bemoeien.
+ Andere landsheerlijkheden: ontstonden uit versterkingen, annex commercieel
centrum; hadden contact met elkaar: mil, huw pol, dynastieke belangen.
Geleidelijke schaalvergroting
Huw pol = bel model voor uitbreiding
Vl Graaf: Elzas: Diederik en Filips = streefden meest nr. internat. Rol
-> voortleven feodale belangen en ambitie => o/ steden; uniform recht;
ambtenaren.
-> eco dynamiek
Brabant: geringere macht hertog + lagere ontw graad steden
Besef dat beide partijen belang hebben dat transito handel stijgt.
is gericht op O
w. machtigste gebied
Holland: vroege 11de e: mach hing vast aan ontw landschap
Z: water overwinning; N; <-> W-Friezen en adel
Grote verliezers: adel
Vlaanderen: officiële feodale afh. van Fr tg feitelijke eco afh. van Eng.
gn groeiend samenhorigheidsgevoel, Vl w. zwakker, voorsprong weg.
wel: burgers -> bestuur
Luik en Utrecht: emancipatie van de burgerij
Niet in Friesland: < geen landsheerlijke macht
4
> geen democratie
schaalvergroting: vaak tegengewerkt dr. dynastiek toeval
eigenbelang!
2. Economie en sociale verhoudingen
Demografie, landbouw en ontginning
Ontginning: 1/ uitputting gronden
2/ demografische druk; opl: hoger rendement en ontginning
 technische innovaties, drieslagstelsel, paard, …
Hoe?: a) inpoldering
b) ontbossing in binnenland
c) heidegrond
d) M en O- €: voornl in Slavische gebieden kolonisatie
effectiviteit?
o/ heerlijkheid of seigneurie
o/ institutionalisatie 3 standen
demografie: trok statische agrarische systeem open
kolonialisten: hadden rechten: geen herediensten, minder cijns, beter
statuut.
Gebruik van geld stijgt => inflatie => macht grgrdbezitters, adel,
Ridders daalt.
Sociale emancipatie boeren stijgt
Stad: demografische stijging, ook bel voor ontw stadswezen (niet bezig zijn met
Voedselvoorziening.
Stad, handel en nijverheid
Verschillende soorten: 1/ uit RR
2/ paddestoelsteden door handel
3/ bewuste stichting, vb: Gent, Brugge, A’pen, Nijmegen,
Rijsel, Dowaai; ontw hangt af v. gunstige
verkeersligging.
Wat verhandelen? Graan, wijn, vis, zout, industriële producten, textiel
Transport = bel, zorgde later voor onlusten
Economische belangen w. internationaler => wijziging pol: internationale
betrekkingen. W. beïnvloed dr. winst/verlies, feodaliteit en adel.
Stad: keuren: 1/ begunstiging eigen burgers
2/ rationalisering van recht steeg
belangen handelaars in buitenland + steden die zij domineerden = wankel
 o/ Hanze: interstedelijke verbanden
grootschaligheid textielsector: => o/ jaarmarkten en nieuwe betaalmiddelen
(grote munten, jaarmarktbrief)
verenigingen ambachtslieden: per beroep = ambachten
1st: caritatief
later: reglementering arbeid
}
bescherming groepsbelangen } leidde tot protectionisme
politieke macht stijgt => conflict met koopliedengilden
ommekeer: guldensporenslag.
3. Kerk, religie en cultuur
5
Kerk
Centrale gezag daalde + verval Karolingen => lagere gezagsdragers probeerden
toezicht te krijgen op de kerk.
Merovingisch en Karolingische periode: leken/getrouwen aan hoofd bisdom/abdij
= eigenkirchwesen
Materiële en spirituele overwegingen + familiaal gekleurd = basis
Reactie kerk: 1/ gregoriaanse hervorming (G. VII):
a) pol-kerkelijk: investituurstrijd
b) tg rijkskerk; maar: w. nu benoemd door kanunniken en deze
kwamen uit bel lok fam.
wel nog altijd inmenging van leken dr: eigenkirche en
patronaatsrecht.
Charismatische aspecten in 12-13de e gevolgd dr. een meer structurele org.
reden: stijging juridisch en rationeel denken
Stijgend gebruik van afzetbare functionarissen
Stijgende controle: soc en kerkelijk
Religie
1) vroege ME: gedwongen bekeringen = oppervlakkig
2) later: christendom evolueerde: a) functionele gdsd dr. ontw eigen theologie en
moraal + opnemen heidense elementen
b) stijgende verinnerlijking
Kan niet zonder vooraf reeds bestaande rel elite: monastieke sfeer
 Karolingen: benedictijnen: kwetsbaar voor inmenging
 10-11de e: hervormingen, oa kluizenaars
in Nederlanden: o/ Norbertijnen of premonstratenzerorde
Regel van Benedictus en Augustinus worden herlezen
o/ Cisterciënzers (pas laat in de Ned)-> wel: niet basis ME
ontginningsperiode
Deze hervormingen: GEEN ANTWOORD op gr sociale uitdaging v/d
12de e: de verstedelijking.
Wel: o/ bedelorden: bel: franciscanen, dominicanen, karmelieten,
augustijnen, zakbroeders en eksterbroeders
Cultuur
Elitair: de volkscultuur kennen we uit de elite cultuur.
Schrift = monopolie van de clerus => latijn (zijn uitzonderingen)
Nederlanden: 3 taalgebieden (ned, fr, fries)
Bouwkunst: kerkelijke gebouwen zijn het best bewaard (steen), ook burchten
Beeldhouwkunst: weinig hoogtepunten in onze gewesten, wel bewerking edel
Metaal.
Schilderkunst: muurschilderingen zijn beperkt, miniaturen
Rond 1200: kerk verliest cultuurmonopolie, wordt burgerlijk
GEVOLGEN:
 volkstalen stijgen (taal elite niet altijd gelijk aan taal volk)
 literatuur stijgt; legitimatie vorsten; mystiek
 gotiek (scheldegotiek, brabantse gotiek): stadshuizen, belforten
 wel: in begin bijna geen universiteiten. Waarom?
6
H3. De vorming van een politieke unie (14-16de eeuw)
1. De eeuw van onzekerheden
14de eeuw = crisis; REDEN:
 Oorlogen => verlies van mensen, vernielingen, hoge belastingsdruk
 Verdwijnen van de handelsstromen => verpaupering
 Dr. stijging graanprijs en uitputting grond: hongersnoden
 Kerk biedt geen soelaas
Nederlanden? = centrumgebied, rivaliteiten komen hier tot uiting (fr en eng)
Wankelende dynastieën
Rond 1300: grensconflicten, monding schelde
Idem in laatste decennia 13de eeuw
Gwijde van Dampierre (steun eng) tg Floris V (steun Franse Kon en Avesnes)
Moord op Floris V => o/ machtsvacuüm (Avesnes winnen)
Fr koning: druk op Vlaanderen => verdwijnen Engelse relaties, handel met
Engeland, Gwijde wordt veroordeeld in fr.
G.: steun bij ambachtslieden tg fr kon en
Patriciërs
O/ verbond: verdwijnen van leenverdrag
MAAR: Fr kon valt binnen: => opsplitsing graafschap (uiteind. verdwijnen)
Tss de vorstendommen in Nederlanden zijn er verschillen: > bestuurlijk
< prinsbisdommen
conflicten: dr. feodaliteit
dr. schaal en stijgende frequentie steeg betrokkenheid
onderdanen => soms beperkte vorstelijke macht.
Sociale spanningen
1300: hoge bevolking daalde door honger, pest en oorlogen
grote urbanisatie en industrialisatie, vb laken (kwaliteit en variëteit): was in handen
van ondernemers die ook groothandel controleerden
1280: graaf beperkte het monopolie én ambacht tg koning } tegenstellingen stegen
door Franse bezetting
De eerste revolutie
Gent: (april): opstand tegen patriciërs, deze vluchten naar Bruge
Brugge: opstand: klauwaerts tg Leliaerts
Gwijde van Namen + Willem van Gulik (slag op 11 juli)
Echter: verschillen in opvatting over krijgsvoering en maatsch. visie.
GEVOLG: 1/ graafschap Vlaanderen wordt zelfstandig
2/ ambachten krijgen inspraak en erkenning
= sociale en politieke revolutie
kende grote navolging in Luik, Mechelen en Brabantse steden (alhoewel hier iets
minder)
7
Politieke structuur en politieke cultuur
Toen ontstond fundament van uiteenlopende institutionele tradities van
vorstendommen tot eind 18 de eeuw.
WEL: geen rust en orde
Hergroepering van macht
Die eeuw (vooral in Luik en Gent): geen consolidatie van de macht.
Constitutionele waarborgen
Drietal steden: privileges vastleggen op documenten
 LUIK: ontstaan door burgeroorlog. Elke bisschopsverkiezing conflicten
vredesakkoorden => ambachtsgilden: stadsraad
o/ controlelichaam: ‘raad der XXII’
 BRABANT: iets vredelievender: hertogen steun bij steden (=> privileges) tg
adel
Hertog Jan II stierf, zoon was minderjarig: o/ raad v. Kortenberg
Bepalingen: hebben recht op passief weerstand te bieden als land
niet goed bestuurd wordt.
Bij dood Jan III: verbond adel en stad uit angst voor buitenlandse
inmenging.
 UTRECHT of HET STICHT: Stichtse landbrief:
a) standenvergadering toezicht op oorlogsverklaring
b) bisschoppen bij wanbeleid terechtstaan voor rb van standen.
Bisschop Frederik van Blankenheim: consolidatie bissch. Macht +
uitbreiding invloedssfeer.
Partijstrijd
 HOLLAND: o/ dr. betwistingen troon: graaf Willem IV: had schulden
Margaretha + Hoeken tg zoon (Willem V) + Kabeljauwen
Willem V wint.
Partijen berusten op adellijke fam. => scheidingslijnen
liepen doorheen de standen, af en toe wakkerde de strijd
op.
 GELRE: cfr Holland; oorzaak: 1/ betwisten troon
2/ sociale structuur
a) ridder = bel rol
b) steden = emancipatieproces is bezig
c) geestelijkheid = zwak
+ aangewakkerd dr. sociale spanningen a/h begin v/d 100 j. oorlog
rivaliteit tss fam. Ede van helkeren en fam. Van Bronkhorst.
aanhoudende strijd met Brabant
Consolidatie: Karel V bracht Willem van Gulik op troon.
Op weg naar stadstaten
Reacties op 1302: 1/ Fr kon: aanval (1304), verdrag van Athis
2/ Patriciërs: probeerden macht te vergroten (soms)
3/ ambachtslieden: ook conflicten om macht (Gent: 3 leden; Ieper: 4
leden; Brugge: 9 leden)
Boeren: opstanden olv Klaas Zannekin (onderdrukt dr franse leger)
100 j oorlog (1337): Vl = voelde dit direct dr afhankelijkheid van Fr én Eng
8
3 gr steden: Gent, Brugge en Ieper = feitelijk gezag
discriminerende maatregelen
eigen belang > alg welvaart
einde als Lodewijk van Male intrede doet in Aalst (w. dan één v/d 3, dus 4)
Economische oriëntatie
Loop 14de eeuw: veranderingen in eco structuur
WEL: effecten lange afstandshandel niet overschatten; echter: Nederlanden=centrum
Burgerlijk kapitaal in platteland => stimuleren nieuwe technieken
Bepaalde leveringen in natura voor zichzelf op te
Eisen (turf, tarwe, graan, textiel).
Stad: enerzijds vraag, anderzijds zou niet gaan
zonder platteland.
Bevolking, levensstandaard en economie
Handelsvolume steeg, bevolking daalde met 1/3
Reden: daling bevolking, meer geld => men koopt meer luxeproducten
Transportkosten daalden dr.: 1/ veel goederen te vervoeren
2/ hogere scheepscapaciteit
Idem in Nederlanden: hongersnood en pest
Hollands commercialisering
Bevolking van de steden daalde hier niet zo erg: immigratie vanuit platteland
Reden: hoger loon
Meer woonruimte
Kwaliteit landbouwgrond daalde dr. bodemstructuur en turfsteken.
Bevolking: > naar de stad
< in dorpen blijven voor ambachten: kaas en zuivel (nood aan zout)
ook bierbrouwerijen en lakenindustrie
succes van Hollandse handelsroutes: a) scheepsbouw
b) scheepsvaart
c) tekort aan broodgraan: o/ dynamiek om het te
zoeken.
De complementariteit der gewesten
Nabootsen: Hanze: bier en conservering haring
Brabant en Vlaanderen: laken
Ook: Z-Ned = afzetmarkt en invoeren van graan
Complementariteit: ook rond Vl -> bij boycot dr Hanze => naar Dordrecht
Handel Vl > Holland
Reden: Hanze zou Brugge nooit verlaten
Vlaanderen kent een voorsprong tot in de 15de eeuw
O/ mobiliteit
O/ handelskapitalisme dr. winstbejag handelaren
Doorbraak van de burgercultuur
 ZUIDEN: beeldhouwkunst: belforten (versch. functies)
lakenhalle: enerzijds functioneel, anderz symbool
voorziening lokale markt
kerken
9

hospitalen
Literatuur: Brabant > Vlaanderen
versch. genres: a) gesch.schrijving: lof op hertog
vb: “Spiegel Historieel”
in dichtvorm: “Wapenlied van Hertog
Jan III”
herouten: wapenboeken en odes
Ook: Jan van Boendale: burg. Invl.
b) in volkstaal: vertalingen uit Dui en Fr
c) mystieke trad.: Jan van Ruusbroec
d) toneel: niet veel gevonden: als wel:
liefde aan het hof en kluchten
e) teksten: > cfr internat. tendensen
< originele inbreng
Brabant > Vl (wel: miniaturen, boek)
NOORDEN: in Den Haag dankzij Beierse Hertog Albrecht
muziek, literatuur
waren geëmancipeerde intellectuelen, gaven soc. klemtonen en
waren kritisch
2. De eeuw van Bourgondië (1383-1477)
De Bourgondische vereniging
Anno 1400: verdwijnen van gemeenschapsgevoel
Ruimere associaties: enkel enten op persoon van vorst of leider v/e partij
Vorstelijke strategieën
 BEIEREN: dynastie met grootste aantal Ned. vorstendommen
Beieren en Bourgondië: dubbelhuwelijk
= pol alliantie en potentiële aanspraken
Albrecht van Beieren: pacificatie
goede eco voor steden
na dood: oplaaien partijstrijd => oorlog + stijging belast.
=> zwakke positie van Holl, Zeel en Hen.
 BOURGONDIË: Margaretha v Male en Filips de Stoute
M: Vl, Artesië, Nevers en Rethel, Franche comté
F: Frans-Vlaanderen
 BRABANT: Hertogin Johanna was kinderloos => erfrechten naar nicht
Margareta (limburg). Haar 2de zoon Antoon voor opvolging in Brabant
huwde met Elisabeth van Görlitz (hert. Van lux): groeit geen complex uit.
 HERTOGDOM GELRE: tg Holland en Brabant
persoonlijke unie met hert. Gulic
invloed in Sticht Utrecht, Oversticht, Friesl, groningen en
ommelanden
MAAR: kinderlos => geen unie met Gulik
eco bleef achter
GEVOLG: beïnvloedbaar
 PRINSBISDOMMEN: grote invl omringende dynastieën
vb: Jan van Beieren in Luik met Frederik van
Blankenheim
10
Maar moesten rekening houden met onderdanen
vb: crisis in Luik: Jan van Beieren verliest tg
ambachtslieden en deel adel
komen dan tg Jan zonder vrees te staan, macht
ambachtslieden verdwijnt.
Het Bourgondische overwicht
Dood Willem VI van Hen, Hol en Zeel => o/ partijstrijd tts Jacoba en haar oom
Jan (wint dankzij steun Dui Keizer) + combinatie 100 jarige oorlog.
Dood Jan IV van Brabant en Jan van Beieren: => Filips de Goede: interventie
Strijd in Hol heeft vertakkingen in Utrecht
Filips van Bourgondië tg Jacoba; F wint: ‘Zoen van Delft’
Bepalingen:
 Jacoba: erkenning F als haar erfgenaam en stadhouder
mag niet zonder toestemming huwen (doet dit toch en verliest
haar rechten)
 Steden en ridderschap sloten zich hierbij aan: verbod op partijdigheid
Kentering: jaren 20: einde dynastiek bepaalde oriëntaalse op Fr
w gecompenseerd dr uitsterven van 3 andere vorstendommen
ook: 1435: = 1ste fase van territoriale afronding (+ Picardië en Lux)
succes in Utrecht: F benoemt bastaardzoon als bisschop
= interne consolidatie
wel: tg Eng: F: beleg van Calais met ambachten (gingen
weg en F verloor opstanden)
Een nieuwe staat?
Na expansie, vrede met Fr, bestanden met Eng -> interne consolidatie
Geen eenheid, wel personele unie
Greep op lokale en regionale besturen verhoogde via:
 Overkoepelende organen
 Eenvormigheid in bestuursapparaat
 Lokale weerstanden neerslaan (persoonlijke voordelen, handhaving)
=> verzet
Ook: geen eenvormigheid binnenin gewesten
Om partijtegenstellingen te doen verdwijnen: o/ raden van 80, 40 of 24
o/ rekenkamers
Financieel:
 Domeininkomsten
 Beden: belastingen verschilden per gewest
1st elke staat afzonderlijk, later gezamenlijk. Nood aan
verdeelsleutel (is niet goed door onwillige lokale besturen)
Bovengewestelijke integratie
Centralisatie:
 Geld
 Bestuur
 Rechtspraak: o/ Grote Raad (voor zaken die hert. Rechten, wetgeving
en bestuursdaden betroffen én verfijning –negeren lagere instanties)
 Munt en economie: overleg = schaalvergroting en intensivering
=> vergroten ambtenarenapparaat (Bourgondisch overwicht, Franstalige
11
meerderheid
hoofd: kanselier van Bourgondië (vb Rolin)
opvallend: universitair geschoolden (burgerlijk) > geestelijken en adel
Maar kloof steeg
Weerstand tegen de integratie
Sterkste in Vl omdat er een grote traditie was van zelfbestuur
o/ verschillende competentiekwesties (1404 in Gent; 1446 in Brugge)
uiteindelijk (1436-1438): opstand, Brugge verliest => verlies van privileges
hoge boete
DOEL:
 Waarschuwing tegen opstand
 Zware financiële aderlating
 Bestuurlijke en rechtelijke hegemonie laten stoppen
 Blazoen oppoetsen van hertog dr verlies tg Engenland
 Eigen rechters en ambtenaren hun bevoegdheden uitbreiden.
1447: ° zoutbelasting. Echter Brede Raad Van Gent keurde het niet goed =>
hertog tegen Gent, hertog wint en Gent boet zoals Brugge.
onderwerping Gent en Brugge waren vb en proef, cfr Brabant: hebben zelfs
hertog Jan IV geschorst wegens schendingen van Blijde Inkomst; bepalingen
worden echter moeiteloos ongedaan gemaakt door hertog.
Interne zwakheid van de staat
Ambtenarenapparaat was corrupt en inefficiënt => onderzoek. Einde
Onderzoek door spontane bede.
! belangengemeenschap tussen lokale elites en hertogelijke ambtenaren
Geldnood: ambten worden te koop, met als slachtoffers burgers (opstanden en
protest, die werden neergeslaan).
Verschillende factoren ivm stijgende staatsmacht:
 Territoriale vergroting: vorst tegen elk gewest/stad afzonderlijk. Er is
een gebrek aan bovenlokaal identiteitsgevoel = voordeel vorst
 Monarchale staat had ook zijn voordelen
 Mil: het kanon => vorstelijk leger wordt beter.
Oorlog en binnenlandse spanningen
Hertog Karel de Stoute: contract (huw) met keizer
Expansie was enorm, GEVOLGEN:
 Binnenland: a) vervreemding van bevolking
b) belastingen stegen met een factor drie
c) ambten te koop
 Buitenland: a) Lodewijk XI: valt binnen in Picardië en Artesië
b) hertog Lotharingen: verovering
c) Zwitserse eedgenoten: sluiten zich bij Fr-Lot-Savooise
coalitie aan.
Karel de Stoute sterft bij slag van Nancy
De gouden tijd van Bourgondië
Ondanks demografische crisis en pest toch een bevolkingsstijging
12
In heel Europa: Nederlandse exportindustrie voor expanderende markten.
In Brabant: Hol en Zeeuwse schipperij
Kenmerken:
 Lonen waren stabiel
 In verschillende sectoren was er werkgelegenheid
 Profiteren van expansie internationale handel
 Nederlanden waren welvarend
Vb:
 Brugge: belangrijkste in Europa, had ook gevolgen voor rest Europa:
Eng: eigen productie, handel met Nederlandse grondstoffen daalde.
Spanje: handel in graan, leder, zuidvruchten, kol. waren steeg.
 Walcheren
 Antwerpen: Westerschelde wordt bevaarbaar voor schepen van 200 ton
belang van de jaarmarkten in Bergen-op-Zoom.
 Expansie Hollandse zeevaart: ontwikkeling dankzij gunstige
concurrentiepositie: tg Hanze
Verschillende bestanden => Hollandse vloot mocht door Sont
Deense kon kreeg geleiderecht (en geld hiervoor)
Men moest niet 1st naar Hanze van Brugge
Niet meer gebonden aan regels Hanze
Vrede van Utrecht: protectionisme Hanze en Vl verdwijnt
opende weg naar Oostzee.
Kenmerken: a) spil waren de kust- en riviermondingsteden
b) grondstoffen aankopen – bewerken – uitvoeren
c) Nederlanden = economische afhankelijkheid van kerngebied.
Een demografisch zwaartepunt
Op basis van schattingen!
basiseenheid: het gezin (nood aan een vermenigvuldigingsfactor)
Nederlanden: 2776000 inw: Vl>Bra>Hol
Dichtstbevolkt
Kust en rivier: dichter dan randen
Een kerkelijk levenskader
Grote invl
Parochies: armenbedeling
geestelijke broederschappen
Processies
Kunst: rel functie of rel onderwerp. MAAR: worden gedetailleerd en
WERELDS (vb: hertog van Bourgondië: inmenging benoemingen; prestige
invloed, inkomen)
Reactie bevolking:
 Zeer emotionele devotie
 Formalistische devotie
Ook: Moderne devotie: nadruk op eenvoud en individueel gebed en
persoonlijke devotie. => ° devotionele boekjes
men verloor het vertrouwen in de geestelijkheid.
13
Verbeelding van de macht
Filips de Stoute: veel aandacht aan artistieke opluistering dynastie (cfr
opvolgers)
Hertog van Bourgondië: ophemelen zichzelf: > concurrerende machten
< eigen onderdanen
In Nederlanden: grote groep artiesten
grote productie => export
Hertog: vb en navolging hele maatschappelijke elite
Valt grotendeels samen met periode van politieke stabiliteit, vrede en welvaart.
Hertogen gaven aan de traditie nieuwe impulsen.
Wie? a) Eigen dienst
b) ateliers in verschillende steden
Wat? a) wandtapijten met vorstelijk triomfalisme als thema (ook in kerken,
werd niet zoveel toegepast door de hertogen)
b) boeken: thematiek: pol-ideologische tendensen ter ondersteuning
machtsaanspraken. Vb: kronieken
c) massaspektakels maakten meeste indruk op bevolking
Ook onderdanen hadden rol in symbolische interactie (vb huwelijksfeesten,
blijde inkomsten). De steden financierden mee de paleizen van de hertog.
=> Bourgondische cultuur ging verder dan hofleven
3. De eeuw van Habsburg (1477-1588)
Maria van Bourgondië (erfgen. K de stoute) x Maximiliaan v Habsburg
+ kinderen x kinderen kroon van Castillië
=> Johanna enige erfgen. -> haar zoon Karel krijgt: Ned, Sp, Roomse R.
Territorialiteit en centralisme
Na dood Karel de Stoute: opstanden
Verdwijnen van centraliserende tendensen
Opmerkelijk: a) staten generaal: wou geen andere dynastie
b) Staten van de afzonderlijke gewesten wouden eenh. blijven.
° soort grondwet: ’20 artikelen van Groot Privilege’
WEL: opvolgers K: hadden zelfde doelstellingen:
 Realisaties waren afhankelijk van wisselvallige omstandigheden
 Tg Frankrijk (einde 9j oorlog met Vrede van Kamerijk
 Met Engeland positieve relaties
De vorming van de XVII Provinciën
Veroveringen Karel V:
November 1521: val van Doornik
Alle territoriale veroveringen waren direct uitgelokt door Fr provocaties
Vorming van de XVII Provinciën was toevallig: hert. Van Gelre en Fr kon
hadden hierin een belangrijke rol.
Na verschillende opstanden en raids door Gelre kwam er een bestand:
a) Verdrijven van de Denen
b) in Drente
c) wel handelsbelangen beschermen dr 4j bestand dat de Nederlandse
doorvaart v/d Sont waarborgde.
 Erfenis: Karel V wordt opvolger Gelre
14
Dood van de hertog van Gelre: niet Karel maar Hertog van Gulik
 offensief uit vier richtingen, Karel wint en Gelre w. 1 v/d 17
prov.
Toestand van 1543 wordt gestabiliseerd in Vrede van Westfalen (1648)
De middelen van de staat: belastingen
Eenheid brengen in tradities op bestuurlijke en rechterlijk vlak, hoe?
 Territorium afschermen tg inmenging buitenland:
a) Frankrijk: geen aanspraken meer
b) paus: geen inmenging in kerkelijke rechtbanken
c) geven van een naam
d) Brussel wordt uitgebouwd als regeringscentrum
 Uitbouw van de centrale regeringsorganen:
a) Karel de Stoute had al ° hooggerechtshof en raad van financiën
(afzonderlijk van de raad van de vorst)
b) 1531: 3 collaterale raden (Ra v. St., Geheime R., Ra voor Fin)
wel: landvoogdessen waren sterk afhankelijk van de vorst.
 Gewoonterecht:
a) optekening: maar pas in 1570 bundeling dr Hertog van Alva,
nieuwe vorm van overheidsbemoeinis: sozial disziplinierung
b) hogere rechtspraak: lagere rb lopen kans tot veroordeling in
beroep. ° verspreiding nieuwe rechtsdenken.
=> hogere rechtspraak = effectief middel voor intergraie in Nieuwe
Staat.
Seculaire groei
Zowel economische als demografische groei (uitz: j 30 15de eeuw)
snelle groei A’pen: dr onbegrensde mogelijkheden in handel en nijverheid
-> ° Brabantse jaarmarkten
met wie? Engeland, Hanze, Keulen en Z-Dui steden, Portugal
1532: ° beurs + innovaties:
 Rechtsbescherming dr verhandelbaarheid van handelsschulden.
Later komt hier assignatie bij.
 Endossement
 Disconto
De cultuur van de Renaissance
Margaretha van Oostenrijk zet Bourgondisch mecenaat verder, maar er gaan
ook veel kunstenaars naar het buitenland.
A’pen: veel kunstenaars
vb: Plantijn: drukker (intellectueel centrum en bedrijf)
More: Lof der zotheid
Erasmus (tweetalige uitgave NT, brieven van Hiëronymus, kritische studies
en analyse op basis van Griekse en Latijnse handschriften.)
=> veel invloed op protestantse en intellectuele elite (E wou geen breuk
met kerk)
P. Brueghel: kritiek op Spaanse onderdrukking van Ned. Opstand
Wereldse onderwerpen
Volkscultuur
15
De druk van het imperium
Karel: Europese politiek => oorlogen => veel belastingen
economische malaise + repressie geloof + daling koopkracht } opstand na
1555
De opstand
3de deel 16de eeuw: crisis
ontstaan wereldgeschiedenis: opstand
REDENEN:
 Hervorming: => ° nieuwe rel stromingen
 Absolutistische strekking groeide
 Raakte fijnste maatschappelijke weefsels.
conservatieve adel tg vooruitstrevende handel en nijverheid
 Persoonlijkheid van Filips II
Tijdsverschil
Grote geografische afstand +
Complexe samenleving +
Twijfel van Filips II
= voordeel voor de opstandelingen
Kern en periferie
Verschillende oorzaken opstand, combinatie
Niet alleen het Noorden: uiteenvallen in 3 delen:
 Waalse gewesten en Groningen: voor F II
 Vl, Bra, Holl, Zeel, Friesl: tegen F II
 Gelre, Utrecht en Overijssel
Tegenstelling tussen kern en periferie
Kerk en Staat
Verstedelijkte gebieden: meer open voor nieuwe religies
meestal: 1/3 kath, 1/3 prot en overgrote meerderheid was onbeslist
Aantrekkingskracht prot. Hervormingsbeweging:
 Tegen de bestaande orde (= kerk + staat)
 Oprechte bezieling in authenticiteit
 Hoopgevende van de boodschap
 Inhoudelijke verantwoordelijkheid ligt bij individu
 Ellende (= schuld van kerk + staat)
Raad van State: Willem van Oranje (stadhouder holl en zeel én soeverein)
Wou: inhoudelijk: verzachting of intrekking plakkaten tegen de ketters
=> graaf Edmund naar F II, maar repressie blijft.
De geweldsescalatie
Achtergrond: a) koning: moratorium voor rentebelasting op staatschulden
staat ging failliet.
b) terugtrekking uit A’pen van Engelse lakenstapel
c) misoogst en dus hongersnood
d) eedverbond der Edelen
10 augustus 1566: Beeldenstorm; wordt georganiseerd in september
16
Koning was geschokt en stuurde troepen = provocatie want onlusten waren
al verminderd. Ondertussen waren verschillende calvinistische machtsgrepen.
Watergeuzen hadden succes op Den Briel in 1572
Vredespogingen
Spaanse militaire inspanningen => 2de schuldmoratorium: muitende,
deserterende en brandschattende soldaten
Nieuwe landvoogd:Requesnes: poging tot vrede mislukt, bij zijn dood ontstaat
er een machtsvacuüm
Staten Generaal: ‘Pacificatie van Gent’ (1572): als vorst deze zou schenden is
er een mogelijkheid tot afzetting. Brabant en Vlaanderen namen het voortouw.
Radicalisering
Brussel, A’pen en Gent (Calvinistische republiek = radicalisme)
Meest opmerkelijke verwezenlijking ligt op intellectueel vlak (gaan later naar
het Noorden).
Unie van Utrecht (1579): Bra, Vl, Doornik, Holl, Zeel, Gelre
Ondertussen: Farnese en de Waalse gewesten maken opgang
WEL: poging tot vrede: mislukt door onwil F II voor godsdiensttolerantie.
° radicaliseringsproces: vorstelijke soevereiniteit verdwijnt door ‘Plakkaat van
Verlating’ in 1477.
° nieuwe machtsverdeling; middenklasse is doorslaggevend.
De taal van de wapens
 Hertog van Anjou verdwijnt
 Parma: steun van Spanje, finanicieel
OOK: F II sluit bestand met sultan, kan zich zo concentreren op Ned.
=> belegering van de steden, zij vielen => ° immigratie naar N-Ned
(eerder was dit al naar Eng en Dui).
 Staten van Holland zoeken steun bij Engeland => krijgen Graaf van
Leiceister: is een mislukking en hij gaat terug naar Eng
=> Staten Generaal zal zelf rol van soeverein overnemen.
17
H4: De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1780)
1. De tien jaren (1588-1598)
Het succes van de opstand
Einde van Groot-Nederland (pas definitief in 1680)
Hoe kan men de staat laten ontstaan en levensvatbaar maken?: door het winnen
van een oorlog => nood aan: bondgenoten, materiële kracht (geld), ideële kracht,
energieke leiding en organisatorische vermogen
Vijanden van Spanje:
 Engeland: door armada naar engeland om Elizabeth daar van de troon te
stoten, mislukt
 Frankrijk: prot kon Hendrik IV tg Fr katho + Spaanse steun
=> Filips: Parma en militairen naar Fr: => Nederlanden waren gered.
Hollands welvaart
Van Oldenbarneveldt: kreeg bondgenoten en was in positie van kracht en geld.
Welvaart: grote handel, hoge nijverheid
Na val van A’pen: gespreide welvaart, met middelpunt A’dam.
16de eeuw: a) ° mondiale economie
b) intensiveerde verkeer tussen Europese havens onderling
c) kwaliteit schepen steeg => langere reizen (had risico’s)
Holland: veel vervoer voor weinig geld: hout, plaatselijke nijverheid,
landbouw, mede dankzij oorlogssituatie.
Welstand steden en platteland steeg
TOCH overheid had niet altijd zoveel middelen (vb staatsbankroet van Sp en
Fr)
Ned. Niet, Reden: belastingen (direct en indirect)
De bestuursvorm van de Republiek
Er was geen goede organisatie, de Republiek was een statenbond van
zelfstandige gewesten: gelijk aandeel in macht en bevoegdheid.
Regering:
 1 leider (Willem van Oranje), 1 overlegorgaan: Staten Generaal
wel: concentratie van macht in 1 hand werd bemoeilijkt door
staatsinrichting: collegiale vorm.
 Stadhouder
 Raadspensionaris: Oldenbarneveldt (hollands advocaat van den lande)
was geen rivaal v/d stadhouder: a) was vertegenwoordiger deelbelang
b) verschillend in status
c) stadhouder: opperbevelhebber
vloot/leger
Plaats van de kerk
Vraag: wat is het belangrijkste: politiek of geloof?
prot (twee soorten): a) nadruk op vrijheid: libertijnse kerk, eind 16de eeuw
Utrecht,
was niet levensvatbaar.
b) Calvinistisch: kenm: geen leervrijheid
hechte kerkelijke org
(classen/synoden)
18
handhaving kerkelijke tucht
Maar: strijd met Spanje => onderlinge spanningen (preciezen tg rekkelijken)
Het verloop van de oorlog
Vestiging Republiek en bevestigen toekomst (zonder zuiden), mede dankzij
Spanje: het Franse front was belangrijker dan het Nederlandse
Maurits:werkte samen met Friese neef
Maar het einddoel was nog niet bereikt: de strijd zou moeten worden verder
gezet in Brabant en Vlaanderen.
2. Het vraagstuk van oorlog en vrede (1598-1609)
Onzekerheid omtrent de oorlogsdoeleinden
Vijand: a) sterke vestigingen maken
b) zelf belegeren
c) veldslag (had echter niet veel nut)
komt wel een veldslag in 1600 bij Nieuwpoort. Maurits won MAAR: het duurde
lang tot men tot een beslissing kwam én de Z-Ned kwamen niet in opstand tegen
Spanje.
N-Ned: niet meer echt geneigd om Zuidelijke provincies te veroveren.
De situatie lag ook anders, Engeland en Frankrijk hadden vrede
gesloten met
Spanje. Maar: Spanje was geen grote mogendheid meer zoals onder
Filips II.
Vrede of bestand?
1609: 12j bestand
ideologisch: godsdienst, Christelijk Europa was verdeeld in twee kampen
 Afsluiten Schelde voor handelsbelangen van Holland
 Katholieken: geval apart, worden getolereerd (vooral in Holland) uit
opportunisme (= typisch product van pragmatisme, ook principieel
element: afkeer van gewetensdwang).
3. De twisten van het twaalfjarig bestand (1609-1625)
Politieke tegenstellingen
Verdrag wordt niet geschonden, er komt wel een internationalisering van het
conflict. Steun?: a) Oldenbarneveldt: Frankrijk
b) Duitse protestanten
c) Engeland
1609: De kinderloze Hertog van Gulik sterft, er zijn verschillende kandidaten voor
de opvoling. Het wordt de Franse koning Hendrik (hij wordt vermoord) zodat het
komt tot een verbond tussen Frankrijk en Spanje.
Godsdienstige tegenstellingen
Twisten ° door calvinisering ivm zondeval
Arminius (remonstranten) tg contraremonstranten
De staten van Holl en Oldenbarneveldt wilden tolerante kerk (desnoods onder
dwang: ‘Scherpe Resolutie’) TEGEN Maurits (zal winnen).
De nieuwe orde van zaken
Overwinnaars: voor:
19



Lot gevangenen: oldenbarneveldt wordt terechtgesteld
Staatsrechtelijke vernieuwing: komt er niet
Kerkelijke orde vernieuwing:
a) ten gunste voor contraremonstranten (steun overheid, wou wel geen
onafh kerk)
b) zoeken steun bij Engeland, ging niet zo erg goed:
twist: * handel op Indië (VOC ° door risico’s: pas na lange tijd winst,
voeren
naar gebied van de vijand, verzekering van veilige haven).
* ook: hervatting oorlog met Sp: niet echt steun van Engeland.
De macht van Maurits daalde.
4. Het goud van de gouden eeuw (1625-1648)
Consolidatie
Gouden eeuw: bloei en welvaart, maar geen vrede of eendracht
Wel: hoge concentratie van hoogtepunten
Politiek: 1588: steun van Engeland en Frankrijk
maar: 1621: opnieuw oorlog met Spanje (° formeel bondgenootschap
met
Frankrijk en men begint opnieuw te denken aan de
verovering
van de Z-Ned).
Engeland: interne spanningen
Frankrijk: idem
 buiten Europese oorlogen => Republiek: consolidatie en
uitbouwen staat
De oorlog bleek geen probleem te zijn voor de scheepvaart en handel:
 genoeg kooplieden
 VOC = succesvol, ° groot koloniaal rijk (zonder dat dit de bedoeling was)
 WIC: niet zo succesvol
 Meeste winst werd in Europa gemaakt
Er waren veel beleggers => vraag naar goederen steeg min of meer boven
gemiddelde behoefte.
De aard van de Nederlandse cultuur
a) beperking tot de 17de eeuw
b) beperking tot de Nederlanden: de Ned. Cultuur = lokale variant van Europese
De Europese was gebaseerd op klassieken en christendom (Erasmus en
Calvijn).
Harmonie in vorm en inhoud, vb Cats en Heinsius.
De Hollandse schilderschool
Schilderijen werden massaproducten => moesten verstaanbaar zijn. =>
geobserveerde werkelijkheid.
Wel: embleem; symbolen
° vormentaal (niet altijd!)
vb: Rembrandt van Rijn
Hals
Vermeer
20
Vrijheid en gebondenheid
Wetenschap: Harmonie was kernbegrip? Ja, maar wil leiden tot praktische
toepassingen.
Vb: Hugo De Groot
Vrijheid van drukpers: was niet onbeperkt!
Kritiek: JA: op beslissingen overheid
Nee: op wat de overheid feitelijk doet
Spreken voor een grote menigte: alleen door gereformeerde predikanten
Geen volmaakte vrede tussen overheid en kerk. WEL: synode van Dordrecht: °
Statenvertaling. Christelijk element heeft in cultuur van gewone mens een ruime
plaats gekregen.
WEL: geen 17de eeuwse volkscultuur; Kustprovincies: zeevaart
Landprovincies: wel, door geringe
communicatie.
Van oorlog naar vrede
 Doelstellingen Republiek waren bereikt => vraag om vrede steeg
 Ook: a) tijdens verloop oorlog bleek dat er geen gevaar was voor
herkatholisering
b) bondgenootschap met Frankrijk en onmogelijke verovering ZNed.
Vrede van Munster (1648): Republiek als overwinnaar.
5. De ware vrijheid (1648-1672)
Willem II en de Europese machtsverhoudingen
Vrede van Munster: einde van 80j oorlog
Vrede van Westfalen: einde van 30j oorlog
Wel nog oorlog tussen Frankrijk en Habsburg (verliest): vrede v/d Pyreneeën
Ondertussen wordt het Engeland van Cromwell machtiger
Republiek moet zich handhaven met doeltreffende buitenlandse politiek:
Dilemma:
 Oorlog met Spanje => Frankrijk wordt sterker
 Cromwell moest weg
Willem kreeg geen algemene steun. Holland wou ook geen geld meer geven aan
bepaalde delen van het leger => Willem gaat er naar toe met leger. W sterft
vroeg.
De Hollandse regenten
° 1ste stadhouderloos tijdperk
wel: regering + hoofd: Hollandse raadspensionaris J. De Witt
> belangen Holland
< belangen rest
Kenmerken:
 Buitenland: handelsoorlogen.
 ‘ware vrijheid’ van de regenten. Kenm: a) aanzienlijke geboorte
b) vermogend
c) hebben 1 cultuur
d) tolerante levenshouding
Godsdienst en politiek onder de regentenheerschappij
21
Synode van Dordrecht = triomf van rechtszinnig Calvinisme, maar hoe moet het
verder?
a) praktijk Christelijk leven te doen beantwoorden aan bijbelse normen
b) regenten: kerk = handhaving van orde en rust
=> * men gedoogde geen nieuwe uitspraken over de leer
* de kerk mocht de politieke verdeeldheid niet bevorderen.
Anders ging men actie ondernemen (de predikanten waren oranjegezind)
Er waren nog geen partijen, maar wel politieke tegenstellingen. Maar: grote
grijze
massa.
De handelsoorlogen
Republiek had het overwicht op handel en scheepsvaart (welvaart).
Tegen Engeland en Frankrijk (hadden een andere economische politiek)
Engeland: Acte van Navigatie => ° oorlog, einde vrede van Westminster
(1654)
(= herbevestigen act, Oranjes waren uitgesloten van het
stadhouderschap)
Wordt geweigerd.
 Ned: inmenging in Noorse Oorlog (tss Den en Zwe). Ned hadden
goede vloot, dit was een test tg Engeland.
 Vrede werd bespoedigd door gedrag van Frankrijk
=> De Republiek had twee vijanden (eng en fr). De Witt speelde ze
tegen elkaar uit => ° oorlog (1672)
Willem III wordt stadhouder en De Witt wordt uitgeschakeld.
6. De Republiek onder Willem III (1672-1702)
De oorlog van 1672
De gebr. De Witt worden afgezet. Verklaring: rampjaar 1672: oorlog tg
Frankrijk.
Zij aarzelden met reageren, waarom?: voorzichtigheid? Adempauze? Schrik
voor Eng?
Willem III: tg Fr
Bepaalde zijn politiek
=> ° quadriple alliantie tss Habsburg, Spanje, Lotharingen en
Republiek
komt tot een wending v/d oorlog: Fr soldaten worden
verslagen
Eng stond aan kant
Republiek
Willem III kon meer macht krijgen in het bestuur:
 Neemt rol De Witt over als ‘min van Bu Za’
 Meer macht in de Staten-Generaal
 Enige probleem was A’dam
Willem III tegen Lodewijk XIV
tijdens een wapenstilstand gaat L XIV door met zijn territorium uit te breiden.
keerpunt in 1685: a) einde Edict van Nantes
b) Katholieke Jacobus I op de troon => W III neemt over => °
coalitie
22
en 25 jarige oorlog, met als einde ‘de vrede van Rijswijk’
De volgende oorlog was de ‘Spaanse Successieoorlog’ (1702)
De Republiek taande, zij kwamen op eco en pol vlak op tweede rang.
WEL: de goede handel was goed voor cultuur, kunst en wetenschap.
Vb: B. Bekker
7. Een grote mogendheid in verval (1702-1751)
Politieke achteruitgang
De oorlogen zorgden voor een financiële uitputting. Wel: Met de vrede van
Rijswijk deed men een poging tot compensatie (+ Venlo)
° Barrièretractaat
1747: ° hulpeloosheid door: a) financiële schulden (heel hoog in Holland)
b) meer concurrentie
=>konden zich wel 1ste 30 jaar handhaven door geen
agressieve
politiek van Eng en Fr.
° 2de stadhouderloostijdperk
vb: Slingelandt
Binnenlands bestuur
Regenten waren de stadhouder beu, er ontstonden onrusten (de plooierijen). De
oude en nieuwe plooi, enerzijds de regenten en anderzijds de maatschappelijke
middengroepen.
Het bewind van de regenten ging goed zolang er vrede was. Ook was er geen
maatschappelijke onrust. In het 1ste stadhouderloostijdperk was een orangistische
onderstroom. In het 2de was er wel een Friese opvolger, maar deze was
minderjarig en Holland wou hem niet. Voor Willem was het dus moeilijk om
verder te komen:
a) geen oranjepartij
b) er waren geen mogelijkheden (geld en goede waarden)
Wending in 1747: oorlog met Frankrijk
=> a) Willem IV wordt stadhouder
b) verschillen met vorige Willem: 1) Willem krijgt heel het land
2) stadhouderschap wordt erfelijk (manvrouw)
= signaal voor latere veranderingen.
8. Een naderende crisis
Economische en politieke problemen
Nederlandse identiteit?
18de e: er was zelfvertrouwen en optimisme terwijl ze toch problemen hadden.
Eco: eco achteruitgang.
Wel nog grote handel en scheepvaart, ook de rol van A’dam bleef
hoog.
Maar: er was een grote concurrentie
Hoge lonen en hoge prijzen zorgen voor een spiraal.
Pol:wijziging internationale politieke verhoudingen
(Nieuwe) grote mogendheden: Eng, Fr, Pruisen, Rusland, Oostenrijk
7j oorlog: Oost en Fr <-> Eng en Pruisen
GEVOLGEN voor de Republiek: moeten kiezen tss de vloot of het landleger
23
Problemen voor de Oranjes: Willem IV stierf
en opvolger W V was minderjarig.
Opl: voogd (1ste was moeder, zij stierf;
Hertog
Van Brunswijk).
W V zal falen ondanks hoge patronage
systeem.
Cultuur en politieke vernieuwing
a) verdwijnen luister van de 17de eeuw
b) wel: er is nog levenskracht en men kan nog presteren
vb: J. Wagenaar (geschiedschrijver)
Europese verlichting en Christendom: combinatie, toch zien we dat harmonie een
grote rol blijft hebben. De ratio zal domineren tegen bepaalde groepen in de
gereformeerde kerk.
Er ° conventikels of oefengezelschappen (in 19de eeuw ° hieruit de
kerkgenootschappen), maar hadden niet veel invloed op de dominante cultuur.
Men begint met pogingen tot herstel van de welvaart
Vb: Hollandse maatschappij der Wetenschap (° uit Oeconomische tak), had
geen
groot analytisch vermogen.
MAAR: men zocht antwoorden in het verleden.
=> ook politieke oppositie, deze was echter vaag. (Amerikaanse revolutie werd
gesteund
door de democraten tegen de Orangisten).
° in de Staten van Holland: Pro Amerika <-> Oranjepartij olv verschillende
pensionarissen (worden patriotten genoemd).
24
H5. De Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden (1579-1780)
1. Een onzeker bestaan
Het ontstaan van een nieuwe staat (1579-1635)
1578: De hertog van Parma heroverde verschillenden gebieden
Vrede van Atrecht, bepalingen:
 Godsdienstvrijheid
 Staten-Generaal en Raad van State: herstelling
 Geen Spaanse controle meer over de garnizoenstroepen
 Het Spaanse leger zou uit de Nederlanden verdwijnen
 Provinciale Staten behielden fiscale bevoegdheden.
De scheiding is een feit, maar de Vrede van Atrecht werd vervangen door iets
anders:
 Geen godsdienstvrijheid
 Geen militaire bevoegdheid
 Buitenlands beleid werd beslist in de Juntas
DOEL: het tegenhouden v/h ° van een eigen Nederlands buitenlands beleid.
Onderbreking omdat Parma tg Eng en Fr ging strijden. => De Nederlanden waren
gered.
De Nederlanden waren strategisch belangrijk + 12j bestand (1609)
1598: Aartshertogelijk bewind: REDEN: door (kleine) soevereiniteit mee
participeren in
de dure oorlog. Er komt een permanente belastingsheffing.
Het Bewind was niet vernieuwend op religieus en diplomatiek vlak.
WEL: kordaat optreden v/h binnenlands bestuur: uithollen Raad v.
State
Bevestigen hun wetgevende bevoegdheid.
1618: 30j oorlog: In Duitsland was het oorlog tss de Katholieken en Protestanten
er komt geen verlenging van het 12j bestand
1632: ° politieke crisis, in de Nederlanden was de val van s’Hertogenbosch (1629)
een
psychologische schok. Er worden voorbereidingen getroffen voor een
opstand.
Dit kan (vreedzaam) worden tegengehouden.
Fronde: alleen in het verzet. Spanje voert een soort confederalistisch
bewind.
De Franse dreiging (1635-1748)
1635: ° verbond tss Fr en de Verenigde Provinciën => Spaanse Nederlanden in
verzet.
REDEN: Katholieken waren in de Ver. Prov. 2de rangsburgers
De Republiek wou een opsplitsing v/d Spaanse Ned.
Spanje verloor tg Fr => ° ommekeer i/d militaire machtsverhoudingen (=> Rep.
zoekt
toenadering tot Spanje).
1648: Vrede van Westfalen = eind 30j en 80j oorlog
Strijd tss Nederlanden-Spanje en die tss Frankrijk-Spanje was van andere
aard.
Frankrijk was sterker dan Spanje.
=> er komt een ommekeer in de allianties
25
Einde Spaans bewind in de Nederlanden met de aanstelling van Maximiliaan
II
Emmanuel van Beieren als landvoogd (heeft hervormingsdrang).
° nieuwe Europese mens door het testament van Karel II: Karel van Anjou en later
Lodewijk XIV landvoogden in Spaanse Nederlanden. => verantwoording in
Z-Ned.
Fr tg Eng, Ver Prov en Spanje; einde: Vrede van Utrecht.
+ Barrièretractaat (1715): met als doel de eco macht van de Z-Ned te breken.
Het Engels-Staats condominium wordt vervangen door een Oost-Staats cond.
Macht Karel VI (Oost) was gefnuikt in Z-Ned. Hij rekende ook op de goodwill
v/d
Europese mogendheden voor zijn opvolging door Maria-Theresia.
<-> Fr: ° Oostenrijkse Successieoorlog.
Het Theresiaanse charmeoffensief (1748-1780)
Maria-Theresia: weigerde om de Staatse Barrièretroepen te betalen.
=> er komt een diplomatieke ommekeer tss Fr en Oost., had gevolgen in de
Ned.
VB: zicht krijgen op het financieel beheer:
1748: trachten verandering te brengen. De aanleiding hiervoor was de slechte
fin.
situatie van steden en gewesten. Het doel was inzicht krijgen in de
gewestelijke en plaatselijke financiën. => ° effectief toezicht.
a) met regeringscommissarissen: ging echter niet zo goed.
b) ° Junta voor besturen en beden: - ° alg. boekhoudkundig overzicht v/d
plaatselijke
en gewestelijke financiën.
- eenvormige gemeentelijke boekhouding
+ de rekeningen laten controleren in
Brussel.
2. Een aristocratische staat
De provinciale Staten en de fiscale autonomie
De vorst was eigenlijk financieel afhankelijk van de Staten
Kentering rond 1600: er kwam een verandering van het karakter v/d vorstelijke
bede door de grote provinciale schuldenlast. De beden kregen een jaarlijks
karakter.
Jaarlijkse beden -> subsidies -> buitengewone belasting } dit gaf kansen aan de
Staten-Generaal om voorwaarden aan te koppelen.
Belangrijk was ook de sociale inkleuring van iedere stand:
 Clerus: 13 (+1) leden
gaven gemakkelijk toe
de
 2 stand: wisselend aantal doorheen de jaren, bepaald door vermogen, titel
(en
afkomst).
geven gemakkelijk toe
 3de stand: stadsmagistraat
ambachten
26
patriciërgeslachten
moesten unaniem beslissen
De vorsten probeerden het unanimiteitsbeginsel te doorbreken. Vb: Brussel,
A’pen, Brabantse ambachten.
Oostenrijk-Habsburg had twee politieke opties: ofwel bij de ambachten ofwel bij
de hoge
Sociale groepen de macht breken.
De belastingsdruk was vrij laag in de Spaanse Nederlanden.
Reden: a) strategische positie
b) angst voor Franse hegemonie
Ook: hoe hoger de belastingsdruk hoe lager de grondrechten en omgekeerd.
In de 18de eeuw: lage belastingsdruk en dit kwam ten goede aan de
grootgrondbezitters.
Op de pachtprijs was er geen overheidscontrole. Deze werd bepaald door de
marktwaarde
van de grond.
Ondanks de oorlogsvoering bleef de productiecapaciteit v/d landbouw grotendeels
gevrijwaard.
De provinciale staten en de bestuurlijke autonomie
De uitbreiding van de vorstelijke macht werd afgeremd door het tweeledig
karakter v/h
Centrale bestuur: < hof in Wenen / Madrid
> Brussel
na het herstel van het Spaanse gezag ° Hoge Raad voor de Nederlanden (wordt
nadien
opgedoekt + opnieuw °. Reden: binnenlands bestuur door de aartshertogen)
Wenen: Met de vestiging van de Raad komt er uiteindelijk reële controle.
=> Brusselse regeringsraden komen onder rechtstreekse controle van Hofen
Staatskanselarij.
Voor deze centralisatie was er nood aan de medewerking v/d Brusselse
regeringsraden. => ° verschuivingen: de almacht van de landvoogden verdwijnt
door het
instellen van een gevolmachtigd minister.
In Wenen waren er wel klachten over het nationalisme en provincialisme van de
ambtenaren. Dit was echter een reactie tegen de Weense veranderingen. Voor
de rest
waren ze loyaal. Reden: a) geen nieuwkomers
b) legisten
c) de selectie gebeurde op basis van bekwaamheid.
Er komt wel een aristocratiseringsproces.
Over de provinciale raadsheren waren er ook klachten. Zij waren tegen de
centralisatieplannen van de vorst. VB: Raden in Frankrijk: hadden geen fiscale rechten maar
wel
wettelijke macht.
27
Deze provinciale raadsheren waren een bolwerk van de oude lokale rechtsorde.
Zij
Hadden ook privilegies in de Habsburgse Nederlanden, juridisch ressort: recht
maar er
was een doorkruising met sociaalprofessioneel onderscheid.
Taken:
 duiden rechters aan
 maken van stedelijke verordeningen
 beheer gemeentelijke financiën
 belastingen innen
 hadden het directe gezag over de bevolking.
De steden hadden de grootste autonomie (was ook zo op het platteland). Toch
stegen de
lokale verschillen enorm.
De Habsburgse Nederlanden hadden een agrarisch karakter. Het aandeel van de
plattelandsbevolking was groot. Er zijn wel grote regionale verschillen.
De bevolkingsdichtheid was het grootst in Vlaanderen en Brabant. Ook kende
men hier
de grootste verstedelijking.
Politieke structuur: grote stabiliteit. Reden: a) aanhoudende Franse dreiging
b) zwakke internationale positie K VI
=> geen centralisatie. Idem voor regering van Maria-Theresia.
Wat dan wel? Ze hadden grote invloed in de samenstelling van de vergaderingen.
3. Het overheidsbeleid in de Habsburgse Nederlanden
Van mercantilisme naar liberalisme
Situatie: uitwijking kapitaalkrachtige zakenlui en ambachtslieden én de sluiting
van de schelde bracht een zware slag toe aan de handelspositie.
Maar: A’pen bleef een belangrijk financieel trefpunt (verlening overheidskrediet)
REDEN: waterwegen
In 18de eeuw: ° verharde wegen
De centrale overheid stimuleerde, MAAR het initiatief ging uit van privé
en
lokale/provinciale overheid (uitzondering: posterijen).
Economische invloed overheid:
a) toekenning octrooien aan nieuwe bedrijven.
b) Handelsbeleid: protectionisme/mercantilisme komt op. Vrijhandel vooral in
de landbouw.
c) Ondersteuning mentaliteitsverschuiving opvattingen over de handelsactiviteit
De belangstelling van de elite voor economische ontwikkeling steeg.
Er was weinig oorlog wel groot bij L XIV maar ondanks de dalende economie
in de Habsburgse Nederlanden was er toch geen hongersnood dankzij de
‘Dutch Husbandery’.
d) Stimuleren (ten tijde van Maria-Theresia) van verkoop gemene gronden.
Het overheidsbeleid was een belangrijke stimulans voor de economische
ontwikkeling.
Maar de belangrijkste factor was de stijging van de bevolkingsdichtheid die dan
leidde tot het ontstaan van de proto-industrie.
28
Van een klerikaal naar een antiklerikaal beleid
17de eeuw: geen onverenigbaarheden tss geloof en wetenschap. Vb Bollandisten
2de helft 17de eeuw: tegenstelling ontstaat tss cartesianisme en de scholastiek
machtspositie RK Kerk uit RK reformatie
intolerantiebeginsel lag aan basis bij Vrede van Westfalen. In
de
Spaanse Nederlanden was men wel tolerant.
Na einde 80j oorlog: tegenstelling Jansenisme (gallicaanse visie) en
ultramontaanse.
Midden 18de eeuw: a) de band tss de monarchie en het pausdom verdwijnt.
b) verdwijnen van het intolerantiebeginsel.
Invloed van de overheid op de publieke opinie:
a) controle onderwijs
b) controle publicatie van boeken
c) opkomst kranten door:
1/ internationale netwerk van post
2/ diplomatiek netwerk van vaste vertegenwoordigers in Europa.
Vb: Nieuw Tijdinghen (Verhoeven)
Relations Véritables (Hugonet)
Met een stijging van de Franse dreiging steeg ook het overheidspropaganda.
De verspreiding verlichting gebeurde niet echt door de kranten.
Kunstenaars in dienst van Kerk en Staat
Kerkelijke bestellingen: barok en gaven religieuze en artistieke uitstraling. Er
was buitenlandse en binnenlandse invloed.
Wereldlijke overheidsbestellingen: met als doel de waardigheid te vestigen.
2de helft 17de eeuw: de bestellingen daalden en de kunstenaars gingen naar het
buitenland.
1700: ° Muntgebouw: het duurde zo lang omdat Brussel nog een provinciaal
karakter had.
2de helft 18de eeuw: opnieuw een opbloei van het hofleven
De Franse cultuur was in Brussel toonaangevend. De Franse stijl ziet men ook in
het urbanisme en in de architectuur.
Geen taalbeleid
De kerk en de wereldse overheid hadden respect voor de landstaal.
1/ in contacten met overheid en tss overheden onderling.
2/ F II en opvolgers: a) Consejo de Estado: in het Spaans
b) Secretaria de Estado y Guerra: in het Spaans.
3/ administratieve afhandeling van dossiers ivm binnenlands bestuur v/d
Nederlanden: in
het Frans.
4/ Oostenrijks bewind: Het Spaans verdwijnt ten voordele van het Frans.
5/ binnenlandse aangelegenheden: de landvoogd (grote autonomie) + collaterale
raden:
Frans.
De bevolking was meertalig (vb door Franse onderwijs)
Het gebruik v/h Frans steeg als gevolg van doelbewust overheidsbeleid.
29
In de Habsburgse Nederlanden was dit niet mogelijk door decentralisatie. Ook
werd er door godsdienstige en culturele tegenstelling geen gemeenschappelijke
cultuurtaal gevormd.
Verenigde Provinciën en de Habsburgse Nederlanden waren niet zo verschillend:
a) politiek: confederaal karakter; het bestuur gebeurde door renteniers
economie: het Zuiden liep achterstand in
taal: lage verfransing, wel ° er een taalkundige vervreemding tss Noorden en
Zuiden
religieus: intolerantie
b) de fasering in beide landen verliep wel verschillend
c) daarna: protectionisme (wordt gefnuikt door andere mogendheden in ZNederlanden.
intellectueel leven: cartesiaanse filosofie
de bevolking steeg opnieuw door het verdwijnen van epidemieën en
door een
diversificatie van het voedsel.
De economische en militaire bevoogding verdween
Er komt ook een ommekeer in de verhouding tss kerk en staat: de staat
verspreidde de ideeën van de Verlichting.
30
H.6 Revolutie in Noord en Zuid (1780-1830)
1. Het Noorden 1780-1813
De Patriottenstrijd
1780: Vierde Engels-Staatse oorlog was voor de Republiek dramatisch.
De gevolgen waren ingrijpend en onvoorstelbaar:
1/ ° proces van politisering: achtergrond v/d verlichting (een autochtone variant)
geen sociale revolutie
wel: ° idee dat de maatschappij maakbaar was.
Het verval en de verlichting waren met elkaar verbonden: ° v/e ‘Verlichte
Vaderlandscultus’.
2/ economische achteruitgang: kwalitatief verval en de kloof tss arm en rijk
groeide.
3/ grote gezagscrisis: er ontstond een groot en agressief nationalisme
= PATRIOTTISME (lokale en verbrokkelde beweging)
in 1780, streefden naar:
a) regeneratie Republiek
b) binnenlandse politiek: tegen de stadhouder
c) internationaal: tegen Engeland
d) wilden inspraak en medezeggenschap i/h lokale bestuur
Programma: a) macht
b) medezeggenschap
c) morele herbewapening: “grondwettige herstelling”
Gebeurde geleidelijk (!) en was geen sociale revolutie.
TEGEN: Orangisten
Er waren verschillende actiemiddelen en actievormen. Ook verliep het verloop
van de verschillende bewegingen verschillend.
EIND: inval van Pruisen (boden hulp aan de stadhouder) => ° Oranjerestauratie
Was betrekkelijk: a) kunstmatig overeind gehouden
b) geen eigen hervormingen
c) het patriottisme ging ondergronds, namen de Fr Revolutie als
voorbeeld
1795: Fluwelen Revolutie
Bataafse revolutie
Dit was het spiegelbeeld van de restauratie van 1787. De Franse legers hadden een
kalmerende invloed.
WAT?: De Bataven bevrijden zichzelf om geen schijn te hebben v/e Franse
verovering
MAAR: De Bataafse Republiek was: > een satelliet van Frankrijk
< er was een schijn van gelijkheid.
Er komt een hervorming van het staatsbestel:
- unitarissen
- federalisten
- moderaten
ook: verschillen tussen revolutionairen en moderaten
echter: de grondwet was een compromis en deze wordt verworpen.
=> 1798: een nieuwe staatsgreep door de radicalen
° Staatsregeling (=grondwet): unitarisch maar niet nationaal
=> 2de coup: behouden grondwet maar wordt nationaal
31
Maar: het economisch verval werd alsmaar groter.
Nationale verzoening
1801: opnieuw vond een staatsgreep plaats:
- verandering van personeel
- hervormingen staatsstructuur: weinig democratisch, weinig
centralistisch.
Frankrijk: a) gedroegen zich meer en meer als bezetters => ° opnieuw nationalistisch
gevoel. Dit was cultureel bepaald.
b) eigen in 1805 opnieuw een verandering: concentratie macht in een soort
president (Schimmelpenninck). Hij zou moeten worden bijgestaan door
een bekwame minister.
c) 1806: Nederland wordt een monarchie o.l.v. Louis Bonaparte (broer van)
d) 1810: Ze worden ingelijfd bij het Franse keizerrijk.
Ondertussen werd de Franse bezetting steeds drukkender => nationaal-culturele
identiteitsbesef steeg enorm.
2. Het Zuiden 1780-1814
Jozef II of revolutie van bovenaf
Jozef II wou eerst Z-Ned inruilen voor Beieren, dit opzet mislukte maar hij kon
wel verkrijgen dat het Barrièretractaat werd opgezegd én dat de Bataafse
garnizoenen de Z-Ned moesten verlaten. Op binnenlands vlak zorgde hij snel
voor de welvaart in het geheel. Maar hier waren hervormingen voor nodig:
In het begin waren ze niet talrijk. Er ° wel een burgerlijke tolerantie (dit was
eerder symbolisch. In 1784 kwamen er grote hervormingen:
a) eco: voorzichtige maatregelen
b) sociaal was hij vernieuwend: 1/ grote spreiding v/d welvaart
2/ armenzorg
3/ hygiëne en volksgezondheid
4/ ° inspectie en ° normaalscholen
c) kerkelijk: instellen van het burgerlijk huwelijk
° seminarie-generaal => opstand
d) bestuurlijk en gerechtelijk (zullen de kerk steunen):
1/ Algemene Regerings Raad met als voorzitter een gevolmachtigd minister
2/ het land werd verdeeld in 9 kringen olv een intendant
3/ de bestendige deputatie v/d provinciale staten wordt vervangen door één
afgevaardigde
4/ de rechtbanken worden vervangen door uniform gerechtelijk systeem
5/ 1 soevereine Raad van Justitie in Brussel; 2 beroepshoven; ongeveer
40 rechtbanken van 1ste aanleg.
Van Kleine Revolutie tot Brabantse omwenteling
De hervormingen van Jozef lokten verzet uit.
Staten van Brabant deden beroep op advocaat H. van der Noot.
De Statenvergadering wou inspraak en was tegen de gleichschaltung.
De landvoogden trokken toen de hervormingen in. Jozef II was woedend, er
kwam uiteindelijk een compromis.
MAAR: in 1789 verloor de regering greep op alles.
Er ° een coalitie tss: van der Noot, de kerkelijke beweging, antiJozefistenbeweging. Op 22 december werd Oostenrijk verdreven.
32
Verenigde Nederlandse Staten
Comité van Breda: leiding Van der Noot (minister
Van Eupen (staatssecretaris)
Men zette Vonck en Verlooy aan de kant.
Akte van Unie: ° Verenigde Nederlandse Staten (Etats Belgiques Unies), dit was
een confederalistische republiek.
Theorie: de soevereine macht lag bij de Provinciale Staten
Praktijk: de soevereine macht zat bij Van der Noot en Van Eupen.
TEGEN: Vonckisten (° verzet en opstand).
De Driebond zoekt toenadering tot Oostenrijk, zij zullen de Z-Ned. terug innemen.
CONCLUSIE: Brabantse omwenteling was een compromis, zij was ook
conservatief. Een belangrijk gevolg was de politiesering: Jozefisten, Vonckisten
en Statisten.
De Luikse Revolutie
Oorzaken: ~ Z-Nederlanden
Zijn ook specifieke: nl de conservatieve opvattingen v. Bisschop van
Hoensbroeck.
Een banaal conflict dat escaleerde
Oppositie: ° Société Patriotique
Er worden bredere lagen v/d bevolking erbij betrokken.
De hervormingen van Hoensbroeck komen te laat. Hij vlucht
Gevolgen: de geestelijkheid en de adel verzaakten aan fiscale privileges.
er komt een verklaring v/d rechten v/d mens e/d burger
Echter: er zijn botsingen tss 1ste en 2de stand. Pruisen zal zich moeien maar ook
zij zullen uiteindelijk mislukken.
Ondertussen: radicalisering. Poging om Z-Ned te verenigen met Luik mislukt.
Uiteindelijk zal Oostenrijk Luik innemen.
De reden van de mislukking: - interne tegenstellingen
- geen buitenlandse steun.
Toch: Het AR-model werkte duidelijk niet meer
Oostenrijks herstel en Franse ‘bevrijding’
Conventie in Den Haag beslist dat de hervormingen verdwijnen. Maar er komt
ook geen herstelling van de rust.
° Comité des Belges et Liégeots unies. DOEL: het vaderland bevrijden
oprichten v/e republiek.
Lukte maar generaal Dumouriez (Fr) wou Nederlanden wat zelfbestuur laten.
Toch: aansluiting bij de Franse Republiek.
Slag van Neerwinden: Frankrijk werd verslagen en Oostenrijk overwint. De
regering en conservatieve meerderheid tegen dezelfde vijand namelijk Frankrijk.
Overwinning te Fleuris door Frankrijk: ° algemene paniek
De Nederlanden worden geplunderd (dit
probeert men te stoppen dr inlijving).
Er gebeuren verschillende maatregelen => ° veel protest
De conscriptie van alle mannen tss 20 en 25 jaar zorgde voor het ° v/d
Boerenkrijg. Er kwam een harde repressie.
33
Consulaat, concordaat en keizerrijk
Consulaat en Bonaparte: streven naar herstel wet, orde en eendracht onder een
strakke leiding.
Door het kerkelijk concordaat kan de kerk vrijer ademen. MAAR: de staat
oefende controle uit én men ging van 8 naar 5 bisschoppen.
OOK: herleving economie.
1804: Bonaparte wordt keizer:
a) wetboeken
b) andere klasse ambtenaren
c) oude en nieuwe adel steeg in aantal
d) herstel onderwijs, wetenschap en cultuur
e) breed-verlichte en kosmopolisch rijk
Maar: het bewind werd strakker en de ontevredenheid steeg.
In 1805 zijn er een reeks Napoleontische oorlogen die hij verliest. De
geallieerden stellen 1st een voorlopige regering in, er komt een kerkelijke
restauratie.
Maar: Willem van Oranje erft op 31 juli 1814 een diep verdeeld en onzeker volk.
3. Het Verenigd Koninkrijk
Vrijwording en vereniging
N-Ned: zelfstandig
Terugkeer van Oranje
Wel: voortzetting beleid uit Bataafs-Franse periode
Ambtenarenapparaat bleef ongeveer het zelfde.
Willem van Oranje wou alleen maar koning worden als er een ‘wijze’ constitutie
kwam. De Franse hervormingen worden afgevoerd.
Er komt een vereniging met het Zuiden (de Belgen stonden echter niet te
springen) met de acht artikelen van Londen.
MAAR: Napoleon komt terug
<-> coaltitie met oa de Z- én N-Ned
Hij wordt verslagen op 18 juni 1815 bij Waterloo.
Politiek bestel
Tweekamerstelsel:
-1ste = ‘Ménagerie du Roi’
- Staten Generaal kregen de belangrijke bevoegdheden ivm wetgeving en
financiën maar oefende dit niet altijd uit.
- het was geen parlementair stelsel
- er was een vrij groot censuskiesrecht, maar er ontstond geen politieke belangstelling en er werden geen nieuwe lagen v/d bevolking bij de politiek betrokken.
Invloed van Willem:
1/ gewijzigde ontwerp grondwet liet hij 1st goedkeuren door Staten-Generaal (N)
en nadien door de notabelen uit het Zuiden. Deze laatsten keurden hem door
oppositie van bisschop de Broglie niet goed.
2/ regeren gebeurden dmv besluiten ipv wetten. Soms gebeurde dit ook buiten de
kamer om.
In 1ste jaren was er vaak spanning tussen het N en het Z:
a) de Broglie
b) economische verschillende oriëntaties.
34
Staats- en natievorming
Staats- en natievormende politiek van Willem was vooral economisch:
a) ° instellingen die voor de samenhang moesten zorgen in N en Z:
1/ Fonds der aanmoediging v/d nationale nijverheid
2/ Société Générale (wordt later tegen hen gebruikt in Belgische revolutie)
3/ Amortisatiesyndicaat: had veel schulden
4/ Nederlandse Handel-Maatschappij
De economische politiek was niet geslaagd, niet mislukt
b) verbeteren infrastructuur
c) onderwijs en wetenschap: ° vernieuwing door verlicht-centralistische aanpak:
1/ lager
2/ middelbaar (tegen de katholieken)
3/ hoger
4/ geleerde genootschappen
opnieuw ° Académie des sciences et des belles-lettres de Bruxelles
Kerkelijk doel: nationaal hervormde kerk in N en Z
Er komt katholiekprotest ten de onderwijsmaatregelen en tegen het
verhinderen van het herstel van de kloosters.
d) door de taaldwang komt er ook protest van de liberale burgerij uit het Z.
Crisis, opstand en scheiding
1827: er zijn grote binnenlandse problemen
REDEN: machtsconcentratie bij kroon
Manier van machtsuitoefening van de koning
We moeten dit zien in Europees perspectief, namelijk de opkomst v/d liberalisme.
Men wou geen scheiding maar modernisering en een verschuiving van de macht
van de koning naar de Kamer. Zowel in N als in Z wou men dit.
In Zuiden: 1828: ° Unie der Opposities (liberaalkatholieken en liberalen)
=> De Belgische opstand van augustus 1830 (in verlengde van Franse julirevolutie
en alleen succesvol door een veranderde internationale constellatie).
Willem was 1st besluiteloos maar richtte daarna een bloedbad aan. Hij roept de
andere mogendheden te hulp. Zij beslissen tot een scheiding.
België moet eeuwig neutraal blijven, deze neutraliteit zou worden gewaarborgd.
Met de 18 Artikelen trekt met Leopold I over de streep. Deze 18 Artikelen
worden niet aanvaard door Willem (=> 10daagse veldtocht). Er komen nieuwe:
de 24 Artikelen, die hij pas aanvaardt in 1838.
35
H7. België sinds 1830
1. De liberale burgerstaat
Tijdens de Conferentie van Londen werden de grondslagen v/d scheiding bepaald:
Verdrag der 24 artikelen.
België: ° grondwetgevende vergadering of nationaal congres; het vorstelijk gezag
werd aan banden gelegd.
De Revolutie was een coalitie tussen intellectuele burgerij, middenklassen en
katholieke clerus. Er werd nadien echter geen voldoening gegeven aan de
republikeins gezinden.
< ° algemene consensus over liberale parlementaire staat
> door levensbeschouwelijke strijd ° er een antiliberale invulling
° etnisch-culturele en sociale conflictlijnen: leidt tot aanpassing politieke
structuren.
Vormgeving van de nieuwe staat
Grondwettelijke rechtstaat
Vrijheiden: ontwikkelingskansen voor individuele burger en versch opiniegroepen
Hebben belangrijke gevolgen voor de kerk
Macht: gaat uit van de natie dmv rechtstreeks verkozen parlement (via
cijnskiesrecht).
Vorst: compromisfiguur. L I werd op 4 juni 1831 verkozen.
Het unionistisch regeringsbeleid
Als gevolg van verstandhouding tussen liberalen en katholieken. Dit wordt
voortgezet uit principiële en tactische overwegingen:
a) progressieve unionisten: de godsdienstige factor speelde geen rol
b) conservatieve unionisten: Staat beschermen tegen buitenlandse en
binnenlandse tegenstanders.
=> geen duidelijke partijen. WEL: les verts (democraten) en les mûrs (conserv).
Deze laatste kenden een groot aantal door het conservatieve platteland.
L I: had veel invloed. Hij wou de macht v/d koning laten toenemen en de
conservatieve krachten ondersteunen. Hij wou dit doen met adel, financiële
kringen en de kerk (zij wilden dit eerst niet, later wel).
=> > ° partijen op levensbeschouwelijke basis.
< de band tussen conservatieven en kerk werd (opnieuw) steviger.
Doorbraak van het liberalisme
liberale, burgerlijke kringen + ex-orangisten + radicalen reageerden tegen beleid
dit was een belangrijke stimulans voor de vrijmetselaarsloges.
=> de liberale positie verbeterde in stadsbesturen en in het parlement.
Men was tegen de unionistische formule, maar ze waren minder eensgezind:
a) centre-gauche: ~ Engelse Whig liberalen
b) doctrinairen: ~ Franse antiklerikale liberalen
c) radicalen: democratische gezind en sociaal progressief.
° nationaal liberaal congres op 14 juni 1846 waar het basisprogramma voor de
toekomst werd geschreven.
De liberalen winnen de verkiezingen in 1847, maar op dat moment is er een
36
Revolutiegolf in Europa. Deze wordt gestuit door:
1/ nieuwe kieswet zodat het aantal kiesgerechtigden werd uitgebreid
2/ het zegelrecht op dagbladen werd afgeschaft
3/ wet op de onverenigbaarheden
Naar een verstedelijkte, industriële samenleving
De politieke opgang v/d burgerij werd ondersteund door de eco ontwikkeling.
Deze was door de Belgische revolutie iets gestremd maar de regeringen voerden een
dynamisch beleid => ° verordeningen
Er komt een vernieuwing van de zware industrie.
MAAR: Wallonië > Vlaanderen
Reden: - de Nederlandse en Oost-Indische markt waren verdwenen voor Vl
- er bleef niet veel over v/d traditionele vlasspinnerij en
linnenweverij
- landbouwcrisis
De crisis van de j 40 zorgde voor het ontstaan van een breuk, deze had
culturele en maatschappelijke repercussies. VB: in Vl was de grond
voornamelijk in eigendom van kerk en grondadel = conservatieven.
DAN: - door invoer Amerikaans en O-Europees graan daalden de graanprijzen en ° er
een crisis en een grote landvlucht.
- Belangrijk was de metaalindustrie: ook hier was er een structurele crisis
- economische laagconjunctuur: => maatschappelijke onrust zal leiden tot
belangrijke eco en soc veranderingen.
Scherpe sociale tegenstellingen
A/ 1) gegoede burgerij: plukte de vruchten v/d eco expansie
2) hoge burgerij: werd adel
3) kleine burgerij: steeg in adel
B/ 1) boeren en pachters: leden zwaar door de crisis
2) arbeiders: maakten in 1846 63 % uit v/d bevolking. Voor 1850 waren hun
levensomstandigheden slecht, nadien een kleine verbetering.
De liberalen aan de macht
De gegoede burgerij geeft de toon aan. Er ontstaat wel een tweedeling tss de
doctrinairen (+ centre gauche) en de radicalen.
De vrijmetselarij speelt een belangrijke rol en het antiklerikalisme stijgt.
De opeenvolgende liberale regeringen worden beheerst door doctrinairen. De Staat
heeft een regelende functie voor burgerlijke belangen in de economie.
=> kapitalisme wordt geconsolideerd
ook: de invloed van de kerk wordt terug gedrongen door:
a) secularisatie kerkhoven, openbare liefdadigheid en openbaar onderwijs
b) het kerkbezit werd beperkt
Dit zorgde voor een hevige confrontatie.
Vb: j 50 hevige strijd rond openbare liefdadigheid
Strijd rond de openbare school leidde tot een schooloorlog
Een onafhankelijk, neutrale staat
Het buitenlands beleid was minder ideologisch geladen en werd mede bepaald door de
monarchie.
37
België was eeuwig neutraal, maar dit was moeilijk door stijgende Europese
spanningen. Dit had ook gevolgen voor Ned-Bel samenwerking. In Ned was men
bang voor het Belgische expansionisme.
Monarchie en doctrinairen waren voor een gewapende neutraliteit
<-> radicalen en conservatieven
Versterking van het conservatisme
Naast de liberale partij ontstond er ook een conservatieve (grote band met kerk).
Deze was sterk unionistisch. Ze kon haar electoraat verruimen door:
a) platteland en kleine steden
b) in de grote steden: < gegoede burgers
> kleine burgerij
1884: komt tot een definitieve overvleugeling van de liberale partij
ideologie: - romantisch, pragmatisch traditionalisme
- gelede samenlevingsopbouw
- integratie individu in sociale verbanden
- politiek van decentralisatie
- grote rol kerk in de samenleving.
Tegenstelling tss lib-kath en ultramontanen (deze zullen winnnen)
Katholieke kerk was het belangrijkste steunpunt (nostalgie naar ME)
Door het censuskiesrecht had de volksmassa geen directe invloed => het beleid werd
hoofdzakelijk afgestemd op de stedelijke burgerij. Het liberale beleid wordt eigelijk
voortgezet.
De aanzet tot verzuiling
Jaren 70: conservatieven: voorzichtig beleid op levensbeschouwelijk gebied.
Kentering: door de schooloorlog die de katholieken winnen
=> ° anti etatisme
ontwikkeling subsidiariteitsbeginsel en dus de verzuiling.
Volksnationalisme versus staatsnationalisme
Conservatieve electorale aanhang steeg door integratie nationalisme in ideeëngoed.
2 soorten: 1/ Belgisch staatsnationalisme: staatsbevestigend
2/ Vlaams volksnationalisme: ° als taal- en letterkundige beweging
later stellen ze beperkte politieke eisen
moesten dit doen via bestaande pol partijen
1ste pol successen in j 70
Ook: ° Vlaamse studentenbeweging
Opkomst van de sociale bewegingen
Socialistische Arbeidersbeweging kon pas doorbreken na 1880 maar had geen
stootkracht. Ze kende een lange voorgeschiedenis:
1/ ziekenkassen
2/ 1849: coöperaties
3/ 1857: gent: arbeidersvakbonden (hadden weinig invl)
4/ reeds voor 1847: invl v/h Franse vroegsocialisme, maar zij worden gediscrediteerd
5/ hergroepering; het Belgisch socialisme onderging invl van het anarchisme
6/ weerslag communisme en uiteenvallen 1ste internationale zorgde voor een
desoriëntering. Nieuwe oriëntatie op Dui Soc-Democratien.
7/ ° regerings arbeiderspartijen. Zullen fuseren tot Belgische Socialistische Partij.
38
Hadden nog geen steun bij de volksmassa)
8/ 1885: kentering: ° BWP (1st pragmatisch)
Door collectivistische en antiklerikale opstelling ontstond er een antisocialisme en de
Christelijke Arbeidersbeweging.
Dubbel stramien: a) liberaal katholieken
b) conservatief ultramontaans
=> j 70: ° corporaties
2. De integratie van de sociale bewegingen (1890-1935)
Eind 19de eeuw is er een verandering van het sociaal klimaat door een
arbeidersopstand in de industriebekkens van Wallonië in 1886.
Een sterke economische expansie
Verklaring arbeidersrevolte: langdurige laagconjunctuur. Werd op verschillende
vlakken bestreden:
a) 1/ industrie: aanbodvernieuwing en ontstaan van nieuwe
2/ landbouw
b) hogere staatsuitgaven
c) grote staatstussenkomst op sociaal vlak
d) nieuwe politiek inzake buitenlandse handel
Vanaf ca 1895 is er een voorspoedige tijd: > de export steeg
< import
Stilaan werd de positie van Vlaanderen beter:
1/ door Waalse export: import via Vl zeehavens
2/ Ontdekking van steenkool in Limburg
3/ vernieuwende expansie i/d textielsector
Een verbeterd sociaal klimaat
Economische groei: heel de bevolking, maar toch slecht verdeeld
Arbeiders: a) wijziging arbeidsvoorwaarden
b) ontwikkeling sociale voorzieningen
boeren: eerst sterk uitgedund, het werk daalde met 1/3. Na 1896 deelden ze in de
vruchten.
Kleine burgerij: aantal steeg en ze deelden in de stijgende welvaart. Ze zijn een
belangrijk segment i/d maatschappij.
Naar democratischer politieke structuren
Hervorming v/h kiesstelsel: 1/ afschaffen censuskiesrecht: voorstel Nyssens-Féron
1893: Alg meervoudig kiesrecht
2/ kiesplicht
3/ hervorming senaat in democratische zin
voorstel tot belangenvertegenwoordiging
4/ evenredige vertegenwoordiging = goed voor lib.
Hierdoor gevolgen voor bewegingsruimte regering/monarchie
Integratie v/d sociale beweging i/d politieke partijen: 1st socialisten, katholieken
succesvolste.
1/ BWP: richtte voor haar deelorganisaties centrale structuren op
wou klassenloze maatschappij
collectieve organisatie van de arbeid
39
gedecentraliseerde staat
gaan naar de reformistische richting
geen straatgeweld meer
2/ Christelijke arbeidersbeweging:
invloed van kerkelijke sociale leer (Rerum Novarum)
klassensamenwerking en sociale harmonie
tegen het collectivisme en de ontkerstening van de arbeiders
sterke banden maar wordt nog geen Christen-Democratische partij. Ze streven
naar een omvorming tot standenpartij.
3/ kleine burgerij: pas later georganiseerd, katholiek
4/ liberale partij: weinig voeling met de massa
radicalen worden progressisten. Na korte samenwerking met
BWP komt het tot eenmaking met doctrinairen.
Het katholieke regeringsbeleid
a) versterking van de verzuiling: na 1893: comfortabele meerderheid, maar de
druk van de volksbasis steeg. Deze uit zich in de onderwijsproblematiek. °
systeem van ‘gesubsidieerde vrijheid’.
ook in de sociale sector. De verzuilde organisatie hadden gesubsidieerde
vrijheid en door de verstrengeling met politieke partijen hadden ze veel
invloed.
b) Een centrumgericht samenlevingsmodel: Het socio-economisch beleid was
gericht op het verhinderen van een polarisatie tussen arbeiders en burgers.
< materiële lotsverbetering v/d arbeiders (hoofdaandacht. Liet zich leiden
door subsidiariteitprincipe).
> middengroepen in stand houden.
ook voor landbouwers en middenstanders.
pas later ook lijken naar de soc-eco problemen van de kleine burgerij (1902).
Het nationalisme wint aan kracht
1) de Vlaamse Beweging: vernieuwing van de doelstellingen, zoeken steun bij
Christen-Democraten en Liberale Vl.gezinden. Zijn
niet echt sociaal.
Na een grote volksbeweging komt er de ‘gelijkheidswet van 1898’.
Dit regelde de gelijkheid van de talen. De invoering van de evenredige vertegenwoordiging was slecht voor de Vlaamsgezinden.
° territorialiteitsbeginsel
cultuurflamigantisme
° anti-Belgische gemoedsongesteldheid door: a) universitaire kwestie
b) verliezen in legerwet
en lageronderwijswet.
2) Belgisch nationalisme: ° uit Brussels links liberale intellectuele burgerij
° literaire beweging (la jeune Belgique), ook in de
schilderkunst en architectuur.
Franse invloed op de cultuur. Duitse invl: wetenschap.
<-> Vlaamse Beweging
3) Walligantisme: ° als reactie tegen de Vlaamse Beweging
Wilden na tijd Waals zelfbestuur.
Koloniale expansie
40
Het versterkte nationalisme kreeg voeling met het imperialisme.
De kolonisatie was een project van Leopold II:
a) privé-onderneming koning
b) conferentie van Berlijn (1884): ° Kongo Vrijstaat
c) nood aan dure expedities: geld van België => de betrokkenheid steeg.
Door binnenlandse en buitenlandse kritiek kwam er een soevereiniteitsoverdracht
aan België. Toch:
a) centralistisch beleid
b) monarchie stond nog sterk
c) bijna geen parlementaire controle.
De Eerste Wereldoorlog als katalysator
Door het Schliefen-plan werd de neutraliteit van België niet meer gewaarborgd.
Het grootste deel van het land werd veroverd tss 4 augustus en 22 november. De
Belgen trekken zich terug achter de IJzer
° problemen met: a) de voedselvoorziening: oplossing door ° ‘Nationale hulp- en
voedingscomité’ door Franstalige Brusselse liberale burgerij.
b) werkloosheid: verplichte tewerkstelling in Duitsland (1916).
De druk vergrootte vanaf 1916:
Duitsland deed niet aan Belgienpolitik maar aan Flamenpolitik => ACTIVISME
(verdween echter na nederlaag Duitsland). Ook aan het front ontstonden
Vlaamsgezinde kringen.
De Belgische regering regeerde vanuit Letaire met Besluitwetten. De Vlaamse
invloed daalde.
WOI: eerder bedreiging door etnisch-culturele (Vl-Wa) zaken dan door sociale.
Een nieuw internationaal beleid
Regering: WOU: annexatie Ned-Limburg, Zeeuws-Vl, GHDL.
Uitbreiding van het koloniaal bezit in Afrika
KREEG: Eupen-Malmédy
Toezicht op Burundi en Rwanda
Duitse herstelbetalingen
Opheffing van de neutraliteit
België sluit zich in militair beleid aan bij Frankrijk.
Vanaf 1925 wordt de buitenlandse politiek afgestemd op Volkenbond en op het
systeem van collectieve veiligheid.
Economische laagconjunctuur
WOI: Breuk in ontwikkeling van de Belgische eco. Door de krijgsverrichtingen,
opeisingen grondstoffen en door de ontmanteling v/e deel v/h productieapparaat.
Het herstel werd verstoord door het aanslepen van de oorlogsinflatie. Het
overheidsbudget kampte met grote tekorten.
Francqui zorgde voor een sanering en de Vlaamse economie verbeterde.
MAAR: economische toestand verslechterde door de grote crisis (1929) in de VS.
=> wereldprijzen daalden en het protectionisme steeg => export België daalde =>
werkloosheid steeg.
Poging tot oplossen: a) liberaalorthodoxe deflatiepolitiek
b) voorzichtige protectiepolitiek.
Twee vernieuwingen: 1/ Hendrik De Man: Sociaal Plan v/d Arbeid: overgang naar
een geleide economie
41
2/ P. van Zeeland: gemengde economie.
Worden gecombineerd door een eenheidsregering.
Vorming van de parlementaire democratie
Politieke democratisering als beloning voor de socialisten en onder druk van
revolutie (~ Russische revolutie). => toegevingen: ° Alg enk. Stemrecht
Sociale hervormingen
GEVOLGEN: wijziging machtsverhoudingen er ° coalitieregeringen
Ook: < invloed van de koning steeg
> politieke partijen kregen meer invloed
Maatschappelijke democratisering: - sociale vakverenigingen stegen in aantal (wel
concurrentie met ACW).
- Belgische Boerenbond
- Middenstandsbeweging: waren 1st minder
gestructureerd. Uiteindelijk: ° Nationaal
Christelijk Middenstandsverbond.
- werkgevers: ‘Comité Central Industriel’ °
van Vl eco Verbond.
In BWP: dualisme tss reformisme (groeide) en revolutie
Katholieken: sterkste formatie, was een samengestelde en standenpartij.
Liberalen: parlementaire getalsterkte daalde. Ze beschouwden zichzelf als de
Nationale partij bij uitstek. Verdediging: op onderwijs en de
Grondbeginselen van de klassieke liberale economie.
Socialisten: Beweging en partij werden meer verstrengeld. Gebruik van massamedia.
De radio kende een sterke verzuiling. Dit fenomeen was minder bij film,
massasporten, elitekunst (literatuur, schilderkunst – expressionisme). De
architectuur kende een terugval.
Van sociale confrontatie tot consensus
(sociaal) arbeidsvermogen en het electoraal gewicht arbeiders steeg.
<-> burgerlijke kringen, er ° een verrechtsing
na 1918: het akkoord van Loppem wordt ten uitvoering gebracht, er komen
sociale hervormingen en het algemeen enkelvoudig stemrecht.
Er komt een hergroepering v/d burgerlijke krachten, de regering zal vallen.
De socialisten gaan uit de regering maar men paait de Vlaamsgezinden, het ACW
en het subsidiariteitprincipe blijft.
De economische crisis v/d j 30 wordt ook een politieke crisis.
 katholieken worden ‘katholiek blok’
 socialisten: reformistisch; Hendrik de man schuift op naar rechts
Er komt tss deze twee een toenadering: sociaal gerecht eco herstelbeleid
<-> geldwereld
ontwikkeling neo-corporatistisch beleid
(na ’45 in praktijk)
Door de stijgende dreiging van fascisme en communisme in Europa: => Belgische
regering: sociale consensus en democratie.
Vlaanderen krijgt een Nederlandstalig statuut
Vlaamse beweging was gecompromitteerd door de activisten en werden
geconfronteerd met een groeiend Belgisch nationalisme.
42
Echter: door het algemeen stemrecht, de stijging v/d scholingsgraad en de eco
opgang van Vlaanderen, worden zij toch groter.
De erfgenamen v/d Frontbeweging en het activisme waren niet tevreden met het
minimumprogramma => ° Frontpartij. Maar de ontevredenheid groeide en de FP
wordt VNV (’33), zij zien hun zetels in het parlement stijgen.
Eind j 20: kath-lib regering. Het komt tot een oplossing via het
territorialiteitsbeginsel, de RUG wordt vernederlandst en het
personaliteitsbeginsel: Brussel en taalgrens.
MAAR: het ongenoegen bleef groot. De federalistische tendensen groeiden.
3. De verkaveling van de nationale staat
In de ban van de nieuwe orde
Invloed v/h fascisme: Verdinaso (J. Van Severen), VNV, REX (Degrelle)
De ideeën nieuwe orde vond men ook bij de traditionele partijen. Er ° een
algemene tendens tot uitbreiden van de uitvoerende macht. De buitenlandse
politiek is niet meer gericht op Fr maar op Dui.
WOII: Het militair bestuur was vrij gematigd, de nazi’s installeren
zilververwaltung. -> Belgische inschakeling in Dui oorlogsvoering, op
corporatieve basis georganiseerd.
Een aantal magistraten en politici wilden ° v/e soort koninklijk directorium, dit
komt er niet.
1st was de druk v/d bezetting niet echt zwaar: => bevolking had een afwachtende
houding, sommigen collaboreerden.
Bij het keren van de oorlogskansen werd de druk enorm zwaar.
Er ° verzet: - groepen en bewegingen
- comité de défense des juifs
Gevolgen WOII:
a) democratiseringseffect
b) verankerde integratie volksmassa in politiek systeem
c) Belgische patriottisme steeg
d) Terugslag voor de Vlaamse beweging
e) Korte heropflakkering v/d levensbeschouwelijke-ideologische tegenstellingen
f) Einde van de zelfstandige politiek.
Integratie in internationale verbanden
Reden: waarborgen van de veiligheid
Ondersteunen exporteconomie
* 1944: ° BENELUX (basis)
* VN
* Grote rol werd gespeeld door Spaak
* Schumanplan: ° EGKS. Maar er was angst voor buitenl concurrentie, voor
een stijgende overheidsinterventie en voor een supranationale politieke dimensie
van een Europees defensiesysteem.
* 25 maart 1957: Verdragen van Rome: ° EEG
Brussel wordt belangrijk.
Dekolonisatie
Het Belgische beleid faalde. De Atlantisch-Europese politiek van België zorgde
ervoor dat de internationale betekenis groeide en bood een tegenwicht voor het
verdwijnen van de kolonie.
43
Voor België was de kolonie een randfenomeen.
Na 1908: Beheerst door Belgisch grootkapitaal en kath missies.
Begin j 50: hoop op eenheid, maar ° van zwart nationalisme
Eind 1952: beslissing emancipatie op lange termijn
MAAR: 1959: Onlusten in Leopoldsville => komt tot onvoorbereide emancipatie
Na onafhankelijkheid: revolte leger
Lumumba vw tsjombé
Exodus blanken
Mobutu: dictatuur en j 90 ° er een burgeroorlog.
RWANDA EN BURUNI: situatie niet veel beter, j 90: genocide
Vormgeving van de overlegeconomie en de verzorgingsstaat
Na 1945 kregen de sociale bewegingen meer invloed, ook de democratie gedachte
groeide. => vb Vrouwenstemrecht
Ook ° nieuwe partij (Union Démocratique Belge) tegen de verzuiling
De traditionele partijen vernieuwen:
a) KP wordt CVP en worden een ledenpartij ivm een standensysteem.
zijn voor een federale structuur.
b) BWP wordt BSP, ledenpartij. Loskoppeling van vakbonden,
ziekenfondsen en coöperaties.
Socialisten en katholieken creëren de verzorgingstaat en de overlegeco:
- verzorgingsstaat: a) bepalingen ivm sociale zekerheid
b) verplichte verzekering
c) pensioenen (+ deel v/d actieven)
d) overkoepelende organen: Centrale raad voor het
Bedrijfsleven (eco); Nationale Arbeidsraad (soc)
- overlegeconomie: a) op basis van compromis tss werkgever en –nemer en tss soc
en Christ-Dem.
b) ziekenfondsen zien hun invloed stijgen
c) vakbonden (christelijke): idem boven
° neocorporatieve staatsstructuur.
Herbeleving van de levensbeschouwelijke-ideologische strijd
Sterke ideologische tegenstellingen: etnisch – cultureel
Levensbeschouwelijk
Vl – Katholiek <-> Wa – Antiklerikaal
a) repressie: vooral tegen katholieke Vlaamsgezinden
Gevolg: < Vlaamse beweging was murw
> opstoot Walligantisme (zal wel verdwijnen)
b) koningskwestie: CVP vs socialisten en communisten (deze 2 winnen)
Vlaanderen was het meeste voor de koning.
c) onderwijskwestie: CVP was aangeslagen door de koningskwestie.
=> probeerden gelijk te halen in onderwijs en soc zekerheid
verkiezingen ’54: einde absolute meerderheid => antiklerikale
coalitie aan de macht. Deze coalitie verliest in ’58.
=> compromis voor beiden: onderwijs: schoolpact
sociale zekerheid: overheidsrol
steeg, maar verzuiling bleef.
=> ideologische pacificatie, verzuiling houdt zichzelf in stand.
44
De welvaartmaatschappij
Ideologische strijd jaren 50: versluimerde eco problemen door verouderde
productieapparaat en industriële structuur. => groeiritme was lager dan in de andere
West-Europese landen. Er was grote werkloosheid.
KENTERING: a) 1 januari ’58: EEG + opening nieuwe markten
b) hoogconjunctuur
Er wordt een dynamisch beleid gevoerd: planmatige, regionaal gedifferentieerde eco
politiek. => buitenlandse investeringen, ontwikkeling kernenergie,
verkeersinfrastructuur, industriële uitbouw v/d nationale havens, sanering Waalse
mijnsector.
GEVOLGEN: de economie werd aangepast en er ° een nieuwe bedrijfscultuur.
Dit alles was vooral goed voor Vlaanderen.
Ook in de landbouw was er een goede eco. De werkloosheid daalde enorm. Het
komt ook tot een wijziging in de demografische structuur v/d bevolking (kende een
hoge welvaart).
Gevolgen voor de cultuur:
a) elektronische mediacultuur: TV
b) ° jongerencultuur
c) traditionele cultuurvormen krijgen een Angelsaksische oriëntatie
d) verschillende kunstvormen raken op elkaar betrokken.
Van een unitaire naar een federale staat
- communautaire kwestie op de voorgrond:
economie: Vlaams-Waalse tegenstelling
taalprobleem wordt verruimd met socio-economische problemen
Vlaamse beweging kende een langzaam herstel
Wallonië kende een plotselinge heropflakkering.
Strijd om eenheidswet
Politiek initiatief bij VU: a) taalgrens
b) afbakening Brussel
c) kwestie Leuven = definitieve stap naar regionalisering
en federalisering
Hoe?: cultuurgemeenschap: 3 economische gewesten (Vl, W, Br)
Egmontpact (1977): was nadelig voor Vl Brusselaars (: Vu, ° Vl blok)
- de economische recessie als accelerator: vereerde investeringen, de wereldeconomie
daalde (olieprijzen).
- België wordt een federale staat:
a) 1980: grondwetsherziening: gewesten: socio-economisch
plaatsgebonden
gemeenschap: persoonsgebonden
b) 1988: grondwetherziening: bevoegdheden stegen
° Brussels Gewest
c) 1993: grondwetherziening: 4 deelstaten krijgen eigen parlement
federale regering en parlement worden afgeslankt
Kamer en Senaat krijgen andere bevoegdheden.
Het verzuilde, neocorporatieve maatschappijmodel op de helling
45
Verzuiling, neocorporatief karakter was er nog altijd. De gevestigde opinie- en
belangengroepen hadden nog steeds veel invloed in organisatiewezen, op staats en
regionaal niveau.
De vakbonden en ziekenfondsen gingen samenwerken zodat ze nog meer invloed
kregen.
Er is overheidstussenkomst in de socio-economische sector en in de cultuursector:
- herziening schoolpact
- cultuurpact => ° verzuiling cultureel leven.
Er zijn wel tegenkrachten aanwezig maar de verzuiling hield stand:
- mobiliteit vergrootte
- invloed v/d media
- secularisatie vergrootte
- openheid katholieken: de partijen werden pluralistischer
Toch behielden de verzuilde organisaties bevoorrechte bonden met de politieke
partijen. Tegenbewegingen: de liberalen: de PVV wordt de VLD
De sociale bewegingen uit j 70.
Door ° BBL wordt milieu een thema => groenen in parl.
Maar: electoraal succes van kleinere anti-systeempartijen in ’91: de bevolking stelt
vragen. + schandalen (oa augusta) => aanhang vlaams blok groeide.
Nu: ° nieuwe politieke cultuur door paars-groen.
46
H8. Nederland sinds 1830
1. Een kleine nationale en liberale staat in Europa (1830-1870/1880)
Het Noorden alleen verder
Opstand in Zuiden zorgde voor grote vaderlandse reacties. Er is geen lib en kath
oppositie. Maar met het stijgen v/de financiële lasten daalde de strijdlust. En °
er een lib oppositie tegen de koning, die uiteindelijk zal aftreden.
SITUATIE: Nederland: klein land, geen economische voorsprong meer, wel: het
rijk en groots verleden was een inspiratiebron (kunst).
Internationale politiek: verhoudingen met België waren moeizaam
Hielden zich afzijdig, uitgezonderd in eco betrekkingen, er
is een
tendens tot vrijhandel.
Economische en sociale verhoudingen
Financieel was het in de j30 en 40 moeilijk. Van Hall houdt een fin sanering.
Hierbij komt een agrarische crisis en grote sociale gevolgen.
Echter: Nederland was rijk en welvarend, er was een beperkte eco groei, maar ze
waren toch niet eco dominant.
WEL: zijn van betekenis i/d internationale handel en financiën
Agrarische sector was regionaal gedifferentieerd en sterk ontwikkeld.
Gericht op
De export.
Veelzijdige nijverheid
Kolonies waren van grote betekenis: 1st: stelsel (Van Den Bosch) dat de
bevolking
verplichtte tot diensten en leveranties. Hier komt later kritiek op =>
wijziging
tot exploitatie door particulieren.
Er was geen industrialisatie zoals in Engeland. Reden:
a) geen grondstoffen aanwezig
b) hoog loonniveau
c) relatieve welvaart en eco groei => geen wijziging v/d tradities
d) zwaartepunt eco: stedelijke en rurale renteniers
De standenverhoudingen waren dominant. De sociale hiërarchieën
gecompliceerd en verfijnd. -> Nederland was niet achterlijk maar anders
De vestiging van het parlementair stelsel
1/ Willem I: autoritaire regeringsvorm + directe politieke invloed van koning
Maar: er was wens tot verandering in verhouding koning en ministers
Punt v/d controle v/d overheidsfinanciën
2/ Liberalen: wilden volledige ministeriële verantwoordelijkheid en een daling
van de
politieke macht v/d koning. Waren echter te klein.
3/ grondwetswijziging van 1840: strafrechtelijke ministeriële
verantwoordelijkheid
contraseign
4/ zeer ingrijpende grondwetwijziging door Willem II (lib + Thorbecke)
- ministeriële verantwoordelijkheid
- parlement bestaat uit 2 kamers
47
- vrijheid van godsdienst, onderwijs, drukpers, vereniging en vergadering.
Wel: veel tegenstand
Moest nog op verschillende vlakken tot uitvoering komen.
Er was geen partij en fractie vorming. Er bestonden wel liberalen, conservatieven
en
Conservatief-liberalen (de middengroep).
Willem III probeerde (1849) om alles terug te veranderen tot voor 1848, dit
mislukt.
In de j 60 ontstaat hierdoor een groot conflict.
Liberalen: weinig staatsinterventie => gunstig voor de handel
De overheid had wel nog veel taken:
a) defensie, gezagshandhaving, regeling rechtspraak
b) infrastructuur
c) armenzorg: meer voor kerk, weinig overheid
d) onderwijs: omgekeerde v/d armenzorg. Zorgde voor conflict met
kerk.
Godsdienstige ontwikkeling en schoolstrijd
Midden 19de eeuw: meeste Nederlanders waren lid v/d Nederlandse Hervormde Kerk
of RK.
De eersten streefden ernaar om de dogmatische verschillen te verminderen.
a) dominant was de Groninger Richting: ruime marge
b) hiertegen: > Orthodox-Calvinistisch: 1/ afscheiding
2/ Reveil: oa G Groen van Prinsterer:
ontw christelijk historische of anti
revolutionaire richting.
< Modernisme: oa JH Scholten
RK kwamen naar buiten als één groep, waren wel veel interne tegenstellingen. Zij
werden beter behandeld, ° ‘herstel der bisschoppelijke hiërarchie’. Tegenstanders:
Aprilbeweging. Thorbecke moet aftreden.
POLITIEK: komt tot korte samenwerking tss katholieken en liberalen (vooral
tegenstellingen op gebied van onderwijs).
De schoolstrijd was gecompliceerd: de scholen waren vaak godsdienstloos of religieus
ondogmatisch. Tegen dit kwam er vooral reactie van de orthodox-protestanten.
Oplossing: a) oprichting openbare gezindheidscholen
b) Oprichting bijzondere scholen.
De eerste optie was niet haalbaar: 1/ 1ste schoolwet. De liberalen wilden
scholen voor
Ontwikkeling en vooruitgang gebruiken.
2/ 2de schoolwet (Kapperijne v/d Capelle):
stijging
kwaliteit. Grotere secularisatie.
De tegenstanders van godsdienstige
scholen
richtten er eigen op.
Het hoofdpunt was de financiering van de bijzondere scholen. Hier kwam tegenstand
v/d lib.
48
Nieuwe organisatievormen in politiek en samenleving
Door de schoolstrijd ontstonden politieke partijen. De conservatieven daalden in
aantal en de liberaal-conservatieven hielden opmet bestaan. De liberalen worden
dominant.
Versus: Godsdienstige geïnspireerde groeperingen: zgn confessionele partijen.
a) Kuyper: wordt aanvoerder van een orthodoxe partij. Door schoolstrijd: °
Antischoolwetverbond => ° Anti-revolutionaire partij.
b) Ook bij de katholieken: tegen de seculariserende tendensen . Strijd om
culturele en sociale emancipatie van de eigen groep (cf. protestanten).
De beiden zijn verschillend maar in de jaren 70 komt het tot een samenwerking.
Hierdoor ° er een nieuwe dynamiek bij zowel de liberalen als de confessionele
partijen.
2. De modernisering van Nederland (1870/1880-1918)
Economische en sociale dynamiek
1/ Economie: de bevolking steeg en de economie verbeterde in alle sectoren: Er
komt een schaalvergroting en technologische en organisatorische vernieuwingen.
Er komt ook een verbetering van de internationale concurrentiepositie. MAAR: De
welvaart bleef toch achter bij België en er was geen verbetering voor de onderste
lagen van de bevolking. De gevoeligheid hiervoor steeg wel bij de hoogste lagen.
Nederland had een burgerlijk cultuurpatroon. De arbeiders profiteerden op de lange
duur wel van de welvaart: de koopkracht steeg en er ° een dynamische eco. De
scholing zorgde voor emancipatie.
2/ Sociaal: ° v/d Moderne arbeidersbeweging: twee soorten: revolutionair en
reformistisch. Deze laatste zullen het halen (na mislukte algemene staking in 1903).
Concurrenten: arbeidersbeweging met religieuze inslag (in alle soorten). Ook hier
discussie over actie en organisatie: > per beroep
< als werklieden.
Komt tot compromis. Op het Christelijk Sociaal Congres (1891) wordt de basis
gelegd. Belangrijk is ook de encycliek Rerum Novarum.
Er ontstaat wel geen gezamenlijke interconfessionele vakvereniging.
Kerk en samenleving
Er was een grote religieuze herleving. Er kwam geen 1 Christelijke beweging, wel
een samenwerking.
a) katholieken: ene kerk, gaan als 1 groep naar buiten.
sociale en culturele emancipatorische activiteiten en intensivering
v/h
geloofsleven was belangrijk.
° van afzonderlijke verenigingen voor verschillende sociale
groepen.
in de politiek hadden deze organisaties het moeilijk. In 1926 °
RK
Staatspartij.
b) Protestanten: zijn verdeeld
1886: DOLEANTIE (splitsing): => ° Gereformeerde kerken in
Nederland; Gereformeerde Bond i/d Nederlandse Hervormde
49
Kerk;
Vereniging van Vrijzinnig Hervormden.
Orthodox: Kuyper: veel activiteiten. Persoonlijke beleving geloof
(‘particuliere en gemeene gratie’).
Sociaal: orthodox-protestanten waren dominant in lagere middenklasse, maar
opvallend is toch wel een brede sociale spreiding.
Geografisch zitten ze in het gehele land.
Politiek: J 90 komt het tot een splitsing, aanleiding was de uitbreiding v/h kiesrecht.
Politieke strijd en verzuiling
° politieke partijen. Kenmerken:
a) schaalvergroting
b) intensivering van organisatie en communicatie
c) democratie
De liberale burgerij was cultureel en maatschappelijk dominant.
Niet politiek (door confessionelen en socialisten)
[de godsdienstige verschillen worden opgelost door de antithese van
Kuyper.
Rol en plaats v/d katholieken i/d maatschappij groeide maar
de
emancipatie was soms beperkt.]
Politieke vraagstukken:
a) schoolstrijd: subsidievraag
b) uitbreiding v/h kiesrecht (vrouwenkiesrecht)
c) sociale kwestie: ° sociale wetten onder druk van sociale ellende en onrust.
Liberale gedeelte v/d burgerij zag haar macht slinken maar door compromissen en
door de tegenstellingen v/d tegenstanders konden zij de macht behouden.
+ de hechtheid en herkenbaarheid stegen van de orthodox-protestanten, de
katholieken en de sociaal-democraten. Er ontstaat een vierdeling (later: verzuiling).
Nationale eenheid
Het gevoel van nationale eenheid steeg. Dit komt terug in de literatuur, muziek,
schilderkunst, natuurwetenschappen en de historiografie.
Buitenlandse en koloniale politiek
Culturele expansie:
a) morele voortreffelijkheid
b) aanhalen v/d banden met de Boeren in Zuid-Afrika
c) aanhalen v/d banden met de Vlamingen
d) kolonies waren elementen van nationale trots. Kenmerken beleid: bemoeienis
met politiek, bestuur en met de cultuur. De belangen gingen vaak goed
samen. Bestuurlijk kwam men door de expansie in conflict met de inheemse
heersers.
Cultureel: > behoud inheemse cultuur
< moderne ontwikkeling: “beschaving”
Steunde op gevoel een “ereschuld” te vereffenen voor de exploitatie. =
“ethische politiek” ondervond weinig tegenstand.
Nederland tijdens de 1ste Wereldoorlog
50
Had gevolgen ondanks de neutraliteit:
a) sociale onrust (voedsel)
b) vluchtelingen uit België
c) wel: oplossing voor schoolstrijd en kiesrechtstrijd met de ‘pacificatie van
1917’. De sociale onrustkwestie was moeilijker op te lossen.
Toelstrarevolutie: => oplossing: pro-Wilhelminabetoging en de positie van de
sociaal-democraten verslechterde.
3. Een burgerlijk-verzuilde samenleving (1918-1960)
Consolidatie in een tijd vol schokkende gebeurtenissen
1918-1960: diepe eco, pol en geestelijke crisis
De leidende positie van W-Europa is niet meer.
Dit heeft ook invloed in Nederland. Het is toch ook een tijd van stabiliteit,
ontwikkeling consolidatie en uitbouw.
Economie: ontwikkeling
° gematigd of georganiseerd kapitalisme
groei!
Infrastructuur zet zich verder
Veelzijdigheid
Agrarische sector: crisis, herstel in 1950
De koloniale dimensie van de economie verdwijnt.
Constitutionele monarchie v/d parlementaire democratie blijft in stand. Hier komt
wel kritiek op. (De parlementaire democratie is echter nooit bedreigd geweest).
De zuilen
De verzuildheid wordt verder uitgebouwd. Het komt wel nooit tot een volledige
verzuiling.
Vierdeling: katholieken, orthodox-protestanten, sociaal-democraten en neutraalliberalen.
De vrouwenorganisaties voegen zich (en worden ondergeschikt aan) in de zuilen.
Sport- en vrijetijdsorganisaties waren minder verzuild. De economie was dit
informeel.
Onderlinge verschillen op:
a) levensbeschouwelijke grondslagen
b) interne verhoudingen
c) samenhang
d) levenswijze
1/ katholieken: de kerk staat centraal, de maatschappelijke organisaties zijn ook
belangrijk.
Subsidiariteitsbeginsel
Anti liberalen en soc-demo
DOEL: organische samenleving; iedereen eigen rechten en plichten;
Samenwerking.
De katholieke arbeidersbeweging groeide in aantal.
2/ Orthodox-protestanten: verdeling, ook politiek
sociaal: aandacht maar leidde minder dan bij de katholieken
tot
voorstellen om de samenleving te veranderen.
3/ sociaal-democraten: minderheidspositie => coöperatieve opstelling. Zo komt het
tot een
51
meer geïntegreerde positie i/d burgerlijke samenleving
1946: SDAP wordt PvdA
4/ neutraal liberalen: tegen de verzuiling maar worden er ongewild toch 1.
De verhoudingen tss de zuilen waren min of meer stabiel. Opvallend is dat de
onkerkelijkheid steeg (beïnvloedde de verhoudingen tss de zuilen niet).
Het verzuilde stelsel en het burgerlijk waardepatroon
Verzuiling = < gescheidenheid in de samenleving
> samenhang en samenwerking
a) elite speelde een belangrijke rol: overleg en compromis => PACIFICATIEpoltiek:
vb in het
radiovraagstuk. Pacificatiepol was niet altijd zo’n goede werking.
Katholieken: konden nu ook minister-president worden (geen dominantie meer van
prot.)
SDAP: wordt nu ook een partner (WOII)
b) distributiepolitiek van door loyale achterban gesteunde elites.
c) besef via zuil deel te zijn van de natie: verbondenheid met Oranjes groeide
d) deelgenoot van een burgerlijk patroon.
Economie, sociale problemen en overheidsingrijpen
Sociale kwestie = centraal maatschappelijk en politiek vraagstuk (rond 1900)
=> het overheidsingrijpen steeg, deze tendens wordt voortgezet na WOI
Er zijn af en toe conflicten, maar eigenlijk is het nog vrij rustig (~ overlegcultuur)
Jaren 30: grote invloed internationale depressie (verschillende oorzaken) => ingrijpen
steeg
Wederopbouw en herstel van na WOII => ingrijpen steeg
Jaren 50: herstel eco: a) opgaande conjunctuur
b) Marshallplan
=> < investeringen
> sociale wetten
De verzuilde organisaties stegen maar de ordende rol van de overheid nam ook toe.
Nederland onder Duitse bezetting
Politieke en geestelijke crisis: a) bezetting
b) ° fascistische partijen: Nat. Soc. Beweging
(niet veel invloed door hoge graad verzuiling)
De bezetting gebeurde olv een Reichskommissar en had een dubbel doel:
1/ exploitatie van Nederland: is gelukt
2/ Nazificatie Nederland + uitroeien van de Joden (gelukt)
Er werd een begin gemaakt van de reorganisatie van Nederland.
° van VERZET: georganiseerd (direct en indirect) en via staking (vervoer Ned leger
naar Dui)
Bij de bevrijding ° er een vernieuwingswil: men wou de verzuiling weg, maar dit
mislukte.
WEL: bevrijding was belangrijk voor: a) traumatische effect
b) verandering Ned positie in de
wereld:
einde neutrale politiek en einde
koloniaal
rijk in Azië.
52
Buitenlandse politiek en dekolonisatie
Na WOII: inschrijving in VN, in de BENELUX en in Europese en Atlantische
organisaties.
Reden:
a) echec neutraliteitspolitiek
b) economische overweging
c) vrees voor Sovjet-Unie
Kolonie: Nederlands Indië werd door Japan veroverd. Vóór WOII waren er al
verschillende tegenbewegingen aanwezig. Reactie: > rechten
< onderdrukking en strakke gezagshandhaving
Na WOII: willen ° koninkrijksverbond maar er is 1st nood aan herstellen gezag. => °
conflict dat Nederland verliest. Voor de betrokkenen was dit alles een traumatische
ervaring.
Verhoudingen en vooruitzichten aan het einde van de jaren vijftig
Gunstiger, maar maatschappij van 1960 had nog veel dezelfde karakteristieken van als
die van 1920. Er ontstaat verzet:
a) tegen de verzuiling door liberalen, sociaal-democraten en sommige
confessionelen
b) tegen het burgerlijk waardepatroon door gematigden en individuen
c) wetenschap en kunst
d) kunstproductie: > weerspiegeling
< afzetten tegen, vb Cobra, avant-garde. Kregen meestal geen
waardering.
4. Naar nieuwe verhoudingen vanaf de jaren zestig
De vernieuwingsbeweging vanaf de jaren zestig
De trouw van Beatrix (’66): rookbom
° D’66
PvdA: nieuw links
Katholieken: ° nieuw Katechismus
TOCH: continuïteit en stabiliteit bleven kenmerken, de atmosfeer van
verandering was
wel dominant.
Jaren 50:
 Welvaartsexplosie
 ° consumentenmaatschappij
 sociale maatregelen worden uitgevoerd
 verzuilde organisaties hebben te kampen met interne problemen
 ° jeugdcultuur vs volwassen wereld
 ° anti-establishmentcultuur
 ° undergroundcultuur
~ internationale ontwikkeling (VS), maar Nederland was ook een voortrekker, vb
Proovoo.
° permissive society:
 vrouwenbeweging
 nieuwe seksuele moraal
 democratisering
53





koningshuis: discussie
buitenlandse politiek: discussie ivm ontwikkelingshulp en tegen Koude Oorlog
veiligheidsbeleid (Koude Oorlog)
natie is niet meer de vanzelfsprekende eenheid van staatsvorming
kerken: onkerkelijkheid steeg. Komt tot radicalisering en politisering in eigen
kring. VB: RK kerk
 massamedia spelen een belangrijke rol.
Oorzaak en gevolg? Moeilijk, wederzijdse beïnvloeding
Verklaring: samengaan van nieuwe (materiële welvaart , internationale oriëntatie
groeide) en oude (verzorgingsstaat, verwetenschappelijking) ontwikkelingen.
Balans: ontzuiling en meer nadruk op individuele ontplooing
Hoge versnelling i/h proces van secularisatie. CONCREET:
1/ Ontzuiling:
 geen vanzelfsprekend gevoel meer om te behoren tot één zuil
 verkiezingen: grote wisselvalligheid, daling confessionele partijen.
Afschaffen opkomstplicht heeft gevolgen.
 Erosie verzuilde organisaties
 Meeste kranten maken zich los v/d zuilen
 Omroepwereld: andere variant (lossere binding)
 Onderwijs en gezondheidszorg: niet, behalve: herkenbaarheid en aard van
werkzaamheid daalde of verdween.
2/ het burgerlijke bleef in de samenleving. Er komt wel ruimte voor individuele
ontplooiing. Heeft gevolgen op gebied van demografie en op de seksuele moraal.
Nieuwe problemen in het laatste kwart van de eeuw
Kabinet Den Uyl (1973, PvdA): vernieuwingstendensen gevolgen geven was moeilijk
oa door oliecrisis (economie daalde): financiële grenzen en praktische problemen door
grote bureaucratie.
Anti-kernwapenbeweging: tastte eigelijk de grote lijnen v/h beleid niet aan (einde KO
wel, -> Srebrenica).
De vrouwenbeweging bleef heel actief toch was er minder verandering dan gehoopt.
Er zijn problemen met grondstofvoorraden en met het milieu
In het algemeen steeg het overheidsingrijpen, maar er is ook het onvermogen v/d
overheid om adequaat en slagvaardig op te treden.
Kabinet Paars
Individuele burger: overheid wordt anonieme bureaucratische instelling
De politieke belangstelling daalt en er ° klachten over het
verdwijnen v/d
Burgerzin.
Ook bezorgdheid over behoud van eigen (nationale) aard v/d samenleving en cultuur:
> minderheden
< Europese politiek en culturele amerikanisering
De veranderingen gebeuren niet gewelddadig: Reden: Nederland is klein, relatief rijk
en traditie van compromissen.
54
Epiloog: eenheid in verscheidenheid in de Nederlanden
Eenheid in verscheidenheid
Belang geografische ligging: Delta Maas, Schelde en Rijn
Door het moeras ° v/e periferie: door het worden van de zee kreeg het een
verbindingsfunctie => krijgen een centrale positie.
OOK: Nederlanden: worden eenheid, eeuw later is deze al terug verdwenen. De
grenzen werden gevormd door toeval (bv opstand in Zuiden). Er is ook de taalgrens.
Bloei Nederlandse gewesten door ontwikkeling gevarieerde economie.
 17de eeuw: Republiek in N wordt centrum v/d wereldhandel
late ME en vroege NT: door goede economie ook grote internationale pol rol.
Engeland wordt de beschermer v/d Nederlanden
 ook invloed v/d burgerij op: a) politiek institutionele verhoudingen: °
privileges in
adel en landsheren.
tolerantie was ingegeven door eco of bestuurlijk
belang
en was verre van volledig.
b) cultureel gebied: pragmatisch en
hoofdaandacht voor
materiële cultuur.
Men was ontvankelijk voor vreemde invloeden: door geografische ligging en
door de samenstelling van de bevolking.
 Religie speelde een belangrijke rol.
Verscheidenheid in eenheid
Verschuivingen van gewest naar gewest. Bestuurlijk-politiek zijn er tendensen tot
eenwording, einde door de Opstand. De eco en cult oriëntering v/d gewesten liep
oorspronkelijk ver uiteen.
De succesvolste dynastieke activiteiten vinden hun ontstaan in gebieden die buiten de
Nederlanden liggen. De dynastieke politiek van Bourgondiërs kende veel verzet.
 Het karakter verschilde: de hereniging sprak niet vanzelf: er waren moeilijk te
overbruggen politieke, religieuze, economische en culturele verschillen.
Twee oppositionele stromingen (kath en lib) vonden elkaar.
 Ontwikkelingsgang verliep cf. Europese landen. Integratie burgerlijke
cultuur, moderne verzorgingsstaat met neo-corporatieve trekken. Verschillen:
a) België: pol en eco modernisering > Ned
b) contacten waren schaars en koel
c) België: nationaal gevoel was op eigen staat afgestemd
d) etnisch-culturele problemen in België
e) religieuze verhoudingen in Nederland
f) de verzuiling was ook verschillend
g) België: sociaal en pol machtsverschillen zijn veel duidelijker zichtbaar.
 Buitenlandse politiek: beiden zijn neutraal, maar toch ° verschillen
Nederland: Azië; België: Afrika
Na WOII: BENELUX, NAVO, EEG
< integratie als kleine landen in Europa
> angst en gevaar voor verlies eigenheid
55
56
Download