- Scholieren.com

advertisement
samenvatting Aardrijkskunde hoofdstuk 2: KLIMATEN
2.1 Klimaten
Waardoor is het niet overal even warm?
1) De afstand tot de evenaar. Hoe verder van de evenaar hou kouder. Bij de evenaar vallen de
zonnestralen recht naar beneden, en verder van de evenaar vallen ze schuin, er moet daar dus een
groter gebied worden verwarmd met minder zonnestralen.
2) De afstand tot de zee. Zeewater verandert niet zo snel van temperatuur. In de zomer komt koele
wind van zee naar land, en in de winter warme wind van zee naar land. Dicht bij zee is dus het
temperatuurverschil tussen zomer en winter niet zo groot. Ver van de zee, is het in de winter veel
kouder, en in de zomer veel warmer.
3) De hoogte boven de zeespiegel. De zon verwarmt de aarde en de aarde geeft deze warmte af aan
de lucht. Het is dus dicht bij de aarde warmer dan hoog in de lucht.
Waardoor zijn niet alle gebieden vochtig?
Warme lucht stijgt. Tijdens het stijgen koelt de warme lucht af, want hoe hoger je komt hoe kouder
het wordt. Samen met de warme lucht gaat ook veel vocht naar boven. Als de lucht kouder wordt,
kan de lucht dit vocht niet goed vasthouden. Er ontstaan druppeltjes. Die vormen wolken. Als er
genoeg druppels zijn vallen ze naar beneden. Dit is stijgingsregen.
Soms moet de lucht omhoog omdat er een gebergte ligt. Ook dan koelt de lucht af. Er ontstaan
wolken en neerslag. Dit is stuwingsregen.
DUS:
Stijgingsregen → Regen die ontstaat als warme lucht stijgt
Stuwingsregen → Regen die ontstaat als lucht bij een berg stijgt
Klimaat: het gemiddelde weer gemeten over een aantal jaar.
Tropen: Vochtige en warme gebieden rond de evenaar
Kenmerken Tropen:
* Hoge temperatuur (nooit kouder dan 18 graden)
* Er valt veel neerslag, dat is bijna altijd stijgingsregen.
Tropische gebieden waar het hele jaar regen valt hebben een tropisch regenklimaat.
In deze gebieden groeit soms een dicht bos, met heel veel verschillende soorten planten. Dit is een
heterogeen bos.
Er zijn in de tropen ook gebieden met een paar droge maanden. Hier is afwisselend dichte begroeiing
en open vlakten. Dit zijn savannen. Hier is een savanneklimaat.
→ De afwisseling van droge en natte perioden in de tropen ontstaat door de stand vd zon.
2.2 Droge gebieden
Hoe ziet het landschap in droge gebieden uit?
Droge gebieden zien er vaak anders uit, bijvoorbeeld een zandvlakte, een rotsgebied of een gebied
met alleen losse stenen. Ze hebben één ding gemeen: Er valt overal weinig regen.
Woestijnklimaat: hier is het zo droog, dat er te weinig water is voor planten, dieren en mensen. De
regen die er valt komt erg onregelmatig. Soms jarenlang geen druppel, maar ineens kan er in korte
tijd heel veel water naar beneden komen. Een deel hiervan verdampt en een ander deel zakt in de
grond. Er zijn in het landschap ook geulen die dan vollopen met water. Deze heten: wadi’s. Hierin
kunnen tijdelijke rivieren ontstaan. Aan de rand van woestijnen liggen gebieden die iets minder
droog zijn. Daar groeit meestal gras, maar dat gras is hard en dor. Deze gebieden noemen we:
STEPPEN en hebben een Steppenklimaat.
Waardoor is 't droog in Steppen & Woestijnen ?
- Droogte ontstaat vaak doordat de lucht daalt. Hoog in de lucht is het koud. Als deze lucht daalt
wordt hij warmer. Omdat warme lucht veel vocht kan vasthouden, verdwijnen de wolken. Uit
onbewolkte lucht valt geen neerslag.
DUS: → Warme lucht → Veel vocht vasthouden → Wolken verdwijnen → Geen neerslag
Verklaringen voor daling van de lucht (en daardoor dus een droog gebied):
→ Gebergte aan de kust (bijv. in noorden van Marokko).
De lucht komt hier van zee: [ aanlandige wind. Door het gebergte moet de lucht stijgen. Aan de
zeezijde van het gebergte valt dan stuwingsregen. Aan de andere kant van de bergen daalt de lucht
en beginnen de woestijnen.
→ Op ongeveer 1500 km van de evenaar vandaan ligt een groot gebied waar de lucht altijd daalt.
Daar komt de lucht naar beneden die bij de evenaar omhoog is gekomen.
Behalve het dalen van de lucht, zijn er nog 2 andere verklaringen voor het ontstaan van droge
gebieden.
→ In sommige gebieden waait de wind van het land naar zee. Deze aflandige wind zorgt ervoor dat
vochtige lucht van de oceaan het land niet kan bereiken.
→ Er zijn gebieden die zo ver van zee liggen, dat er bijna nooit vochtige lucht komt. De lucht heeft
onderweg bijna alle neerslag al verloren. Bijvoorbeeld Gobiwoestijn in het midden van Azië.
Waar komt het water in droge gebieden vandaan?
- Er zijn rivieren die beginnen in een vochtig klimaat, en dan daarna door een droog gebied stromen
(bijvoorbeeld de Nijl)
- In de woestijn kom je oasen tegen. Dat zijn plaatsen waar water in de grond zit.
- Steeds meer landen maken drinkwater van zeewater. Het zoute water wordt dan gekookt. De
waterdamp wordt opgevangen en afgekoeld. Het is dan zoet water geworden. → Dit heet: ontzilten.
De waterbalans _ op veel plaatsen wordt precies bijgehouden hoeveel water er valt en hoeveel water
er verdampt. Om te zorgen dat er altijd voldoende water is, zijn in sommige gebieden stuwdammen
gebouwd.
2.3 Gematigde breedte
Gematigde breedte: Gebieden tussen de tropen (heet) en de poolgebieden (koud). Dus het is er niet
zo warm en niet zo koud. Er is voldoende neerslag voor plantengroei.
Op gematigde breedte liggen verschillende klimaten. De verschillen tussen deze klimaten kun je
verklaren met de windrichting en de invloed van de zee.
Zeeklimaat = gematigd maritiem klimaat: (ðIn Nederland)
* Het verschil tussen zomer en winter is er niet zo groot.
* Het zeewater zorgt in de zomer voor afkoeling en in de winter zorgt de zee ervoor, dat het niet zo
koud wordt.
* Veel regen.
Middellands zeeklimaat:
* Warm klimaat met droge zomer
* Iets dichter bij de evenaar in het Zuiden van Europa en in delen van Azië
* Aantrekkelijk voor toeristen
Landklimaat = continentaal klimaat:
* Grote temperatuurverschillen in winter en zomer
* Weinig invloed van de zee (deze is verder weg)
Planten in een gebied zijn vaak aangepast aan het klimaat. In Middellands Zeeklimaat komen veel
subtropische planten voor. Zij kunnen warme droge zomers overleven met hun lange wortels. Ze
nemen van grote diepte vocht op.
Naaldbomen kunnen goed tegen kou. Omdat er bijna geen vocht in zit, kunnen ze niet bevriezen.
Homogene bossen: bossen waar weinig verschillende soorten planten groeien.
In Rusland worden de uitgestrekte naaldbossen taiga genoemd.
2.4 In de kou.
Waardoor is het in poolgebieden koud?
* Door de hoge breedte valt het zonlicht schuin in. De warmte moet dan over een groot gebied
verdeeld worden.
* Het zonlicht dat de poolgebieden heeft bereikt, heeft een lange weg afgelegd door de dampkring.
Daardoor is het zwakker geworden.
* Sneeuw kaatst zonlicht terug. Vooral verse, witte sneeuw.
Door de schuine stand van de aardas, is het in de poolgebieden in de winter niet lang licht, maar in
de zomer juist wel heel lang licht.
Midzomerzon: dicht bij de pool gaat de zon soms helemaal niet onder. De grens van deze
midzomerzon ligt bij de parallel van 66.5 graden noorderbreedte.
Poolnacht: dicht bij de pool komt de zon soms helemaal niet op. Het blijft dan een half jaar donker.
Welke verschillen zijn er in de koude klimaten?
Toendraklimaat: strenge winters en koude zomers. De bovenlaag ontdooit en er ontstaan grote
moerassen (drassige gebieden waar het smelt- en regenwater niet in de bodem kan wegzakken
omdat die nog bevroren is). Er kan niet veel groeien. Slechts een paar maanden vind je er kleine
planten. Deze gebieden heten toendra’s.
DUS → Toendra ð Koud gebied waar in de zomer de bovengrond ontdooit.
Sneeuwklimaat: Hier is de temperatuur altijd onder 0. Er kan hier niets groeien.
Permafrost: de ondergrond is altijd bevroren.
Welke klimaten zijn er op een berg?
Hoe hoger je op een berg komt, hoe kouder het is. Iedere 1000 meter daalt de temperatuur
gemiddeld 6 graden.
Als je een berg beklimt kom je in deze volgorde volgende klimaten en bomen tegen:
Dal → loofbomen en landbouwgrond. Er is zeeklimaat.
Iets hoger → naaldbomen (kunnen beter tegen de kou). Er is landklimaat.
Daarna → boomgrens → boven deze lijn groeien geen bomen meer. Er zijn alpenweiden.
Nog hoger → geen gras meer. Je vindt er rotsen en losse stenen.
Vervolgens → sneeuwgrens. Hier begint sneeuwbedekking, ook in de zomer. Sneeuwklimaat.
Deze volgorde kom je overal ter wereld tegen op hoge bergen. De grenzen liggen echter niet overal
op dezelfde hoogte. Bijvoorbeeld: in Midden-Afrika ligt de sneeuwgrens op 5700 meter en in de
Aplen op ongeveer 3200 meter.
Het ijs op de polen.
De Noordpool en de Zuidpool krijgen even weinig zonlicht. De Zuidpool is echter kouder. Hier ligt een
dik pak landijs ð ijs op een vaste ondergrond (kan honderden meters dik zijn). Onder het ijs van de
Zuidpool ligt een groot werelddeel. Er zijn hoge bergen maar ook vlakke gebieden. Door het ijs is er
niets van te zien.
Op de Noordpool wordt het minder koud. Het pak ijs is hoogstens een paar meter dik. Daaronder zit
water.
A-klimaat: altijd boven 18 graden (tropisch klimaat)
- AF: Tropisch regenklimaat
- AS: Savanne klimaat
B-klimaat: droogte (droog klimaat)
- BW: Woestijnklimaat
- BS: Steppeklimaat
C-klimaat: altijd boven -3 graden (gematigd klimaat)
- CF: Zeeklimaat
- CS: Middellands Zeeklimaat
D-klimaat: in winter onder -3 graden, in zomer boven 10 graden (landklimaat)
- DF: Landklimaat
E-klimaat: altijd onder 10 graden (poolklimaat)
- ET: Toendraklimaat
- EF: Sneeuwklimaat
- EH: Hooggebergteklimaat
Lees meer: http://www.goede-samenvatting.nl/aardrijkskunde/de-nieuwe-terra-klimaten/
Download