1. ------IND- 2014 0118 RO- NL- ------ 20140324 --- --- PROJET NORM BETREFFENDE HET GEBRUIK VAN GEOSYNTHETISCHE MATERIALEN OM WEGCONSTRUCTIES MET ASFALTLAGEN TE VERSTERKEN - AND 592 1 INHOUD HOOFDSTUK I BEREIK EN TOEPASSINGSGEBIED ....................................................... 3 Afdeling 1 Algemene beginselen ..................................................................................... 3 Afdeling 2 Terminologie .................................................................................................. 3 Afdeling 3 Algemene informatie ...................................................................................... 4 Afdeling 4 Referenties ..................................................................................................... 7 HOOFDSTUK II TECHNISCHE BEPALINGEN .................................................................. 9 Afdeling 1 Types geosynthetische materialen en hun kenmerken .................................. 9 Afdeling 2 Opmerkingen betreffende het nut en gebruik van geosynthetische materialen ...................................................................................................................................... 10 Afdeling 3 Prestatievereisten voor geosynthetische materialen (SR EN 15381:2009) .. 11 Afdeling 4 Ontwerpvereisten ......................................................................................... 13 Afdeling 5 Doeltreffendheid van het gebruik van geosynthetische materialen .............. 15 HOOFDSTUK III ALGEMENE VEREISTEN VOOR UITVOERING................................... 17 Afdeling 1 Voorbereidende werken ............................................................................... 17 Afdeling 2 Vereisten voor het aanbrengen van het geosynthetische materiaal ............. 17 Afdeling 3 Speciale aanbevelingen .......................................................................... 19 HOOFDSTUK IV KWALITEITSCONTROLE VAN DE WERKEN ..................................... 20 Afdeling 1 Kwaliteitscontrole van materialen vóór uitvoering ........................................ 20 Afdeling 2 Aanbrengingscontrole .................................................................................. 21 HOOFDSTUK V OPLEVERING VAN DE WERKEN ......................................................... 22 HOOFDSTUK VI RICHTSNOEREN VOOR VEILIGHEID EN GEZONDHEID .................. 23 HOOFDSTUK VII CONCLUSIES ...................................................................................... 23 BIJLAGEN ........................................................................................................................ 24 Bijlage I Diagram voor aanpassing van de oplossing voor gebruik van geosynthetische materialen in wegconstructies ....................................................................................... 24 Bijlage II Ontwerpvereisten ........................................................................................... 25 Bijlage III Bepaling van het nut van het gebruik van het geosynthetische materiaal ..... 25 Bijlage IV Keuze van het geosynthetische materiaal..................................................... 25 Bijlage V Diagram voor gebruik van geosynthetische materialen in wegconstructies ... 26 2 NORM BETREFFENDE HET GEBRUIK VAN GEOSYNTHETISCHE MATERIALEN OM WEGCONSTRUCTIES MET ASFALTLAGEN TE VERSTERKEN Referentienr.: AND 592-2013 HOOFDSTUK I BEREIK EN TOEPASSINGSGEBIED Afdeling 1 Algemene beginselen Artikel 1. Deze norm heeft betrekking op het gebruik van geosynthetische materialen en verwante producten om flexibele, halfstijve en stijve wegconstructies te versterken met gelaagde asfaltmengsels bij herstel/modernisering/groot onderhoud/normaal onderhoud van/aan bestaande wegconstructies. Deze hebben drie functies: belasting verminderen, dienstdoen als dampwerende laag en versterken van bitumineuze lagen. Bij de bepaling van de afmetingen van wegconstructies wordt er geen rekening gehouden met het gebruik van geosynthetische materialen. Artikel 2. Om de ontwerpoplossing voor herstel nauwkeurig op te stellen en het juiste type geosynthetisch materiaal te kiezen, is een voorafgaande technische beoordeling van de toestand van de bestaande wegconstructies vereist (in overeenstemming met norm CD 155-2001 en AND 540-2003). Afdeling 2 Terminologie Artikel 3. De terminologie die in deze norm wordt gebruikt, is in overeenstemming met SR 4032-1:2001 en SR EN ISO 10318:2006, terwijl nieuwe technische termen die worden gebruikt, in de tekst van de norm worden gedefinieerd. De term geosynthetische materialen (GSY overeenkomstig SR EN ISO 10318:2006) die in deze norm wordt gebruikt, is een generische term die een product aanduidt waarvoor minstens een van de componenten is gebaseerd op synthetische of natuurlijke polymeren in de vorm van een laag, band of driedimensionale structuur, die wordt gebruikt bij constructies en verwijst naar de volgende typen materialen: - geotextielen - geogrids - geocomposietmaterialen - geomembranen Artikel 4. Geotextiel (GTX): niet-geweven, doordringbaar materiaal op polymeerbasis voor gebruik bij constructies. Artikel 5. Geogrid (GGR): Een vlakke structuur op glasvezel- of polymeerbasis bestaande uit een open netwerk van elastische elementen die met elkaar zijn verbonden volgens een regelmatig patroon voor gebruik bij constructies. 3 Artikel 6. Geocomposietmateriaal (GCO): Geocomposietmaterialen zijn combinaties van twee of meer materialen die minstens één geotextiel of met geotextiel verwant materiaal bevatten, voor gebruik bij constructies. Artikel 7. Geomembranen onder bitumineuze verhardingen (GBR) vormen een composietsysteem bestaande uit een geotextielmateriaal dat aan één kant of aan beide kanten is verstevigd met een waterbestendig membraan van gecoat asfaltbitumen. Afdeling 3 Algemene informatie Artikel 8. Als wegmaterialen zijn geotextielen (GTX) meestal vervaardigd uit thermoplastische materialen zoals polypropyleen of polyester, maar ze kunnen ook polyamiden en andere polymeren bevatten. Bij niet-geweven geotextielen worden de draden hetzij mechanisch gebonden, hetzij gelijmd. Artikel 9. Als wegmaterialen kunnen geogrids (GGR) geweven of gevlochten zijn met glasvezels of polymeerdraden (polypropyleen of polyester), of ze kunnen gesneden of geperst zijn uit kunststoflagen en vervolgens onder druk gezet om hun sterkte en dynamische elasticiteitsmodulus zo groot mogelijk te maken. Geogrids hebben vaak variabele rechthoekige afmetingen. Er zijn ook geogridvormen die er bij levering uitzien als geocomposietmaterialen en die zich bij plaatsing gedragen als geogrids, waarbij het materiaal voor dichting van de mazen is vervat in de samenstelling van asfaltmengsels. Een geogrid kan een zeer dun gelamineerd membraan hebben dat aan de primerlaag hecht, maar dat is ontworpen om te smelten en vervolgens te verdwijnen wanneer de warme asfaltlaag wordt aangebracht. Sommige geogrids kunnen permanente, dunne vlechten (repen) vezels bevatten die de openingen gedeeltelijk bedekken en die de geogrid helpen hechten aan de primerlaag. Andere geogrids bevatten een continue film (laag) die is ontworpen om te helpen bij het leggen (d.w.z. hechten aan de primerlaag) en die smelt wanneer de warme coatinglaag is aangebracht. Geen van deze producten vormt een waterbestendige laag. Geogrids zijn ontworpen om een hoge dynamische elasticiteitsmodulus te hebben. Artikel 10. Geocomposietmaterialen (GCO) zijn materialen die bestaan uit een geogrid en een geotextielmateriaal die aan elkaar zijn bevestigd. In dit geval heeft het geotextiel dezelfde homogene retentiecapaciteit als bitumen en kan het worden gebruikt voor het dichten van bestaande barsten, om te voorkomen dat ze zich verder verspreiden, alsook voor het hechten aan de ondersteunende laag, terwijl de geogrids uitrekken van het geotextielmateriaal voorkomen en de mogelijkheid hebben om belastingen van het verkeer te absorberen en gelijkmatig te verspreiden. Het geocomposietmateriaal moet zorgen voor optimale retentie van het bitumen, optreden als tussenliggende laag en een hoge dynamische elasticiteitsmodulus ontwikkelen voor kleine vervormingswaarden. Artikel 11. Geomembranen onder bitumineuze verhardingen (geocomposietsysteem bestaande uit geotextielmateriaal, verstevigd met een membraan van gecoat asfaltbitumen). Deze kunnen in repen worden aangebracht over de voegen van wegconstructies uit beton of cement of worden gebruikt voor tijdelijk herstel bij plaatselijke beschadiging van de wegconstructie tijdens noodsituaties (met of zonder herstel van het wegsysteem). Artikel 12. De geosynthetische materialen die onder deze norm vallen, hebben de volgende functies: 4 - vermindering van belastingen, waardoor de verspreiding van barsten in de asfaltlaag wordt vertraagd of gestopt, versterking – door (verticale) belastingen van het verkeer te absorberen en gelijkmatig te verspreiden, tussenliggende laag – ze dienen als laag tegen waterinfiltratie en voorkomen of vertragen beschadiging van de verharding. Artikel 13. Tabel 1 bevat een lijst van de functies die geosynthetische materialen in weglagen vervullen: preventie van breuken, versterking en dampwerende laag. Tabel 1 Type geosynthetisch Functie materiaal Geotextielen voor Niet-geweven geotextielen zijn ontworpen om de vermindering van belastingen verspreiding van bestaande barsten naar de bovenste en tussenliggende laag lagen te vertragen. (STR+B) Wanneer deze geotextielen worden gebruikt in combinatie met een laag bitumen die is uitgespreid op het bestaande wegoppervlak, hebben ze een belastingverminderende en dichtende functie, en worden ze ook wel SAMI-membranen genoemd (Stress Absorbing Membrane Interlayer). Deze membranen scheiden de onderste asfaltlagen van de nieuwe lagen door een tussenliggende laag te vormen; zo vertragen ze de verspreiding van barsten van de onderste naar de bovenste asfaltlaag. SAMI-membranen zijn aanbevolen voor gebruik bij de uitvoering van werkzaamheden voor herstel/modernisering/groot onderhoud/normaal onderhoud van/aan wegen met weinig verkeer ≤ 0,3 m.o.s. voor een voorspelde periode van tien jaar (gewestwegen, landelijke wegen, secundaire wegen). Geogrids – voor versterking Geogrids (R) kunnen vervaardigd zijn uit: glasvezels of (R) polymeren. Geogrids worden gebruikt om belastingen van het verkeer te absorberen en zo gelijkmatig mogelijk te verspreiden op het horizontale oppervlak. De geogrid wordt aangebracht op een egaliserende laag van 2 cm (als de oppervlakken oneffenheden vertonen – in overeenstemming met de geldende technische bepalingen) of zoals aangegeven door de producent. Geocomposietmaterialen – Dit is de combinatie van: geosynthetische materialen een geogrid (met versterkingsfunctie R), voor versterking, een niet-geweven geotextielmateriaal met goede belastingvermindering en bitumenretentie, voor belastingvermindering (STR), tussenliggende laag - voor vertraging van de verspreiding van barsten van (R+STR+B) de onderste naar de bovenste laag, en als dampwerende laag (B). Deze materialen kunnen worden gebruikt voor alle types werkzaamheden: uitbreidingsboxen, waar de producten rechtstreeks kunnen worden aangebracht op de gefreesde, gebarsten wegoppervlakken, betonplaten of natuurlijke aggregaten gestabiliseerd met hydraulische bindmiddelen. 5 Geomembranen – tussenliggende laag (B) Dit is de combinatie van: een geotextielmateriaal een membraan bestaande uit gecoat asfaltbitumen (dat als tussenliggende laag (B) fungeert) Deze worden gebruikt op de voegen van wegconstructies uit cementbeton. Artikel 14. Types beschadiging waarvoor het gebruik van geosynthetische materialen is aanbevolen: - reflectieve barsten zijn barsten die optreden in de asfaltverharding te wijten aan discontinuïteiten (voegen of barsten/scheuren) die worden verspreid vanuit de beschadigde onderliggende lagen (afb. 1). Îmbracaminte Rost Îmbracaminte din beton de ciment existenta NEARMAT CU GEOSINTETICE Îmbracaminte bituminoasă nouă Rost Bracaminte din beton de ciment existenta Nearmat cu geosintetice geosintetic Armat cu geosintetice Îmbracaminte Geosintetic Rost Îmbracaminte din beton de ciment existenta ARMAT CU GEOSINTETICE Afb. 1 Nieuwe bitumineuze verharding Voeg Bestaande verharding met cementbeton Niet versterkt met geosynthetische materialen Geosynthetisch materiaal Versterkt met geosynthetische materialen - haarscheurvorming (afb. 2) is schade (een netwerk van kleine scheurtjes) te wijten aan: - onvoldoende draagvermogen van het wegsysteem; - infiltratie van water in de kern van de weg; - onaangepast ontwerp van de rijbaan; - inwerking van zwaar en herhaald verkeer; - vermoeiing van de verharding; - vervuiling met klei van de funderingslagen; 6 - inwerking door bevriezen en ontdooien. Îmbracaminte bituminoasa noua (strat de uzura si legatura) Geosintetic Îmbracaminte bituminoasa existenta Strat de baza Substrat Afb. 2 Îmbracaminte bituminoasa noua (strat de uzura si legatura Geosintetic Bracaminte bituminoasa existenta Strat de baza substrat - Nieuwe bitumineuze verharding (slijtlaag en geosynthetische bindlaag) Bestaande bitumineuze verharding Basislaag substraat De dikte van de asfaltla(a)g(en) die over het geosynthetische materiaal wordt/worden aangebracht, wordt bepaald in een technische studie in overeenstemming met de geldende normatieve documenten. Afdeling Referenties 1 Wet nr. 10/1995 - 2 Wet nr. 137/1995 - 3 4 5 6 7 - Wet nr. 107/1996 Wet nr. 319/2006 Wet nr. 481/2004 Wet nr. 307/2006 Regeringsbesluit 28/2008 8 AND 540/2003 - 9 NP 111/2004 - 10 SR 4032-1:2001 - 11 SR EN 1426:2007 - 12 SR EN 1427:2007 - 13 13. SR EN 12593:2007 - „Wet inzake kwaliteit van constructies” en latere toevoegingen „Wet inzake milieubescherming” en noodverordening nr. 195/2005 van de regering „Waterwet” „Wet inzake veiligheid en gezondheid op het werk” „Wet inzake civiele bescherming” „Wet inzake brandveiligheid” „Het ontwerp van interventiewerken voor bestaande constructies” „Norm inzake beoordeling van de mate van beschadiging van wegverhardingen voor flexibele en halfstijve structuren” „Norm voor bitumineuze lagen die worden aangebracht op een basislaag in cementbeton” „Wegenwerken. Terminologie” „Bitumen en bitumineuze bindmiddelen. Bepaling van naaldpenetratie” „Bitumen. Bepaling van het verwekingspunt. Ringen-balmethode” „Bitumen en bitumineuze bindmiddelen. Bepaling 7 14 SR 61:1997 15 SR EN 13249:2001 met A1:2011 - 16 SR EN ISO 10318:2006 - 17 SR EN 15381:2009 - 18 STAS 10473–1:1987 - 19 SR 183-1:1995 - 20 SR EN 13108– 1:2006/AC:2008 21 SR EN 13108-5:2006/AC:2008 22 Verordening (EU) nr. 305/2011 - van het Fraass-breekpunt” „Bitumen. Bepaling van buigbaarheid” „Geotextielen en geotextielgerelateerde producten. Vereiste kenmerken voor gebruik bij de aanleg van wegen en andere gebieden met verkeer” „Geosynthetische materialen. Termen en definities” „Geotextielen en geotextielgerelateerde producten. Vereiste kenmerken voor gebruik bij wegenwerken en asfaltlagen” „Lagen bestaande uit natuurlijke aggregaten of met cement gestabiliseerde bodem” „Wegenwerken. Verhardingen in cementbeton. Algemene technische kwaliteitseisen” „Bitumineuze mengsels. Materiaalspecificaties. Deel 1: Asfaltbeton” „Bitumineuze mengsels. Materiaalspecificaties. Deel 2: Asfaltbeton voor zeer dunne lagen” „Verordening tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten” 8 HOOFDSTUK II TECHNISCHE BEPALINGEN Afdeling 1 Types geosynthetische materialen en hun kenmerken Artikel 15. Een producent van geosynthetische materialen en verwante producten moet de begunstigde de gegevens bezorgen op basis van de resultaten van de in tabel 1 beschreven tests. „Niet-metalen geotextielen en verwante producten voor gebruik in asfaltverhardingen en slijtlagen: functies, functiegerelateerde kenmerken en testmethoden voor gebruik” in overeenstemming met SR EN 15381:2009 Item nr. 1 2 3 4 Kenmerken Testmethode Treksterkte Rek bij maximale belasting Dynamische perforatie Statische perforatietest EN ISO 10319a EN ISO 10319a 5 Duurzaamheid 6 Weerbestendigheid 7 Bitumenretentie 8 Smeltpunt Weerstand tegen alkalische vloeistoffen 9 EN 13433 EN ISO 12236 Bijlage B SR EN 15381 EN 12224 Bijlage B1 SR EN 15381 Bijlage C SR EN 15381 EN ISO 3146 EN 14030 Bijlage B2 SR EN 15381 TABEL 1 Functie van het geosynthetische materiaal BelastingBarrière Versterking vermindering (tussenlaag) H H H H H H H -- H H H H H H H S S S -- H A S S S S S S H = vereist voor harmonisatie A = voor alle werkingsomstandigheden S = specifiek gebruik „- -„ = niet bruikbaar aHet is mogelijk dat EN ISO 10319 niet geschikt is voor specifieke producten (glasvezelroosters). In deze gevallen moeten meer geschikte methoden worden gebruikt, zoals EN ISO 13493-1 of ASTM D 6637-01. In alle gevallen moeten trektests worden uitgevoerd op de afgewerkte producten. 9 Afdeling 2 Opmerkingen betreffende het nut en gebruik van geosynthetische materialen Artikel 16. Het nut van een laag geosynthetisch materiaal die wordt aangebracht tussen de bestaande beschadigde constructie en een nieuwe versterkende laag heeft als doel: - het waterbestendig maken van het bestaande beschadigde oppervlak door een dampwerende laag te creëren, bestaande uit met bitumen geïmpregneerd geotextielmateriaal (functie B); - het ontstaan van reflectieve barsten vertragen (functie STR); - het bieden van versterking (functie R) voor: uitbreidingsboxen voor bestaande wegen, versterking van verharde wegen door gebruik te maken van bitumineuze lagen, bij kruispunten enz. Dit kan worden bereikt na een grondige analyse van het draagvermogen en de mogelijke vervormingen van de bestaande wegstructuur. Dit alles verlengt de levensduur van de wegconstructie. Artikel 17. Geosynthetische materialen kunnen worden gebruikt in gebieden met: barsten en haarscheurtjes over grote oppervlakken, waar gedeeltelijke of vaak totale bedekking van het oppervlak is vereist; stroken geosynthetische materialen kunnen worden gebruikt nabij de aansluitingen tussen de platen van een verharding in cementbeton die moet worden verstevigd, voor een breedte van 1 m; uitbreidingsboxen, nabij de voegen tussen de nieuwe en de bestaande wegconstructie. Artikel 18. Beschadigingen in de vorm van barsten of haarscheurtjes, evenals beschadigingen te wijten aan reflectie zullen worden beoordeeld aan de hand van conditie-indexen, in overeenstemming met de geldende technische bepalingen. Afhankelijk van het niveau van beschadiging van de rijbaan zullen homogene secties worden bepaald voor het geosynthetische materiaal dat moet worden aangebracht als antibreukmateriaal, voordat de asfaltverhardingslagen worden aangebracht. Artikel 19. De ernst van oppervlaktebeschadigingen aan de gebarsten wegconstructie moet laag of gemiddeld zijn opdat het geosynthetische materiaal doeltreffend is. Artikel 20. Voor flexibele, halfstijve en stijve wegconstructies wordt er rekening gehouden met het volgende: (1) Wegconstructies waarvoor een geosynthetisch materiaal wordt gebruikt om de verspreiding van barsten te vertragen, zijn wegconstructies die vermoeiing of door reflectie geïnduceerde barsten vertonen die specifiek zijn voor asfaltlagen. Het aanbrengen van geosynthetische materialen is niet toegestaan als het oppervlak ernstig is beschadigd en breuken of verschuivingen vertoont. Barsten (breedte < 3 mm) vereisen geen speciale behandeling voordat het geosynthetische materiaal wordt aangebracht. Scheuren (breedte > 3 mm) worden gedicht voordat het geosynthetische materiaal wordt aangebracht. De dichting wordt uitgevoerd afhankelijk van de breedte van de scheur, in overeenstemming met de technische richtsnoeren die van toepassing zijn op onderhoudswerken aan wegen. 10 Bij scheuren met een breedte > 20 mm wordt een technische analyse uitgevoerd om te bepalen of de beschadigde bestaande wegconstructie herstelwerkzaamheden vereist voordat ze wordt versterkt en dus bedekt met geosynthetisch materiaal. (2) Een heropbouwende/egaliserende laag bestaande uit asfaltmortel of een antibreukmengsel van minstens 2 cm dik moet worden aangebracht om een oppervlak te verkrijgen waarop het geosynthetische materiaal kan worden aangebracht, tenzij de fabrikant iets anders aanbeveelt. (3) Het basisoppervlak waarop het geosynthetische materiaal wordt aangebracht, moet erg zuiver en droog zijn, zonder water, sneeuw of ijs. Artikel 21. Voor stijve wegconstructies (cementbeton met voegen) moeten de volgende richtsnoeren worden gevolgd: (1) De wegconstructie waarop het geosynthetische materiaal wordt aangebracht, moet stabiel zijn, zonder grote beschadiging (versplintering en verzakking van de plaat, gaten, scheuren, breuken enz.). (2) Verticale relatieve verplaatsingen bij de voegen of scheuren moeten voldoen aan de volgende vereiste: de efficiëntiefactor van de belastingoverdracht (LTEF) bij de voegen moet hoger zijn dan 80 %; LTEF = (dn/di)100>0,8 (volgens AASHTO, 1993) waarbij „di” de deflectie op de belaste zijde is en „dn” de deflectie op de niet-belaste zijde. (3) Het gebruik van geosynthetische materialen wordt bijna inefficiënt voor actieve verplaatsingen (waarvan de breedte wordt beïnvloed door temperatuurschommelingen of verticale verplaatsingen te wijten aan het verkeer) bij de voegen en barsten, vooral als het om brede barsten gaat. De verspreiding van barsten kan op korte termijn echter worden vertraagd door, nadat de voegen werden opgevuld, dikke stroken geomembraan aan te brengen die ook als dichtingsmiddel werken. (4) Als er verticale relatieve verplaatsingen zijn bij de voegen of scheuren, is het gebruik van een geosynthetisch materiaal als dampwerende laag niet verantwoord aangezien er een risico bestaat dat het breekt. In dit geval moeten eerst werken worden uitgevoerd om de beschadigde verharding te stabiliseren, waarna de weg zal worden verstevigd door het geosynthetische materiaal aan te brengen. Afdeling 3 Prestatievereisten voor geosynthetische materialen (SR EN 15381:2009) Artikel 22 Geotextielen (1) Niet-geweven geotextielen kunnen relatief lage dynamische elasticiteitsmoduli hebben, waardoor ze slechts beperkte belastingen bij lage vervormingsniveaus veroorzaken; ze werken als energieverspreiders nabij de barsten, door de verspreiding ervan langs de verticale as af te leiden en bijgevolg hun reflectie in de nieuwe asfaltlaag te vertragen. 11 (2) De aanbevolen capaciteit van bitumenretentie van het geotextiel (in overeenstemming met SR EN 15381) bedraagt minstens 0,9 l/m2. De minimumretentie wordt rechtstreeks beïnvloed door het gewicht en de dikte van het geotextielmateriaal en door de kenmerken van de ondersteunende laag tijdens het aanbrengen (ruwheid, porositeit, gladheid enz.). (3) Om de infiltratie van water in de onderste lagen van de wegconstructie te vermijden en om reflectie-geïnduceerde barsten te vertragen, mag een in de fabriek met bitumen geïmpregneerd geotextielmateriaal worden gebruikt om het nadeel van het gebruik van een grote hoeveelheid primer te vermijden. Artikel 23. De minimale fysieke en mechanische eigenschappen die zijn vereist voor geotextielen die worden gebruikt als dampwerende laag en belastingverspreider staan vermeld in tabel 2. Tabel 2 Eigenschappen Treksterkte (bij breuk) Maximale uitrekking Bitumenretentie Verwekingspunt Minimumwaarden Min. 7 kN/m (714 kgf/m) 70 % Min. 0,90 l/m2 + 10 oC boven de plaatsingstemperatuur van het asfaltmengsel (1 N = 0,101971 kgf) Artikel 24. Geogrids (1) Geogrids hebben veel hogere elasticiteitsmoduli dan geotextielen en kunnen hogere belastingen absorberen bij lage vervormingsniveaus (ze wegen doorgaans 200,500 g/m2). (2) Geogrids worden gebruikt om asfaltlagen te verstevigen, waardoor het optreden van permanente vervormingen wordt vermeden. Om als versterking voor de verhardingslaag te kunnen fungeren, moet een geogrid goed worden uitgerekt of lichtjes voorgerekt zijn en moet het voldoende stijfheid vertonen. (3) Afhankelijk van het materiaal kan de geogrid een vervormbaarheid hebben tussen 2 en 3 %, waardoor hij ook hogere belastingen kan opvangen dan asfalt. Artikel 25. Geocomposietmaterialen Geocomposietmaterialen moeten worden gebruikt voor wegconstructies waarvoor een vertraging van de verspreiding van barsten, een hoge weerstand tijdens absorptie van belasting door verkeer, versterking en waterbestendig maken zijn vereist. Artikel 26.Geomembranen onder bitumineuze verhardingen (1) Geomembranen dienen als waterbestendig membraan. (2) Geomembranen worden aangebracht in stroken, meestal op de voegen. Sommige membranen worden geleverd met een hechtend materiaal op één of beide zijden en kunnen worden gelijmd op de oude wegconstructie door de beschermende laag van de achterzijde van het membraan te verwijderen en het membraan op de voorbereide voeg te leggen. In andere gevallen, op aanbeveling van de fabrikant, 12 zal een hechtende primer worden aangebracht op de wegconstructie voordat het geomembraan wordt gelegd. Afdeling 4 Ontwerpvereisten Artikel 27. Bij het gebruik van geosynthetische materialen in een wegconstructie moet men rekening houden met de volgende belangrijke elementen: (1) De status van beschadiging van de rijbaan en de wegconstructie, in overeenstemming met de geldende technische bepalingen. (2) De functies die het geosynthetische materiaal als onderdeel van de asfaltlaag vervult, volgens tabel 1 van deze norm. (3) De referentiekenmerken vermeld in tabel 2 van deze norm – voor geotextielen. (4) De fysieke en mechanische kenmerken van het asfaltmengsel dat wordt gebruikt in de versterkingslagen, in overeenstemming met de geldende technische bepalingen. (5) De afmetingen van de wegconstructie worden bepaald in overeenstemming met de geldende normen, zonder rekening te houden met de aanwezigheid van het geosynthetische materiaal. (6) Zowel de bestaande wegconstructie als de versterkingsstructuur zullen worden gecontroleerd op basis van belastingen van verkeer (NP 111) en de inwerking van bevriezen en ontdooien (STAS 1709/1,2,3). Artikel 28. Bepaling van de omstandigheden waarin het geosynthetische materiaal mag worden gebruikt. Het nut van het geosynthetische materiaal zal worden geraamd op basis van drie belangrijke parameters: (1) De toestand van de bestaande wegconstructie. Voor een rijbaan die is aangetast door barsten te wijten aan beschadiging van het oppervlak moet een geosynthetisch materiaal worden voorzien volgens tabel 3. Naam van beschadiging Ernst (AND 540) 1 2 Barsten, scheuren en haarscheurtjes laag Breedte van de barst of scheur (mm) 3 Voorbereidende werken 4 <5 dichten van barsten en scheuren 5 - 20 dichten van barsten en scheuren gemiddeld 13 Tabel 3 Oppervlak bedekt met geosynthetische materialen 5 gedeeltelijk, in homogene stukken die naar behoren zijn afgebakend door de ontwerpingenieur op het hele oppervlak er zullen grote herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd het gebruik van een geosynthetisch materiaal zal niet hoog > 20 voldoende zijn totdat herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd Opmerking: Een wegsectie wordt als homogeen beschouwd als ze wordt gekenmerkt door dezelfde mate van beschadiging van de wegverharding (goed, gemiddeld, slecht), in overeenstemming met norm AND 540. (2) Kwaliteit van de ondergrond (basislaag, fundering) Situaties waarin een geosynthetisch materiaal moet worden gebruikt, afhankelijk van de technische toestand van de wegconstructie, in overeenstemming met de geldende technische bepalingen, worden weergegeven in tabel 4. Beschadigingsindex Mate van beschadiging IG ID slecht middelmatig goed zeer goed < 77 77 - 90 90 - 95 > 95 > 13 7,5 - 13 5 - 7,5 <5 Tabel 4 Geosynthetische materialen worden gebruikt JA* JA** Mogelijk*** NEE * restauratie of versterking van de wegconstructie door gebruik te maken van geosynthetische materialen, voorafgegaan door plaatselijke herstellingen, zal worden bestudeerd door ontwerp ** het type geosynthetisch materiaal wordt gekozen in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk II – afdeling 2 *** als het aanbrengen van een asfaltlaag noodzakelijk wordt geacht (3) Als de ondersteunende lagen beschadiging vertonen, d.w.z. structurele gebreken, is het mogelijk dat het aanbrengen van een geosynthetisch materiaal het probleem niet zal oplossen. In dat geval is de doeltreffendheid van geosynthetisch materiaal als barstbestendige laag veel lager, aangezien barsten rechtstreeks in de verhardingslaag optreden. Het geosynthetische materiaal zal evenwel doeltreffend zijn als dampwerende laag, waardoor het de ondersteunende laag beschermt tegen indringing van water. Artikel 29. Keuze van het geosynthetische materiaal De volgende materialen kunnen worden gekozen, afhankelijk van het doel dat moeten worden bereikt en de kwaliteit van de materialen: (1) geotextiel (functie STR + B) - voor een stabiel oppervlak zonder enige verticale relatieve verplaatsingen; treedt op als vertragende factor voor de verspreiding van barsten en, doordat het is geïmpregneerd met bitumen, als een waterbestendig element; (2) geogrid (functie R) - als er ook gevaar bestaat voor kleine relatieve verticale verplaatsingen (bijv. tussen cementbetonplaten), mogen geogrids pas worden gebruikt nadat alle defecten in de bestaande wegconstructie zijn weggewerkt. - De geogrid wordt aangebracht op een egaliserende laag van 2 cm (als de oppervlakken oneffenheden vertonen) of zoals aangegeven door de producent; (3) geocomposiet (functie R + STR + B) - voor een gecombineerd effect van geotextiel en geogrid. 14 (4) Het type gekozen materiaal moet voldoen aan de vereisten vermeld in tabel 3 en aan de vereisten vermeld in artikel 35. (5) Het geosynthetische materiaal wordt aangebracht tussen de bestaande rijbaan en de eerste versterkingslaag (hoofdstuk III en bijlage V). Artikel 30. Ongeacht het type geosynthetisch materiaal dat wordt gebruikt, moet de verhardingslaag in asfaltmengsel minstens 4-5 cm dik zijn. Een dikte van 9-10 cm is aanbevolen (aangebracht in twee lagen: slijtlaag + kleeflaag) om ervoor te zorgen dat het geosynthetische materiaal niet wordt beschadigd tijdens het latere frezen van het oppervlak van de asfaltverharding, aangezien het in de wegconstructie moet blijven liggen. Artikel 31. (1) Alleen warm bereide asfaltmengsels worden gebruikt voor de verhardingslaag. (2) De procedure voor ontwerp van een versterkingslaag voor stijve wegconstructies zal meestal dezelfde zijn als voor flexibele wegconstructies. Afdeling 5 Doeltreffendheid van het gebruik van geosynthetische materialen Artikel 32. De behoefte om geosynthetische materialen te gebruiken in wegconstructies, zal zorgvuldig worden bestudeerd in overeenstemming met de bepalingen van AND 540. Artikel 33. De kostprijs van geosynthetische materialen zal variëren, afhankelijk van: het type product dat wordt gebruikt, de hoeveelheid geosynthetisch materiaal die moet worden aangebracht, de plaatselijke ervaring met het aanbrengen van het materiaal, de kostprijs van de plaatselijke arbeiders en de algemene marktomstandigheden. Artikel 34. Het is aanbevolen technisch-economische studies uit te voeren om de oplossing met geosynthetische materialen te vergelijken met de oplossing zonder geosynthetische materialen. Hierbij moet rekening worden gehouden met het gunstige effect dat geosynthetische materialen hebben op wegen tijdens gebruik en met de mate van beschadiging van het wegdek dat wordt geanalyseerd. Artikel 35. Uit gespecialiseerde literatuur is gebleken dat er, bij een vervorming van bitumineuze lagen van meer dan 2,5 %, barsten optreden in de structuur die zich in verschillende richtingen verspreiden. De barsten ontstaan vanuit de basislaag naar het oppervlak van de bitumineuze verhardingen door belastingen van het verkeer, en van het oppervlak naar de basislaag door de werking van belastingen te wijten aan temperatuurschommelingen (contracties). Deze beschadigingen zullen worden beperkt door gebruik te maken van geosynthetische materialen - materialen met een lage rekcapaciteit maar hoge treksterkte. Het gebruik van versterkende geosynthetische materialen heeft de volgende voordelen voor het gedrag van de wegconstructie wanneer zij in gebruik is: - versterking van de wegverharding door gebruik te maken van antibreukelementen vertraagt de verspreiding van barsten van de bestaande laag naar de nieuwe laag; - het verhoogt de levensduur van de wegconstructies door trekbelastingen te absorberen en de vervorming van de asfaltlaag te beperken. 15 Deze voordelen zijn te danken aan het feit dat: de treksterkte van asfaltlagen ongeveer 2 daN/cm2 bedraagt (100 cm x 0,2 cm x 2 kg/cm2 = 40 kgf/m) terwijl de treksterkte van geosynthetische materialen veel hoger is 10-100 kN/m (10 x 1000 x 0,10197 kgf = 1020 kgf/m). De vervorming van de asfaltlaag wordt beperkt door het geosynthetische materiaal, dat de trekbelastingen absorbeert. Het geosynthetische materiaal moet beschikken over: - een hoge treksterkte bij kleine asfaltvervormingen; - een goede hechting aan de asfaltlagen, zowel bij positieve temperaturen (0 tot 60 o C bij de grond) als bij negatieve temperaturen (0 tot -10, -25o C) Rezistenta la intindere A - Tesut din monofilamente B - Tesut din benzi C - Tesut din multifilamente D - Netesut termosudat kN/m C 40 A 30 B 20 D 10 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 20 30 40 50 Deformatie specifica [%] Afb. 3 Geotextielen Rezistenta la intindere Tesut din monofilamente Tesut din benzi Tesut din multifilamente Netesut termosudat Deformatie specifica Treksterkte Monofilament geweven Band geweven Multifilament geweven Lasnaad, niet geweven Specifieke vervorming kN/m Curba 1 - Material de armare cu modul mare Curba 2 - GTX, geotextil consolidat termic Curba 3 - GTX, geotextil consolidat mecanic - Rupere 1 2 3 % Curbe tipice efort - deformatie raportate la latimea epruvetelor ( geotextile, geogrile) Afb. 4 (in overeenstemming met SR 10318:2006) Curba 1- Material de armare cu modul mare Curba 2 - GTX, geotextile consolidate termic Curba 2 - GTX, geotextile consolidate mecanic Rupere Curbe tipice effort - deformatie raportate la latimea epruvetelor (geotextile, geogrile) Kromme 1- Versterkingsmateriaal met hoge modulus Kromme 2 - GTX, thermisch geconsolideerde geotextielen Kromme 2 - GTX, mechanisch geconsolideerde geotextielen Breuk Typische belastingcurves - vervorming in verhouding tot de breedte van de soorten (geotextielen, geogrids) 16 HOOFDSTUK III ALGEMENE VEREISTEN VOOR UITVOERING Afdeling 1 Voorbereidende werken Artikel 36. Deze uitvoeringsvereisten zijn aanbevolen, maar kunnen worden gewijzigd door de voorgestelde vereisten in de specificaties of de technische overeenkomst die de fabrikant aanbiedt en waarvoor hij de verantwoordelijkheid op zich neemt. Het is aanbevolen dat een vertegenwoordiger van de fabrikant of dealer van het geosynthetische materiaal aanwezig is, op zijn minst bij het eerste gebruik van elk type geosynthetisch materiaal. Artikel 37. Vóór het aanbrengen van het geosynthetische materiaal moet het oppervlak worden schoongemaakt (met een borstel of perslucht) en gedroogd. Artikel 38. De barsten en scheuren worden gedicht in overeenstemming met de voorschriften van de geldende technische bepalingen. Artikel 39. Alle putten/gaten worden hersteld in overeenstemming met de voorschriften van de geldende technische bepalingen; daarna wordt de rijbaan voorbereid voor het aanbrengen van het geosynthetische materiaal. Afdeling 2 Vereisten voor het aanbrengen van het geosynthetische materiaal Artikel 40. Er wordt eerst een primer aangebracht, vervolgens wordt er – afhankelijk van de technische toestand van het rijvlak en de vereisten van de fabrikant – een laag warm bereide asfaltmortel van minstens 2 cm dik aangebracht voor herstel en egalisering. De fabrikant specificeert de bitumineuze producten die worden gebruikt voor de behandeling van het geosynthetische materiaal en moet het type primer aanbevelen dat compatibel is met het geosynthetische materiaal. Artikel 41. Primer voor het geosynthetische materiaal (1) Het type primer wordt gekozen in overeenstemming met de instructies van de fabrikant, na verwijzing naar de installatiehandleiding voor het geosynthetische materiaal; de primer is nodig om het geotextielmateriaal te impregneren en te hechten aan de lagen van de wegconstructie; bitumen is aanbevolen voor gebruik als primer. Het gaat om hetzelfde type bitumen als het bitumen dat wordt gebruikt in asfaltmortel of de versterkende asfaltlagen. Een bitumenemulsie is ook aanvaardbaar, volgens de instructies van de fabrikant betreffende de vereiste hoeveelheid. (2) Aanbrengen van de primer voor het geosynthetische materiaal - gebeurt mechanisch; 17 - de hoeveelheid primer moet voldoende zijn om het geotextielmateriaal te verzadigen en aan het bestaande oppervlak te doen hechten; - voor een emulsie – met snelle breking – wordt de hoeveelheid verhoogd in overeenstemming met de aanbevelingen en afhankelijk van het percentage bitumen dat ze bevat. Het dient te worden opgemerkt dat het geotextiel, door zijn kenmerken (gewicht, dikte, type materiaal), een bepaalde hoeveelheid primer vereist om ervoor te zorgen dat het verzadigd is en als dampwerende laag kan fungeren. (3) De temperatuur van het bitumen (T) tijdens het aanbrengen van de primer is hoog genoeg om gelijkmatige verspreiding mogelijk te maken; T is < 140 ° - 145 °, maar de temperatuur in de tank mag niet hoger zijn dan 163 °C. (4) De breedte van de primerlaag is gelijk aan de breedte van het geosynthetische materiaal plus 15 cm. (5) Er mag geen verkeer over de primer rijden. (6) Een teveel aan materiaal wordt verwijderd. (7) De temperaturen – luchttemperatuur en de temperatuur van het oppervlak waarop de primer wordt aangebracht – bedragen: - minstens 10 °C voor een bitumenprimer; - minstens 10 °C voor een emulsieprimer. (8) Speciale aandacht moet worden besteed aan de hoeveelheid primer die nodig is voor het geosynthetische materiaal. Artikel 42. Het aanbrengen van het geosynthetische materiaal - op de primer, hetzij manueel, hetzij mechanisch, zonder plooien of rimpels; - gebeurt voordat de primerlaag afkoelt; men ziet erop toe dat de temperatuur van de primer bij het aanbrengen van het geosynthetische materiaal voldoet aan de aanbeveling van de fabrikant over de kenmerken van geosynthetische materialen; - als de fabrikant een bitumenemulsie aanbeveelt, worden geosynthetische materialen pas aangebracht na het breken van de emulsie; - indien nodig wordt de hoeveelheid primer verhoogd volgens de aanbevelingen van de fabrikant; - de toegang van voertuigen, vooral plotse manoeuvres, draaibewegingen enz. is niet toegestaan; - om te verzekeren dat het geosynthetische materiaal op de juiste wijze (zonder ongelijmde zones) is aangebracht op de primerlaag, wordt een borstel met haren in kunststof of andere niet-metalen materialen gebruikt om het materiaal glad te strijken; - overlapping wordt uitgevoerd in overeenstemming met tabel 6, indien nodig en tenzij de fabrikant anders vermeldt. Artikel 43. (1) Aanbevelingen voor overlapping van de stroken geosynthetisch materiaal: in overeenstemming met tabel 6. 18 Tabel 6 GEOSYNTHETISCH MATERIAAL Overlapping van geosynthetisch materiaal voor: geotextielen geogrids geocomposietmaterialen Dwarsvoegen min. 15 cm min. 8 cm min. 8 cm Langsvoegen min. 10 cm min. 10 cm min. 10 cm Opmerking: De gegevens in tabel 6 zijn alleen ter informatie. De overlappingsbreedte wordt bepaald in overeenstemming met de bepalingen in de specificaties van de fabrikant. Artikel 44. Het aanbrengen van de asfaltverhardingslaag: - moet gebeuren op dezelfde dag dat het geosynthetische materiaal is aangebracht; - een teveel aan primer kan worden verwijderd door zand te spuiten en te borstelen. Het teveel aan zand moet worden verwijderd; - als het begint te regenen voordat het geosynthetische materiaal wordt bedekt met de asfaltlaag, moet het kunnen drogen voordat het asfalt wordt aangebracht; - de minimumdikte van de bitumineuze verhardingslaag voldoet aan de bepalingen van artikel 30. Artikel 45. Ongeacht de toestand van het oude oppervlak moet het geosynthetische materiaal, om het gevaar op vermindering van de levensduur van de verhardingslaag te doen wijken, worden aangebracht over een egaliserende laag (herstellingslaag) van minstens 2 cm dik, tenzij de fabrikant andere bepalingen oplegt en de verantwoordelijkheid voor deze bepalingen op zich neemt. Artikel 46. Onmiddellijk nadat het geosynthetische materiaal is aangebracht, moet een wals over het materiaal heen rollen om te voorkomen dat het breekt door de inwerking van wind of verkeer, in overeenstemming met de aanbevelingen van de fabrikant. Artikel 47. Het geosynthetische materiaal wordt bewaard en opgeslagen in droge en verluchte ruimten – in overeenstemming met de aanbevelingen van de fabrikant. Afdeling 3 Speciale aanbevelingen Artikel 48. Om verwerkingstijd, verwerkingsvoegen en materiaalverlies tot een minimum te beperken, moet de breedte van de rollen worden gespecificeerd bij de bestelling van de geosynthetische materialen, afhankelijk van de breedte van de wegen of de mogelijkheden voor opslag van de rollen geosynthetisch materiaal. Artikel 49. Afhankelijk van het type en de kenmerken van de uitrusting die wordt gebruikt om het geosynthetische materiaal aan te brengen, wordt rekening gehouden met het maximumgewicht van de rollen om ervoor te zorgen dat de rollen kunnen worden gehanteerd en om plooien van het materiaal tijdens het aanbrengen te voorkomen. Artikel 50. Tijdens de opslag moeten geosynthetische materialen worden beschermd tegen regen, langdurige blootstelling aan de zon bij temperaturen boven 70 °C (zelfs 19 wanneer het geosynthetische materiaal als uv-stabiel is gemarkeerd), chemische producten, vlammen/vonken. Artikel 51. Speciale aandacht wordt besteed aan de mate van verdichting van de lagen asfaltmengsel die worden aangebracht boven het geosynthetische materiaal. Artikel 52. Het is erg belangrijk om ervoor te zorgen dat het geotextielmateriaal goed is geïmpregneerd met bitumen en dat het perfect bindt met de asfaltlagen, door de uitvoeringstechnologieën te respecteren (temperaturen, verdichting). HOOFDSTUK IV KWALITEITSCONTROLE VAN DE WERKEN Artikel 53. De kwaliteit van de werken voor de uitvoering van asfaltlagen waarbij geosynthetische materialen worden aangebracht, wordt gecontroleerd in fasen. Afdeling 1 Kwaliteitscontrole van materialen vóór uitvoering Artikel 54. De materialen die worden gebruikt om bitumineuze versterkingslagen te maken met gebruik van geosynthetische materialen, worden gecontroleerd in overeenstemming met de vereisten vermeld in de overeenkomstige normen en de technische informatie van de fabrikant, evenals de vereisten vermeld in hoofdstuk I van deze norm. Artikel 55. De controles en metingen worden uitgevoerd door erkende laboratoria en bestaan uit het volgende: (1) Bitumen: - penetratie bij 25°, SR EN 1426. - verwekingspunt, IB, SR EN 1427. Het bitumen dat voor de primer wordt gebruikt, wordt gecontroleerd om te bepalen of het dezelfde kenmerken heeft als het bitumen in de verhardingslaag. (2) Kationische bitumenemulsie: - bitumengehalte, SR 8877-1 en 2 - Engler-viscositeit bij 20 °C, SR 8877-1 en 2 - homogeniteit, SR 8877-1 en 2 Het bitumen in de emulsie die voor de primer wordt gebruikt, wordt gecontroleerd om te bepalen of het dezelfde kenmerken heeft als het bitumen in de verhardingslaag. (3) Bitumineus mengsel voor de egaliserende/herstellingslaag (asfaltmortel): - het bitumen dat wordt gebruikt in de asfaltmortel en de verhardingslagen (mengsel, kleeflaag, slijtlaag) heeft dezelfde kenmerken als het bitumen dat wordt gebruikt voor de primerlaag. De kwaliteit van het asfaltmengsel wordt aangetoond door een testverslag, in overeenstemming met de geldende voorschriften. (4) Geosynthetisch materiaal: 20 - - bitumenabsorptie: wordt bepaald in overeenstemming met bijlage C bij SR EN 15381 treksterkte maximale rek trekkracht bij een rek van 2 % of 3 % verwekings-/smeltpunt alle andere kenmerken voldoen aan de vereisten vermeld in deze norm en/of de specificaties. CE-markering en etikettering In alle projecten waarin geosynthetische materialen worden gebruikt, moeten de ontwerpingenieurs Verordening (EU) nr. 305/2011 voor bouwproducten (CPR) volgen. Een product mag pas worden gebruikt wanneer het voldoet aan de volgende vereisten: - het beschikt over een certificaat van prestatiebestendigheid uitgereikt door een certificeringsinstantie; - het beschikt over een prestatieverklaring (DoP) van de fabrikant. Door de prestatieverklaring op te stellen, neemt de fabrikant juridische verantwoordelijkheid voor de conformiteit van het product met de vermelde prestatie. De informatie die in de prestatieverklaring moet worden opgenomen, staat beschreven in bijlagen ZA bij SR EN 15381. De aanwezigheid van deze informatie geeft de fabrikant het recht de CEmarkering aan te brengen. Geosynthetische materialen die worden gebruikt bij wegenwerken en asfaltlagen moeten vergezeld zijn van documenten die hun functies en prestatiekenmerken vermelden: - versterking - belastingvermindering - barrière - versterking, belastingvermindering en barrière - belastingvermindering en barrière R STR B R + STR + B STR + B De fabrikant moet een betrouwbaarheidsniveau van 95 % vermelden voor: - Treksterkte - Trekkracht bij een rek van 2 % of 3 % - Weerstand tegen statische perforatie - Weerstand tegen dynamische perforatie - Maximale rek - Bitumenretentie kN/m kN/m kN/m kN/m % kg/m2 Artikel 56. De metingen vermeld in artikel 55 hierboven worden uitgevoerd op elke partij materialen die wordt aangekocht voor de versterkingslagen met bitumen die gebruikmaken van geosynthetische materialen. Afdeling 2 Aanbrengingscontrole Artikel 57. De egaliserende laag met asfaltmortel wordt aangebracht in overeenstemming met de geldende technische bepalingen. 21 De kwaliteitscontrole wordt uitgevoerd in overeenstemming met de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de uitvoering van asfaltlagen. Artikel 58. Controle van de uitvoering van de primerlaag voor geosynthetische materialen. Het volgende wordt gecontroleerd: - de hoeveelheid bitumen (emulsie) in overeenstemming met de technische specificaties van het product of laboratoriummetingen; - temperatuur, in overeenstemming met artikel 41. Artikel 59. Controle op het aanbrengen van geosynthetisch materiaal. Het volgende wordt gecontroleerd: - of het materiaal goed is uitgerekt, zonder rimpels of plooien; er mogen geen zones zijn die niet aan de ondergrond hechten; - in zones met bochten in de weg wordt het materiaal gesneden en gelegd door de overeenstemmende overlappende sectie over het volledige oppervlak aan te passen; - voor geosynthetische materialen moet de hoeveelheid primer die de fabrikant aanbeveelt, worden gebruikt; - wanneer een primeremulsie wordt gebruikt, moet deze worden gebroken voordat het geosynthetische materiaal wordt aangebracht; - de verwerkingstemperaturen moeten worden nageleefd; - de hechtingstest moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de geldende Europese voorschriften; de methodologie voor deze test zal later worden opgesteld. Artikel 60. Controle van de realisatie van de verhardingslaag. Deze moet voldoen aan de kenmerken van de bitumineuze laag die ze vertegenwoordigt. (1) De kwaliteitscontrole wordt uitgevoerd in overeenstemming met de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de realisatie van asfaltlagen. (2) De nadruk ligt op het behalen van de verdichtingsgraad K = 98 % en een waterabsorptie Abs = max 2 %. HOOFDSTUK V OPLEVERING VAN DE WERKEN Artikel 61. De oplevering van de werken verloopt in twee fasen: bij voltooiing van de werken; definitieve oplevering, op het einde van de garantieperiode. Artikel 62. De oplevering bij voltooiing van de werken wordt uitgevoerd wanneer alle werken zijn voltooid, minstens één maand na aanvang ervan. De opleveringscommissie zal de werkzaamheden onderzoeken aan de hand van de goedgekeurde technische documentatie en de controledocumentatie die werd opgesteld tijdens de uitvoering in overeenstemming met deze norm. Artikel 63. Een overzicht van alle controles vermeld in hoofdstuk IV moet bij de controledocumentatie voor de oplevering bij voltooiing van de werken worden gevoegd. Artikel 64. Mogelijke schade die optreedt tijdens de garantieperiode van de werken, evenals opmerkingen van de opleveringscommissie bij voltooiing van de werken, worden door de contractant hersteld, respectievelijk beantwoord op zijn kosten, op gepaste wijze 22 en binnen de termijnen die zijn vastgelegd in overeenstemming met de geldende technische normen. Artikel 65. De definitieve oplevering vindt plaats op het einde van de garantieperiode en omvat een inspectie van het verloop van de werken wanneer ze aan de gang zijn; mogelijke schade ontstaan tijdens de garantieperiode wordt hersteld. HOOFDSTUK VI RICHTSNOEREN VOOR VEILIGHEID EN GEZONDHEID Artikel 66. Aan de volgende vereisten wordt voldaan tijdens de hele periode waarin de geosynthetische materialen worden voorbereid en aangebracht: (1) Geosynthetische materialen worden ter plaatse aangebracht door gespecialiseerde en goed opgeleide teams die zijn uitgerust met geschikte beschermingsuitrusting en onder leiding staan van bevoegde vaklui. (2) Specifieke richtsnoeren voor veiligheid en gezondheid bij werkzaamheden in verband met onderhoud, bediening en beheer van bruggen en wegen, goedgekeurd door besluit nr. 357/1998 van het ministerie van Werkgelegenheid en Sociale Bescherming. (3) Bij het aanbrengen van geosynthetische materialen wordt rekening gehouden met de gevaren die kunnen optreden door verkeer van voertuigen. De werkzaamheden worden uitgevoerd in overeenstemming met de algemene bepalingen vermeld in wet nr. 319/2006 betreffende veiligheid en gezondheid, regeringsbesluit nr. 1425/2006 tot goedkeuring van de methodologische richtsnoeren voor handhaving van wet nr. 319/2006 met wijzigingen en toevoegingen, regeringsbesluit nr. 300/2006 betreffende de minimumvereisten voor veiligheid en gezondheid op bouwplaatsen. De werkzaamheden worden uitgevoerd in overeenstemming met de geldende wetgeving betreffende noodsituaties en brandbeveiliging – wet nr. 307/2006 betreffende brandbeveiliging. HOOFDSTUK VII CONCLUSIES De functies die geosynthetische materialen in weglagen vervullen, zijn: preventie van breuken, versterking en dampwerende laag. Zij moeten voldoen aan de bepalingen van SR EN 15381:2009 en de bepalingen van alle geldende voorschriften. Geosynthetische materialen kunnen als volgt worden gebruikt: - Niet-geweven geotextielen voorkomen de verspreiding van bestaande barsten van de onderste naar de bovenste lagen. In combinatie met een laag bitumen die op het wegdek wordt gespoten, doen zij dienst als dichtingsmiddel (STR + B). Ze zijn aanbevolen voor gebruik tijdens herstel/modernisering/onderhoud van wegen met een ontwerpverkeer ≤ 0,3 m.o.s. per rijstrook, voor een voorspelde periode van tien jaar (gewestwegen, landelijke wegen, secundaire wegen enz.). - Geogrids worden gebruikt voor versterking (R) van asfalt op wegen met een verkeer ≥ 0,3 m.o.s. per rijstrook, voor een voorspelde periode van tien jaar. Ze worden 23 gebruikt om belastingen van verkeer te absorberen en om deze gelijkmatig over horizontale oppervlakken te verdelen. De geogrid wordt aangebracht op een egaliserende laag van 2 cm (als de oppervlakken oneffenheden vertonen) of zoals aangegeven door de producent; - Geocomposietmaterialen tegen barsten (R + STR + B) zijn combinaties van een grid (met een versterkingsfunctie R) en een niet-geweven geotextielmateriaal met goede hechting aan bitumen (functie: belastingen verminderen, de verspreiding van barsten van de onderste naar de bovenste lagen voorkomen – STR en de infiltratie van water in de wegconstructie voorkomen – B). Deze materialen kunnen worden gebruikt voor alle types werkzaamheden: uitbreidingsboxen, waar de producten rechtstreeks kunnen worden aangebracht op gefreesde, gebarsten wegoppervlakken, betonplaten of aggregaten gestabiliseerd met cement. Deze worden gebruikt in overeenstemming met de bepalingen voor tenuitvoerlegging van het project, voornamelijk op wegen met een verkeer ≥ 1,0 m.o.s. per rijstrook, voor een voorspelde periode van tien jaar. - Geomembranen (B) worden alleen in uitzonderlijke gevallen (zie artikel 21) gebruikt voor weglagen De aanbevolen kenmerken van geosynthetische materialen zijn de volgende: 1. wegen met zeer zwaar en uitzonderlijk verkeer: - (dwars-/langs)treksterkte 100/100 kN/m - de treksterkte voor een rek van minstens 2 % moet > 22 kN/m bedragen 2. wegen met zwaar verkeer: - de (dwars-/langs)treksterkte moet minstens 50/50 kN/m bedragen - de treksterkte voor een rek van minstens 2 % moet > 11 kN/m bedragen 3. wegen met gemiddeld, licht en zeer licht verkeer: - (dwars-/langs)treksterkte > 7/7 kN/m BIJLAGEN Bijlage I Diagram voor aanpassing van de oplossing voor gebruik van geosynthetische materialen in wegconstructies 1. De ontwerpspecificaties (bijlage II) worden nageleefd. 2. Bepaling van het nut van het gebruik van geosynthetisch materiaal in de wegconstructie (bijlage III) 3. Keuze van het geosynthetische materiaal (bijlage IV) 4. Economische analyse van de beoogde oplossingen Bijlage II 24 Ontwerpvereisten Een geosynthetisch materiaal wordt gebruikt in een wegconstructie, rekening houdend met de volgende hoofdelementen: 1. de mate van beschadiging van de bestaande verharding; 2. de functies die het geosynthetische materiaal als onderdeel van de asfaltlaag moet vervullen (tabel 1): - geotextiel - geogrid - geocomposietmateriaal - geomembraan; 3. de fysieke en mechanische kenmerken van elk type geosynthetisch materiaal dat de fabrikant aanbiedt; 4. de referentiekenmerken vermeld in tabel 2. Bijlage III Bepaling van het nut van het gebruik van het geosynthetische materiaal (volgens de drie belangrijke parameters) 1. De oppervlakken die worden verhard met geosynthetische materialen zijn afhankelijk van de mate van beschadiging van de bestaande wegconstructie, bepaald volgens tabel 3. 2. De mate van beschadiging van de ondergrond voor het geosynthetische materiaal (basislaag, fundering). 3. Als de ondersteunende laag beschadiging vertoont, zal het geosynthetische materiaal het probleem niet oplossen voordat de ondersteunende laag is hersteld. 4. Bij de bepaling van de afmetingen van de versterkingslagen wordt geen rekening gehouden met het geosynthetische materiaal. Bijlage IV Keuze van het geosynthetische materiaal De volgende materialen kunnen worden gekozen, afhankelijk van het doel dat moeten worden bereikt en de kwaliteit van de materialen: 1. Geotextiel – voor een stabiel oppervlak zonder verticale relatieve verplaatsingen; treedt op als vertrager van de verspreiding van barsten en als waterbestendig element (door impregnatie met bitumen). 2. Geogrid – als er een risico bestaat op een kleine relatieve verticale verplaatsing (tussen twee betonplaten of tussen gebarsten zones in de wegconstructie, of in uitzetvoegen van rijbanen) vertraagt het de verspreiding van barsten en het optreden van nieuwe barsten te wijten aan verschillen in draagvermogen (de geogrid versterkt en ondersteunt de asfaltlaag waarin hij wordt gelegd). 3. Geocomposiet – een geocomposietmateriaal wordt gebruikt wanneer men de gecombineerde effecten van een geotextielmateriaal en een geogrid wil verkrijgen. 25 4. Het type gekozen materiaal moet voldoen aan de vereisten beschreven in tabel 1 en moet rekening houden met de waarde van het verkeer voor de respectieve weg (hoofdstuk VII). 5. Het aanbod met betrekking tot de gegevens over de sterkte van geosynthetische materialen in een zone met vervormingen van 2-3 % wordt geanalyseerd. 6. Ongeacht het type geosynthetisch materiaal dat wordt gebruikt, moet de dikte van de verhardingslaag met asfaltmengsel minstens 4-5 cm bedragen. De aanbevolen dikte van de verhardingslaag bedraagt 9-10 cm om te verzekeren dat het geosynthetische materiaal niet wordt verstoord bij een eventuele latere correctie van de rijbaan (frezen enz.). Bijlage V Diagram voor gebruik van geosynthetische materialen in wegconstructies 1. Verbredingsstroken voor rijbaan. 2. Voorkomen dat de langsvoeg in de asfaltlagen opengaat. 3. Voorkomen de verspreiding van reflectieve barsten in de asfaltlagen in de volgende situaties: - barsten en scheuren in een fundering bestaande uit natuurlijke aggregaten gestabiliseerd met cement; - barsten en scheuren in oude verhardingen van cementbeton. 4. Plaats van het aanbrengen van het geosynthetische materiaal: A. Verbredingsstroken voor rijbaan Nieuwe slijtlaag geosynthetisch materiaal – 1 m breed Nieuwe bindlaag Verharding bestaande bitumineuze verharding Nieuwe basislaag Verbindingsvoeg tussen bestaande wegconstructie en nieuwe structuurgrens van de oude rijbaan nieuwe wegconstructie Bestaande wegconstructie Substraat 50 min. 50 min. verbredingsstrook 25 cm afdekking van de oude wegconstructie 26 B. Langsvoeg in de as Geosynthetische laag As As 10 cm Slijtlaag Bindlaag Basislaag Slijtlaag Bindlaag Basislaag Fundering Fundering 10 cm 10 cm 10 cm min. 50 cmmin. 50 cm min. 1 m a) Weven van voegen b) Weven van voegen en geosynthetisch materiaal, minstens 1 m breed C. Voorkomt de overbrenging van reflectieve barsten in de nieuwe asfaltlagen van de funderingslagen (natuurlijke aggregaten gestabiliseerd met hydraulische bindmiddelen, oude laag in cementbeton enz.) – zie afb. 1 en 2 van de norm. D. Aanbrengen van geosynthetische materialen over het volledige asfaltoppervlak a) Het geosynthetische materiaal wordt rechtstreeks op de bestaande wegconstructie aangebracht of via een 2 cm dikke laag asfaltmortel, of zoals aanbevolen door de fabrikant van het geosynthetische materiaal. b) Als er drie nieuwe asfaltlagen op de bestaande wegconstructie worden aangebracht, komt het geosynthetische materiaal tussen de bindlaag en de nieuwe basislaag. Bij werkzaamheden waarbij twee lagen geosynthetische materialen zijn vereist (snelwegen, luchthavens enz.), moet de eerste laag worden aangebracht op het oppervlak van de bestaande structuur (met inachtneming van alle nodige maatregelen), terwijl de tweede laag moet worden aangebracht tussen de bindlaag en de nieuwe basislaag (om het ontstaan van barsten in het nieuwe rijvlak zoveel mogelijk te vertragen). 27