Eiwitkwaliteit en voedselveiligheidsaspecten van nieuwe

advertisement
Eiwitkwaliteit en
voedselveiligheidsaspecten van
nieuwe eiwitbronnen en
van hun producttoepassingen
RIVM Briefrapport 2015-0176
M. Seves et al.
Eiwitkwaliteit en
voedselveiligheidsaspecten
van nieuwe eiwitbronnen en
van hun producttoepassingen
RIVM Briefrapport 2015-0176
M. Seves et al.
RIVM Briefrapport 2015-0176
Colofon
© RIVM 2015
Delen uit deze publicatie mogen worden overgenomen op voorwaarde
van bronvermelding: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
(RIVM), de titel van de publicatie en het jaar van uitgave.
Marije Seves (auteur), RIVM
Janneke Verkaik-Kloosterman (auteur), RIVM
Liesbeth Temme (auteur), RIVM
Joop van Raaij (auteur), RIVM
Contact:
Joop van Raaij
Preventie & Voeding
[email protected]
Dit onderzoek werd verricht in opdracht van Ministerie van Economische
Zaken, in het kader van kennisvraag 10B.6.2: kwaliteit en toepassing
van nieuwe eiwitten
Dit is een uitgave van:
Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu
Postbus 1 | 3720 BA Bilthoven
Nederland
www.rivm.nl
Pagina 2 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Publiekssamenvatting
Eiwitkwaliteit en voedselveiligheidsaspecten van
nieuwe eiwitbronnen en van hun producttoepassingen
Vanuit de samenleving is er steeds meer aandacht voor het gebruik van
nieuwe eiwitbronnen in ons voedsel, zoals soja, lupine, insecten
(meelworm en sprinkhaan) en algen. Dat komt onder andere door de
ongunstige impact op het milieu van sommige gangbare, vooral dierlijke
eiwitbronnen. Het RIVM heeft verkend of het gebruik van nieuwe
eiwitbronnen in Nederland van invloed is op de totale hoeveelheid eiwit
die we binnenkrijgen en op de kwaliteit ervan.
Uit deze verkenning blijkt dat gangbare eiwitbronnen, zoals vlees, vis en
ei, zelden volledig door nieuwe eiwitbronnen worden vervangen. Meestal
betreft het een gedeeltelijke vervanging, of zijn ze een aanvulling op het
menu. De totale hoeveelheid eiwit die mensen dagelijks binnenkrijgen
lijkt daardoor niet af te nemen. De kwaliteit van het eiwit uit nieuwe
eiwitbronnen is soms wat minder dan die van gangbare eiwitbronnen.
Dat komt doordat de nieuwe eiwitbronnen iets minder optimaal door het
lichaam worden opgenomen (een ‘lagere verteerbaarheid’ hebben) en
een iets minder gunstige samenstelling aan aminozuren hebben. Door
nieuwe eiwitbronnen in producten te combineren met gangbare of
andere nieuwe eiwitbronnen, verandert echter de kwaliteit van het
totaal aan eiwit dat we binnenkrijgen niet wezenlijk en blijft die
hoogwaardig.
Eiwitten zijn belangrijk voor de opbouw van het lichaam. Daarnaast zijn
ze werkzaam als enzymen en hormonen, en vervullen ze functies bij het
transport van stoffen door het lichaam en bij diverse
reguleringsmechanismen.
In deze verkenning gaat het om het gebruik van nieuwe eiwitbronnen
als vervangers van vlees, van gangbare peulvruchten (lupinebonen) en
van zuivel (soja). Daarnaast zijn toepassingen in brood (lupinemeel en
algen) en in snacks (sprinkhanen en meelwormen) bekeken.
Nieuwe eiwitbronnen vallen mogelijk onder de EU-Verordening voor
Nieuwe Voedingsmiddelen voordat zij op de Europese markt mogen
worden toegelaten. In dat geval zal eerst moeten worden beoordeeld of
ze veilig zijn. In deze verkenning is vooral gekeken naar allergische
reacties. Allergische reacties op soja en lupine zijn bekend en staan op
verpakkingen vermeld. Voor andere nieuwe eiwitbronnen moet dit nog
nader worden onderzocht.
Kernwoorden: Nieuwe eiwitbronnen, eiwitkwaliteit, allergeniteit
Pagina 3 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Pagina 4 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Synopsis
Protein quality and food safety aspects of novel
protein sources and of their product applications
In the society there is an increasing interest for the use of novel protein
sources in the diet, such as soy, lupine, insects (mealworm and
grasshopper) and algae. This is partly because of the unfavourable
environmental impact of some common, mainly animal protein sources.
RIVM has explored for the Dutch situation whether the use of novel
protein sources is affecting the total daily protein intake and its quality.
The exploration reveals that common protein sources such as meat, fish
and egg, are seldom fully replaced by novel protein sources. It usually
concerns a partial replacement, but the novel protein source might also
be extra to other protein sources in the diet. It seems that the total
daily protein intake does not decrease. The protein quality of novel
protein sources is often a bit less than of common animal protein
sources. This is because novel protein sources are a bit less digested
and absorbed by the human body (lower digestibility) and because they
have a bit less favourable amino acid composition. However, by
application of novel protein sources in products in combination with
common or other novel protein sources, the quality of the total daily
intake of protein will not change substantially and remains of high level.
Proteins are building blocks of body tissues, may serve as fuel sources,
are present in enzymes and hormones, and fulfil functions in the
transport of materials throughout the body and in various regulation
mechanisms.
The application of novel protein sources has been explored as replacers
of meat, of common legumes (lupine beans) and of dairy (soy). In
addition, applications in bread (lupine flour and algae) and in snacks
(mealworms and grasshopper) have been studied.
Novel protein sources may fall under the EU-Regulation for Novel Foods
before they are allowed to be launched to the European market. In that
case the safety of the product should first be established. In this report
the focus is on allergic reactions. Allergic reactions to soy and lupine are
known and indicated on the food packaging. For other novel protein
sources this is still to be studied.
Keywords: Novel protein sources, protein quality, allergic responses
Pagina 5 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Pagina 6 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Inhoudsopgave
Samenvatting — 9
1
Inleiding — 13
2
2.1
2.2
2.3
Methoden — 17
Werkwijze — 17
Eiwitkwaliteit — 18
Andere voedingskundige en voedselveiligheidsaspecten — 22
3
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
Nieuwe eiwitten — 23
Peulvruchten: Soja — 23
Peulvruchten: Lupine — 28
Insecten: meelwormen en sprinkhanen — 35
Algen: micro-algen en zeewieren — 41
Kweekvlees — 50
4
Discussie — 53
5
Dankwoord — 65
6
Literatuurlijst — 67
Bijlage 1 – Aanvulling bij hoofdstuk 3.2 Peulvruchten:
Lupine — 77
Pagina 7 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Pagina 8 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Samenvatting
Eiwitkwaliteit en voedselveiligheidsaspecten van
nieuwe eiwitbronnen en van hun producttoepassingen
Nieuwe eiwitbronnen krijgen maatschappelijk steeds meer aandacht,
mede door de ongunstige milieu- en gezondheidsimpact van sommige
gangbare, vooral dierlijke eiwitbronnen. Gangbare eiwitbronnen binnen
het traditionele Nederlandse menu zijn bijvoorbeeld vlees, vis, en ei.
Nieuwe eiwitbronnen zijn binnen het huidige Nederlandse menu niet of
minder gangbaar, zoals soja, lupine, insecten, algen, of kweekvlees (nog
niet verkrijgbaar). Zij vallen voor toelating tot de Europese markt
daardoor mogelijk onder de EU-Verordening voor Nieuwe
Voedingsmiddelen.
De vraag is of invoering van nieuwe eiwitbronnen, hierbij rekening
houdend met hun (voorgenomen) toepassingen in voedingsmiddelen,
kan leiden tot een ongunstig effect op de eiwitinname en de
eiwitkwaliteit, en tot gezondheidseffecten. Bij eiwitkwaliteit is hierbij
vooral gekeken naar verteerbaarheid en de aminozuursamenstelling. Bij
onveilig gebruik is vooral gedacht aan de allergeniteit van de nieuwe
eiwitbronnen.
In dit rapport is deze vraag vooral op productniveau beantwoord en niet
zozeer op het niveau van de gehele dagelijkse voeding. Dit betekent dat
primair gekeken is naar de huidige of verwachte producttoepassingen
van de nieuwe eiwitbronnen en dat deze vergeleken zijn met
vergelijkbare gangbare producten voor wat betreft eiwitgehalte,
eiwitkwaliteit en productveiligheid. Dat neemt niet weg dat ook gekeken
is naar de rol van het product in maaltijden of in de totale dagvoeding,
bijvoorbeeld als het gaat om de aanvullende waarde van eiwitbronnen.
In overleg met de opdrachtgever (Ministerie Economische Zaken) is de
onderzoeksvraag voor vier groepen van nieuwe eiwitbronnen uitgewerkt.
Hierbij zijn representatieve en concrete voorbeelden per groep gebruikt:
(1) peulvruchten: soja en lupine; (2) insecten: meelworm en
sprinkhaan; (3) algen: microalgen en zeewieren; en (4) kweekvlees. Als
eerste stap is voor elk van deze zeven nieuwe eiwitbronnen gezocht
naar concrete producttoepassingen. In een literatuurstudie is gezocht
naar gegevens over het eiwitgehalte en de eiwitkwaliteit, en over
eventuele risico’s die aan het gebruik van de nieuwe eiwitbronnen
kunnen kleven. Vervolgens is per nieuwe eiwitbron beoordeeld wat
(voorgenomen) producttoepassingen van deze eiwitbron zouden
betekenen voor het eiwitgehalte, de eiwitkwaliteit en de
voedselveiligheid.
Vervolgens is de betekenis van de producttoepassingen van de nieuwe
eiwitbronnen in een breder perspectief geplaatst: wat zou de betekenis
van de nieuwe eiwitbronnen kunnen zijn voor onze dagelijkse
eiwitinname, voor de kwaliteit van onze dagelijkse eiwitinname en voor
onze veiligheid? Gekozen is voor vijf productgroepen die een belangrijke
Pagina 9 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
bijdrage kunnen leveren aan de totale dagelijkse eiwitinname, namelijk
nieuwe eiwitbronnen als (1) vleesvervangers, (2) vervanger van
gangbare peulvruchten, en (3) zuivelvervangers, en bij (4) toepassingen
in brood, en (5) toepassing in snacks. Voor andere product(groep)en
met nieuwe eiwitbronnen is de verwachte bijdrage aan de dagelijkse
eiwitvoorziening gering en zij zijn daarom buiten beschouwing gelaten.
Ook zijn supplementen met nieuwe eiwitbronnen meegenomen, niet
omdat ze een grote bijdrage aan de dagelijkse eiwitvoorziening leveren,
maar meer uit oogpunt van voedselveiligheid.
Behalve micro-algen worden alle nieuwe eiwitbronnen medio 2015
toegepast als vervanger van regulier geproduceerd vlees, of kunnen
daar in de toekomst mogelijk voor worden gebruikt (kweekvlees).
Lupinebonen kunnen op eenzelfde wijze opgenomen worden in onze
maaltijden als andere, meer gangbare peulvruchten. In ons onderzoek is
soja de enige eiwitbron die ook als zuivelvervanger wordt toegepast.
Zowel lupine(meel) als micro-algen worden toegepast in brood en
andere graanproducten. Insecten zoals sprinkhanen en meelwormen
kunnen worden geconsumeerd als snack. Dit kan zijn in hele vorm (na
eventueel verwijderen van poten en vleugels), in gemalen vorm en als
ingrediënt in bijvoorbeeld bitterballen.
Nieuwe eiwitbronnen hebben, net als diverse gangbare eiwitbronnen,
vaak één of meer limiterende aminozuren (dit zijn aminozuren waarvan
de behoefte het minst gedekt is). Daarnaast lijkt de verteerbaarheid van
nieuwe eiwitbronnen lager in vergelijking met vlees en zuivel. Door
nieuwe eiwitbronnen te combineren met andere eiwitbronnen die juist
rijk zijn aan bepaalde aminozuren in hetzelfde product of tijdens
hetzelfde eetmoment kunnen tekorten worden voorkomen. Bij zulk
gecombineerd gebruik lijkt er binnen het Nederlandse voedingspatroon
geen reden om aan te nemen dat er problemen zullen ontstaan met de
aminozuurvoorziening. Daar komt bij dat in Nederland de
eiwitvoorziening veelal ruim is, zodat ook bij eiwit van iets mindere
kwaliteit de belangrijke aminozuren in voldoende mate voor kunnen
komen.
Teelt- en kweekmethoden kunnen van invloed zijn op de samenstelling
van nieuwe eiwitbronnen. Op dit moment zijn er slechts beperkte
gegevens beschikbaar over de eiwitkwaliteit van nieuwe eiwitbronnen
van Nederlandse bodem. Dat geldt eveneens voor voedingsmiddelen
waarin nieuwe eiwitbronnen zijn verwerkt.
Soja en lupine moeten op de verpakking vermeld staan als allergeen.
Voor insecten en algen is deze verplichting er niet. Van insecten is wel
bekend dat mensen hier allergisch op kunnen reageren. Ook voor deze
nieuwe eiwitbron zou vermelding als allergeen overwogen kunnen
worden. Naast allergeniteit kunnen er andere voedselveiligheidsaspecten
een rol spelen. Een voorbeeld vormen de alkaloïden in lupine. In
Australië is hier een wettelijke norm voor vastgesteld. Het lijkt erop dat
in Nederland deze norm vaak ook gehanteerd wordt, hoewel deze niet
wettelijk is vastgelegd. Het vastleggen van een norm voor het
alkaloïdengehalte in lupine zou ook voor Europa overwogen kunnen
worden.
Pagina 10 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
In dit rapport zijn de producttoepassingen van nieuwe eiwitbronnen
vooral op productniveau onderzocht. Deze producten zullen in ons
dagelijks menu echter onderdeel vormen van een breed samenspel met
andere voedingsmiddelen. Wat betekent het voor de dagelijkse voeding
als geheel als gangbare eiwitbronnen uit het huidige
voedselconsumptiepatroon (deels) worden vervangen door nieuwe
eiwitbronnen? Dit zou met het opstellen van scenario’s en het schatten
van de impact van deze scenario’s op eiwitinname, eiwitkwaliteit en
voedselveiligheid verder onderzocht kunnen worden.
Pagina 11 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Pagina 12 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
1
Inleiding
Nieuwe eiwitbronnen voor menselijke consumptie krijgen
maatschappelijk steeds meer aandacht, mede door de milieu- en
gezondheidsimpact van sommige gangbare eiwitbronnen (Westhoek,
Rood et al. 2011). Met gangbare eiwitbronnen worden de eiwitbronnen
bedoeld die binnen het traditionele Nederlandse menu gebruikelijk zijn,
zoals vlees, vis, ei, gangbare granen zoals tarwe en gangbare
peulvruchten zoals bonen. Deze eiwitbronnen kunnen als zodanig
geconsumeerd worden, maar zijn vaak ook onderdeel van
samengestelde producten. Met nieuwe eiwitbronnen worden
eiwitbronnen bedoeld die binnen het huidige Nederlandse menu niet of
minder gangbaar zijn. Hierbij kan gedacht worden aan vleesvervangers
met een plantaardige basis en insecten, maar ook aan bijvoorbeeld nietgangbare granen en niet-gangbare peulvruchten.
Er komen steeds meer producten met nieuwe eiwitbronnen op de
Nederlandse markt, en dus ook in ons dagelijks menu. Nieuwe
eiwitbronnen, of hieruit gezuiverde eiwitpreparaten, kunnen toegepast
worden om een gangbare eiwitbron geheel of gedeeltelijk te vervangen,
bijvoorbeeld uit het oogpunt van het beschermen van ons milieu of onze
gezondheid, of uit oogpunt van dierenwelzijn. Een voorbeeld is een
vleesvervanger waarin gangbaar eiwit geheel is vervangen door
plantaardig eiwit of insecteneiwit. Soms worden deze nieuwe
eiwitbronnen, of hieruit gezuiverde eiwitpreparaten, extra aan een
voedingsmiddel toegevoegd om het eiwitgehalte te verhogen. Denk
bijvoorbeeld aan eiwitrijke producten voor speciale doelgroepen zoals
ouderen en sporters.
In verschillende studies is de milieu-impact van nieuwe eiwitbronnen,
zoals van plantaardige vleesvervangers (Blonk and Luske 2008,
Broekema and Blonk 2009) en van meelwormen (Oonincx and De Boer
2012), bestudeerd en vergeleken met die van gangbare eiwitbronnen.
Deze nieuwe eiwitbronnen scoren over het algemeen gunstiger als het
gaat om broeikasgasemissies en land- en energiegebruik, in vergelijking
met rund- en varkensvlees. Ook de milieu-impact van kweekvlees
wordt, ondanks de grote onzekerheid, lager geschat dan die van regulier
vlees (Tuomisto and Teixeira de Mattos 2011). Naast milieu-impact
kunnen er tussen gangbare en nieuwe eiwitbronnen ook verschillen zijn
in voedingskundige- en voedselveiligheidsaspecten. Bij voedingskundige
aspecten gaat het bijvoorbeeld om de kwaliteit van het eiwit, zoals de
verteerbaarheid en aminozuursamenstelling van het eiwit. Bij
veiligheidsaspecten kan het bijvoorbeeld gaan om de aanwezigheid van
allergenen en anti-nutritionele factoren (stoffen die een negatieve
invloed hebben op de vertering en benutting van voedsel).
In het recente verleden zijn diverse voedingskundige evaluaties van
vervangingen van eiwitbronnen uitgevoerd. In 2009 is in een rapport
van Wageningen UR een voedingskundige evaluatie gemaakt van het
(gedeeltelijk) vervangen van dierlijke eiwitbronnen door plantaardige
eiwitbronnen (Šebek and Temme 2009). In een verkennend onderzoek
van het RIVM uit 2011 is onderzocht wat een verschuiving in een menu
Pagina 13 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
van de traditionele dierlijke eiwitbronnen naar meer duurzame
plantaardige eiwitbronnen betekent voor de inname van eiwitten, en een
selectie van vitamines en mineralen (Tijhuis, Ezendam et al. 2011). In
vervolgstudies van het RIVM is onderzocht wat de voedingskundige en
milieu-impact is van vervanging van vlees en zuivel door traditionele
plantaardige producten (Seves, Verkaik-Kloosterman et al. , Temme,
Bakker et al. 2015). Uit deze studies bleek dat wanneer vlees en zuivel
producten volledig worden vervangen door plantaardige alternatieven
de eiwitvoorziening onder jonge kinderen en volwassenen adequaat
bleef. In deze studies is echter niet specifiek gekeken naar nieuwe
eiwitbronnen en ook niet naar de mogelijke impact op de eiwitkwaliteit
van deze vervangingen. In dit rapport zullen we ons daarom vooral
concentreren op de eiwitkwaliteit van mogelijke nieuwe eiwitbronnen.
Daarnaast zal worden geëvalueerd wat de gevolgen zijn op allergische
reacties.
De Europese Regelgeving 258/97 definieert ‘novel foods’ als
voedingsmiddelen en voedselingrediënten die binnen de Europese Unie
niet in significante mate geconsumeerd zijn vóór mei 1997 (Regulation
(EC) Nr 258/97, 1997). Veel nieuwe eiwitbronnen, en voedingsmiddelen
waarin deze worden toegepast, zullen onder deze Europese regelgeving
vallen. In dit rapport zullen wij niet ingaan op het eventuele ‘novel food’
karakter van de producten.
Centrale onderzoeksvraag
Kan invoering van nieuwe eiwitbronnen, gezien
hun (voorgenomen) toepassingen in voedingsmiddelen,
leiden tot een ongunstig effect op de eiwitinneming en de
eiwitkwaliteit, en tot gezondheidseffecten?
Wat betreft de keuze voor de te onderzoeken nieuwe eiwitbronnen is
niet gestreefd naar volledigheid van het mogelijke arsenaal van nieuwe
eiwitbronnen. In overleg met de opdrachtgever (Ministerie Economische
Zaken) is besloten vier groepen van nieuwe eiwitbronnen te
onderzoeken (peulvruchten, insecten, algen en kweekvlees) met
representatieve voorbeelden per groep (respectievelijk soja en lupine,
meelworm en sprinkhaan, microalgen en zeewier, en kweekvlees).
Effecten van ‘vervangingen’ kunnen op productniveau en op
dagconsumptieniveau onderzocht worden. Uiteraard zal het
voedingskundige en veiligheidseffect van vervanging van gangbare
eiwitbronnen door nieuwe eiwitbronnen afhangen van de mate waarin de
nieuwe eiwitbronnen in het dagelijkse menu toegepast worden. Voor
evaluaties op dagconsumptieniveau zijn dan ook uitgebreide scenarioanalyses nodig. In dit rapport is echter gekozen voor evaluaties op
productniveau. Op welke wijze zullen deze nieuwe eiwitbronnen
toegepast worden? Gaan ze bepaalde gangbare voedingsmiddelen
volledig vervangen? Worden deze nieuwe eiwitbronnen in
voedingsmiddelen gecombineerd met gangbare eiwitbronnen? Of worden
ze als extra gegeten? Uitgaande van de samenstellingsgegevens van
gangbare en nieuwe eiwitbronnen zal op productniveau in kaart
gebracht worden wat de voedingskundige en veiligheidseffecten zijn van
vervanging van de gangbare eiwitbron door de nieuwe eiwitbron.
Pagina 14 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
In hoofdstuk 2 zal de gebruikte methodiek besproken worden. In
hoofdstuk 3 worden de zeven nieuwe eiwitbronnen besproken, de
beschrijving van de eiwitbron, de producttoepassing, het eiwitgehalte en
de eiwitkwaliteit, en de beschouwing over de plaats van de eiwitbron en
producttoepassing in de dagelijkse voeding. In hoofdstuk 4 worden de
diverse nieuwe eiwitbronnen met elkaar vergeleken en bediscussieerd
en koppelen we terug naar de onderzoeksvraag.
Pagina 15 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Pagina 16 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
2
Methoden
2.1
Werkwijze
De voor deze studie in overleg met opdrachtgever geselecteerde nieuwe
eiwitbronnen zijn peulvruchten (soja en lupine), insecten (meelwormen
en sprinkhanen), algen (microalgen en zeewier) en kweekvlees. Voor elk
van deze 7 nieuwe eiwitbronnen is gezocht naar concrete
producttoepassingen. Op basis van de veelgebruikte naam voor het
nieuwe eiwit vond deze zoekactie online plaats. Vervolgens zijn op de
website van de fabrikant of online-winkel een aantal specificaties over
het product opgezocht, zoals de hoeveelheid eiwit per 100 gram en het
gehalte en de vorm van de nieuwe eiwitbron in de producttoepassing.
Bij onduidelijkheden is de fabrikant per email benaderd. De focus lag op
voedingsmiddelen die op de Nederlandse markt verkrijgbaar zijn.
Vervolgens is een literatuurstudie uitgevoerd (tot juli 2015) met behulp
van de zoekmachines Scopus, Pubmed en Google Scholar. Daarnaast
zijn ook overzichtsrapporten van andere onderzoeksinstituten en van
EFSA (European Food Safety Authority) geraadpleegd. De gebruikte
zoektermen staan in Tabel 1. De zoektermen voor de nieuwe
eiwitbronnen werden gecombineerd met de zoektermen voor
eiwitkwaliteit of allergeniteit. Tijdens de literatuurstudie is zoveel
mogelijk gezocht naar gegevens over de eiwitkwaliteit van nieuwe
eiwitbronnen zoals deze in Nederland worden toegepast. Er is daarom
waar mogelijk gefocust op de rassen of soorten en teeltomstandigheden
die in Nederland worden gebruikt. Als hier geen of weinig informatie
over beschikbaar was, is aanvullende informatie gezocht op basis van
vergelijkbare nieuwe eiwitbronnen of vergelijkbare producttoepassingen
uit het buitenland. In dit rapport wordt telkens aangegeven of het gaat
om Nederland-specifieke gegevens of niet. De informatie over
allergeniteit is beperkt tot overzichtsartikelen en opinies van EFSA.
Ook bij het verzamelen van gegevens over de eiwitkwaliteit zijn een
aantal fabrikanten van voedingsmiddelen waarin nieuwe eiwitbronnen
zijn verwerkt, benaderd en gevraagd om gegevens te delen.
Pagina 17 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Tabel 1. Overzicht van zoektermen onderverdeeld naar 3 categorieën: nieuwe
eiwitbron, eiwitkwaliteit, allergeniteit
Nieuwe eiwitbron
Soy
Lupin(e); Lupinus
(Angustifolius)
Mealworm; Tenebrio
molitor
Grasshopper;
Orthoptera
(micro-)algae;
chlorella
Seaweed
In vitro meat; cultured
meat
Categorie
Eiwitkwaliteit
Amino acid (score)
PDCAAS; protein
digestibility-corrected
amino acid score
digestibility
Allergeniteit
allergy
intolerance
Op basis van de resultaten verkregen met de hiervoor beschreven
werkwijze zijn de nieuwe eiwitbronnen vergeleken en is een uitspraak
gedaan over in hoeverre ongunstige effecten op de eiwitinname,
eiwitkwaliteit en gezondheid verwacht mogen worden.
2.2
Eiwitkwaliteit
Voor het beoordelen van de eiwitkwaliteit van nieuwe eiwitbronnen zijn
verschillende aspecten van belang, zoals het aandeel essentiële
aminozuren in het eiwit en de verteerbaarheid van het eiwit. Daarnaast
is ook de totale hoeveelheid eiwit van belang, want een bron met veel
eiwit per 100 gram levert logischerwijs ook meer essentiële aminozuren.
Hieronder worden enkele begrippen met betrekking tot de eiwitkwaliteit
nader toegelicht.
Essentiële aminozuren. Eiwitten bestaan uit lange ketens van
aminozuren. Aminozuren die het lichaam niet zelf kan aanmaken worden
essentiële aminozuren genoemd (Tabel 2). Essentiële aminozuren die
het lichaam deels uit andere aminozuren kan maken worden semiessentiële aminozuren genoemd. Na consumptie worden eiwitten
afgebroken tot peptiden en vervolgens tot aminozuren, waarna ze
opgenomen worden in het lichaam. Deze aminozuren komen in de
lichaamspool van aminozuren om er lichaamseiwit van te maken, maar
voor een deel worden de aminozuren verder afgebroken om energie te
leveren. De opbouw en afbraak van eiwitten is een continu proces,
waarbij dus een deel van de aminozuren verloren gaat voor
energielevering. Dagelijks moet daarom aanvulling plaatsvinden door
het eten van eiwitten (Gezondheidsraad 2001, Tijhuis, Ezendam et al.
2011).
Pagina 18 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Tabel 2. Overzicht van aminozuren (Gezondheidsraad 2001, Tijhuis, Ezendam et
al. 2011)
Essentieel
Phenylalanine
Histidine
Isoleucine
Leucine
Lysine
Methionine
Threonine
Tryptofaan
Valine
Semi-essentieel
Arginine
Asparagine
Glutamine
Glycine
Proline
Serine
Niet-essentieel
Alanine
Asparaginezuur
Cysteine
Glutaminezuur
Tyrosine
Verteerbaarheid. De verteerbaarheid van een eiwit kan experimenteel
berekend worden door het meten van componenten van de
stikstofbalans (N-balans), zoals de N in de voeding (Nv) en in de feces
(Nf). Bij het laatste maakt men weer onderscheid in het N-verlies via de
feces bij gebruik van een (normale) eiwit-bevattende voeding (Nf) en in
het N-verlies via de feces bij gebruik van een eiwit-vrije voeding
(Nf,endo). Dit laatste wordt ook endogeen fecaal N-verlies genoemd. De
schijnbare verteerbaarheid wordt berekend door de N-resorptie (= Nv Nf) als percentage uit te drukken van de N-inname (Nv). Indien men
echter ook rekening wil houden met het N-verlies via de feces dat toch
zou plaatsvinden ook al zou er helemaal geen N-inname met de voeding
zijn (de endogene verliezen), dan spreekt men van werkelijke
verteerbaarheid. Deze wordt berekend door de werkelijke N-resorptie
(Nv – [Nf – Nf, endo]) als percentage uit te drukken van de N-inname (Nv).
De werkelijke verteerbaarheid is dus altijd groter dan de schijnbare
verteerbaarheid. In Box 1 zijn de formules weergegeven.
De verteerbaarheid kan in vivo gemeten worden bij de mens en
bij proefdieren (vaak rat of varken, als model voor de mens) via
bovengenoemde N-balans principe. In studies met de mens wordt vaak
het endogene N-verlies niet gemeten (men zou dan enige tijd een
eiwitvrije voeding moeten eten), zodat bij mens meer informatie
beschikbaar is over schijnbare verteerbaarheid. De verteerbaarheid kan
ook in vitro gemeten worden. Bij in vitro studies wordt het eiwit
blootgesteld aan verschillende verteringssappen en wordt na bepaalde
tijden bepaald hoeveel eiwit er is afgebroken. Hierbij kunnen verschillen
in de methode en meetcondities een rol spelen bij het vergelijken van
resultaten verkregen uit verschillende studies. De toevoegingen
‘schijnbaar’ en ‘werkelijke’ horen bij het concept van in vivo
verteerbaarheid, en horen uiteraard niet bij het concept van in vitro
verteerbaarheid. Ook is duidelijk dat verteerbaarheden uit in vivo
studies niet zo maar vergeleken kunnen worden met studies uit in vitro
studies. Men stelt dan ook dat met resultaten uit in vitro studies
verteerbaarheid alleen vergeleken kan worden tussen producten
(FAO/WHO/UNU 2007, EFSA-NDA 2012). Over het algemeen geldt dat
dierlijke eiwitten makkelijker te verteren zijn dan plantaardige eiwitten
en dat opgezuiverde eiwitten makkelijker te verteren zijn dan eiwitten in
de originele matrix structuur van een product.
Aangezien het voor de interpretatie van de literatuurgegevens
van belang is te weten op welke manier de verteerbaarheid is bepaald,
wordt dit in het vervolg van dit rapport er telkens bij vermeld.
Pagina 19 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Box 1. Verteerbaarheid en aminozuurscore in formule (FAO/WHO/UNU
2007)
Verteerbaarheid
Schijnbare (%):
(Nv – Nf )
_______ x100
Nv
Werkelijke (%):
(Nv – [Nf –Nf,endo])
_____________ x100
Nv
Nv is stikstofinname met voeding, Nf is stikstofverlies via feces bij
testeiwitvoeding, Nf,endo is stikstofverlies via feces bij eiwit-vrije voeding
In vitro verteerbaarheid:
% vrije aminozuren uit eiwit na hydrolysatie van dat eiwit door
bepaalde eiwitsplitsende enzymen over een bepaalde tijd
Aminozuurscore
AAS:
mg aminozuur per g testeiwit
_________________________
aminozuurbehoefte in mg per g
PDCAAS:
mg aminozuur per g testeiwit
_________________________ x verteerbaarheid
aminozuurbehoefte in mg per g
Aminozuurscore (AAS). De inname van eiwitten moet voorzien in de
behoefte aan de verschillende (essentiële) aminozuren (Tabel 3). De
aminozuurscore (AAS) is een manier om te kunnen beoordelen in
hoeverre een eiwitbron daaraan voldoet. Voor elk essentieel aminozuur
wordt hiertoe de ratio berekend tussen de hoeveelheid van dit
aminozuur in het eiwit en de behoefte aan dat aminozuur, beide
uitgedrukt per (100) gram eiwit. Als de AAS een waarde heeft onder de
1, wil dat zeggen dat de eiwitbron niet optimaal is qua samenstelling
voor dat aminozuur. Van alle aminozuren in een eiwit met een AAS < 1,
is het aminozuur met de laagste AAS het limiterende aminozuur.
Kippenei-eiwit echter is een hoogwaardig eiwit, waarbij alle essentiële
aminozuren een AAS > 1 hebben; er zijn dan dus geen limiterende
aminozuren (Tabel 3). Tyrosine kan in het lichaam gevormd worden uit
fenylalanine, en wordt dus een essentieel aminozuur als de voeding
geen fenylalanine bevat. Vandaar dat beide aminozuren vaak in
combinatie beschouwd worden (Tabel 3). Methionine en cysteïne zijn de
enige zwavel-bevattende aminozuren, vandaar dat zij ook vaak samen
genomen worden (Tabel 3).
Pagina 20 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Protein digestibility-corrected amino acid score (PDCAAS). Sinds
1989 wordt gebruik gemaakt van een AAS die gecorrigeerd is voor de
eiwitverteerbaarheid, de PDCAAS (‘Protein digestibility-corrected amino
acid score’) (Box 1). De AAS, zoals hierboven beschreven, wordt dan
vermenigvuldigd met de verteerbaarheid (%) (FAO/WHO 1991,
Schaafsma 2000, Gezondheidsraad 2001, FAO/WHO/UNU 2007, Tijhuis,
Ezendam et al. 2011, EFSA-NDA 2012). Op deze wijze wordt beter
zichtbaar in welke mate de aminozuren daadwerkelijk beschikbaar
komen in het lichaam.
De PDCAAS geeft aan in hoeverre een nieuwe eiwitbron in staat is om
alle essentiële aminozuren in voldoende mate te leveren. Als de score
voor de verschillende aminozuren in een eiwitbron groter of gelijk is aan
de waarde 1 (i.e. 100%) dan kan die eiwitbron voorzien in de behoefte
aan dat specifieke aminozuur. Als de score lager is dan de waarde 1,
dan is dat niet volledig het geval. In het laatste geval is er binnen het
voedingspatroon nog een andere eiwitbron nodig die wel kan voorzien in
de behoefte aan dat limiterende aminozuur (complementaire waarde).
Tabel 3. Aminozuurbehoefte en de aminozuursamenstelling van kwalitatief
hoogwaardig eiwit
Aminozuur
Aminozuurbehoefte
(mg/g eiwit)1
(FAO/WHO/UNU
Expert
Consultation 2013)
Histidine
Isoleucine
Leucine
Lysine
Methionine+Cysteïne
Fenylalanine+Tyrosine
Threonine
Tryptofaan
Valine
16
30
61
48
23
41
25
6,6
40
1
Aminozuurgehalte
referentie kippeneieiwit (mg/g eiwit)
(FAO/WHO/UNU
Expert Consultation
1985)
22
54
86
70
57
93
47
17
66
De gepresenteerde waarden zijn gebaseerd op de eiwitbehoefte voor kinderen
3-10 jaar, welke echter ook als referentie wordt aanbevolen voor oudere
kinderen, adolescenten en volwassenen (FAO/WHO/UNU Expert Consultation
2013); berekend op basis van de gemiddelde totale eiwitbehoefte en de
gewenste ratio van elk aminozuur.
Om de literatuurstudies over nieuwe eiwitbronnen in hoofdstuk 3 met
elkaar te kunnen vergelijken is op basis van de gerapporteerde
hoeveelheid essentiële aminozuren een aminozuurscore (AAS) berekend
zoals hierboven aangegeven (dus de hoeveelheid van het aminozuur in
de nieuwe eiwitbron gedeeld door de aminozuurbehoefte). Indien er ook
gegevens over de verteerbaarheid aanwezig zijn, is ook een PDCAAS
berekend. Waar de werkelijke humane verteerbaarheid beschikbaar was,
is deze gebruikt. Vaak was deze echter niet beschikbaar en is er
gerekend met de schijnbare verteerbaarheid. Indien deze ook niet
beschikbaar was, is gerekend met de verteerbaarheid uit dierstudies of
in vitro studies, indien voorhanden.
Pagina 21 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
2.3
Andere voedingskundige en voedselveiligheidsaspecten
Naast de eiwitkwaliteit en allergeniteit kunnen er nog diverse andere
voedingskundige en voedselveiligheidsaspecten samenhangen met het
gebruik van nieuwe eiwitbronnen. In het kader van de huidige studie is
echter geen literatuurstudie gedaan om hier een overzicht over te
krijgen. Wel komen een aantal van deze aspecten aan de orde in de
literatuur die gebruikt is in dit onderzoek naar eiwitkwaliteit en
allergeniteit van nieuwe eiwitbronnen. In dat geval worden deze
aspecten ook in dit rapport benoemd, maar het betreft geen uitputtend
overzicht. Het gaat hierbij vooral om bepaalde anti-nutritionele factoren
(ANFs). ANFs zijn stoffen die een negatieve invloed hebben op de
vertering en de benutting van het voedsel, zoals proteaseremmers,
alkaloïden, fytaat, of flatulentiefactoren. Het kan zijn dat bepaalde ANFs
juist meer of minder voorkomen in nieuwe eiwitbronnen in vergelijking
met gangbare eiwitbronnen. Het belang van deze aspecten van een
nieuwe eiwitbron in het voedsel hangt o.a. af van de vorm waarin de
nieuwe eiwitbron in het product verwerkt wordt (bijvoorbeeld als
opgezuiverd eiwit of juist niet) en de wijze waarop het in het product
verwerkt wordt.
Pagina 22 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
3
Nieuwe eiwitbronnen
In dit hoofdstuk worden de zeven geselecteerde producten van de vier
verschillende nieuwe eiwitbronnen behandeld volgens dezelfde
paragraafindeling: beschrijving, producttoepassing, eiwitgehalte en
eiwitkwaliteit, veiligheidsaspecten, voedingsaspecten, en evaluatie. Bij
veiligheidsaspecten komt in ieder geval allergeniteit aan de orde. Bij de
paragraaf ‘evaluatie’ zal de producttoepassing in het perspectief van het
daarvoor besprokene geplaatst worden
3.1
Peulvruchten: Soja
Beschrijving
Soja (sojaboon, Glycine max) is een eetbare peulvrucht die tot de
Fabaceae familie behoort (EFSA Panel on Dietetic Products Nutrition and
Allergies (NDA) 2014). Er zijn meer dan 100 verschillende variëteiten,
die verschillen in grootte, kleur en voedingswaarde. De gele boon wordt
het meest gebruikt als voedingsmiddel (www.ensa-eu.org).
Soja wordt veel geconsumeerd in Azië en de Verenigde Staten, maar
vooral de laatste jaren stijgt de consumptie hiervan ook in Europa. Soja
wordt geconsumeerd als sojaolie, sojameel, sojamelk, sojadrank,
sojavlokken en in gefermenteerde vorm zoals tempeh, tofu en sojasaus.
Aangezien soja een relatief goedkope eiwitbron is wordt soja toegevoegd
aan verschillende voedingsmiddelen, waaronder vleesproducten en
bakkerijproducten. Er is ook zuigelingenvoeding op basis van soja te
verkrijgen (EFSA Panel on Dietetic Products Nutrition and Allergies
(NDA) 2014).
Hoewel soja vooral afkomstig is uit Zuid-Amerika, kan het ook in Europa
worden gecultiveerd, zoals in Frankrijk, Italië en Oostenrijk. Ook in
Nederland is een pilot gestart om soja te telen. (ENSA
2015)(www.lltb.nl/nieuwsberichten/website/2013/07/sojateelt-innederland).
3.1.1
Producttoepassing
Soja kan worden geconsumeerd als hele boon, maar ook als
bijvoorbeeld sojameel, soja-eiwit concentraat of soja-eiwit isolaat. Sojaeiwit isolaat is de meest pure vorm van soja-eiwit en wordt verkregen
door het verwijderen van onoplosbare vezels uit soja-concentraat
(Foley, Rosentrater et al. 2013). Het soja-eiwit of isolaat wordt
vervolgens toegepast in producten (Tabel 4).
Soja(-eiwit) wordt in Nederland veel gebruik als hoofdbestanddeel in
vleesvervangers. Ook zijn er diverse (koe)melk-vervangende producten
op basis van soja op de markt (Tabel 4) en wordt soja toegepast in
babyvoeding (hier buiten beschouwing gelaten). Bovendien wordt soja
door de voedingsindustrie ook aan producten toegevoegd om
technologische redenen, zoals voor het verbeteren van de textuur of als
emulgator (Ballmer-Weber, Holzhauser et al. 2007, EFSA Panel on
Dietetic Products Nutrition and Allergies (NDA) 2014)
Pagina 23 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Tabel 4. Overzicht van enkele producttoepassingen van soja (www.vivera.com;
www.devegetarischeslager.nl; www.jumbo.com; www.alpro.com – websites
bezocht in juli 2015)
Soja volgens
ingrediëntendeclaratie
Vivera
Vegetarische
groenteschijf
Vegetarische Balletjes
Vivera
Gerehydrateerd sojaeiwit
20%
Totaal eiwit
(g/100g
eindproduct)
10,4
Vegetarische Tofu
Tempeh
74%a
Gefermenteerde
sojabonen
47%
-
Vegetarische slager
Vegan Kipstuckjes
Vegan Kip-Shoarma
Gehacktbal
Mc2 Burger
Vegetarische Bratwurst
Soja structuur b
93%c
92%c
70%d
77%d
67%d
21,4
22,2
16,9
18,6
14,4
Alpro Soya
Sojayoghurt Naturel
Sojadrink Original Fresh
Gepelde sojabonen
7,9%
5,9%
4,0
3,0
17,5
10,0
12,0
a
Gerehydrateerd soja- en tarwe-eiwit
Bewoording overgenomen van de ingrediëntendeclaratie – sojastructuur = Water, sojaeiwitconcentraat of –isolaat, eventueel in combinatie met tarwe-eiwit en/of tarwezetmeel,
en zout
c
Structuur met soja-eiwit concentraat
d
Structuur met soja-eiwit (en tarwe-eiwit)
b
3.1.2
Eiwitgehalte en eiwitkwaliteit
De hoeveelheid eiwit die soja bevat hangt af van de bewerking die het
heeft ondergaan. Zo bevat de hele sojaboon ongeveer 42% eiwit,
sojameel circa 50%, soja-eiwit concentraat circa 70% en soja-eiwit
isolaat ongeveer 90% eiwit (Newton, Karthikeyan et al. 2008) (Hughes,
Ryan et al. 2011) (Tabel 5).
Pagina 24 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Tabel 5. Eiwitgehalte in soja
(Hughes, Ryan et
al. 2011)
(Hughes, Ryan et
al. 2011)
(Kuiken and
Lyman 1949)
Eiwit
Soja-eiwit isolaat
Range 86-88
Eenheid
Range 90-93
Soja-eiwit
concentraat
74.6-74.7
g/100 g
78.4-78.9
g/100 g
drooggewicht
Sojameel
46-51
g/100g
ruw eiwit
g/100 g
drooggewicht
g/100 g
Op basis van de gegevens over de aminozuursamenstelling van sojaisolaat en –concentraat (Kuiken and Lyman 1949, Hughes, Ryan et al.
2011) is een aminozuurscore (AAS) berekend voor elk essentieel
aminozuur (Tabel 6). Geen van de essentiële aminozuren heeft een AAS
< 1. Dit wil zeggen dat eiwit van soja-isolaat of soja-concentraat per
gram eiwit meer van alle essentiële aminozuren bevat dan de behoefte.
Methionine+cysteïne zijn de aminozuren waarvan de AAS het dichtst bij
de waarde 1 ligt, namelijk 1,06 voor soja-isolaat. Voor sojameel is de
aminozuursamenstelling vrijwel gelijk aan die van soja-isolaat en sojaconcentraat; ook hier is geen AAS < 1. De gegevens voor methionine+
cysteïne ontbreken echter voor sojameel, aangezien in de betreffende
studie alleen methionine was gemeten. Over het algemeen lijkt voor de
andere aminozuren het gehalte iets lager dan in soja-concentraat en –
isolaat. Mocht dit ook het geval zijn voor methionine+cysteïne, dan zal
de AAS rond of onder de waarde 1 uitkomen.
In vergelijking met kippenei-eiwit, hebben soja-isolaat, soja-concentraat
en sojameel alleen een hoger gehalte aan histidine. Dit wil zeggen dat
kippenei-eiwit per 100 gram rijker is aan de andere essentiële
aminozuren (Tabel 6).
Pagina 25 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Tabel 6. Aminozuurscore-range voor verschillende essentiële aminozuren op
basis van gerapporteerde aminozuursamenstelling in soja; afgerond op 2
decimalen (Kuiken and Lyman 1949, Hughes, Ryan et al. 2011)
AAS
Histidine
Isoleucine
Leucine
Lysine
Methionine +
cystine
Fenylalanine
+ tyrosine
Threonine
Tryptophan
Valine
isolaat
1,431,66
1,491,63
1,281,35
1,261,34
1,061,14
2,12,25
1,421,5
1,742,11
1,231,28
Vergelijking kippenei-eiwit
concentraat
sojameel
1,46-1,65
1,38-1,88
1,44-1,55
1,5-2,07
1,22-1,26
1,16-1,3
1,28-1,32
1,13-1,38
1,17-1,25
0,35-0,7*
2,05-2,16
1,1-1,29*
1,42-1,48
1,32-1,56
1,74-2,02
1,67-2,27
1,17-1,19
1,15-1,35
isolaat
1,041,21
0,830,9
0,910,95
0,860,92
0,430,46
0,930,99
0,760,8
0,680,82
0,750,78
concentraat
sojameel
1,06-1,2
1-1,36
0,8-0,86
0,83-1,15
0,86-0,9
0,83-0,92
0,87-0,9
0,77-0,94
0,47-0,51
0,9-0,95
0,76-0,79
0,7-0,83
0,68-0,78
0,65-0,88
0,71-0,72
0,7-0,82
* alleen methionine of alleen fenylalanine gemeten
Verschillende studies rapporteren de verteerbaarheid van soja-eiwit.
Voor soja-eiwit isolaat is de werkelijke verteerbaarheid in de mens circa
93-97%; de werkelijke verteerbaarheid gemeten bij ratten ligt in
dezelfde range (Gilani, Cockell et al. 2005, Hughes, Ryan et al. 2011).
De werkelijke verteerbaarheid bij ratten van soja-eiwitconcentraat is
circa 97% (Hughes, Ryan et al. 2011). Voor sojameel en sojabonen is de
werkelijke verteerbaarheid bij de mens respectievelijk circa 75-92% en
78% (Gilani, Cockell et al. 2005). De werkelijke verteerbaarheid van
soja-eiwit isolaat en soja-eiwit concentraat komt in de buurt van
kippenei-eiwit (97%) (FAO/WHO/UNU Expert Consultation 2002) (Figuur
1).
Als de werkelijke verteerbaarheid wordt meegenomen bij de beoordeling
van de kwaliteit van het eiwit (PDCAAS) van soja-eiwit isolaat en
concentraat, dan komt bij soja-eiwit isolaat de ondergrens van
methionine+ cysteïne afgerond op 1 uit (0,98) Voor sojaeiwitconcentraat is de PDCAAS voor alle essentiële aminozuren groter dan de
waarde 1. Voor sojameel, uitgaande van een verteerbaarheid van 75%,
komt de range van PDCAAS op basis van de AAS (Tabel 6), deels, onder
de waarde 1 voor leucine, lysine, threonine en valine. Voor
methionine+cysteïne kan geen uitspraak worden gedaan omdat deze
niet beide gemeten waren.
Pagina 26 van 77
0,140,28*
0,480,57*
RIVM Briefrapport 2015-0176
Werkelijke verteerbaarheid (%)
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
Figuur 1. Werkelijke verteerbaarheid van soja bij de mens in vergelijking met
diverse andere producten, aangepast van FAO/WHO 2002 (FAO/WHO/UNU
Expert Consultation 2002). *van (UNU 1980)
3.1.3
Veiligheidsaspecten
Als een voedingsmiddel uit sojabonen bestaat of ingrediënten bevat die
zijn afgeleid van soja (zoals sojalecithine) dan is het verplicht om soja
als allergeen op de verpakking te vermelden (EFSA Panel on Dietetic
Products Nutrition and Allergies (NDA) 2014). In Europa is de
prevalentie van een klinisch gediagnosticeerde soja-allergie laag. Wel
wordt deze allergie vaker gevonden bij kinderen, die mogelijk over de
allergie heen kunnen groeien. De symptomen van een soja-allergie zijn
over het algemeen mild, hoewel er ook rapportages zijn van ernstige
gastro-intestinale symptomen tot anafylaxie. Deze ernstiger symptomen
worden vaker gezien bij mensen met een pinda-allergie. Ook met
andere allergieën zijn kruisreacties beschreven, bijvoorbeeld met
peulvruchten (doperwten, snijbonen, limabonen), berkenpollen en
(runder)caseïne. Hittebehandeling of fermentatie van soja vermindert de
IgE-binding en daarmee de allergeniteit (IgE-afhankelijke allergie is een
allergie waarbij IgE-antilichamen betrokken zijn; deze IgE's
(immunoglobulines) hechten zich aan de binnengekomen allergenen).
Sojabonen bevatten anti-nutritionele factoren. Trypsine- en
chymotrypsineremmers, bijvoorbeeld, bemoeilijken de vertering van het
eiwit. Het gaat dan bijvoorbeeld om saponine en oligosachariden. Een
ander voorbeeld is fytinezuur. Dit komt voor als fosforverbinding die
moeilijk te verteren is door de mens omdat de mens de benodigde
enzymen mist. Een aantal van de anti-nutritionele factoren kunnen
onschadelijk worden gemaakt door een hittebehandeling, fermentatie
van soja of door sojaproducten te behandelen met specifieke enzymen
(Foley, Rosentrater et al. 2013). Daarnaast leidt ook verwerking van de
sojaboon tot sojameel, soja-eiwitconcentraat of –isolaat tot
Pagina 27 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
vermindering van anti-nutritionele factoren, zoals trypsineremmers
(Gilani, Cockell et al. 2005).
3.1.4
Voedingsaspecten (excl. eiwit)
De hoeveelheid zink en vitamine A in sojamelk is lager dan in koemelk.
Melk vervangende producten op basis van soja worden vaak verrijkt met
calcium, vitamine B2 en vitamine B12 (Tijhuis, Ezendam et al. 2011). In
de geraadpleegde literatuur over soja is verder geen informatie
gevonden over andere voedingsaspecten dan eiwit.
3.1.5
Evaluatie
Het aanbod aan producten op basis van soja is medio 2015 groot.
Producten waarin soja als één van de hoofdbestanddelen wordt gebruikt
zijn o.a. vleesvervangers, zuivelvervangers en zuigelingenvoeding. In
veel van deze producten wordt soja in de vorm van gezuiverd eiwit
(soja-eiwitconcentraat of –isolaat) toegevoegd.
Soja, vooral soja-eiwitconcentraat en –isolaat, heeft een hoge
verteerbaarheid en een verhouding van aminozuren die in grote mate
overeenkomt met de behoefte.
Vanwege het risico op een allergische reactie is het verplicht om op de
verpakking van voedingsmiddelen te vermelden dat er soja in zit. Verder
bevatten sojabonen verschillende anti-nutritionele factoren, zoals
trypsineremmers en fytinezuur. Bewerking en/of bereiding van de
sojaboon vermindert of remt de nadelige effecten van deze factoren.
3.2
Peulvruchten: Lupinebonen
Beschrijving
Lupine is een vlinderbloemige plant met eiwitrijke bonen 1 (genus
Lupinus, subfamily Papilionaceae, family Leguminosae). Er zijn veel
verschillende soorten lupine, maar de witte (lupinus albus), gele (lupinus
luteus) en blauwe lupine (‘narrow-leafed Lupin’; lupinus angustifolius)
worden wereldwijd het meest gebruikt voor humane en dierlijke
consumptie (EFSA NDA Panel 2005, Kole 2011). Lupine wordt toegepast
als diervoeder, bodemverbeteraar, maar ook als voedingsmiddel
(Duranti and Morazzoni 2011, Kole 2011).
In de meeste voedingsmiddelen werd Lupinus Angustifolius (blauwe
lupine) gebruikt. De literatuurstudie is daarom beperkt tot dit type
lupine. Echter Lupinus Albus (witte lupine) wordt op kleine schaal ook
toegepast in voedingsmiddelen die verkrijgbaar zijn in Nederland
(persoonlijke communicatie dhr. B. Averink, Vivera en Mw. J. Castelijns,
Powerpeul). Voor de eiwitkwaliteit is een grove vergelijking gemaakt
tussen beide lupinesoorten.
In bijvoorbeeld de mediterrane gebieden worden lupinebonen al lange
tijd als snack geconsumeerd. Sinds het gebruik van lupinemeel als
toevoeging aan tarwemeel wordt lupine ook in de rest van Europa
steeds meer geconsumeerd. In 1996 is lupinemeel in het Verenigd
1
In het Engels wordt de term ‘Lupin seeds’ gebruikt. In dit rapport gebruiken wij de vertaling lupinebonen,
omdat dit de gangbare term is waaronder deze verkocht worden in Nederland
Pagina 28 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Koninkrijk geïntroduceerd, in 1997 is toevoeging van 10% lupinemeel in
tarwemeel toegestaan in Frankrijk en in 2001 is het gebruik van
lupinemeel in Australië gestart. Lupine(meel) heeft goede waterbindende eigenschappen en is een goede emulgator (EFSA NDA Panel
2005, Jappe and Vieths 2010). Naast in brood wordt lupinemeel ook
gebruikt bij koekjes, pasta, sauzen, dieetvoeding (bijvoorbeeld melk- en
soja-vervangers) en vlees en vleeswaren (EFSA NDA Panel 2005, de
Jong, van Maaren et al. 2010).
3.2.1
Producttoepassing
Lupinebonen kunnen zo gegeten worden, maar kunnen ook in verwerkte
vorm (bijvoorbeeld meel) worden toegepast in voedingsmiddelen.
In Tabel 7 staan enkele producttoepassingen van lupine inclusief de
hoeveelheid lupine en de hoeveelheid eiwit per 100 gram eindproduct
volgens de ingrediëntendeclaratie. Het is hierbij niet bekend welk deel
van het eiwit in het product afkomstig is van lupinemeel, een deel van
deze producten bevat namelijk ook andere eiwitbronnen zoals tarweeiwit en sojabonen. Maar het geeft wel aan in hoeverre het product een
belangrijke eiwitbron kan zijn. Het overzicht in Tabel 7 is niet bedoeld
om een volledig beeld te geven van de voedingsmiddelen met lupine die
op de Nederlandse markt te verkrijgen zijn, maar om een eerste indruk
te krijgen wat er op dit moment zoal beschikbaar is. Wat opvalt in dit
overzicht is dat lupine op verschillende manieren in de ingrediëntenlijst
vermeld staat, waarbij het niet altijd duidelijk is wat hiermee precies
wordt bedoeld. Ook is niet altijd bekend hoeveel lupine en/of eiwit er in
het product zit. De meeste producten zijn vleesvervangende producten,
maar daarnaast zijn ook de bonen, brood met lupinemeel, en beleg en
salades met lupinebonen gevonden. Een deel van deze producten is te
koop in bepaalde supermarkten, een ander deel (vooral) in
natuurvoedingswinkels of biologische/ecologische supermarkten/speciaal
zaken.
Lupinemeel wordt in Nederland gebruikt als brood- of
productverbeteraar en lupinegranulaat (grof gemalen korrels van de
lupineboon) worden soms gebruikt in meer-zadenbrood. Er is geen zicht
op hoe vaak lupine op deze manieren wordt gebruikt en hoeveel lupine(eiwit) er dan wordt gebruikt. In de bakkerijsector wordt lupine toegepast
omdat het zorgt voor een kortere mengtijd, een betere waterbinding, en
een bepaalde geur en kleur. Daarnaast bevat lupine-eiwit relatief meer
van het aminozuur lysine dan bijvoorbeeld tarwe en zorgt toevoeging
van lupinemeel aan brood voor een betere eiwitkwaliteit (Wrigley 2003).
Daarnaast zijn enkele innovatieve productontwikkelingen met lupine te
vinden zoals brood op basis van 65% lupinemeel en lactose-vrij
‘roomijs’. Het is niet bekend of deze producten verkrijgbaar zijn in
Nederland (www.frankfoodproducts.com – website bezocht in augustus
2015).
Pagina 29 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Tabel 7. Overzicht van enkele producttoepassingen met lupine
(www.vivera.com; www.devegetarischeslager.nl; www.doorniknatuurakkers.nl;
www.powerpeul.nl; www.ekoplazza.nl; www.hobbit.be – websites bezocht
augustus-2015)
Producttoepassing
Lupine volgens
ingrediënten- declaratie
Vivera
Lupine BBQ worst
shoarma
lupine burgers
Vegetarische slager
Lupine saucijzenbroodje
Lupine shoarma
Bio-kroket
Bio bitterbal
Loempia
Bami-schijf
Bio lupinebonen (in pot)
c
Lupain (lupinebrood)d
Doorniknatuurakkers
Rogge-lupinebrood
Lupinemeel
9%
26%
11%
16,3
24,9
16,4
Lupinestructuura,b
32%
89%
60%
60%
40%
35%
6,3
8,7
3,9
3,9
5,5
5,3
Hele boon zonder schil
onbekend
onbekend
Lupine bits, lupinemeel,
lupinegritsa
onbekend
onbekend
Lupinemeel
onbekend
onbekend
Powerpeul
Gedroogde lupinebonene
Alberts (via ekoplaza)
Lustreich spread van lupine
(beleg)f
Lupine Gyros
Totaal eiwit
(g/100g
eindproduct)
15,5
Zoete lupine zaad
gekookt
33-34%
6,6-6,8
zoete lupine zaden
40%
20,1
Hobbit
Lupeh
Lupinesaladesf
Lupineburgersf
Pagina 30 van 77
gefermenteerde
lupinebonen
onbekend
zaden
30-36%
Gekookte bonen
26%
16,5
5,9-6,3
9,5
RIVM Briefrapport 2015-0176
a
Bewoording overgenomen van de ingrediëntendeclaratie – lupinestructuur = Water,
lupinemeel en verdikkingsmiddel (natriumalginaat)
b
Snackproducten bevatten 7-12% lupinemeel op het gehele recept, vegetarische shoarma
bevat 18-23% lupinemeel op het gehele recept (persoonlijke communicatie de
vegetarische slager – email 27-08-2015)
c
Product in conceptstore
d
Product is niet meer of nog niet in verkoop
e
400 g gedroogde lupinebonen staat gelijk aan circa 1000-1100 g gekookt
f
Product is in verschillende smaken verkrijgbaar
3.2.2
Eiwitgehalte en eiwitkwaliteit
Gemiddeld is de hoeveelheid eiwit in Lupinebonen circa 30% van het
droge gewicht (Tabel 8). De teeltomstandigheden en specifieke Lupinus
Angustofolius variëteit kunnen van invloed zijn op de chemische
samenstelling van de lupinebonen en daarmee ook op de hoeveelheid
eiwit (Uauy, Gattas et al. 1995). Daarnaast kan een eventuele
bewerking van de lupinebonen van invloed zijn op de hoeveelheid eiwit
in het eindproduct (Uauy, Gattas et al. 1995). Bij bonen waarvan de
schil is verwijderd ligt het eiwitgehalte bijvoorbeeld iets hoger in
vergelijking met de hele boon, namelijk rond de 40% van het droge
gewicht (Tabel 8, (Pilegaard and Gry 2008)).
Tabel 8. Gemiddeld eiwitgehalte in Lupinus Angustifolius
Eiwit
Eenheid
(Kole 2011)
(Uauy, Gattas et al. 1995)
32
34
g/100g
g/100g
drooggewicht
drooggewicht
(van Barneveld 1999)
(Pastor-Cavada, Juan et al.)
(Sujak, Kotlarz et al. 2006)
(Bahr, Fechner et al. 2014)
27-37
27
33
39-44
g/100g
g/100g
g/100g
g/100g
(Chilomer, KasprowiczPotocka et al. 2013)
(Monteiro, Costa et al. 2014)
34
g/100g
drooggewicht
bonen
drooggewicht
drooggewicht
bonen zonder
schil
drooggewicht
37
g/100g
meel
In diverse studies is de aminozuursamenstelling van Lupine-eiwit
bepaald (Bijlage 1). Op basis van deze gerapporteerde samenstellingen
is berekend dat de aminozuurscore (AAS) voor histidine, isoleucine,
phenylalanine+tyrosine, threonine, en tryptofaan boven de waarde 1 ligt
(Tabel 9). Dit wil zeggen dat eiwit van Lupinus Angustifolius per gram
eiwit meer van deze aminozuren bevat dan de behoefte. De range van
AASs voor leucine, lysine en valine ligt rond de waarde 1. In het geval
van leucine liet 1 van de 7 studies een AAS < 1 zien. Bij valine is juist 1
van de 7 AASs > 1. Bij lysine schommelt de AAS voor de verschillende
studies rond de waarde 1. De range AASs ligt voor methionine+cysteïne
onder de 1; dit zijn limiterende aminozuren voor Lupine. Dit
aminozuurpatroon wordt vaak aangemerkt als een kenmerkend patroon
voor peulvruchten (Pastor-Cavada, Juan et al. , Uauy, Gattas et al.
1995, Martinez-Villaluenga, Torres et al. 2010). In vergelijking met
kippenei-eiwit ligt alleen voor histidine de aminozuurscore boven de
Pagina 31 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
waarde 1. Dit wil zeggen dat ei-eiwit, op histidine na, rijker is aan
essentiële aminozuren per 100 gram eiwit dan lupine-eiwit (Tabel 9).
Tabel 9. Aminozuurscore-range voor verschillende essentiële aminozuren op
basis van gerapporteerde aminozuursamenstelling in Lupinus Angustifolius
(bijlage 1)
AAS
Histidine
Isoleucine
Leucine
Lysine
Methionine + cystine
Fenylalanine + tyrosine
Threonine
Tryptophan
Valine
a
1,51-2,17
1,10-1,43
0,65-1,21a
0,88-1,09
0,65-0,96
1,29-2,12
1,03-1,64
1,06-1,52
0,89-1,05
Vergelijking
kippenei-eiwit
1,10-1,58
0,61-0,80
0,46-0,86
0,60-0,74
0,26-0,39
0,57-0,94
0,55-0,87
0,41-0,62
0,45-0,64
van de 7 studies, 1x AAS <1
Verschillende studies rapporteren de verteerbaarheid van eiwit van
Lupine: 79-91% (Pastor-Cavada, Juan et al. , Chilomer, KasprowiczPotocka et al. 2013, Monteiro, Costa et al. 2014, Norgaard, Fernandez et
al. 2015). In drie van de vier aangehaalde studies is de werkelijke
verteerbaarheid in vivo gemeten, twee keer bij varkens en één keer bij
ratten. In de andere studie is de verteerbaarheid in vitro gemeten. Er is
geen duidelijk verschil in de resultaten tussen de verschillende
methoden te zien. Wel lijken er verschillen te zijn in verteerbaarheid
tussen verschillende soorten en variëteiten lupine.
Als de verteerbaarheid wordt meegenomen bij de beoordeling van de
kwaliteit van het eiwit (PDCAAS) van Lupine, dan blijven
methionine+cysteïne de meest limiterende aminozuren. Wel zijn er een
aantal aminozuren waarbij de ondergrens van de range aminozuurscores
dan onder de waarde 1 uitkomt, namelijk isoleucine, threonine en
tryptofaan. Voor zowel valine als lysine valt dan de gehele range van
aminozuurscores onder de waarde 1.
Het eiwitgehalte van Lupinus Albus (witte lupine) ligt in dezelfde orde
van grootte als van Lupinus Angusstfolius, met wellicht een iets hoger
eiwitgehalte in de schil van de boon (Sujak, Kotlarz et al. 2006,
Pilegaard and Gry 2008, Monteiro, Costa et al. 2014). Lupinus Albus lijkt
een iets gunstigere eiwitkwaliteit te hebben dan Lupinus Angustifolius.
De hoeveelheid essentiële aminozuren is over het algemeen iets hoger,
vooral methionine+cysteïne. Limiterende essentiële aminozuren
(rekeninghoudend met de verteerbaarheid) zijn tryptofaan, valine en
lysine (Sujak, Kotlarz et al. 2006).
3.2.3
Veiligheidsaspecten
Allergeniteit
Vanwege het risico op een allergische reactie van lupine is het sinds
2006 verplicht om op de verpakking van voedingsmiddelen te vermelden
dat er lupine in zit (EFSA NDA Panel 2005, Jappe and Vieths 2010,
2011).
Pagina 32 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Een allergie voor lupine kan primair zijn of secundair, als kruisreactie bij
een bestaande allergie voor bijvoorbeeld pinda of andere peulvruchten
(EFSA NDA Panel 2005, Jappe and Vieths 2010, Verma, Kumar et al.
2013, Bublin and Breiteneder 2014). De frequentie van lupine-allergie is
niet bekend. De meeste gevallen zijn gerapporteerd bij mensen die ook
een pinda-allergie hebben (EFSA NDA Panel 2005). Een lage dosering
lupinemeel kan dan al zorgen voor een allergische reactie (de Jong, van
Maaren et al. 2010).
Extreme hittebehandeling en enzymatische hydrolyse kunnen de
allergeniteit van lupine verminderen (Jappe and Vieths 2010, 2011,
Verma, Kumar et al. 2013).
Alkaloïden
Lupine bevat alkaloïden. Deze componenten zijn giftig en kunnen tot
neurologische aandoeningen leiden. Niet alle lupinevariëteiten bevatten
evenveel alkaloïden. De bittere varianten bevatten meer alkaloïden dan
de zoete; de grens wanneer lupine bitter of zoet genoemd wordt is niet
vastgelegd (Pilegaard and Gry 2008). Het alkaloïdengehalte was het
laagst bij eiwitisolaten van lupine en in voedingsmiddelen waarin deze
eiwitisolaten werden gebruikt (Resta, Boschin et al. 2008, Resta,
Boschin et al. 2008)
In de Australische wetgeving is bepaald dat lupine (‘flour’, ’kernel flour’,
‘kernel meal’, ‘hulls’) maximaal 200 mg alkaloïden per kg mag bevatten
(ComLaw 2015). Hierbij is vermeld dat het gehalte alkaloïden in alle
voedingsmiddelen zo laag mogelijk gehouden moet worden, ongeacht of
er een maximum gesteld is. Het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk hebben
dit maximum overgenomen (Ministry of Agriculture 1996, Pilegaard and
Gry 2008). EFSA heeft op dit moment geen maximum vastgelegd voor
alkaloïden in lupine (EFSA Panel on Contaminants in the Food Chain
2012).
De afgelopen jaren is in Nederland de teelt van lupine uitgeprobeerd.
Hierbij is ook het alkaloïdengehalte bepaald. Hieruit bleek dat maar
enkele soorten voldeden aan de (Australische) norm van <200 mg
alkaloïden per kg. Bovendien fluctueerde het alkaloïden gehalte van jaar
tot jaar, waarbij sommige soorten soms wel en soms niet aan deze
norm voldeden (Prins and Nuijten 2015). Een controle van het
alkaloïdengehalte voor verwerking van de lupine is noodzakelijk om een
veilige consumptie te garanderen. Voor zover wij hebben kunnen
achterhalen is dit ook de dagelijkse praktijk (persoonlijke communicaties
dhr. B. Averink, Vivera; mw. M. van der Noort, mfh-pulses; dhr. U.
Prins, Louis Bolk Instituut).
Phomopsine
Phomopsines zijn een familie van mycotoxines die worden geproduceerd
door de schimmel Diaporthe toxica. Lupine is de voornaamste gastheer
voor deze schimmel en geïnfecteerde lupine is de belangrijkste oorzaak
van blootstelling van dieren aan phomopsines (EFSA Panel on
Contaminants in the Food Chain 2012). EFSA adviseert om de
blootstelling van de mens aan phomopsines zo laag mogelijk te houden
gezien de ernst van de toxiciteit (vooral aan de lever) bij verschillende
diersoorten (EFSA Panel on Contaminants in the Food Chain 2012). Er
Pagina 33 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
zijn, volgens EFSA, echter nog onvoldoende gegevens om een
productnorm vast te stellen. In Australië is een maximaal toegestaan
niveau van 0,005 mg/kg wettelijk vastgelegd (ComLaw 2015). Deze
productnorm is overgenomen door een adviescommissie voor ‘novel
foods’ uit het Verenigd Koninkrijk (Ministry of Agriculture 1996).
Oligosachariden
De meest gebruikte lupinegewassen bevatten circa 4-9% oligosacharide
(van de raffinose familie). Dit zijn vooral galacto-oligosachariden die niet
kunnen worden verteerd door dieren met één maag, waaronder de
mens. Deze oligosachariden worden door bacteriën in de dikke darm
afgebroken waarbij CO2, methaan en waterstofgas geproduceerd wordt.
Dit leidt tot flatulentie. Fermentatie van peulvruchten leidt tot
vermindering van de oligosachariden. Met klassieke plantenveredeling
en moleculair onderzoek wordt geprobeerd het gehalte oligosachariden
in lupine te verlagen (Kole 2011).
Mangaan
Het mangaangehalte van witte lupine is veel hoger dan in blauwe en
gele lupine; Lupinus Albus (90,1 en 35,0 mg Mn/kg drooggewicht),
Lupine Angustofolius (7,6 en 8,4 mg Mn/kg drooggewicht), Lupinus
Luteus (5,6 en 6,8 mg Mn/kg drooggewicht) (Porres, Aranda et al.
2007). Een hoge inname van mangaan kan leiden tot neurotoxiciteit
(Institute of Medicine 2001) (EFSA Committee on Food and Panel on
Dietetic Products Nutrition and Allergies 2006). Geïsoleerd lupine-eiwit
bevat een lager mangaangehalte dan de hele lupineboon (Porres,
Aranda et al. 2007).
3.2.4
Voedingskundige aspecten
Vezel
Lupinebonen bevatten relatief veel voedingsvezel. Lupinus Angustifolius
bonen hebben een dikkere schil (25% gewicht boon) dan die van
Lupinus Albus (15% gewicht boon) en bevatten ook meer vezel in de
schil, circa 150 en 100 g/kg respectievelijk (Uauy, Gattas et al. 1995,
Pilegaard and Gry 2008). De celwand van bonen van Lupinus
Angustifolius bevat niet-zetmeel polysachariden (NSP; voedingsvezel),
circa 23% van het gewicht van de boon (Kole 2011). Meel van Lupinus
Angustifolius bevat meer voedingsvezel dan dat van Lupinus Albus
respectievelijk circa 23 en circa 9 g/100 g meel (Monteiro, Costa et al.
2014).
Zetmeel
Lupinebonen bevatten (vrijwel) geen zetmeel, in tegenstelling tot veel
andere peulvruchten (Pilegaard and Gry 2008).
Mineralen
Lupinebonen bevatten relatief veel kalium, zoals andere peulvruchten.
Daarnaast bevatten ze ook relatief hoge concentraties calcium (in de
schil) en ijzer (Porres, Aranda et al. 2007). Mits deze mineralen ook biobeschikbaar zijn (dus in een vorm welke het lichaam kan benutten), zou
consumptie van lupinebonen een bijdrage kunnen leveren aan de
inname van deze voedingsstoffen.
Pagina 34 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
3.2.5
Evaluatie
Lupine wordt toegepast als brood- of productverbeteraar, de schaal
waarop is niet bekend. Daarnaast zijn er enkele producten te verkrijgen
waar lupinebonen in verwerkt zijn en zijn lupinebonen ook gedroogd of
als conserven te koop. De schaal waarop dit plaats vindt lijkt anno 2015
beperkt.
Net als bij veel andere peulvruchten zijn methionine en cysteïne de
meest limiterende aminozuren. Een combinatie met andere eiwitbronnen
die rijk zijn aan deze aminozuren kan de totale eiwitkwaliteit verhogen.
Graan en peulvruchten vullen elkaar bijvoorbeeld goed aan.
(www.voedingscentrum.nl; (Uauy, Gattas et al. 1995)).
Voedingsmiddelen waarin lupine is verwerkt, bevatten vaak ook andere
eiwitbronnen (soja, tarwe, ei), wat kan resulteren in een verbeterde
eiwitkwaliteit. Het is daarom moeilijk zicht te krijgen op de eiwitkwaliteit
van het uiteindelijke product.
Lupine-eiwit is een allergeen. Het is daarom binnen de EU verplicht om
op de verpakking te vermelden dat een voedingsmiddel lupine bevat.
Lupine kan hoge concentraties alkaloïden bevatten. In tegenstelling tot
Australië is hiervoor in Europa geen maximum gehalte vastgesteld,
hoewel de Australische norm in de praktijk wel wordt toegepast. Zeker
als lupine een grotere plaats krijgt binnen het voedingspatroon, is het
wenselijk om ook binnen Europa vast te leggen tot welke concentraties
in het voedsel lupine veilig geconsumeerd kan worden. Hierbij zouden
ook andere mogelijke voedselveiligheidsaspecten, naast alkaloïden,
meegenomen moeten worden.
3.3
Insecten: meelwormen en sprinkhanen
3.3.1
Beschrijving
Hoewel insecten traditioneel niet worden gegeten in Nederland, zijn er
grote gebieden in de wereld waar insecten al lange tijd op het menu
staan. Geschat wordt dat insecten deel uitmaken van de traditionele
voeding van minimaal 2 miljard mensen. Er is een zeer grote variëteit
aan insectensoorten die door de mens geconsumeerd worden. Van ruim
1900 soorten is gerapporteerd dat deze voor consumptie worden
gebruikt. Wereldwijd worden kevers (31%), rupsen (18%), en bijen,
wespen en mieren (14%) het meest gegeten (Van Huis, Van Itterbeeck
et al. 2013). In deze studie zullen we ons beperken tot twee soorten
insecten die anno 2015 ook in Nederland worden gekweekt en verwerkt
in voedingsmiddelen, namelijk meelwormen (larve van de meeltor) en
buffalowormen (larve van de buffalokever) enerzijds en sprinkhanen
anderzijds.
Pagina 35 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
3.3.2
Producttoepassing
Op basis van het huidige productaanbod worden insecten vooral
verwerkt en geconsumeerd in drie vormen, namelijk als hele insecten
(bijv. gefrituurd, gebakken), in gemalen of pastavorm, of als
eiwitextract (Van Huis, Van Itterbeeck et al. 2013). De laatste twee
vormen worden meestal toegevoegd aan andere voedingsmiddelen.
In Nederland zijn diverse soorten hele insecten verkrijgbaar (Tabel 10).
Deze insecten worden geblancheerd alvorens ze gevriesdroogd worden.
Bij bereiding nemen de insecten weer het oorspronkelijke gewicht aan.
Daarnaast zijn in Nederland verschillende producten te koop met
insecten als ingrediënt. Meelwormen en buffalowormen worden
bijvoorbeeld in gemalen vorm verwerkt in producten van bijvoorbeeld
Connbuggie (o.a. bitterballen) en Insecta (o.a. groenteburger). Onlangs
hebben studenten de innovatieprijs van het Voedingscentrum gewonnen
voor het ontwikkelen van een spread (Bug ‘A’ Spread) voor op brood
met 13% meelwormen (Voedingscentrum 2015).
Tabel 10. Overzicht van enkele producttoepassingen met insecten
(www.bugsoriginals.nl; www.jumbo.com; www.voedingscentrum.nl;
www.duurzaaminsecteneten.nl– websites bezocht – juli 2015)
Insecten volgens
ingrediëntendeclaratie
Bugs Originals
Bugs
Bugs
Bugs
Bugs
Locusta’s (sprinkhaan)
Tribolo’s (meelworm)
Buffalo’s (buffaloworm)
Krekels
Conbuggie
BuggieCrisps
(wasmotlarven)
Bug ‘A’ Spread
Insectenbroodbeleg
Bugs Originals
Buqadilla (falafelachtige
snack)
Conbuggie
Buggieballs (bitterballen)
Insecta
Groenteburger met
Buffalowormen
Schnitzel met
Buffalowormen
Pagina 36 van 77
Gevriesdroogde
insecten
100%
100%
100%
100%
Totaal eiwit
(g/100g
eindproduct)
onbekend
onbekend
onbekend
onbekend
100%
23,9
Gemalen meelwormen
13%
onbekend
35%
onbekend
onbekend
5,5
Gemalen
buffalowormen
14%
23,4
14%
23,5
RIVM Briefrapport 2015-0176
3.3.3
Eiwitgehalte en eiwitkwaliteit
De hoeveelheid eiwit in insecten kan sterk variëren tussen en binnen
insectensoorten. Het eiwitpercentage van diverse soorten loopt uiteen
van 20% tot 70% van het drooggewicht (Xiaoming, Ying et al. 2010).
Naast het verschil in soorten, maakt het voor het eiwitgehalte ook uit of
het volwassen insecten of larven betreft en wat voor voer zij hebben
gekregen (Van Huis, Van Itterbeeck et al. 2013).
Diverse studies onderzochten het eiwitgehalte van meelwormen en
sprinkhanen (Tabel 11). Ramos-Elorduy en collega’s onderzochten o.a.
15 soorten sprinkhanen en krekels van de orde Orthoptera afkomstig uit
Mexico. Het eiwitgehalte varieerde van 58-77 g per 100 g drooggewicht
(Ramos Elorduy, Pino et al. 1997).
Het eiwitgehalte van meelwormen ligt tussen de 18,1-22,1 g per 100 g
insect (Payne, Scarborough et al. 2015). Finke (2002) rapporteert een
eiwitgehalte van 18,7 g per 100 g in meelwormlarven (Tenebrio
molitor). Dit komt overeen met ongeveer 49-52% van de droge stof
(Van Huis, Van Itterbeeck et al. 2013, Bosch, Zhang et al. 2014), wat in
de buurt komt van het eiwitgehalte in bijvoorbeeld rundvlees (55% eiwit
van de droge stof) (Van Huis, Van Itterbeeck et al. 2013).
Tabel 11. Eiwitgehalte, aminozuursamenstelling en eiwitverteerbaarheid van
meelwormen en sprinkhanen
Referentie
Herkomst
Eiwit
Essentiele
aminozuren
Eenheid
Fenylalanine
Histidine
Isoleucine
Leucine
Lysine
Methionine
Threonine
Tryptofaan
Valine
Meelwormen
Tenebrio
Tenebrio
molitor
molitor
(larve)
(larve)
(Finke
(Bosch,
2002)
Zhang et
al. 2014)
Verenigde
Staten
18,7 g/
100 g
Nederland
Sprinkhanen
Orthoptera
(Sphenarium
histrio)
(Ramos
Elorduy, Pino et
al. 1997,
Verkerk,
Tramper et al.
2007)
Mexico
52% van
d.g.
61-77 g/
100 g d.g.
26,8% crude
protein
g/100 g
eiwit
g/100g
eiwit
g/100 g d.g.
insect
g/100g
eiwit
3,5
3,2
5,0
10,6
5,5
1,3
4,1
0,8
5,9
3,4
5,1
4,6
7,3
5,5
1,4
4,0
6,3
10,3-11,7
1,9-2,4
4,2-5,3
8,7-8,9
5,5-5,7
1,8-2,5
3,1-4,4
0,6-0,7
5,1-5,7
3,1
3,9
3,7
5,1
4,8
1,9
3,1
3,5
Zonocerus
variegatus
(Adeyeye
2005, Banjo,
Lawal et al.
2006)
Nigeria
Pagina 37 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Amino acid
score
Fenylalanine
+Tyrosine
Histidine
Isoleucine
Leucine
Lysine
Methionine
+ Cysteïne
Threonine
Tryptofaan
Valinel
Limiterend
aminozuur
Meelwormen
Tenebrio
Tenebrio
molitor
molitor
(larve)
(larve)
Sprinkhanen
Orthoptera
(Sphenarium
histrio)
-
-
1,97
1,68
1,74
1,14
-
3,19
1,53
1,20
1,15
1,65
1,22
1,47
1,60
1,58
-
-
-
Zonocerus
variegatus
1,36
2,45
1,22
0,83
1,01
1,10
1,23
0,89
Leucine,
Valine
d.g., drooggewicht; -, niet beschikbaar
In verschillende studies is de aminozuursamenstelling van meelwormenen sprinkhaneneiwit bepaald (Finke 2002, Adeyeye 2005, Bosch, Zhang
et al. 2014). Op basis van deze gerapporteerde hoeveelheden is een
aminozuurscore (AAS) berekend voor de essentiële aminozuren (Tabel
11).
Voor meelwormen kon niet voor alle essentiële aminozuren een AAS
worden berekend, omdat de concentraties van cysteïne en tyrosine niet
beschikbaar waren. Deze twee aminozuren zijn niet-essentieel, maar
zijn nodig voor de AAS van de combinaties fenylalanine+tyrosine en
methionine+cysteïne. Voor de overige essentiële aminozuren was de
AAS >1. De concentratie aan tryptofaan lijkt laag ten opzichte van de
andere aminozuren (Tabel 11), maar de behoefte hieraan is ook lager
(Tabel 3). Volgens de data van Finke (2002) bevatten meelwormen
voldoende tryptofaan. Hoewel in de literatuur soms wordt gevonden dat
tryptofaan voor de mens het eerste limiterende aminozuur is in diverse
insectensoorten (Ramos Elorduy, Pino et al. 1997), en
methionine+cysteïne het meest limiterend in sprinkhanen (Adeyeye
2005), blijkt dit niet uit onze analyse. Bij sprinkhanen (Zonocerus
variegatus) zijn twee limiterende aminozuren gevonden, namelijk
leucine en valine. Het tryptofaangehalte was hier niet bekend. In
vergelijking tot kippenei-eiwit bevatten meelwormen meer histidine en
leucine en sprinkhanen meer histidine per gram eiwit.
De in vitro verteerbaarheid van sprinkhaan Orthoptera Sphenarium
histrio was 86%. Ook voor andere insectensoorten wordt een
verteerbaarheid van >80% gevonden (Ramos Elorduy, Pino et al. 1997).
De in vitro verteerbaarheid van meelwormen (Tenebrio molitor) was
tevens hoog, namelijk zo’n 91% (Bosch, Zhang et al. 2014). Het
verwijderen van chitine, wat voorkomt in het uitwendig skelet van o.a.
sprinkhanen, zou mogelijk een verklaring kunnen zijn voor het positieve
Pagina 38 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
effect op de verteerbaarheid van insecteneiwit (DeFoliart 1992, Rumpold
and Schluter 2013).
In theorie kan verhitting de verteerbaarheid zowel verhogen of verlagen
door denaturatie – veranderingen in de structuur – van de eiwitten. De
wijze van bereiding lijkt een klein effect te hebben op de
eiwitverteerbaarheid van sprinkhanen. Groene en bruine sprinkhanen
(Ruspolia differens) hebben een eiwitverteerbaarheid in de range van
77-82%. Het hoogste percentage betreft verse sprinkhanen en het
laagste percentage wordt gevonden na drogen en/of roosteren (Kinyuru,
Kenji et al. 2010).
3.3.4
Veiligheidsaspecten
Onderzoek naar de veiligheid van in Europa gekweekte insecten is nog
beperkt (Van der Spiegel, Noordam et al. 2013). In 2015 heeft de EFSA
een profiel gemaakt van de mogelijke risico’s die samenhangen met de
productie, verwerking en consumptie van insecten. Het risico op
pathogenen en contaminanten in voedsel en diervoeder op basis van
insecten kan afhangen van de productiemethoden, het voer dat insecten
krijgen, de levenscyclus van de insecten (larve of volwassen), welke
insectensoort het betreft, als ook de methode voor verdere verwerking
van insecten. Wanneer insecten worden gevoed met de huidige
toegestane voeding dan is het potentiele risico op microbiologische
besmetting gelijk aan dat bij andere niet-bewerkte eiwitbronnen. Het
risico op het voorkomen van prionen – abnormale eiwitten die ziektes
kunnen veroorzaken – wordt gelijk of lager geschat. Er zijn echter nog
vele onzekerheden door een gebrek aan kennis op dit gebied en
specifieke risicobeoordelingen moeten worden uitgevoerd over de gehele
productieketen (EFSA Scientific Committee 2015).
Risico’s met betrekking tot besmetting met ziekteverwekkers kunnen
worden voorkomen door het toepassen van een goede hygiëne bij het
kweken en met een juiste bereidingswijze (invriezen en/of
verhitten)(Belluco, Losasso et al. 2013).
In sommige insectensoorten komt in het uitwendig skelet de stof chitine
voor. Of deze stof bij hoge inname eventuele gezondheidsrisico’s met
zich meebrengt is vooralsnog niet duidelijk (NVWA 2014). Bij o.a.
sprinkhanen kunnen poten en vleugels het beste worden verwijderd voor
consumptie, vanwege eventuele verstopping of darmbeschadiging
(Schabel 2010).
Allergeniteit
Insecteneiwit kan een allergische reactie oproepen in sensitieve
personen (immunoglobuline E (IgE)gemedieerd) (EFSA Scientific
Committee 2015). Eiwitten uit insecten kunnen mogelijk een kruisreactie
veroorzaken met allergieën tegen schaaldieren (zoals garnalen) en
huisstofmijt (Lopata, O'Hehir et al. 2010, Van der Spiegel, Noordam et
al. 2013). Gebaseerd op een recente studie van Verhoeckx en collega’s
lijkt er inderdaad een realistische kans te zijn dat mensen met een
allergie tegen schaaldieren of huisstofmijt ook allergisch reageren op
producten met eiwit van meelworm (Tenebrio molitor L.). Tropomyosine
en arginine kinase werden geïdentificeerd als eiwitallergenen die de
kruisreactie veroorzaken. Er is echter (nog) geen provocatietest met
Pagina 39 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
meelwormenextract uitgevoerd om dit te bevestigen (Verhoeckx, Van
Broekhoven et al. 2014). De prevalentie van een schaal- en
schelpdierenallergie in Europa wordt in een meta-analyse geschat tussen
de 0,1-1,3%, waarbij het laagste percentage werd gevonden na een
voedseltest en het hoogste na zelfrapportage (Nwaru, Hickstein et al.
2014). De prevalentie van een huisstofmijtallergie ligt tevens <2%
(Goldhahn, Bockelbrink et al. 2009).
Het is onduidelijk of bereidingstechnieken, zoals koken, de allergeniteit
verminderen (Van Huis, Van Itterbeeck et al. 2013).
Insecten(eiwit) is vooralsnog niet opgenomen in de lijst van allergenen
die op de verpakking moeten worden vermeld. Dit zou volgens EFSA
(2015) wel een potentiele maatregel zijn.
3.3.5
Voedingsaspecten (excl. eiwit)
Algemeen
De voedingswaarde van insecten varieert sterk, niet in het minst door
de grote variëteit aan soorten. Tevens kan het voer dat insecten krijgen
van invloed zijn op de samenstelling (Rumpold and Schluter 2013). De
hieronder gebruikte data zijn veelal afkomstig van niet-Europese
insecten, hoewel deze insecten wel in Europa kunnen worden gekweekt.
Veel eetbare insectensoorten bevatten essentiële aminozuren,
enkelvoudig en/of meervoudig onverzadigde vetzuren, diverse mineralen
(zoals koper, ijzer, magnesium, mangaan, fosfor, selenium en zink)
alsook vitamines (riboflavine (B2), panthotheenzuur, biotine en in
sommige gevallen foliumzuur) (Rumpold and Schluter 2013). De
hoeveelheid vet in insecten kan variëren tussen de 7-77 g per 100 g
drooggewicht en de energiewaarde tussen de 293-762 kcal per 100 g
drooggewicht, gebaseerd op 78 insectensoorten uit Mexico (Ramos
Elorduy, Pino et al. 1997).
Meelwormen
Meelwormen bevatten 206 kcal per 100 g en leveren 13 g vet per 100 g
(Finke 2002). In vergelijking met rundvlees bevatten meelwormen een
vergelijkbare hoeveelheid koper, zout, kalium, ijzer, zink en selenium.
Meelwormen bevatten meer vitaminen dan rundvlees , met een
uitzondering voor vitamine B12, en hebben een lager vetgehalte (Van
Huis, Van Itterbeeck et al. 2013).
Sprinkhanen
Een goede vergelijking tussen meelwormen en sprinkhanen wordt
bemoeilijkt doordat gegevens over meelwormen uitgaan van het hele
insect (natgewicht) en gegevens over sprinkhanen gerapporteerd zijn op
basis van drooggewicht. Op basis van drooggewicht leveren diverse
Orthoptera soorten, waaronder sprinkhanen, 361-566 kcal per 100 g en
2,5-53% vet per 100 g (Rumpold and Schluter 2013). Daarnaast draagt
de consumptie van sprinkhanen bij aan de inname van vitamines,
waaronder vitamine A, B2, B6, C en E, en diverse mineralen zoals
calcium, ijzer en magnesium (Banjo, Lawal et al. 2006, Kinyuru, Kenji et
al. 2010).
Pagina 40 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
3.3.6
Evaluatie
De hoeveelheid eiwit in meelwormen is vergelijkbaar met die in regulier
vlees (ongeveer 20 g eiwit per 100 g). Uitgedrukt in drooggewicht ligt
het eiwitgehalte van sprinkhanen zelfs iets hoger dan dat van vlees. Het
eiwit van meelwormen en sprinkhanen is tevens goed verteerbaar (8691%). Op basis van de door ons berekende aminozuurscores (AAS),
lijken alleen leucine en valine limiterende aminozuren te zijn in
sprinkhanen. Voor meelwormen zijn geen limiterende aminozuren
gevonden. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze scores gebaseerd
zijn op slechts enkele studies en dat niet van alle essentiële aminozuren
een AAS kon worden berekend. Een combinatie met andere
eiwitbronnen is aan te raden. Sprinkhanen kunnen het beste
gecombineerd worden met andere eiwitbronnen waarin de aminozuren
leucine en valine in hogere concentraties aanwezig zijn.
Op basis van het huidige productaanbod (medio 2015), worden insecten
vooral als ingrediënt in gemalen vorm toegevoegd aan commerciële
producten, zoals vleesvervangers of sandwich spreads. Het percentage
insecten bedraagt in deze producten rond de 15-35% van het
eindproduct. Naast het eiwit uit insecten bevatten deze producten vaak
ook andere ingrediënten, zoals tarwe-, soja-, kippenei-eiwit en/of
peulvruchten. Deze vleesvervangers kunnen net zoveel totaal eiwit
bevatten als een stukje vlees. We hebben geen informatie over de
aminozuursamenstellingen van deze eindproducten en kunnen daarom
geen harde conclusies trekken. Niettemin bevatten soja-eiwit isolaat en
soja-eiwit concentraat (paragraaf 3.2.1) alsook kippenei-eiwit (paragraaf
2.2) voldoende van alle essentiële aminozuren, waardoor te verwachten
valt dat een combinatie van insecteneiwit met deze andere eiwitbronnen
leidt tot kwalitatief beter eiwit. Insecten kunnen echter ook in zijn
geheel (na verwijderen van vleugels en poten) worden geconsumeerd
als bijvoorbeeld gefrituurde snack. In het laatste geval moeten wel veel
insecten worden gegeten, wil dit substantieel bijdragen aan de
dagelijkse eiwitbehoefte. Naast dat insecten bijdragen aan de
eiwitvoorziening, kunnen zij ook nuttige leveranciers zijn van vitamines
en mineralen.
De consumptie van insecten(eiwit) kan allergische reacties geven.
3.4
Algen: micro-algen en zeewieren
3.4.1
Beschrijving
De term algen is een verzamelnaam. Algen zijn doorgaans relatief
eenvoudige plantaardige organismen die niet tot de hogere landplanten
behoren. Ze hebben geen wortels, stengels en bladeren, zoals typerend
is voor landplanten, maar soms wel een structuur die daarop lijkt. Algen
gebruiken lichtenergie via fotosynthese om te kunnen groeien en
kunnen zowel eencellig als meercellig zijn. Eencellige algen worden ook
wel micro-algen genoemd (of fytoplankton), waarvan Chlorella (groene
zoetwateralg) en Spirulina (blauwgroene zoutwateralg) bekende
voorbeelden zijn. Een meercellige alg die in zee of aan de kust groeit
heet zeewier. Er bestaan bruine, rode en groene zeewieren (Kerkvliet
2001, Cazaux, Van Gijseghem et al. 2010).
Micro-algen kunnen worden gekweekt in diverse systemen, zoals
gesloten systemen (binnen) of in open bassins (Enzing, Ploeg et al.
Pagina 41 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
2014). De micro-alg Chlorella wordt sinds enkele jaren in Nederland
gekweekt in een gesloten systeem (www.nutress.eu) en zeewieren (o.a.
kombu en zeesla) worden gekweekt in de Oosterschelde
(www.zeewaar.nl).
In diverse culturen behoren algen al lange tijd tot de traditionele
voeding. Tegenwoordig worden algen verwerkt tot voedingsmiddelen of
ingrediënten, welke niet eerder in deze vorm zijn geconsumeerd
(Cazaux, Van Gijseghem et al. 2010). Diverse van de hieronder
beschreven algensoorten zijn al opgenomen in de Novel Foods catalogus
(European Commission 2015).
De voornaamste in Nederland geconsumeerde algensoorten zijn: zeesla
(Ulva rigida, U. lactula, Monostroma sp.), AO Nori (Entereomorpha sp.),
kelp en kombu (Laminaria sp.), wakame (Undaria pinnatifida), hijiki (H.
fusimore), zeespaghetti (Himanthalia elongata), arame (Eisenia
bicyclis), knotswier (Ascophyllum nodosum), blaaswier (Fucus
vesiculosis), nori (Porphyra sp.) en dulse (Palmaria palmata) (Kerkvliet
2001).
3.4.2
Producttoepassing
Micro-algen
De micro-algen die in Nederland gebruikt worden zijn Chlorella en
Spirulina. Deze algen zijn voornamelijk verkrijgbaar in de vorm van
voedingssupplementen, zoals poeders, capsules of tabletten (Kerkvliet
2001). Chlorella wordt vooral geproduceerd in Azië en Spirulina in Azië
en de Verenigde Staten (Enzing, Ploeg et al. 2014). Sinds 2009
produceert het Nederlandse bedrijf Phycom/Nutress micro-algen
(Chlorella sorokiniana en vulgaris), welke op de markt komen als
voedingssupplement of als voedingsingrediënt onder de naam
EssentialsTM (www.nutress.eu). Sinds 2012 wordt Chlorella sorokiniana
toegepast in brood genaamd Meerbrood™ (www.meerbrood.com). Naar
verwachting zullen er andere toepassingen volgen, zoals pasta, brooden cake mix, crackers en toast. Naast micro-algen in gedroogde vorm is
er tevens een verse algenpasta verkrijgbaar, die toegepast zou kunnen
worden in dranken, sauzen en soepen (Essentials™).
Zeewieren
Zeewier is vooral bekend van sushi, maar sinds kort kent zeewier ook
diverse andere toepassingen die verkrijgbaar zijn op de Nederlandse
markt. Sinds 2013 wordt zeewier als ingrediënt toegepast in een 100%
plantaardige burger, genaamd The Dutch Weed Burger
(www.dutchweedburger.com). Kombu wordt verwerkt in de burger,
zeesla in de saus en de micro-alg Chlorella sorokiniana in het broodje.
De burger wordt verkocht in diverse restaurants en op festivals. Verder
wordt zeewier o.a. verkocht als smaakmaker en snack. Bovendien is
zeewier ook op de markt als supplement, zoals in de vorm van
kelptabletten.
Pagina 42 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Tabel 12. Overzicht van enkele producttoepassingen met micro-algen en zeewier
(www.essentialsalgae.com; www.nutress.eu; www.mattisson.nl;
www.meerbrood.com; www.dutchweedburger.com; www.wereldvanzeewier.nl –
websites bezocht – juli 2015)
Product
Essentials/Nutress
Chlorella supplementa
Chlorella verse
algenpastab
Pasta (graanproduct)
Crackers en toast
Mattisson
Zeewier eiwit super
shake
Meerbrood
Algenbrood met
Chlorella
The Dutch Weed Burger
Plantaardige hamburger
met kombud
Marinoë
Pasta met wakame
Visserssalade
(smaakmaker)
Sea Crunchy
Zeewiersnack (nori)
met groene thee
Micro-algen volgens
ingrediëntendeclaratie
Totaal eiwit
(g/100g
eindproduct)
100%
Onbekend
36,3 (per 100 g
drooggewicht)
9,1
Onbekend
Onbekend
14,6
17,4
Spirulina (3%), Chlorella
(1%), kelp (0,35%) en
andere eiwitbronnenc
78
Onbekend
13,2
Zeewier volgens
ingrediëntendeclaratie
Totaal eiwit
(g/100g
eindproduct)
9,5%
22
3% wakame
100% zeewier (dulse,
zeesla en nori)
16,4
Onbekend
Onbekend
20
a
Chlorella sorokiniana in de vorm van poeder/flakes/capsules
Chlorella sorokiniana in de vorm van verse algenpasta
c
Bevat naast algen ook andere eiwitbronnen, zoals caseïne (18%), soja isolaat (32%) en
magere melkpoeder (9%)
d
Ook op basis van soja-eiwit (www.dutchweedburger.com en persoonlijk contact Lisette
Kreischer e-mail 20-05-2015)
b
Pagina 43 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
3.4.3
Eiwitgehalte en eiwitkwaliteit
Van de in Tabel 13 gepresenteerde algen bevat de micro-alg Chlorella
het hoogste gehalte aan eiwit, namelijk 26-36 g per 100 g
drooggewicht. Verse Chlorella pasta bevat zo’n 9 g eiwit per 100 g
(www.nutress.eu).
Bruine algen bevatten gewoonlijk een lagere hoeveelheid eiwit (5-15%
van het drooggewicht), terwijl rode en groene algen meer eiwit bevatten
(10-47% van het drooggewicht) (Ibanez and Cifuentes 2013) (Tabel
13). De bruine algen wakame (Undaria pinnatifida) en Kombu
(Laminaria digitata japonica) uit Japan bevatten respectievelijk 16 g en
6 g eiwit per 100 g drooggewicht (Kolb, Vallorani et al. 2004). Het is
onbekend of de gekweekte zeewieren, zoals kombu, uit Nederland
eenzelfde aminozuursamenstelling hebben als de onderzochte zeewieren
uit Azië. Deze informatie was niet beschikbaar bij diverse Nederlandse
zeewierkwekerijen.
Het eiwitgehalte en de aminozuursamenstelling van algen hangen sterk
af van de soort alg, het seizoen, de locatie en kweekomstandigheden
(Ibanez and Cifuentes 2013). In Denemarken onderzochten Marinho en
collega’s het eiwitgehalte en de aminozuursamenstelling van kelp (bruin
zeewier, Saccharina latissima) in verschillende maanden gedurende het
jaar. In november was de eiwitconcentratie het hoogst (10.8% van
drooggewicht) en in mei het laagst (1.3% van drooggewicht). Ook de
aminozuursamenstelling van deze zeewiersoort verschilde per seizoen
(Marinho, Holdt et al. 2015).
In verschillende studies is de aminozuursamenstelling van eiwit in bruine
en rode zeewieren bepaald (Kolb et al 2004; Cian et al 2014) (Tabel
13). Van micro-algen konden geen aminozuurconcentraties worden
berekend. In de bruine zeewieren wakame (Undaria pinnatifida) en
Kombu (Laminaria digitata japonica) was alleen het essentiële
aminozuur tryptofaan limiterend (AAS van 0,45). De overige aminozuren
waren in voldoende mate aanwezig. In rood zeewier (Porphyra
columbina) was het eerste limiterende aminozuur histidine (AAS van
0,79) maar ook isoleucine en tryptofaan hadden een aminozuurscore
van iets onder de 1. In vergelijking met kippenei-eiwit bevatten bruine
en rode zeewieren een lagere concentratie tryptofaan, maar soms een
hogere of gelijke concentratie histidine, lysine, threonine en valine
(bruin zeewier) en threonine (rood zeewier).
Pagina 44 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Tabel 13. Eiwitgehalte, aminozuursamenstelling en eiwitverteerbaarheid van
micro-algen en zeewieren op basis van drooggewicht
Micro-algen
Bruin zweewier
Rood
zeewier
Porphyra
columbina
Chlorella
sorokiniana
(gedroogd)
Chlorella
vulgaris
(gedroogd)
Wakame
(Undaria
pinnatifida)
Referentie
Nutress/
Phycoma
Nutress/
Phycoma
Herkomst
Nederland
Nederland
(Kolb,
Vallorani et
al. 2004)
Japan
Kombu
(Laminaria
digitata
japonica)
(Kolb,
Vallorani et
al. 2004)
Japan
Eiwit
(g/100 g d.g.)
36,3
25,5
16,3 ± 1,4
6,2 ± 0,4
g/100 g d,g,
1,45
0,69
1,06
g/100 g d,g,
2,12
1,02
1,51
mg/g d,g,
2,82 ± 0,07
2,38 ± 0,14
2,61 ± 0,35
g/100 g
eiwit
3,70 (0,06)
1,26 (0,08)
2,71 (0,05)
2,50
3,38
4,45 ± 0,09
7,38 (0,11)
2,60
3,26
0,66
1,36
-
0,97
1,73
-
4,77
1,49
3,41
0,19
6,01
1,68
5,91
0,63
1,76
2,33
mg/g d,g,
7,80 ± 0,17
5,25 ± 0,37
7,91 ± 0,18
13,70 ±
1,36
11,12 ±
1,07
3,58 ± 0,42
7,33 ± 0,57
0,43 ± 0,02
16,84 ±
0,32
6,01 ± 0,76
5,85 (0,11)
-
-
1,80
2,00
1,63
1,38
1,42
1,61
1,80
0,45
2,58
1,78
2,44
1,40
1,18
1,60
2,39
2,20
0,45
2,43
1,52
0,79
0,90
1,21
1,25
1,63
2,36
0,95
1,46
Limiterend
aminozuur
-
-
Tryptofaan
Tryptofaan
Histidine,
Isoleucine,
Tryptofaan
Verteerbaarheid
(in vitro)
-
-
-
-
74,3±3,0b
Essentiele
aminozuren
Unit
Fenylalanine
Histidine
Isoleucine
Leucine
Lysine
Methionine
Theonine
Tryptofaan
Valine
Amino acid score
Fenylalanine+Tyrosine
Histidine
Isoleucine
Leucine
Lysine
Methionine+Cysteïne
Threonine
Tryptofaan
Valine
±
±
±
±
0,23
0,11
0,46
0,01
d.g., drooggewicht; -, niet beschikbaar
a
www.nutress.eu en persoonlijk contact e-mail 12-05-2015
b
In vitro verteerbaarheid met de enzymen pepsine en pancreatine
Pagina 45 van 77
(Cian,
Fajardo et
al. 2014)
Argentinië
24,61 ±
0,21
(0,10)
(0,07)
(0,13)
(0,01)
RIVM Briefrapport 2015-0176
De verteerbaarheid van algeneiwitten varieert sterk per algensoort
(Figuur 2). Diverse in vitro studies beschrijven de verteerbaarheid van
algen door enzymen als pepsine en pancreatine. Van de in Nederland
gekweekte micro-algen zijn geen gegevens bekend over
eiwitverteerbaarheid.
In vitro verteerbaarheid (%)
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
SpirulinaSpirulinaChlorella Dulse
Micro-algen
Nori
Arame
Rood zeewier
Hijiky
Kombu Wakame Wakame
Bruin zeewier
Figuur 2. In vitro verteerbaarheid (met pepsine en pancreatine) van diverse
gedroogde algensoorten (Mišurcová, Kráčmar et al. 2010) (aangepast)
Machů et al. (2014) onderzochten het eiwitgehalte en de in vitro
verteerbaarheid van diverse soorten groene, bruine en rode algen. Het
eiwitgehalte varieerde tussen de 8-62%, met het hoogste eiwitgehalte
voor Chlorella pyrenoidosa (uit Taiwan) en de laagste voor kombu
(Laminaria japonica uit Japan). De verteerbaarheid varieerde aanzienlijk
tussen het type algenproducten, type gebruikte enzymen en de
hydrolysetijd. De hoogste verteerbaarheid werd gevonden voor rood
zeewier na 24 uur van gecombineerde hydrolyse door pepsine en
pancreatine. Dit kan komen doordat rood zeewier een hogere
concentratie oplosbare vezels bevat (Mišurcová, Kráčmar et al. 2010).
De verteerbaarheid van zeewier kan worden bemoeilijkt door de
celwandstructuur; polysacchariden in de celwand van zeewier kunnen
stabiele complexen vormen met eiwitten, waardoor deze minder goed
bereikbaar worden voor gastro-enterale enzymen. Tevens kunnen
zeewieren anti-nutritionele factoren (ANFs) bevatten zoals
fenolverbindingen, fytaat en proteaseremmers, die de verteerbaarheid
kunnen remmen. De verteerbaarheid van zeewiereiwit kan mogelijk
toenemen door tijdelijke verhitting (koken), hoewel dat effect verschilt
per zeewiersoort (Maehre, Edvinsen et al. 2015). Voor de
verteerbaarheid van algen lijkt het belangrijk dat de celwandstructuur
eerst opengebroken wordt met effectieve technieken. Pas dan lijken de
eiwitten en andere stoffen bereikt te kunnen worden door
verteringsenzymen en zijn dan beschikbaar voor opname door het
Pagina 46 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
lichaam (Becker 2007). Wat de beste manier is om eiwit uit algen vrij te
maken, is nog onduidelijk.
3.4.4
Veiligheidsaspecten
Algemeen
Van de ongeveer 4000 soorten algen die in zee voorkomen, is van zo’n
2% bekend dat zij neuro- en hepatoxinen vormen (Kerkvliet 2001).
Deze soorten kunnen giftig zijn voor de mens en zijn dus niet geschikt
voor consumptie. Er blijven echter vele soorten over die wel
geconsumeerd kunnen worden.
Mogelijke veiligheidsrisico’s gerelateerd aan micro-algen kunnen
betrekking hebben op allergenen, toxines, pathogenen, zware metalen
en pesticiden. Voor wat betreft zeewier, kunnen veiligheidsrisico’s
gerelateerd zijn aan jodium, anti-nutritionele factoren (ANFs), zware
metalen, radioactieve isotopen, ammonia, dioxines en pesticiden (Van
der Spiegel, Noordam et al. 2013). Indien er geen gegevens zijn over
een voorgeschiedenis van veilig gebruik, is een veiligheidsbeoordeling
gewenst.
Anti-nutritionele factoren
Er is weinig informatie beschikbaar over stoffen in algen die een antinutritionele werking kunnen hebben. Volgens De Oliveira en collega’s
bevatten vele zeewieren (rode, groene en bruine) ANFs, zoals lage
concentraties aan lectine, tannine en fytinezuur, en hoge concentraties
trypsine- en amylaseremmers (De Oliveira, Freitas et al. 2009).
Zware metalen
Het type en de concentratie van zware metalen in zeewier varieert per
soort, oogsttijd, groeifase en plaats (Van der Spiegel, Noordam et al.
2013). Bij zware metalen kan het bijvoorbeeld gaan om lood, arseen en
cadmium (Kerkvliet 2001). Kolb en collega’s onderzochten de
hoeveelheid lood, cadmium en kwik in wakame (3,6 g drooggewicht) en
kombu (3,7 g drooggewicht) uit Japan, waaruit bleek dat de hoeveelheid
zware metalen onder de getolereerde bovengrens (UL) van de FAO/WHO
lag (Kolb, Vallorani et al. 2004). Geen gegevens zijn bekend over de
aanwezigheid van zware metalen van in Nederland gekweekte algen.
Echter, wanneer algen onder gecontroleerde omstandigheden worden
gekweekt, is de verwachting dat de kans op aanwezigheid van zware
metalen en ziekteverwekkers duidelijk kleiner zal zijn.
Allergeniteit
Over mogelijke primaire allergische reactie of kruisreacties na
consumptie van algen is weinig bekend, maar deze zijn niet uit te
sluiten. Le en collega’s rapporteert een case studie waarbij de patiënt
een anafylactische reactie kreeg na consumptie van Spirulina tabletten
(Le, Knulst et al. 2014).
Jodium
Het jodiumgehalte in algen is zowel een voedings- als
voedselveiligheidsaspect. In Nederland is de hoeveelheid jodium die van
nature in de voeding zit niet genoeg om de jodiumbehoefte te kunnen
dekken, waardoor jodium al sinds lange tijd wordt toegevoegd aan zout
(Geurts and Verkaik-Kloosterman 2014). Hoewel de hoeveelheid jodium
Pagina 47 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
sterk uitleen loopt, kunnen algen wellicht een bijdrage leveren aan de
jodiumvoorziening.
Het jodium gehalte in 12 geanalyseerde soorten zeewier afkomstig uit
verschillende landen lag in de range van 16 µg/g in nori tot 8165 µg/g in
één van de monsters van de kelp supplementen (Teas, Pino et al. 2004).
Kerkvliet rapporteert ook dat de jodiumconcentratie in kelp hoog kan
zijn, tussen de 300-1100 mg/100 g van de droge stof (Kerkvliet 2001).
Met de hoogst gerapporteerde concentraties zou de dagelijks
aanvaardbare UL mogelijk overschreden kunnen worden (voor
volwassenen 600 µg/dag volgens EFSA en 1100 µg/dag volgens het
Amerikaanse Institute of Medicine) (Institute of Medicine 2001, EFSA
Committee on Food and Panel on Dietetic Products Nutrition and
Allergies 2006). Echter, wanneer algen onder gecontroleerde
omstandigheden worden gekweekt kan het jodiumgehalte goed worden
gereguleerd en hoeven volgens de auteurs geen overschrijdingen van
jodium verwacht te worden. Zo is van de in Nederland onder
gecontroleerde omstandigheden gekweekte Chlorella soorten van
EssentialsTM bekend dat deze geen jodium bevatten (www.nutress.eu).
3.4.5
Voedingsaspecten (excl. eiwit)
Algen bevatten over het algemeen veel vezels (33-50%), waarvan een
groot gedeelte onoplosbaar is (Ibanez and Cifuentes 2013). Verder
bestaat zeewier tot 2% van het drooggewicht uit vetten, waarvan het
merendeel bestaat uit lange keten onverzadigde vetten zoals omega-3
en omega-6 (MacArtain, Gill et al. 2007). Deze vetzuren blijken tevens
in een gunstige verhouding voor te komen in rode en bruine zeewieren
(Dawczynski, Schubert et al. 2007). Spirulina bevat ongeveer 4% vet en
Chlorella tegen de 10% (Kerkvliet 2001), wat iets meer is dan in
zeewier.
Zeewieren bevatten zowel water- als vetoplosbare vitamines waaronder
vitamine A, B, C en E (MacArtain, Gill et al. 2007). Ook de in Nederland
geproduceerde micro-alg Chlorella bevat diverse vitamines en mineralen
(www.nutress.eu). Algen zijn een van de weinige plantaardige bronnen
van vitamine B12, maar het is onduidelijkheid of de aanwezige vorm
voor mensen goed beschikbaar is (Dagnelie, van Staveren et al. 1991,
Takenaka, Sugiyama et al. 2001, Watanabe 2007).
In zeewieren wordt een grote variëteit aan mineralen gevonden, zoals
calcium, ijzer, kalium en jodium (MacArtain, Gill et al. 2007). Een portie
van 8 g zeesla kan bijvoorbeeld 260 mg calcium leveren, wat gelijk staat
aan de hoeveelheid calcium in een beker melk. IJzer, koper en
magnesium waren de meest gevonden mineralen in rode en groene
algen. Het type en de concentratie van metalen varieert per soort, tijd
van collectie, groeifase en plaats (Van der Spiegel, Noordam et al.
2013).
3.4.6
Evaluatie
Algen hebben een donkergroene kleur en licht visachtige geur wat het
includeren van algen in conventionele producten soms kan bemoeilijken
(Becker 2007). De producten die nu op de markt zijn en waar algen als
ingrediënt aan worden toegevoegd, bevatten vaak maximaal 10% algen.
Pagina 48 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Het eiwitgehalte en de verteerbaarheid van algeneiwit varieert sterk per
soort alg. Uit onze studie blijkt dat de micro-alg Chlorella meer totaal
eiwit bevat dan diverse zeewieren. Bovendien, bevatten bruine
zeewieren over het algemeen minder eiwit dan rode zeewieren. Ook is
de verteerbaarheid van micro-algen en rode zeewieren hoger dan van
bruine zeewieren. Hoewel men bij algen wellicht rekening moet houden
met een minder goed verteerbare celwand-structuur, worden er diverse
technieken onderzocht om de opname van eiwitten en voedingsstoffen
uit algen te verbeteren. In bruine zeewieren was alleen het essentiële
aminozuur tryptofaan limiterend, en in rode zeewieren ook histidine en
isoleucine. Voor de micro-algen konden geen aminozuurscores worden
berekend. Het lijkt daarom aan te raden om algen te combineren met
andere eiwitbronnen om (eventuele) limiterende aminozuren te
compenseren.
Er bestaan diverse producten waar algen aan worden toegevoegd.
Spaghetti met 10% Spirulina bevat een aanzienlijk hoger eiwitgehalte
dan reguliere spaghetti (36 g versus 16 g/100 g) (Torres, Parra et al.
2014). Ook het Nederlandse Meerbrood (algenbrood) bevat iets meer
eiwit dan een standaard volkorenbrood (13,2 versus 11,1 g/100 g)
(NEVO 2013) (www.meerbrood.com). Bovendien bevat algenbrood zo’n
40% minder natrium. Het is niet bekend wat het percentage algen in
Meerbrood is. Granen zijn over het algemeen rijk aan methionine en
bevatten weinig lysine. De door ons onderzochte rode en bruine
zeewieren bevatten weinig tryptofaan, en afhankelijk van het soort wier,
ook histidine en leucine. Deze aminozuren kunnen misschien niet
volledig worden gecompenseerd door de combinatie met granen.
In de plantaardige burger, The Dutch Weed Burger, wordt zeewier
(kombu) gecombineerd met andere eiwitbronnen zoals soja
(www.thedutchweedburger.com). De hoeveelheid totaal eiwit in het
eindproduct is vergelijkbaar met regulier vlees en daarnaast kan de
burger wellicht een bijdrage leveren in de jodiumvoorziening.
Over het algemeen geldt dat bruinwieren rijk zijn aan jodium (Kerkvliet
2001). Gezien er in Nederland van nature niet veel jodium in de voeding
zit (Geurts and Verkaik-Kloosterman 2014), kunnen algen hierin wellicht
een belangrijke bijdrage leveren. Vooral kelp kan veel jodium bevatten,
waarbij er op gelet dient te worden dat het gehalte de aanvaardbare UL
niet overschrijdt. Niet alle producten op basis van algen bevatten
jodium; de Chlorella supplementen van Nutress (geproduceerd in
Nederland) zijn vrij van jodium (www.nutress.eu). De
jodiumconcentratie van in Nederland gekweekte zeewieren is ons niet
bekend.
Recente gegevens over de consumptie van algen ontbreken, maar uit
een rapportage van Kerkvliet (2001) bleek de consumptie destijds rond
de 2,9 g (drooggewicht) per persoon per jaar te liggen.
Of de consumptie van algen verdere voedselveiligheidsrisico’s met zich
mee brengt en mogelijk aanleiding kan zijn voor allergieën, verdient
verder onderzoek.
Pagina 49 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
3.5
Kweekvlees
3.5.1
Beschrijving
Het idee dat spierweefsel geproduceerd via weefselkweektechnieken
gebruikt zou kunnen worden voor eetbare vleesproducten stamt al uit
begin jaren dertig van de vorige eeuw (en misschien wel langer geleden)
(Edelman, McFarland et al. 2005). Sinds die tijd zijn er enkele
onderzoeksgroepen bezig geweest met kweekvlees. Hierbij zijn
verschillende technieken gebruikt. Van Eelen, van Kooten en Westerhof
hebben een Nederlands patent op een van deze technieken waarbij
voorlopers van spiercellen zich aan specifiek materiaal kunnen hechten
(scaffold-technique) en zo kunnen uitgroeien en ontwikkelen tot
spiercellen. Deze techniek zou geschikt zijn om verwerkte
vleesproducten, zoals hamburger en worstjes, te maken. Het is niet
geschikt voor het maken van vlees met een specifieke structuur zoals
biefstuk. Om dat te kunnen maken is een andere techniek nodig waarbij
de cellen zich kunnen organiseren zoals in spierweefsel. Dit kan
bijvoorbeeld door bestaande stukjes weefsel in vitro te vergroten
(Edelman, McFarland et al. 2005, Bhat and Bhat 2011).
Op 5 augustus 2013 werd in Londen de eerste gekweekte hamburger
gepresenteerd als een bewijs van het concept (‘proof of concept’)
(www.nieuwsblad.be/cnt/ju3mf7hs; (Post 2014)). Deze hamburger was
nog niet geschikt voor grotere productie voor de consument. Behalve
het prijskaartje zijn er nog andere verbeteringen nodig ten aanzien van
bijvoorbeeld de duurzaamheid van de productie en de opschaling. Maar
ook ten aanzien van het product zelf. Tot nu toe werd alleen het
spierweefsel gekweekt, inmiddels wordt ook onderzoek gedaan naar het
apart opkweken van vetweefsel. Daarnaast is de eiwitsamenstelling nog
een punt van aandacht (bijvoorbeeld zit er voldoende myoglobine in?
myoglobine is verantwoordelijk voor de kleur), evenals de
voedingswaarde (bevat het voldoende ijzer?) en de smaak (persoonlijke
communicatie dhr. M. Post, Universiteit Maastricht) (Edelman, McFarland
et al. 2005, Langelaan, Boonen et al. 2010, Bhat and Fayaz 2011, Post
2012, Post 2014).
In oktober 2015 vond het eerste internationale symposium over
kweekvlees plaats (http://culturedbeef.net/about-the-symposium/).
Hierbij stond vooral de technologische kant van kweekvlees centraal,
maar er was ook aandacht voor acceptatie door de consument.
3.5.2
Producttoepassing
In tegenstelling tot de hierboven beschreven nieuwe eiwitbronnen is
kweekvlees op dit moment nog niet als producttoepassing voor
consumenten te verkrijgen.
De heer Post (persoonlijke communicatie; Universiteit Maastricht)
verwacht dat de eerste kweekvlees-producten over circa 10 jaar voor de
consument beschikbaar zullen zijn en wellicht over circa 5 jaar een
prototype.
3.5.3
Eiwitgehalte en Eiwitkwaliteit
De eiwitsamenstelling van kweekvlees wordt geschat op circa 20 g per
100 gram product. Dit komt in de buurt van de hoeveelheid eiwit in
regulier vlees (Tuomisto 2010). Er zijn op dit moment geen gegevens
Pagina 50 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
beschikbaar over de samenstelling in aminozuren of over de
aanwezigheid van andere voedingsstoffen (Persoonlijke communicatie
Dhr. M. Post, Universiteit Maastricht).
3.5.4
Veiligheidsaspecten
Veiligheidsaspecten van kweekvlees zullen waarschijnlijk afhangen van
het verloop van het productieproces. De heer Post geeft aan dat
grootschalige en intensieve celkweek genetisch instabiele cellen
oplevert. Deze instabiele cellen worden door middel van steekproeven
verwijderd (net als bij medische toepassingen). Hij acht het niet
waarschijnlijk dat dit gezondheidsrisico’s voor de consument oplevert,
aanzien de cellen niet meer leven als deze worden geconsumeerd, maar
dit moet nog wel onderzocht worden (Persoonlijke communicatie Dhr. M.
Post, Universiteit Maastricht).
3.5.5
Voedingsaspecten (excl. eiwit)
Er wordt gespeculeerd dat het mogelijk zou moeten zijn om de
samenstelling van kweekvlees gunstiger te maken dan van regulier
vlees. Bijvoorbeeld door de vetzuursamenstelling zo aan te passen dat
het minder verzadigd en meer onverzadigd vet bevat (Tuomisto 2010).
3.5.6
Evaluatie
Er zijn nog geen producttoepassingen met kweekvlees en daarnaast is
er geen onderzoek beschikbaar over de samenstelling van kweekvlees.
De hoeveelheid eiwit zal naar verwachting in dezelfde orde van grootte
zijn als van regulier vlees. Het lijkt redelijk aan te nemen dat
kweekvlees dezelfde samenstelling zou kunnen hebben als regulier
vlees. Echter op dit moment wordt bij het kweken van vlees nog gebruik
gemaakt van serum in het medium, dit lijkt een beetje op de toevoer
van voedingsstoffen via de bloedbaan bij levende dieren. Er wordt
gezocht naar alternatieven. Het is tevens belangrijk om ook de
samenstelling van het kweekvlees te bestuderen om zo
overeenkomsten/verschillen met regulier vlees te kunnen zien. Deze
informatie kan op termijn helpen bij een afweging in welke mate
kweekvlees op voedingskundig gebied een volwaardige of betere
vervanger kan zijn van regulier vlees.
Pagina 51 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Pagina 52 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
4
Discussie
Het hoofddoel van de huidige studie was te onderzoeken of invoering
van nieuwe eiwitbronnen, gezien hun (voorgenomen) toepassingen in
voedingsmiddelen, kan leiden tot een ongunstig effect op de eiwitinname en de eiwitkwaliteit, en tot een toename van allergische
reacties. De opdrachtgever heeft momenteel vier categorieën van
nieuwe eiwitbronnen in het vizier, t.w. peulvruchten, insecten, algen en
kweekvlees. Uitgaande van deze categorieën zijn zeven eiwitbronnen
uitgewerkt: soja en lupine, meelwormen en sprinkhanen, micro-algen en
zeewieren, en kweekvlees.
In hoofdstuk 3 is per eiwitbron de beschikbare informatie gegeven over
de producttoepassingen, over de eiwitgehaltes en eiwitkwaliteit en over
allergeniteit van de nieuwe eiwitbron. De bevindingen zijn samengevat
in Tabel 14. In hoofdstuk 3 is tevens ingegaan op de betekenis van de
betreffende producttoepassing voor de eiwitinname en eiwitkwaliteit en
voor de veiligheid van het product. In dit hoofdstuk willen we de
resultaten in een breder perspectief plaatsen: wat zou de betekenis van
de nieuwe eiwitbronnen kunnen zijn voor onze dagelijkse eiwitinname,
voor de kwaliteit van onze dagelijkse eiwitinname en voor onze
veiligheid.
We willen dit doen voor vijf productgroepen die veelal een belangrijke
bijdrage leveren aan de totale dagelijkse eiwitinname, namelijk nieuwe
eiwitbronnen als vleesvervanger, als vervanger van gangbare
peulvruchten, als zuivelvervanger, en als toepassingen in brood en
snacks. Van de overige producttoepassingen genoemd in Tabel 14 wordt
verwacht dat de bijdrage aan de eiwitvoorziening gering zal zijn en deze
zijn daarom buiten beschouwing gelaten. Gezien supplementen bepaalde
stoffen in hoge doseringen kunnen bevatten, is deze groep ook
opgenomen als productgroep, niet zozeer dus omdat ze een grote
bijdrage aan de eiwitvoorziening leveren, maar meer in het kader van
voedselveiligheid. Aan het eind van dit hoofdstuk zullen we
concluderend terugkomen op de hoofdvraagstelling.
We beginnen met enkele methodologische beperkingen van ons
onderzoek te benoemen.
Methodologische beperkingen
Voor het beschrijven van het eiwitgehalte en de eiwitkwaliteit van de
nieuwe eiwitbronnen hebben we veel verschillende wetenschappelijke
studies aangehaald en getracht om deze op een zo vergelijkbaar
mogelijke manier naast elkaar te plaatsen. Echter deze studies zijn wat
betreft de methodiek (werkelijke verteerbaarheid versus in vitro
verteerbaarheid) en gerapporteerde eenheden (in drooggewicht versus
natgewicht) moeilijk vergelijkbaar zijn. Hier moet bij de interpretatie
rekening mee gehouden worden.
Pagina 53 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Tevens betreffen de gegevens niet altijd in Nederland
geteelde/gekweekte eiwitbronnen, omdat deze data veelal niet
beschikbaar waren. Het is in het rapport zo goed mogelijk beschreven
waar de gebruikte data vandaan komen. Voor de interpretatie moeten
we er rekening mee houden dat in het buitenland geteelde/gekweekte
eiwitbronnen van andere samenstelling kunnen zijn dan in Nederland
geproduceerde eiwitbronnen. Dit kan onder andere komen door
verschillen in soort of variëteit, of door aan teelt/kweek gerelateerde
eigenschappen zoals de grond, temperatuur, etc. We zien daarom de
noodzaak om verdere analyses te laten doen naar in Nederland
geteelde/gekweekte nieuwe eiwitbronnen.
De gegevens over de eiwitkwaliteit hebben betrekking op de eiwitbron.
Wanneer deze eiwitbron wordt verwerkt in een samengesteld
eindproduct (waaraan andere ingrediënten worden toegevoegd) is het
ons niet bekend welke fractie van het totaal eiwit uit de nieuwe
eiwitbron afkomstig is. Bovendien hebben we geen gegevens over de
aminozuursamenstelling van het totale eindproduct. Uitspraken over de
eiwitkwaliteit van een samengesteld product zijn daarom gebaseerd op
gegevens over de aparte ingrediënten.
Zoals in hoofdstuk 2 over de gebruikte methodiek beschreven is, hebben
we geen uitgebreide literatuuronderzoek gedaan naar de
voedselveiligheidsaspecten. Wel is er informatie gezocht naar mogelijke
allergieën.
A. Nieuwe eiwitbronnen als vleesvervangers
Behalve micro-algen worden alle nieuwe eiwitbronnen medio 2015
toegepast als vervanger van regulier geproduceerd vlees, of kunnen
daarvoor mogelijk in de toekomst worden gebruikt (kweekvlees) (Tabel
14). Gezien de toepassing van vleesvervangers om daadwerkelijk een
stukje vlees uit de maaltijd te vervangen, probeert men de
samenstelling van deze nieuwe producten vaak zoveel mogelijk te laten
lijken op vlees (structuur, smaak, gebruik).
In het Nederlandse voedselconsumptiepatroon leveren vleesproducten
een aanzienlijke bijdrage (29%) aan de dagelijkse eiwitconsumptie (Van
Rossum, Fransen et al. 2011). De mediane eiwitinname onder
Nederlandse kinderen (7-18 jaar) ligt in de range van 61-86 g per dag
variërend per leeftijd en geslacht. Voor volwassenen ligt de mediane
eiwitinname in de range van 71-98 g per dag. Veel Nederlanders krijgen
meer eiwit binnen dan nodig (Šebek and Temme 2009, Van Rossum,
Fransen et al. 2011). Gezien het totale eiwitgehalte van vleesvervangers
op basis van soja, lupine en insecten vergelijkbaar is met regulier vlees,
namelijk circa 20 g eiwit per 100 g product, brengt deze vervanging de
totale eiwitinname niet in gevaar. Aangezien algen beduidend minder
eiwit per 100 gram product bevatten, zullen vleesvervangers gebaseerd
op bijvoorbeeld zeewier mogelijk minder dan 20 g eiwit per 100 g
product bevatten. Wel is het zo dat zeewier in kleine hoeveelheden
toegevoegd wordt en gecombineerd wordt met andere eiwitbronnen (zie
hieronder).
Pagina 54 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
De kwaliteit van het eiwit, zoals de aminozuursamenstelling en
verteerbaarheid, kan in vleesvervangers wel anders zijn dan in regulier
vlees. Veel vleesvervangers zijn samengestelde producten bestaande uit
één of meerdere nieuwe eiwitbronnen (in gemalen vorm) in combinatie
met reguliere eiwitbronnen, zoals tarwe- of kippenei-eiwit. Zeewier en
insecten worden vaak in kleine hoeveelheden (10-15%) toegevoegd,
terwijl soja en lupine een groter deel uit kunnen maken van het
eindproduct. Voor de eiwitkwaliteit maakt het daarbij soms ook uit in
welke vorm de nieuwe eiwitbron wordt toegevoegd; soja-eiwit isolaat
(ver opgezuiverde eiwitfractie) is bijvoorbeeld beter verteerbaar en
bevat een hogere eiwitconcentratie dan de hele (gepelde) sojaboon.
Onze verwachting is dat een samengestelde vleesvervanger
(bijvoorbeeld op basis van soja met tarwe-eiwit of meelwormen met
tarwe- en ei-eiwit) leidt tot een betere eiwitkwaliteit van het product dan
wanneer alleen de nieuwe eiwitbron zou worden geconsumeerd. Alle
nieuwe eiwitbronnen (m.u.v. soja-eiwit concentraat en soja-eiwit
isolaat) hebben namelijk één of meerdere limiterende aminozuren. Van
de combinatie peulvruchten, waaronder ook lupine, met granen is
bekend dat dit gunstig is voor de eiwitkwaliteit van het eindproduct,
omdat deze twee bronnen elkaars limiterende aminozuren compenseren.
De verteerbaarheid van soja-eiwit isolaat (95%) komt overeen met de
verteerbaarheid van vlees en vis (94%) (FAO/WHO/UNU Expert
Consultation 2002). Over het algemeen kan worden gezegd dat de
verteerbaarheid van de andere onderzochte nieuwe eiwitbronnen lager
is dan van vlees. Vooral zeewieren kunnen mogelijk een lagere
verteerbaarheid hebben, afhankelijk van de soort zeewier.
Vlees levert naast eiwit ook een belangrijke bijdrage aan de behoefte
aan micronutriënten, zoals vitamine B12 en ijzer. Het is daarom
belangrijk dat vleesvervangers ook in deze behoefte kunnen voorzien of
dat deze nutriënten uit andere voedingsmiddelen gedurende de dag
worden geleverd. Van diverse vleesvervangers is bekend dat deze
worden verrijkt met vitamine B12 en ijzer.
De vraag of de toepassing van de nieuwe eiwitbronnen zal leiden tot
eenzelfde dagelijkse eiwit-inname als uit reguliere eiwitbronnen is
uiteraard ook afhankelijk van de mate waarin deze nieuwe bronnen
redelijkerwijs kunnen worden opgenomen in het Nederlandse
voedingspatroon. Plantaardige vleesvervangers, zoals vegetarische
burgers en tofu, worden in het huidige Nederlandse voedingspatroon
nog niet veel gegeten (data Voedselconsumptiepeiling 2007-2010).
Echter, een recent onderzoek in opdracht van het Voedingscentrum
(uitgevoerd door Motivaction International BV) vond dat 18% van de
Nederlanders tussen de 18-75 jaar er voor open stond om in de
komende vijf jaar vlees af en toe te vervangen door vleesvervangers
gebaseerd op zeewier. Voor algen was dit percentage 11% en voor
insecten 9% (Keuchenius and Van der Lelij 2015).
Hoek en collega’s hebben in een consumentenonderzoek (n=553) in
Nederland en het Verenigd Koninkrijk de acceptatie onderzocht van
vleesvervangers, zoals tofu. Barrières in de consumptie van
vleesvervangers zijn de onbekendheid met vleesvervangers en de lagere
sensorische aantrekkelijkheid vergeleken met vlees. Niet-gebruikers van
Pagina 55 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
vleesvervangers hadden een grotere neiging om nieuwe
voedingsmiddelen te vermijden (Hoek, Luning et al. 2011). De
geschiktheid van vleesvervangers wordt beïnvloed door het uiterlijk van
de maaltijd met een vleesvervanger, en minder door de smaak en
textuur (Elzerman, Hoek et al. 2011).
Zowel soja als lupine moeten op de verpakking als ‘allergeen’ worden
vermeld. Dit geldt ook voor alle producten op basis van soja en lupine.
Voor insecten en algen is dat (nog) niet het geval. Voor insecten zijn er
aanwijzingen dat de consumptie ervan kan leiden tot een allergische
reactie of kruisreactie met andere allergenen. Het evalueren van de
allergeniteit van insecten(eiwit) is daarom aan te bevelen. Voor microalgen en zeewieren is weinig informatie beschikbaar over allergeniteit,
waardoor hierover geen uitspraken kunnen worden gedaan. Evaluatie
van de allergeniteit is ook hier aan te bevelen.
In deze studie is kweekvlees de enige eiwitbron die op dit moment niet
voor consumenten te verkrijgen is. Het is de verwachting van
onderzoekers op dit gebied dat dit nog wel 5-10 jaar zal duren.
Kweekvlees staat nog in de kinderschoenen. Het is nog niet duidelijk
welk producten er op de markt zullen komen en in hoeverre deze
producten qua eiwitsamenstelling afwijken van regulier geproduceerd
vlees. Het is dus ook nog niet duidelijk in hoeverre er voedingskundige
problemen of voedselveiligheidsrisico’s te verwachten zijn. Ook voor
kweekvlees zal consumentenacceptatie een belangrijke factor zijn voor
het eventueel opnemen hiervan in het voedingspatroon (Verbeke, Marcu
et al. 2015).
B. Nieuwe eiwitbronnen als vervanging van gangbare
peulvruchten
Peulvruchten kunnen verschillende plekken innemen in de maaltijd; ze
kunnen zowel dienen als groente of als vleesvervanger
(Voedingscentrum). In deze paragraaf ligt de focus op de vergelijking
van de lupineboon met andere gangbaar gegeten peulvruchten.
Lupinebonen zijn een rijke bron van eiwit, zo’n 30% van het droge
gewicht. Dit is iets hoger dan in regulier gegeten peulvruchten. Witte en
bruine bonen, linzen en snijbonen bevatten 20-22 g eiwit per 100 g
gedroogd product (NEVO 2013) [6-9 g/100 g gekookte bonen]. Ze zijn
koolhydraatrijk en vallen onder de Schijf van Vijf in het vak waar ook
brood, granen, aardappelen, rijst, pasta en couscous onder vallen
(Voedingscentrum). Vervanging van o.a. witte en bruine bonen door
lupinebonen in de maaltijd kan dus leiden tot een hogere totale
eiwitinname. Gezien de ruime eiwitvoorziening in Nederland is verdere
toename van de eiwitinname niet echt nodig.
Net als in andere peulvruchten zijn de aminozuren methionine en
cysteïne limiterend in de lupineboon. Daarom wordt aangeraden om
lupine te combineren met granen.
Vanwege het risico op een allergische reactie is het sinds 2006 verplicht
om op de verpakking van voedingsmiddelen te vermelden dat er lupine
in zit. Overige veiligheidsrisico’s met betrekking tot de consumptie van
lupine(bonen) betreffen (een mogelijk teveel aan) alkaloïden en
Pagina 56 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
sommige mineralen zoals mangaan. In Australië is er een wetgeving die
het maximale gehalte aan alkaloïden (200 mg/kg) bepaalt. In Nederland
is hier (nog) geen wetgeving voor.
C. Nieuwe eiwitbronnen als zuivelvervanging
Soja is de enige eiwitbron in dit rapport die als zuivelvervanger wordt
toegepast (Tabel 14). Men probeert de zuivelvervangers zoveel mogelijk
op de gangbare zuivelproducten te laten lijken. Zuivelvervangers op
basis van soja zijn geschikt voor mensen met een lactose-intolerantie of
koemelk-eiwitallergie.
In een gemiddeld Nederlands voedingspatroon dragen zuivelproducten
(inclusief kaas) voor 23% bij aan de dagelijkse eiwitinname. Daarnaast
is melk een belangrijke leverancier van calcium (58%), vitamine B2
(39%) en vitamine B12 (38%) (Van Rossum, Fransen et al. 2011).
Het vervangen van gangbare zuivelproducten door zuivelvervangers op
basis van soja leidt tot eenzelfde totale eiwitinname. Sojamelk bevat
ongeveer 3-4 g eiwit per 100 g, wat overeenkomt met halfvolle melk
(3,4 g eiwit/100 g). Daarnaast bevat sojayoghurt een vergelijkbare
hoeveelheid eiwit (4 g/100 g) als reguliere magere en volle yoghurt
(3,8-4,2 g/100 g) (NEVO 2013). Sojamelk en –yoghurt worden vaak
verrijkt met calcium, vitamine B2, B12 en D (Alpro Soya).
De aminozuursamenstelling en verteerbaarheid van eiwit uit
zuivelvervangers kan wel afwijken van die van gangbare melkproducten.
Voor sojamelk wordt de hele (gepelde) sojaboon gebruikt, waarna deze
in een van de vervolgstappen wordt verhit. Voor het maken van
sojayoghurt vindt er ook nog een fermentatieproces plaats ((Alpro Soya)
en emailcontact met Simone Hulsmann 18-9-2015). Het eiwitgehalte en
de verteerbaarheid van de (gepelde) sojaboon zijn iets lager dan van
soja-eiwit concentraat of soja-eiwit isolaat. De verteerbaarheid van sojaeiwit isolaat komt overeen met de verteerbaarheid van melk (95%)
(FAO/WHO/UNU Expert Consultation 2002). Er wordt verwacht dat de
verteerbaarheid van de gepelde sojaboon iets lager ligt, hoewel daar
weinig informatie over beschikbaar is. Soja-eiwit concentraat en isolaat
hebben geen limiterende aminozuren en voorzien dus in de behoefte.
In verband met anti-nutritionele factoren kunnen sojabonen niet rauw
worden geconsumeerd.
D. Nieuwe eiwitbronnen als toevoeging in brood
Brood bezet een belangrijke plaats in het Nederlandse voedingspatroon.
Volgens het Voedingscentrum zou een volwassene 6-7 sneetjes brood
(of vervangende producten) moeten eten. Brood levert een belangrijke
bijdrage aan de inname van o.a. koolhydraten, eiwitten, vezels, Bvitamines, ijzer en jodium (Voedingscentrum).
Pagina 57 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Zowel lupine(meel) als micro-algen worden toegepast in brood en
andere graanproducten (Tabel 14). Lupinemeel wordt al sinds eind jaren
90 (als verbetermiddel) toegevoegd aan tarwemeel. In dat geval wordt
lupine wellicht in kleine hoeveelheden toegevoegd. Echter, er bestaat
sinds kort ook brood met 65% lupinemeel. Sinds 2012 wordt de microalg Chlorella toegevoegd aan het Nederlandse Meerbrood. Het is niet
bekend hoeveel Chlorella aan Meerbrood wordt toegevoegd.
Doordat lupine een relatief hoge eiwitconcentratie heeft, kan vervanging
van een deel van het tarwemeel vermoedelijk leiden tot een verhoging
van de hoeveelheid eiwit. Net als bij veel andere peulvruchten zijn
methionine en cysteïne de meest limiterende aminozuren, waardoor de
combinatie met granen (tarwe) kan leiden tot een kwalitatief beter eiwit.
Het toevoegen van micro-algen aan graanproducten, zoals brood, kan
het totale eiwitgehalte van het product verhogen ten opzichte van dat
van het reguliere graanproduct. Meerbrood kan bij een normale
consumptie van 6 boterhammen per dag 4-5 g extra eiwit leveren in
vergelijking met een standaard volkorenbrood. De hoeveelheid vezels is
gelijk ((NEVO 2013) en www.meerbrood.com) De smaak van algen
wordt wel omschreven als ‘umami’ ofwel een natuurlijke
smaakversterker. Meerbrood bevat daarom zo’n 40% minder natrium,
wat volgens de website van de producent niet afdoet aan de smaak
(www.meerbrood.com).
Het vermelden van allergenen en mogelijke andere veiligheidsrisico’s
gerelateerd aan de consumptie van lupine zijn in eerdere paragrafen
(4.2 en 4.3) besproken.
E. Nieuwe eiwitbronnen als snack
Insecten kunnen worden geconsumeerd als snack (Tabel 14). Dit kan
zijn in hele vorm (na eventueel verwijderen van poten en vleugels) of in
gemalen vorm en als ingrediënt in bijvoorbeeld bitterballen. In deze
paragraaf zullen we ingaan op de consumptie van hele insecten.
Consumptie van hele insecten kan ook plaatsvinden als onderdeel van
de warme maaltijd of als snack tussen de maaltijden door. Daarbij kan
bijvoorbeeld worden gedacht aan gefrituurde of geroerbakken
sprinkhanen.
Meelwormen en sprinkhanen bevatten een relatief hoog eiwitgehalte en
dit eiwit is tevens goed verteerbaar. Op basis van een beperkt aantal
studies lijken deze insecten één of meerdere limiterende aminozuren te
hebben. Het is daarom aan te raden om meelwormen en sprinkhanen te
consumeren in combinatie met andere eiwitbronnen, zodat (eventuele)
limiterende aminozuren gecompenseerd kunnen worden. In verband met
het lage gewicht van deze insecten, zullen wel veel insecten moeten
worden geconsumeerd om een aanzienlijke bijdrage te leveren aan de
dagelijkse eiwitinname.
Een kenmerk van een snack is dat deze vaak als een soort extraatje
wordt gegeten. Het risico op tekorten, bijvoorbeeld door limiterende
aminozuren, lijkt daardoor gering.
Pagina 58 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Over de voedselveiligheid van in Nederland – of in Europa – gekweekte
insecten is zeer weinig bekend en het verdient de aanbeveling om hier
verder onderzoek naar te doen.
F. Nieuwe eiwittenbronnen als supplement
Algen (zowel micro-algen als zeewieren) zijn verkrijgbaar in de vorm
van een voedingssupplement (Tabel 14). Dit kan zijn in de vorm van
een tablet, capsule of poeder. Supplementen worden doorgaans gebruikt
in aanvulling op de normale dagvoeding en zijn niet bedoeld om een
gezonde en gevarieerde voeding te vervangen.
Zeewieren (en vooral bruine zeewieren) kunnen een rijke bron zijn van
jodium. In hoeverre een normaal gebruik van algen in de dagelijkse
voeding kan leiden tot overschrijding van de UL is niet bekend. Uit de
literatuur blijkt dat vooral kelp(tabletten) hoge concentraties aan jodium
kunnen bevatten. De in Nederland geproduceerde Chlorella
supplementen van Nutress bevatten geen jodium (www.nutress.eu).
Van de in Nederland gekweekte zeewieren is het jodiumgehalte niet
bekend.
Een ander voedselveiligheidsaspect is gerelateerd aan de mogelijke
opstapeling van zware metalen in algen, zoals lood, arseen, cadmium en
kwik. Hoe hoog deze concentraties zijn in algen die in Nederland
gekweekt zijn, is niet bekend.
Micro-algen en zeewieren kunnen naast jodium ook vezels, langeketen
onverzadigde vetzuren, en diverse vitamines en mineralen leveren.
Pagina 59 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Conclusies en aanbevelingen
Invoering van nieuwe eiwitbronnen in het Nederlandse voedingspatroon
zal, gezien de (voorgenomen) toepassingen in voedingsmiddelen,
waarschijnlijk niet leiden tot een ongunstig effect op de dagelijkse eiwitinname en op de eiwitkwaliteit. Wel lijkt het erop dat elke nieuwe
eiwitbron (m.u.v. soja-eiwit concentraat en isolaat) één of meer
limiterende aminozuren heeft, waardoor deze eiwitten het beste
gecombineerd kunnen worden met andere eiwitbronnen die kunnen
voorzien in deze limiterende aminozuren. Dat is bij de (voorgenomen)
toepassingen ook het geval.
Voor de voedselveiligheidsaspecten kan geen algemene conclusie
worden getrokken en de door ons gevonden aspecten zijn wellicht
onvolledig. Aandachtpunten zijn: het alkaloïdengehalte van lupinebonen,
de allergeniteit van insecteneiwit, het gehalte zware metalen van in
Nederland gekweekte zeewieren en het jodiumgehalte van sommige
zeewieren.
Over de voedselveiligheid van in Europa gekweekte insecten is zeer
weinig bekend en het verdient de aanbeveling om hier verder onderzoek
naar te doen.
Het is aan te bevelen om de eiwitkwaliteit van in Nederland
geteelde/gekweekte nieuwe eiwitbronnen te laten analyseren, omdat
onduidelijk is of buitenlandse data als representatief gezien mogen
worden voor de Nederlandse situatie.
De in dit rapport gemaakte vergelijking is uitgevoerd op productniveau
en niet op dagniveau. Het uitvoeren van een scenario-analyse, waarin
gangbare eiwitbronnen uit het huidige voedselconsumptiepatroon
(geheel of gedeeltelijk) worden vervangen door nieuwe eiwitbronnen,
zou tot conclusies kunnen leiden over de dagelijkse eiwitinname en de
dagelijkse inname aan andere (niet-)voedingsstoffen.
In hoeverre een normaal gebruik van in Nederland gekweekte zeewieren
zal leiden tot overschrijding van de UL voor jodium is niet bekend.
Pagina 60 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Tabel 14. Overzicht van producttoepassingen, eiwitgehalte en –kwaliteit, en voedselveiligheid (m.n. allergeniteit) van enkele nieuwe
eiwitbronnen
Plantaardig
Insecten
Algen
Kweekvlees
Soja
Lupine
Meelwormen
Sprinkhanen
Micro-algen
Zeewieren
Producttoepassingen
• Vleesvervanger
• Zuivelvervanger
• vleesvervanger
• brood &
broodverbetermidd
el
• hele peulvrucht
• lactose-vrij ijs
• afslanksupplementb
• vleesvervanger
• snack
• vleesvervange
r
• snack
• supplement
• brood
• pasta
• crackers/toast
• vleesvervanger
• supplement
• smaakmaker
• snack
• vervanger
regulier
geproduceerd
vlees
Verkrijgbaar in NL
Ja; ruim
aanbod
Ja; beperkt aanbod
Ja; beperkt
aanbod
Ja; beperkt
aanbod
Ja; beperkt
aanbod
Ja; beperkt
aanbod
Telen/kweken in NL
Nee; wel
proeven
bezig
Ja; wordt verbouwd
Ja; wordt
gekweekt
Ja; wordt
gekweekt
Ja; wordt
gekweekt
Ja; wordt
gekweekt
Nee; nog
nergens ter
wereld
-
40-90% van
sojaproduct,
met laagste
percentage
voor de hele
sojaboon en
hoogste voor
soja-eiwit
30% (drooggewicht)
Ontvelde bonen 40%
(drooggewicht)
19%
58-77%
(natgewicht) of (drooggewicht)
49-52%
(drooggewicht)
26-36%
(drooggewicht)
6-25%
(drooggewicht);
laagste bruin
zeewier en
hoogste rood
zeewier
a
Eiwitgehalte
Hoeveelheid eiwit
(%)
Pagina 61 van 77
20%
(natgewicht)
RIVM Briefrapport 2015-0176
Plantaardig
Soja
Insecten
Algen
Kweekvlees
Lupine
Meelwormen
Sprinkhanen
Micro-algen
Zeewieren
methionine+cysteïne,
valine, lysine; ;
mogelijk ook
isoleucine, threonine,
tryptofaan
86-91%
mogelijk
tryptofaanc
Leucine, valine,
en mogelijk
tryptofaand
-
-
91%
86%
75-94%f
tryptofaan;
afhankelijk van
wier ook
histidine en
isoleucine
52-87%f
Ja; primair of
kruisreactie
pinda/peulvruchten
Ja;
kruisreactie
schaaldieren/h
uisstofmijt
Ja; kruisreactie
schaaldieren/hu
isstofmijt
Wellicht
mogelijk, maar
weinig
informatie
Wellicht
mogelijk, maar
weinig informatie
-
Ja
Nee
Nee
Nee
Nee
-
Chitine in
exoskelet
Zware metalen
Zware metalen;
en jodium
(laatste vooral in
kelp)g
Afhankelijk van
hoe
productieproces
precies zal
verlopen
-
isolaat
Eiwitkwaliteit
Limiterende
aminozuren
geen; o.b.v.
soja
concentraat
en -isolaat
Verteerbaarheide
86-95%
-
Voedselveiligheid
Allergie
Etiket
Ja; primair
of
kruisreactie
pinda/
peulvruchten
Ja
Overig specifiek voor
nieuwe eiwitbron
Opvallende issues
voedingswaarde
Pagina 62 van 77
alkaloïden
De hele
sojaboon
Bevat vrijwel geen
zetmeel, in
206 kcal en
13 g vet per
361-566 kcal
Bevat veel
en 2,5-53% vet vezels
Bevat veel vezels
(30-50%), tot 2%
RIVM Briefrapport 2015-0176
Plantaardig
(excl. eiwit)
Insecten
Algen
Soja
Lupine
Meelwormen
Sprinkhanen
bevat
ongeveer
20% olie.
tegenstelling tot
andere peulvruchten.
Bron van vezels en
mineralen.
100 g, levert
o.a. diverse
vitamines,
ijzer, zink en
selenium.
Bevat minder
vitamine B12
dan
rundvlees.
per 100 g
drooggewicht,
afhankelijke
van de soort
sprinkhaan.
Levert diverse
vitamines en
mineralen.
Micro-algen
(30%), 410% vet, en
levert
diverse
vitamines en
minerelen.
Kweekvlees
Zeewieren
vet, diverse
vitamines en
mineralen. Kan rijke
bron zijn van
jodium.
- ; geen of onvoldoende informatie over beschikbaar
a
Enkele producttoepassingen zoals beschikbaar op de Nederlandse markt medio 2015. Dit betreft geen volledig productoverzicht.
b
Niet zeker of dit op de markt is in Nederland
c
Voor fenylalanine en methionine kon door onvoldoende gegevens geen aminozuurscore worden berekend
d
Voor tryptofaan kon door onvoldoende gegevens geen aminozuurscore worden berekend
e
De methodiek voor het vaststellen van de verteerbaarheid is niet voor alle eiwitbronnen gelijk. Voor soja betreft dit de werkelijke verteerbaarheid, voor lupine
zowel de werkelijke als in vitro verteerbaarheid en voor de overige eiwitbronnen enkel in vitro verteerbaarheid
f
Bij algen dient men wellicht rekening te houden met een minder goed verteerbare celwandstructuur. Nieuwe technieken kunnen wellicht de opname en eiwitten
en voedingsstoffen verbeteren.
g
Het jodiumgehalte van in Nederland gekweekte zeewieren is onbekend.
Pagina 63 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
5
Dankwoord
Het commentaar van de leden van de begeleidingscommissie bij dit
project (dr Wim Ruiterkamp [Min EZ], dr Jacqueline Castenmiller
[NVWA], drs Ana Viloria (Min VWS] en dr Clemens van Rossum [Bureau
Nieuwe Voedingsmiddelen van College Beoordeling Geneesmiddelen] in
de uitvoerings- en rapportagefase is zeer op prijs gesteld.
Veel bedrijven en personen hebben op ons verzoek aanvullende
informatie geleverd. Wij zijn hen hiervoor zeer erkentelijk.
Pagina 65 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Pagina 66 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
6
Literatuurlijst
Adeyeye, E. I. (2005). "Amino acid composition of variegated
grasshopper, Zonocerus variegatus." Tropical Science 45(4): 141-143.
Alpro Soya. "Het assortiment, beschikbaar via:
http://www.alpro.com/nl/producten, geraadpleegd september 2015."
Anoniem (2011). "Regulation (EU) no 1169/2011 of the European
parliament and of the council of 25 October 2011 on the provision of
food information to consumers, amending Regulations (EC) no 1924/006
and (EC) no 1925.2006 of the European Parliament and of the Council,
and repealing Commission Directive 87/250/EEC, Council Directive
90/496/EEC, Commission Directive 1999/10/EC. Directive 2000/13/EC
of the European Parliament and of the Council, Commission Directives
2002/67/EC and 2008/5/EC and Commission Regulation (EC) no
608/2004." Official Journal of the European Union L304: 18-63.
Bahr, M., A. Fechner, K. Hasenkopf, S. Mittermaier and G. Jahreis
(2014). "Chemical composition of dehulled seeds of selected lupin
clutivars in comparison to pea and soya bean." LWT - Food science and
technology 59: 587-590.
Ballmer-Weber, B. K., T. Holzhauser, J. Scibilia, D. Mittag, G. Zisa, C.
Ortolani, M. Oesterballe, L. K. Poulsen, S. Vieths and C. Bindslev-Jensen
(2007). "Clinical characteristics of soybean allergy in Europe: a doubleblind, placebo-controlled food challenge study." J Allergy Clin Immunol
119(6): 1489-1496.
Banjo, A. D., O. A. Lawal and E. A. Songonuga (2006). "The nutritional
value of fourteen species of edible insects in southwestern Nigeria."
African Journal of Biotechnology 5(3): 298-301.
Becker, E. W. (2007). "Micro-algae as a source of protein."
Biotechnology Advances 25: 207–210.
Belluco, S., C. Losasso, M. Maggioletti, C. C. Alonzi, M. G. Paoletti and A.
Ricci (2013). "Edible Insects in a Food Safety and Nutritional
Perspective: A Critical Review." Comprehensive Reviews in Food Science
and Food Safety 12: 296-313.
Bhat, Z. F. and H. Bhat (2011). "Animal-free meat biofabrication."
Americal journal of food technology 6(6): 411-459.
Bhat, Z. F. and H. Fayaz (2011). "Prospectus of cultured meat advancing meat alternatives." J Food Sci Technol 48(2): 125-140.
Blonk, H. and B. Luske (2008). Greenhouse Gas Emissions of Meat.
Methodological issues and establishment of an information infrastructure
- background document. Gouda, Blonk Milieu Advies BV.
Pagina 67 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Bosch, G., S. Zhang, D. G. A. B. Oonincx and W. H. Hendriks (2014).
"Protein quality of insects as potential ingredients for dog and cat
foods." Jounal of Nutritional Science 3(e29): 1-4.
Broekema, R. and H. Blonk (2009). Milieukundige vergelijking van
vleesvervangers. Gouda, Blonk Milieu Advies BV.
Bublin, M. and H. Breiteneder (2014). "Cross-reactivity of peanut
allergens." Curr Allergy Asthma Rep 14(4): 426.
Cazaux, G., D. Van Gijseghem and L. Bas (2010). Alternatieve
eiwitbronnen voor menselijke consumptie. Een verkenning. Brussel,
Vlaamse Overheid: Departement Landbouw en Visserij.
Chilomer, K., M. Kasprowicz-Potocka, P. Gulewicz and A. Frankiewicz
(2013). "The influence of lupin seed germination on the chemical
composition and standardized ileal digestibility of protein and amino
acids in pigs." J Anim Physiol Anim Nutr (Berl) 97(4): 639-646.
Cian, R. E., M. A. Fajardo, M. Alaiz, J. Vioque, R. J. Gonzalez and S. R.
Drago (2014). "Chemical composition, nutritional and antioxidant
properties of the red edible seaweed Porphyra columbina." Int J Food Sci
Nutr 65(3): 299-305.
ComLaw, A. G. (2015). Australia New Zealand Food Standards Code Standard 1.4.1 - Contaminants and Natural Toxicants. M. o. Health.
Dagnelie, P. C., W. A. van Staveren and H. van den Berg (1991).
"Vitamin B-12 from algae appears not to be bioavailable." Am J Clin Nutr
53(3): 695-697.
Dawczynski, C., R. Schubert and G. Jahreis (2007). "Amino acids, fatty
acids, and dietary fibre in edible seaweed products." Food Chemistry
103: 891-899.
de Jong, N. W., M. S. van Maaren, B. J. Vlieg-Boersta, A. E. Dubois, H.
de Groot and R. Gerth van Wijk (2010). "Sensitization to lupine flour: is
it clinically relevant?" Clin Exp Allergy 40(10): 1571-1577.
De Oliveira, M. N., A. L. P. Freitas, A. F. U. Carvalho, T. M. T. Sampaio,
D. F. Farias, D. I. A. Teixeira, S. T. Gouveia, J. G. Pereira and M. M. De
Castro Catanho de Sena (2009). "Nutritive and non-nutritive attributes
of washed-up seaweeds from the coast of Ceará, Brazil." Food Chemistry
115(1): 254–259.
DeFoliart, G. (1992). "Insects als human food: Gene DeFoliart discusses
some nutritional and economic aspects " Crop Protection 11(5): 395399.
Duranti, M. and P. Morazzoni (2011). "Nutraceutical properties of lupin
seed proteins. A great potential still waiting for full exploitations."
AgroFOOD Industry hi-tech 22(1): 20-23.
Pagina 68 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Edelman, P. D., D. C. McFarland, V. A. Mironov and J. G. Matheny
(2005). "Commentary: In vitro-cultured meat production." Tissue Eng
11(5-6): 659-662.
EFSA-NDA (2012). Outcome of a public consultation on the Draft
Scientific Opinion of the EFSA Panel on Dietetic Products, Nutrition and
Allergies (NDA) on Dietary Reference Values for protein. S. Publications.
225.
EFSA Committee on Food and Panel on Dietetic Products Nutrition and
Allergies (2006). Tolerable upper intake levels for vitamins and
minerals, European Food Safety Authority.
EFSA NDA Panel (2005). "Opinion of the Scientific Panel on Dietetic
Products, Nutrition and Allergies on a request from the Commission
related to the evaluation of lupin for labelling purposes (Request No
EFSA-Q-2005-086)." The EFSA Journal 302: 1-11.
EFSA Panel on Contaminants in the Food Chain (2012). "Scientific
opinion on the risks for animal and public health related to the presence
of phomopsins in feed and food." EFSA journal 10(2): 2567.
EFSA Panel on Dietetic Products Nutrition and Allergies (NDA) (2014).
Scientific Opinion on the evaluation of allergenic foods and food
ingredients for labelling purposes. Parma, Italy, European Food Safety
Authority: 3894 [3286 pp.].
EFSA Scientific Committee (2015). Risk profile related to production and
consumption of insects as food and feed. Parma, Italy, European Food
Safety Authority.
Elzerman, J. E., A. C. Hoek, M. A. J. S. Van Boekel and P. A. Luning
(2011). "Consumer acceptance and appropriateness of meat substitutes
in a meal context." Food Quality and Preference 22(3): 233-240.
ENSA. (2015). "Soyfood and Sustainability: European Cultivation."
Retrieved 29-06-2015, from http://www.ensaeu.org/sustainabilty/european-cultivation/
Enzing, C., M. Ploeg, M. Barbosa and L. Sijtsma (2014). Microalgaebased products for the food and feed sector: an outlook for Europe,
European Commission, Joint Research Centre.
European Commission. (2015). "Novel food catalogue, available from:
http://ec.europa.eu/food/safety/novel_food/catalogue/index_en.htm,
geraadpleegd augustus 2015."
FAO/WHO (1991). Protein quality evaluation: Report of Joint FAO/WHO
expert consultation 1989. Rome, Italy, FAO.
FAO/WHO/UNU (2007). Protein and amino acid requirements in human
nutrition: report of a joint FAO/WHO/UNU expert consultation. Geneva,
Switserland.
Pagina 69 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
FAO/WHO/UNU Expert Consultation (1985). Energy and protein
requirements (update 1991). Geneva, Switzerland, World Health
Organization.
FAO/WHO/UNU Expert Consultation (2002). Protein and amino acid
requirements in human nutrition. WHO technical report series no. 935.
Geneva, Switzerland.
FAO/WHO/UNU Expert Consultation (2013). Dietary protein quality
evaluation in human nutrition. Rome, Food and Agriculture Organization
of the United Nations (FAO).
Finke, M. D. (2002). "Complete nutrient composition of commercially
raised invertebrates used as food for insectivores." Zoo Biology 21:
269-285.
Foley, J. J., K. A. Rosentrater, B. P. Lamsal and N. Poovaiah (2013).
Processing Approaches to Improve Functionality and Value of Soybean
Products. ASABE Paper No. 131592967. St. Joseph, Mich, ASABE.
Geurts, M. and J. Verkaik-Kloosterman (2014). De jodiuminname van de
Nederlandse bevolking na verdere zoutverlaging in brood. RIVM
Briefrapport 2014-0054. Bilthoven, RIVM.
Gezondheidsraad (2001). Voedingsnormen energie, eiwitten, vetten en
verteerbare koolhydraten. Den Haag, Gezondheidsraad.
Gilani, G. S., K. A. Cockell and E. Sepehr (2005). "Effects of
antinutritional factors on protein digestibility and amino acid availability
in foods." J AOAC Int 88(3): 967-987.
Goldhahn, K., A. Bockelbrink, M. Nocon, C. Almqvist, A. DunnGalvin, S.
N. Willich and T. Keil (2009). "Sex-specific differences in allergic
sensitization to house dust mites: a meta-analysis." Ann Allergy Asthma
Immunol 102(6): 487-494.
Hoek, A. C., P. A. Luning, P. Weijzen, W. Engels, F. J. Kok and C. De
Graaf (2011). "Replacement of meat by meat substitutes. A survey on
person- and product-related factors in consumer acceptance." Appetite
56(3): 662-673.
Hughes, G. J., D. J. Ryan, R. Mukherjea and C. S. Schasteen (2011).
"Protein digestibility-corrected amino acid scores (PDCAAS) for soy
protein isolates and concentrate: criteria for evaluation." Journal of
Agricultural and Food Chemistry 59: 12707–12712.
Ibanez, E. and A. Cifuentes (2013). "Benefits of using algae as natural
sources of functional ingredients." J Sci Food Agric 93(4): 703-709.
Institute of Medicine (2001). Dietary reference intakes for vitamin A,
vitamin K, arsenic, boron, chromium, copper, iodine, iron, manganese,
molybdenum, nickel, silicon, vanadium, and zinc. Washington D.C.,
National Academy Press.
Pagina 70 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Jappe, U. and S. Vieths (2010). "Lupine, a source of new as well as
hidden food allergens." Mol Nutr Food Res 54(1): 113-126.
Kerkvliet, J. D. (2001). "Algen en zeewieren als levensmiddel: een
overzicht " De ware(n)-chemicus: Nederlands tijdschrift voor algemeen
levensmiddelenonderzoek 31(2): 77-103.
Keuchenius, C. and B. Van der Lelij (2015). Quickscan 2015:
Eetpatronen in verschillende sociale milieus, duurzaamheid en
voedselverspilling|. Amsterdam, Motivaction International B.V. (i.o.v.
Voedingscentrum).
Kinyuru, J. N., G. M. Kenji, S. M. Njoroge and M. Ayieko (2010). "Effect
of Processing Methods on the In Vitro Protein Digestibility and Vitamin
Content of Edible Winged Termite (Macrotermes subhylanus) and
Grasshopper (Ruspolia differens)." Food Bioprocess Technol. 3: 778–
782.
Kolb, N., L. Vallorani, N. Milanovic and V. Stocchi (2004). "Evaluation of
Marine Algae Wakame (Undaria pinnatifida) and Kombu (Laminaria
digitata japonica) as Food Supplements." Food Technol. Biotechnol.
42(1): 57-61.
Kole, C. e. (2011). Wild crop relatives: genomic and breeding resources.
Legume crops and forages. Heidelberg, Springer.
Kuiken, K. A. and C. M. Lyman (1949). "Essential amino acid
composition of soy bean meals prepared from twenty strains of soy
beans." J. Biol. Chem. 177: 29-36.
Langelaan, M. L. P., K. J. M. Boonen, R. B. Polak, F. P. T. Baaijens, M. J.
Post and D. W. J. van der Schaft (2010). "Meet the new meat tissue
engineerd skeletal muscle." Trends in food science & technology 21: 5966.
Le, T. M., A. C. Knulst and H. Rockmann (2014). "Anaphylaxis to
Spirulina confirmed by skin prick test with ingredients of Spirulina
tablets." Food Chem Toxicol 74: 309-310.
Lopata, A. L., R. E. O'Hehir and S. B. Lehrer (2010). "Shellfish allergy."
Clin Exp Allergy 40(6): 850-858.
Lqari, H., J. Pedroche, J. Girón-Calle, J. Vioque and F. Millán (2004).
"Purification and patrial characterization of storage proteins in Lupinus
angustifolius seeds." Grasas y Aceites 55(4): 364-369.
MacArtain, P., C. I. R. Gill, M. Brooks, R. Campbell and I. R. Rowland
(2007). "Nutritional Value of Edible Seaweeds." Nutrition Reviews
65(12): 535–543.
Machů, L., L. Mišurcová, D. Samek, J. Hrabě and M. Fišera (2014). "In
Vitro Digestibility of Different Commercial Edible Algae Products."
Journal of Aquatic Food Product Technology 23(5): 423-435.
Pagina 71 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Maehre, H. K., G. K. Edvinsen, K. E. Eilertsen and E. O. Elvevoll (2015).
"Heat treatment increases the protein bioaccessibility in the red seaweed
dulse (Palmaria palmata), but not in the brown seaweed winged kelp
(Alaria esculenta)." Journal of Applied Phycology: 1-10.
Marinho, G. S., S. L. Holdt and I. Angelidaki (2015). "Seasonal
variations in the amino acid profile and protein nutritional value of
Saccharina latissima cultivated in a commercial IMTA system." Journal of
Applied Phycology.
Martinez-Villaluenga, C., A. Torres, J. Frias and C. Vidal-Valverde
(2010). "Semolina supplementation with processed lupin and pigeon pea
flours improve protein quality of pasta." LWT - Food science and
technology 43: 617-622.
Ministry of Agriculture, F. a. F. a. D. o. H. (1996). ACNGP annual report
1996.
Mišurcová, L., S. Kráčmar, B. Klejdus and J. Vacek (2010). "Nitrogen
Content, Dietary Fiber, and Digestibility in Algal Food Products." Czech J.
Food Sci. 28(1): 27-35.
Monteiro, M. R. P., A. B. P. Costa, S. F. Campos, M. R. Silva, C. O. da
Silva, H. S. D. Martino and M. P. C. Silvestre (2014). "Evaluation of the
chemical composition, protein quality and digestibility of lupin (lupinus
albus and lupinus angustifolius)." O Mundo da Saude, Sao Paulo 38(3):
251-259.
NEVO. (2013). "NEVO-online versie 2013/4.0, available from:
http://nevo-online.rivm.nl/."
Newton, M. J., M. Karthikeyan and C. Ramasamy (2008). "Soy-protein:
a treatment supportive protein - an overview " Indian J.Pharm. Educ.
Res. 42(1).
Norgaard, J. V., J. A. Fernandez and H. Jorgensen (2015). "Ileal
digestibility of sunflower meal, pea, rapeseed cake, and lupine in pigs." J
Anim Sci 90 Suppl 4: 203-205.
NVWA (2014). Advies over de risico's van consumptie van gekweekte
insecten. Den Haag, NVWA Buro Risicobeoordeling &
onderzoeksprogrammering.
Nwaru, B. I., L. Hickstein, S. S. Panesar, G. Roberts, A. Muraro, A.
Sheikh, E. F. Allergy and G. Anaphylaxis Guidelines (2014). "Prevalence
of common food allergies in Europe: a systematic review and metaanalysis." Allergy 69(8): 992-1007.
Oonincx, D. G. A. B. and I. J. M. De Boer (2012). "Environmental Impact
of the Production of Mealworms as a Protein Source for Humans – A Life
Cycle Assessment." PLOS ONE 7(12).
Pastor-Cavada, E., R. Juan, J. Pastor, M. Alaiz and J. Vioque "2009."
Food Chemistry 117: 466-469.
Pagina 72 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Payne, C. L., P. Scarborough, M. Rayner and K. Nonaka (2015). "Are
edible insects more or less 'healthy' than commonly consumed meats? A
comparison using two nutrient profiling models developed to combat
over- and undernutrition." Eur J Clin Nutr.
Pilegaard, K. and J. Gry (2008). Alkaloids in edible lupin seeds. A
toxicological review and recommendations. Copenhagen.
Porres, J. M., P. Aranda, M. Lopez-Jurado and G. Urbano (2007).
"Nitrogen fractions and mineral content in different lupin species
(Lupinus albus, Lupinus angustifolius, and Lupinus luteus). Changes
induced by the alpha-galactoside extraction process." J Agric Food Chem
55(18): 7445-7452.
Post, M. J. (2012). "Cultured meat from stem cells: challenges and
prospects." Meat Sci 92(3): 297-301.
Post, M. J. (2014). "An alternative animal protein source: cultured beef."
Annals of the New York Academy of Sciences 1328: 29-33.
Prins, U. and E. Nuijten, Eds. (2015). Optimizing lupin production for
human consumption in The Netherlands. The XIV International Lupin
Conference: Developing lupin crop into a major and sustainable food
and feed source. Milan, Italy.
Ramos Elorduy, J., J. M. Pino, E. E. Prado, M. A. Perez, J. L. Otero and
O. L. De Guevara (1997). "Nutritional value of edible insects from the
state of Oaxaca, Mexico." Journal of Food Composition and Analysis 10:
142–157.
Resta, D., G. Boschin, A. D'Agostina and A. Arnoldi (2008). "Evaluation
of total quinolizidine alkaloids content in lupin flours, lupin-based
ingredients, and foods." Mol . Nutr. Food Res. 52: 490-495.
Resta, D., G. Boschin, A. D'Agostina and A. Arnoldi (2008).
Quantification of quinolizidine alkaloids in lupin seeds, lupin-based
ingredients and foods. Lupins for Health and Wealth. 12th International
Lupin Conference, Fremantle, Western Australia, International Lupin
Association, Canterbury, New Zealand.
Rumpold, B. A. and O. K. Schluter (2013). "Nutritional composition and
safety aspects of edible insects." Mol Nutr Food Res 57(5): 802-823.
Schaafsma, G. (2000). "The protein digestibility-corrected amino acid
score." J Nutr 130(7): 1865S-1867S.
Schabel, H. G. (2010). Forest insects as food: a global review. In P. B.
Durst, D. V. Johnson, R. N. Leslie, & K. Shono (Eds.), Forest insects as
food: Humans bite back (pp. 37–64). Bangkok, Thailand:, FAO.
Schumacher, H., H. M. Paulsen, A. E. Gau, W. Link, H. U. Jürgens, O.
Sass and R. Dietrich (2011). "Seed protein amino acid composition of
important local grin legumes Lupinus angustifolius L., Lupinus luteus L.,
Pisum sativum L. and Vicia faba L." Plant Breeding 130: 156-164.
Pagina 73 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Šebek, L. B. J. and E. H. M. Temme (2009). De humane eiwitbehoefte
en eiwitconsumptie en de omzetting van plantaardig eiwit naar dierlijk
eiwit. Rapport 232, Animal Sciences Group van Wageningen UR.
Seves, S. M., J. Verkaik-Kloosterman, S. Biesbroek and E. H. Temme
Nutritional adequacy of more sustainable diets with less meat and dairy
(in preparation).
Sujak, A., A. Kotlarz and W. Strobel (2006). "Compositional and
nutritional evaluation of several lupin seeds." Food Chemistry 98: 711719.
Takenaka, S., S. Sugiyama, S. Ebara, E. Miyamoto, K. Abe, Y. Tamura,
F. Watanabe, S. Tsuyama and Y. Nakano (2001). "Feeding dried purple
laver (nori) to vitamin B12-deficient rats significantly improves vitamin
B12 status." Br J Nutr 85(6): 699-703.
Teas, J., S. Pino, A. Critchley and L. E. Braverman (2004). "Variability of
iodine content in common commercially available edible seaweeds."
Thyroid 14(10): 836-841.
Temme, E. H., H. M. Bakker, S. M. Seves, J. Verkaik-Kloosterman, A. L.
Dekkers, J. M. van Raaij and M. C. Ocke (2015). "How may a shift
towards a more sustainable food consumption pattern affect nutrient
intakes of Dutch children?" Public Health Nutr 18(13): 2468-2478.
Tijhuis, M. J., J. Ezendam, S. Westenbrink, C. van Rossum and L.
Temme (2011). Replacement of meat and dairy by more sustainable
protein sources in the Netherlands. Quality of the diet. Bilthoven, RIVM.
Torres, A., J. A. Parra, D. Rojas, R. Fernández-Gómez and Y. Valero
(2014). "Effect of supplementation of wheat semolina with Arthrospira
platensis on quality, acceptability and physical and chemical composition
of spaghetti." VITAE, REVISTA DE LA FACULTAD DE QUÍMICA
FARMACÉUTICA 21(2): 81-89.
Tuomisto, H. L. (2010). "Food security and protein supply - cultured
meat a solution?".
Tuomisto, H. L. and M. J. Teixeira de Mattos (2011). "Environmental
Impacts of Cultured Meat Production." Environ. Sci. Technol. 45(14):
6117–6123.
Uauy, R., V. Gattas and E. Yanez (1995). "Sweet lupins in human
nutrition." World Rev Nutr Diet 77: 75-88.
UNU (1980). Nutrition evaluation of food proteins, P. Pellett & V. Young
(Eds). Tokyo, Japan, The United Nations University.
van Barneveld, R. J. (1999). "Understanding the nutritional chemistry of
lupin (Lupinus spp.) seed to improve livestock production efficiency."
Nutr Res Rev 12(2): 203-230.
Pagina 74 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Van der Spiegel, M., M. Y. Noordam and H. J. Van der Fels-Klerx (2013).
"Safety of Novel Protein Sources (Insects, Microalgae, Seaweed,
Duckweed, and Rapeseed) and Legislative Aspects for Their Application
in Food and Feed Production." Comprehensive Reviews in Food Science
and Food Safety 12: 662-678.
Van Huis, A., J. Van Itterbeeck, H. Klunder, E. Mertens, A. Halloran, G.
Muir and P. Vantomme (2013). Edible insects: future prospects for food
and feed security. Rome, FAO Forestry Paper (no 171).
Van Rossum, C. T. M., H. P. Fransen, J. Verkaik-Kloosterman, E. J. M.
Buurma-Rethans and M. C. Ocke (2011). Dutch National Food
Consumption Survey 2007-2010 : Diet of children and adults aged 7 to
69 years. RIVM Report 350050006. Bilthoven, RIVM.
Verbeke, W., A. Marcu, P. Rutsaert, R. Gaspar, B. Seibt, D. Fletcher and
J. Barrett (2015). "'Would you eat cultred meat?':Consumers' reactions
and attitute formation in Belgium, Portugal and the United Kingdom."
Meat Science 102: 49-58.
Verhoeckx, K. C. M., S. Van Broekhoven, C. F. Den Hartog-Jager, M.
Gaspari, G. A. H. De Jong, H. J. Wichers, E. Van Hoffen, G. F. Houben
and A. C. Knulst (2014). "House dust mite (Der p 10) and crustacean
allergic patients may react to food containing Yellow mealworm
proteins." Food and Chemical Toxicology 65 364-373.
Verkerk, M. C., J. Tramper, J. C. van Trijp and D. E. Martens (2007).
"Insect cells for human food." Biotechnol Adv 25(2): 198-202.
Verma, A. K., S. Kumar, M. Das and P. D. Dwivedi (2013). "A
comprehensive review of legume allergy." Clin Rev Allergy Immunol
45(1): 30-46.
Voedingscentrum. "Brood, beschikbaar via:
http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/brood.aspx, geraadpleegd
september 2015."
Voedingscentrum. "Peulvruchten, beschikbaar via:
http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/peulvruchten.aspx,
geraadpleegd september 2015."
Voedingscentrum. (2015). "Insectenbroodbeleg BUG ‘A’ SPREAD wint
Bachelor’s Award 2015, geraadpleegd juli 2015." from
http://www.voedingscentrum.nl/nl/pers/persberichten/insectenbroodbel
eg-bug-a-spread-wint-bachelor-s-award-2015.aspx.
Watanabe, F. (2007). "Vitamin B12 sources and bioavailability." Exp Biol
Med (Maywood) 232(10): 1266-1274.
Westhoek, H., T. Rood, M. Van den Berg, J. Janse, D. Nijdam, M.
Reudink and E. Stehfest (2011). The protein puzzle: The consumption
and production of meat, dairy and fish in the European Union. Den
Haag, Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).
Pagina 75 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Wrigley, C. (2003). "The lupin - the grain with no starch." Cereal Foods
World 48(1): 30-31.
Xiaoming, C., F. Ying, Z. Hong and C. Zhiyong (2010). Review of the
nutritive value of edible insects. In P. B. Durst, D. V. Johnson, R. N.
Leslie, & K. Shono (Eds.), Forest insects as food: Humans bite back (pp.
85-92). Bangkok, Thailand, FAO.
Pagina 76 van 77
RIVM Briefrapport 2015-0176
Bijlage 1 – Aanvulling bij hoofdstuk 3.2 Peulvruchten: Lupine
Hoeveelheid essentiële aminozuren in Lupinus Angustifolius
Eenheid
PHE
HIS
(Kole 2011)
(Uauy, Gattas et al.
g/100g eiwit
3,6
1995)(citaat Ivanovic 1980
& Yanez 1990)
(van Barneveld 1999)
g/16g N*
ILE
LEU
6,7
LYS
1,46
4,5
MET
0,20
0,4
3,3
THR
TRY
0,590,87
0,72
3,36
1,06
3,91
0,700,71
1,0
0,7
3,803,86
3,4
3,8
3,6
VAL
TYR
CYS
3,0
3,6
1,3
(van Barneveld 1999)
(citaat uit Petterson 1997)
(Martinez-Villaluenga,
Torres et al. 2010)
(Pastor-Cavada, Juan et al.)
(Sujak, Kotlarz et al.
2006)(gemiddelde
verschillende variëteiten)
(Chilomer, KasprowiczPotocka et al. 2013)
(Schumacher, Paulsen et al.
2011)
(Monteiro, Costa et al.
2014)
(Lqari, Pedroche et al.
2004)
g/ 16 g N*
3,65
2,41
3,97
3,97
4,215,21
4,66
g/16 g N*
g/100 g eiwit
g/16g N*
6,888,71a
4,0
5,3a
2,943,12
2,9
3,1
3,964,2
3,3
3,8
6,786,23
7,4
6,6
4,284,46
5,2
4,7
1,932,05b
0,5
2,1b
2,583,7
4,1
3,1
g/kg eiwit
48,3
34,7
37,1
65,2
44
5
34,6
35,7
g/16g N*
4
2,7
4,3
7
4,8
0,7
3,5
4,2
mg/g eiwit (lupine
meel)
% molar
(lupinemeel)
31,2
7a
5,2
15,7
15,43
35,54
25,9
25,9b
29,56
2,7
5,5
8,7
5,4
1,3
4,9
* komt overeen met g/100 g eiwit;
a
incl tyrosine;
b
6,89
1,48
2,9
1,6
1,0
1,4
10,4
3,8
1,5
5,9
3,5
14,46
3,9
incl cystine
Pagina 77 van 77
Contra-expertise op bepalingen van
radioactiviteit van afvalwater
en ventilatielucht van de kernenergiecentrale Borssele
Periode 2013
RIVM Briefrapport 2015-0010
P.J.M. Kwakman | R.M.W. Overwater
RIVM
De zorg voor morgen begint vandaag
Download