5H Biowijzer hoofdstuk 12 1 Biowijzer 5H 2008/2009 hoofdstuk 12 Voedsel verwerken Opdracht 1 Bekijk de video Science Bank dl. Enzymen Noteer de belangrijkste zaken uit deze video. Uitleg enzymen Opdracht 2 Maken § 12.1 vragen: 3, 5 t/m 12 Opdracht 3 Practicum Enzymwerking zie bijlage I Noteer in je schrift : vraagstelling; hypothese; conclusie en discussie. Opdracht 4 Maken § 12.2 vragen: 3; 4c; 7; 8b, d en e Opdracht 5 Bekijk video Mens en lichaam ‘Spijsvertering’ Maak videoblad, zie bijlage II Bespreking spijsvertering Opdracht ‘de eetfabriek’. (wordt uitgedeeld) Opdracht 6 Maken § 12.3 vragen: 4; 6; 7 en 8 Opdracht 7 Uitleg lever bouw en functie Maak van de tekst resorptie (blz. 54) een samenvatting, tekening of schema. Opdracht 8 Maken § 12.4 vragen: 3; 4; 5; 7; 8c en 10 Opdracht 9 Maken startvraag 1 en 2 van § 12.5 Uitleg bouw en functie van nieren Maken vragen 3; 5; 7; 9 en 10. Opdracht 10 Practicum urine onderzoek. Informatie, zie bijlage III Begin van de week ‘Stappenplan experimenteel onderzoek, stap 1 uitwerken Stap 3, uitvoering onderzoek, op nader te bepalen datum. Uitvoering per groepje, uitwerking stappenplan individueel. Stap 4 t/m 7 uitwerken Opdracht 11 Maken ‘Overzicht’ en ‘Test jezelf’.(blz. 71 t/m 73) Bijlagen: I Practicum vertering II vragenblad bij video Spijsvertering III Practicum Urine 5H Biowijzer hoofdstuk 12 2 Bijlage I (bij opdracht 3) Practicum vertering m.b.v. pancreatine In de twaalfvingerige darm wordt gal en pancreassap aan het voedsel toegevoegd. Deze proef laat iets zien over de verteringsactiviteit hiervan. Materiaal: Stap 1 6 genummerde reageerbuizen + rekje pipet of injectiespuit zetmeeloplossing 1% pancreatine 4% gal 4% water hardgekookt wit van een kippenei broedstoof 37°C Stap 2 jodium (indicator voor zetmeel) Uitvoering Stap 1 Vul de buizen volgens dit schema: Buisnr. 2 ml zetmeel 1 1 ml gal 5 ml water 2 ml zetmeel 2 5 ml pancreatine 1 ml water 2 ml zetmeel 3 1 ml gal 5 ml pancreatine 1 ml gal 4 5 ml water stukje ei 5 ml pancreatine 5 1 ml water stukje ei 1 ml gal 6 5 ml pancreatine stukje ei Zet de buizen in de broedstoof. Stap 2 na 1 dag: Voeg aan buis 1 t/m 3 enkele druppels jodium toe. Wat neem je waar bij buis 1 t/m 3 en wat bij buis 4 t/m 6? Welke conclusie trek je over de verteringsactiviteit van gal en van pancreassap? 5H Biowijzer hoofdstuk 12 Bijlage II (bij opdracht 5) Vragen en opdrachten bij video Mens en Lichaam, programma ‘.Spijsvertering’ 1a. 1b. Stopt door een dieet zonder vetten ook de vetvorming? Leg uit. Waarom kan een mens niet zonder vetten in zijn voeding? 2a. 2b. Welke drie functies vervult vet in ons lichaam? Misschien was je ook wel verbaasd bij het zien van de NMR-opnamen van de hersenen. Deze blijken betrekkelijk veel vet te bevatten. Welke functie heeft het daar? 3a. Marcel eet normaal, maar is er van overtuigd dat hij te zwaar is. Hij weegt 64 kg. Hij vindt ook dat hij te veel lichaamsvet heeft (een vetpercentage van 26%). Hij besluit dat hij wil afvallen en gaat over op een caloriearm dieet, echter zonder extra lichaamsbeweging. Een maand later is hij 6 kg afgevallen en stapt hij weer over op z’n oude eetgewoonten. Drie maanden later weegt hij weer 64 kg, maar zijn vetgehalte is inmiddels opgelopen tot 32%. Leg uit hoe de eet- en leefgewoonten van Marcel konden leiden tot een toename van zijn vetgehalte. 4a. Wat is een ideaal figuur? Met welke factoren dien je rekening te houden bij het bepalen wat voor jou het ideale gewicht en figuur is? Welk advies zou jij iemand geven om op gewicht te blijven? 4b. 5a. 5b. 5c. 6 Waar kan het vet dat we eten allemaal terecht komen in ons lichaam? Wat zijn over het algemeen verschillen in ververdeling tussen mannen en vrouwen? Is het mogelijk om lichaamsvet op bepaalde specifieke plaatsen zoals bijvoorbeeld de taille, kwijt te raken? Verklaar je antwoord. Is je mening over wat en hoeveel je eet veranderd door de beelden uit dit tv-programma? Geef kort aan waarom wel of niet. 3 5H Biowijzer hoofdstuk 12 4 Bijlage III (bij opdracht 10) Practicum Urine Inleiding: Dit practicum gaat over urine. Je gaat proeven doen met (nagemaakte) urine. Het menselijk lichaam scheidt via de nieren urine uit. Urine ontstaat doordat de nieren overtollige stoffen en afvalstoffen uit het bloed halen. Op deze manier zuiveren de nieren het bloed. De pH van de bloedvloeistof schommelt tussen 7,3 en 7,4. De pH van de urine schommelt tussen de 4,5 en 8. Urine wordt door de nieren uit het bloedplasma gevormd. Per etmaal produceren de nieren van een mens gemiddeld 1,5 liter urine. Bij medische keuringen speelt urine-onderzoek een belangrijke rol, omdat zo’n onderzoek informatie kan geven over het al of niet goed werken van onder andere de nieren, de lever en de alvleesklier. Hieronder staan een aantal ongewone urinemonsters vermeld. Bij elk monster wordt de mogelijke oorzaak voor de afwijking gegeven. te zure urine Dit komt onder andere voor bij sportmensen, waarbij in de spieren anaërobe dissimilatie heeft plaatsgevonden. basische urine De verhoogde pH van de urine kan veroorzaakt zijn door een urinebuisinfectie. rode (oranje) urine Dit kan duiden op één of meer van de volgende oorzaken: - Kleurstoffen uit voedingsmiddelen in de urine . Na het eten van bijvoorbeeld rode bieten komt de rode kleurstof uit de bieten in het bloed terecht en wordt via de urine uitgescheiden. - Menstruatievocht in de urine. In het vocht zit onder andere hemoglobine uit de rode bloedcellen. Het bevat geen rode bloedcellen. - Rode bloedcellen in de urine. Het bloed komt in de urine op plaatsen waar de nieren en/of de urinewegen beschadigd zijn. Nierstenen zijn een veel voorkomende oorzaak van zo’n beschadiging. urine met glucose Meestal veroorzaakt door suikerziekte. Doordat de alvleesklier niet goed functioneert, wordt het glucosegehalte van het bloed te hoog. Het teveel aan glucose wordt dan uitgescheiden. In urine van een gezond persoon zit geen glucose. urine met een iets verhoogd eiwitgehalte Meestal is de aanwezigheid van bloedplasma of hemoglobine hier de oorzaak van. Een lichte infectie of extreme kou geeft ook een verhoogd eiwitgehalte. urine met een hoog eiwitgehalte Het hoge gehalte komt voor bij mensen met een nierbeschadiging. Het kan echter ook ontstaan door zware arbeid of training, en bij bepaalde infectieziekten. Een huisarts krijgt op zijn spreekuur twee vrouwen. De klachten van de vrouwen zijn de volgende: Mevrouw Jansen: voortdurend dorstgevoel, drinkt per dag veel water, soms duizelig en moe, (licht) oranje urine. Mevrouw de Vries: moe, lichte koorts, pijn bij het plassen, (licht) rode urine. 5H Biowijzer hoofdstuk 12 5 vervolg bijlage III De arts heeft na gesprekken met mevrouw Jansen en mevrouw de Vries de volgende hypotheses: Mevrouw Jansen heeft suikerziekte; de oranje kleur van haar urine is waarschijnlijk onschuldig en het gevolg van het eten van rode bieten de dag ervoor. Mevrouw de Vries heeft een beschadiging aan de urinewegen en/of de nieren. Om na te gaan of zijn voorlopige hypotheses kloppen, besluit de arts de urine van beide patiënten te onderzoeken. Uitvoering: Op je tafel vind je een buis met nagemaakte urine van mevrouw Jansen en een buis met nagemaakte urine van mevrouw de Vries. Je gaat de inhoud van deze buizen onderzoeken. Van dit onderzoek moet je straks een verslag schrijven. Je hebt de beschikking over teststrookjes voor pH, eiwit en glucose; en een microscoop met toebehoren. Om de urine van de patiënten te kunnen vergelijken met die van een gezond persoon, heb je op je tafel ook een buis met nagemaakte standaardurine. De teststrookjes moet je maar kort (maximaal 1 seconde) in de urine dopen en na ongeveer 60 seconden aflezen door het teststrookje met de kleurblokjes naar beneden langs de kleurenschaal te houden. Kleurveranderingen die na meer dan twee minuten of alleen langs de randen optreden, moet je buiten beschouwing laten. Bepaal de pH, het eiwit- en glucosegehalte van de standaardurine en van de urinemonster van mevrouw Jansen en mevrouw de Vries. Je moet deze resultaten in je verslag in een tabel verwerken. Tenminste één van de urinemonsters van mevrouw Jansen en mevrouw de Vries bevat rode bloedcellen. 600x Hiernaast zie je een rode bloedcel getekend zoals die normaal gesproken voorkomt in bloedplasma. De rode bloedcellen in de urine van mevrouw Jansen en/of mevrouw de Vries hebben een afwijkende vorm in vergelijking met de rode bloedcellen in het bloedplasma. Onderzoek, welke urine rode bloedcellen bevat: alleen die van mevrouw Jansen , alleen die van mevrouw de Vries of zowel die van mevrouw Jansen als die van mevrouw de Vries. Verwerk deze resultaten ook in je tabel. Schrijf een verslag van je onderzoek naar de aanwezigheid van eiwit, glucose en rode bloedcellen en de gemeten pH. Verwerk in je verslag ook: een tabel met de resultaten van je onderzoek. een tekening van één van de afwijkende rode bloedcellen zoals je deze in de urine(s) aantrof. een verklaring met behulp van de begrippen osmose en concentratie voor het verschil tussen de vorm van een rode bloedcel in urine en de vorm van een rode bloedcel in bloedplasma. een uitleg of de genoemde hypotheses omtrent de rode kleur van de urine en de genoemde ziektebeelden van mevrouw Jansen en mevrouw de Vries juist zijn. een andere uitbreiding van je onderzoek waardoor de kwaliteit of de betrouwbaarheid van je onderzoek groter wordt.