De alchemie van het woord. Ludo Teeuwen De Zuid-Afrikaanse Marlene van Niekerk (1954) is al erg lang literair actief, maar het is pas de laatste jaren dat ze als schrijfster ook steeds nadrukkelijker op de voorgrond treedt. Ze debuteerde in 1977 met de poëziebundel Sprokkelster. Nadien verbleef ze een tijdje in Nederland en Duitsland waar ze onder andere filosofie en antropologie studeerde. De gedichten in de bundel Groenstaar (1983) verwijzen naar die periode. Tijdens de rest van de jaren tachtig bleef het stil rond Van Niekerk, tot ze in 1992 opnieuw van zich liet horen met de verhalenbundel Die vrouw wat haar verkyker vergeet het. Haar romandebuut kwam er in 1994 met Triomf, een boek dat door de critici erg goed werd onthaald en dat enkele belangrijke prijzen wegkaapte. Voor de Nederlandse vertaling van De vrouw die haar verrekijker had vergeten werden een zestal kortverhalen geselecteerd. Vier ervan verschenen oorspronkelijk in de bundel met de gelijknamige Afrikaanse titel, maar er werden ook twee nieuwe, nooit eerder gepubliceerde verhalen opgenomen. Voor de vertalingen zorgden Robert Dorsma (één verhaal) en Riet de Jong-Goossens (met vijf verhalen). De vertellingen van Van Niekerk zijn wonderlijke literaire verzinsels. Ze beginnen ogenschijnlijk heel banaal of gewoon, maar gaandeweg groeien ze uit tot bizarre fantasieën, om ten slotte te culmineren in een pijnlijke, soms absurde climax. Hierdoor wordt heel de verbeelde wereld weer tot zijn normale proporties herleid. Zelf omschrijft de auteur haar verhalen als ‘reacties’ op haar calvinistische achtergrond van schuldbewustzijn en plichtsbesef, op een bekrompen moralisme. Ze ziet zichzelf als een spelbederver, als iemand die alle pogingen tot systeemvorming of finaliteit terugwijst en altijd weer herinnert aan het toeval, aan de overmoed, aan de onachterhaalbare mysteries van het bestaan. Met het eerste verhaal in de bundel en meteen ook het titelverhaal, De vrouw die haar verrekijker had vergeten, krijgen we al dadelijk een voorproefje van de verbeeldingskracht en de stilistische uitbundigheid die de auteur inzet om de ondoorgrondelijkheid van het bestaan op te roepen. Het hoofdpersonage van dit verhaal, een schrijfster, trekt zich voor veertig dagen terug in het leegstaande huis van vrienden om zich volledig aan haar werk te kunnen wijden. Al snel echter wordt haar pen een bijkomstigheid en raakt ze gefascineerd door de tropische vogels die rond het huis of in de tuin verblijven. In haar poging om ‘meer te zijn dan een bespieder van uiterlijkheid’ (p.19) gaat ze zich meer en meer met het gevleugelde volkje identificeren. Ze geeft zich over aan een bizar experiment van de verbeelding waarin ze stap na stap streeft naar een climax van extatische eenwording met de vogels. Voor de lezer is het bij deze escapades van de verbeelding dikwijls moeilijk om de draagwijdte van de symboliek of thematiek in te schatten. Enerzijds stelt het verhaal op filosofische wijze de vraag naar het wezen der dingen, maar anderzijds is de uitwerking zodanig grotesk dat we gedwongen worden tot afstand en relativering. Centraal in het verhaal van de schrijfster en de vogels staat het idee van de ‘transformatie’, een thema dat trouwens in zowat alle verhalen opduikt. Honderdvijftig jaar Spekfontein bijvoorbeeld, vertelt over een oude, wat zwakzinnige zwarte bediende die verplicht wordt om mee te lopen in een feestparade, verkleed als ‘abrikoos’. Niet onbelangrijk hierbij is dat zijn lot symbolisch verbonden is met dat van een halftamme kameleon (Sagéüs) die zijn leven in een bokaal doorbrengt. De ‘transformaties’ die de karakters doormaken of veroorzaken zijn echter nooit van blijvende aard. Ze leiden slechts tijdelijk tot een hoger inzicht of een meer intense vorm van bestaan. Net zoals bij de steen der wijzen, gaat het om een hoopvolle maar kortstondige extase om ontdekking van een nieuwe veelbelovende werkelijkheid. De vergelijking met de activiteit van het schrijven zelf is hierbij natuurlijk onvermijdelijk. Telkens opnieuw stoten we in de verhalen op lijsten of opsommingen, op orgieën van woorden en beelden, alsof de schrijfster zelf verwoede pogingen onderneemt om het onvatbare te transformeren tot een tastbaar gegeven. Tegelijkertijd verraadt het barokke spel van beeld en metafoor uiteraard de fundamentele onmacht ‘van de metafysica van de essenties’ (p. 105). Een van de mooiste verhalen uit de bundel is Vermeer in de Dorpsstraat. Het is een van de twee nieuwe, nog niet eerder gepubliceerde stukken en dat is ook stilistisch te merken. Taal en beelden zijn minder overdadig en minder absurd, waardoor de vertelling realistischer en gevoeliger overkomt. Toch blijft ook nu weer, met de verwijzing naar het gebruik van het ‘licht’ bij Vermeer, transformatie één van de centrale metaforen. Het verhaal confronteert twee vrouwen die elk op hun eigen manier de gevangene zijn van zichzelf. Aan de ene kant hebben we de stille, introverte Anna Engelbrecht voor wie elke vorm van intimiteit een bedreiging vormt. Zij is de ‘lijdzame’, de incarnatie van de Zuid-Afrikaanse onderworpenheid en preutsheid die in het verhaal wordt toegeschreven aan de hardheid van het licht in Afrika: ‘Het was de groeiende alliantie tussen dit verschroeiende licht en het geweld van kerken en geweren, heksen en kapmessen die maakte dat de blanke mensen van het land niet wisten of hun apathie of depressie te wijten waren aan de hitte of aan de angst.’ (p.92) Daar tegenover staat de extravagante, uit Nederland afkomstige Helena Van RossumLaurier die zich in Stellenbosch komt vestigen en daar lezingen geeft over schilderkunst en esthetica. Voor de schuchtere Anna is de ontmoeting met de ongedwongen Helena een onthutsende ervaring waardoor ze beetje bij beetje wordt losgeweekt uit haar gecultiveerde verschraling. Omgekeerd is de geremde en in zichzelf gekeerde Anna voor Helena een uitdaging, een metafoor voor het ongrijpbare Afrika, die ‘wildernis van licht en steen’ (p. 105) die ze met geen middelen op haar doeken kan vastleggen. Tegenover het harde licht van Afrika plaatst Helena het zachte, schemerige licht van Vermeer dat leidt tot contourvervagingen en impressionistische interpretaties van de werkelijkheid. Voor Anna is dit inzicht het begin van een transformatie die onvermoede begeertes en geheime zinnelijke verlangens in haar oproept. Maar de uiteindelijke ontmoeting van beide vrouwen, in een climax van seksuele intimiteit, leidt niet tot Anna’s bevrijding uit haar beperkingen. Hun intimiteit is slechts een illusie, een oppervlakkige spiegeling die snel vervaagt en waarin geen enkel beeld behouden blijft. Toch zal Anna de ‘impressie’ van Helena voor de rest van haar leven met zich meedragen, als een geheim, diep verborgen in de plooien van haar emoties. De verhalen van Van Niekerk geven hun dieperliggende betekenis niet gemakkelijk prijs. De filosofische verankering dwingt de lezer tot afstand en reflectie, en tot een voortdurend herlezen. Maar juist in deze inhoudelijke diepte schuilt natuurlijk de kwaliteit en de waarde van dit proza dat bovendien ook stilistisch heel erg aantrekkelijk leest. Het wordt dus uitkijken naar de vertaling van de roman Triomf die voor volgend jaar wordt aangekondigd. Auteur: Vertaling: Titel: Uitgever: Marlene van Niekerk Riet de Jong-Goossens en Robert Dorsma De vrouw die haar verrekijker had vergeten Arena Amsterdam, 1998 Verschenen in de Standaard der Letteren op 4 februari 1999