Waardige feiten (11) Olie- en elektrische bemaling In de 1e Wereldoorlog was Nederland neutraal, maar de aanvoer van grondstoffen en voedsel was een groot probleem. Zo ook van de kolen voor de vele stoommachines die er nu in de industrie en de landbouw gebruikt werden, ook dus voor het stoomgemaal in Heerhugowaard. Toen bleek dat windbemaling tòch wel weer voordelen had, ondanks de afhankelijkheid van de wind! Door de crisisjaren rond 1929 was er voor modernisering weinig geld, toch begon men in 1931 te denken om over te stappen op elektriciteit Heemraad Poland vond echter, met zijn Westfriese nuchterheid en zuinigheid dat er eerst maar gewacht moest worden tot de vrij nieuwe stoomketels versleten waren! Verder was de discussie ook niet eenvoudig, men moest een keuze maken tussen kolen, olie of elektriciteit als energiebron voor de pompen. De pompen van 1907 waren geen probleem, later bleek dat deze tot 1994 zouden draaien en misschien nog wel langer indien dat nodig was geweest. De keuze ging niet alleen over de beschikbaarheid van de grondstoffen, nee, vooral over de prijs ervan en daarmee de doorberekening op de omslag per bunder land naar de boeren. De Provincie was voor elektriciteit, niet vreemd daar de PEN een provinciale maatschappij was. Toch wordt er voor olie gekozen en in 1935 plaatst Werkspoor 2 dieselmotoren van elk 210 pk met een totale capaciteit van 250 m³/minuut. De centrifugaalpompen blijven staan, de schoorsteen wordt later gesloopt! De olieprijs varieerde toen ook al en bleek veel hoger te zijn dan gedacht, waardoor de maalkosten opliepen tot fl.5 per uur, met als gevolg een hogere omslag voor de boeren. In Mei 1940 begon ook voor Nederland de 2e Wereldoorlog. De aanvoer van olie werd onzekerder en het polderbestuur dacht erover tot elektrische bemaling over te gaan in combinatie met de dieselmotoren. Een andere mogelijkheid was een gasgenerator gestookt op hout, later in de oorlog veel gebruikt voor vrachtauto’s in plaats van benzine. In 1942 werden 2 elektromotoren van het fabricaat Smit Slikkerveer type DM 380, ieder met een vermogen van 165 kW, achter de pompen geplaatst, die middels snaaroverbrenging werden aangedreven. Men had nu de keus, afhankelijk van de beschikbaarheid van of olie of elektriciteit de pompen aan te drijven met de dieselmotoren of met de elektromotoren. De 2 pompen kunnen samen per minuut zo’n 340 m³ water, of anders gezegd 340000 liter in de ringvaart uitslaan, bijna 3,5 meter hoger dan de Oostertocht ! Over hoeveel water praten wij eigenlijk ? Stel, er valt 40 mm regen in Heerhugowaard, over een oppervlak van 4000 ha dan moet er zo’n 1600 miljoen liter water worden verpompt ! Met de gegeven pompcapaciteit moet er 78 uur of bijna 3,5 dag gepompt worden om die regenbui in de ringvaart te krijgen! Maar dan moet al dat water ook wel bij het gemaal aan de Huijgendijk kunnen komen. De polder ligt schuin dwz de Noord ligt op min 2,50 m NAP en het gemaal op min 3,90 m NAP en omdat, zoals de Dijkgraaf al zei “ één ding is zeker in het leven, water stroomt altijd van boven naar beneden !”, komt al het water via de Oostertocht bij het gemaal, ‘het pompend hart van de polder’. Maar tussen de Noord en het Gemaal wonen nu al meer dan 50000 mensen , er moet dus voor een goede doorstroming gezorgd worden bij de aanleg van nieuwe wijken. Terug naar de dieselmotoren, deze werden in 1945 verkocht voor fl. 20000,- en was alleen nog de elektrische aandrijving aanwezig. In september 1994 stoppen de motoren en de centrifugaalpompen voorgoed na bijna 90 jaar , zowel de pompen als de motoren en de bijhorende technische voorzieningen zijn in het museum te zien als dank voor bewezen diensten. Het nieuwe gemaal, achter het museum neemt de taak over met 3 verticale pompen , computergestuurd door een geautomatiseerde waterpeilbewaking. De capaciteit is vergroot daar het water sneller verpompt moet worden door toename van wegen en bebouwing. Een imposante installatie is te zien achter het museum, de geautomatiseerde krooshekreinigingsinstallatie die er voor zorgde dat er geen kroos, hout, schapen of ander materiaal in de pompen terecht kon komen, vroeger gebeurde dit met de hand! De Stad van de Zon speelt een grote rol in het watergebeuren in de polder. Het is eigenlijk ‘een polder in de polder’ met een eigen waterpeilbeheersing, waardoor het als wateropvang gebruikt kan worden. Vanuit het museum is een fraai uitzicht op het stromingslabyrint dat voor de reiniging van het zwemwater zorgt. “Oud en Nieuw” hebben zo hun raakvlak achter het Poldermuseum