Bioinformatica – het probleem • Wat is de betekenis [in brede zin] van het menselijk genome? – Welke structuur hebben de genen (erfelijk materiaal)? – Wat is de link tussen structuur en functie? Inleiding Medisch Technische Wetenschappen • Bioinformatica is een discipline die helpt deze vragen te beantwoorden: Het toepassen van informatica om DNA-structuren te ontrafelen en te koppelen aan eigenschappen van levende organismen Bioinformatica Deel 1 Michael Egmont-Petersen • Literatuur: – TK. Attwood, DJ. Parry-Smith, Introduction to Bioinformatics, Longman, Harlow, 1999. – R. Durbin et al. Biological Sequence Analysis, Cambridge University Press, Cambridge, 1998. – SL Salzberg et al. Computational Methods in Molecular Biology, Elsevier, Amsterdam, 1998. – Encyclop edia Britannica, 2001. 1 2 Elementaire celbiologie Celbiologie • Onderscheid tussen structuur en functie van de cel: • Genotype: de genetische organisatie van een organisme (een cel, of meerdere cellen) • Fenotype: alle observeerbare kenmerken van en organisme (vorm, grootte, gedrag, …) die resulteren van interactie tussen genotype en omgeving Celbiologie Belangrijke begrippen: Nucleus, ribosoom, DNA, RNA, Celmembraan, Cytoplasma, slechts eukaryoten (met celkern) Anatomie van de cel De nucleus (kern) is 6 micrometer in diameter, 6 x 10-6 meter, maar bevat 1.8 meter DNA Structuur van de cel 3 Fysiologie van de cel Replicatie van de cel Functie van de cel 4 1 Begrippen uit de celbiologie • Het alfabet DNA (deoxyribonucleic acid) DNA/RNA–bouwstenen – Molecuul dat genetische informatie codeert • • 4 bouwstenen in DNA: A, C, G, T. • 4 bouwstenen in RNA: A, C, G, U. RNA (Ribonucleic acid) – thymine in DNA is vervangen door uracil in RNA – Molecuul dat genetische informatie naar de ribosomen overbrengt • Nucleotides (adenine, guanine, cytosine, thymine) Bouwstenen van enzymen – Coderen samen de erfelijke informatie van het DNA • 20 Aminozuren: Alanine, Arginine, Asparagine, • Drie naburige nucleotides wordt een codon genoemd. Een codon codeert voor een aminozuur • Intron, redundante informatie in DNA • Exon, het gedeelte van het DNA dat voor proteïnes codeert • Aminozuur Aspartic acid, Cysteine, Glutamic acid, Glutamine, Glycine, Histidine, Isoleucine, Leucine, Lysine, Methionine, Phenylalanine, Proline, Serine, Threonine, Tryptophan, Tyrosine, Valine. • Aminozuren zijn covalent gebonden door peptiden om proteïnes te vormen – Fundamentele bouwstenen van DNA en proteïnes – 20 aminozuren in de menselijke cellen 5 Proteïne 6 DNA-dubbelspiraal • Proteïne – Molecuul bestaande uit een of meer aminozuren in een specifieke volgorde – Voorbeelden van proteïnes zijn: (sommige) hormonen, enzymen en antistoffen • Enzym, molecuul dat werkt als katalysator bij chemische reacties (snelheid) zonder dat het zelf deelneemt • Antistof, molecuul dat vreemde stoffen (bacteriën, virus) opspoort en mogelijkerwijs vernietigt • Hormoon, signaalmolecuul dat fysiologische processen reguleert tussen cellen 7 8 2 DNA II DNA III • Primaire structuur, DNA • DNA ladder (strand) bestaat uit suikermoleculen verbonden door fosfaatmoleculen – Sequentie van de 4 bases (nucleotides) A (adenine) G (guanine) C (cytosine) T (thymine) DNA-ladder A T C G T A G C • James Dewey Watson won in 1962 de Nobelprijs in Geneeskunde door de ontdekking hiervan – adenine en thymine komen even vaak voor in het DNA als guanine en cytosine – Ontrafeld met röntgen kristallografie 9 Structuurbegrippen uit celbiologie I 10 Dubbel Helix • Primaire structuur, DNA – Sequentie van de 4 nucleotides • Primaire structuur, proteïnes – Volgorde van aminozuren – Elke aminozuur bestaat uit een sequentie van 3 nucleotides • Secundaire structuur, proteïne – Door de chemische ladingen kunnen de atomen niet in een rechte lijn liggen – Zij vormen een spiraal – dubbelhelix. De ruimtelijke structuur van de aminozuren is de secundaire structuur. • Er bestaan ook tertiaire en quartaire structuurbegrippen 11 12 3 RNA en Organellen Celmetabolisme I • messenger RNA (mRNA), RNA die de informatie van een DNA molecuul uit de celkern overdraagt naar een ribosoom • De cel – een chemische fabriek • Energie voor de cel komt door stofwisseling bekend als hydrolyse van ATP (adenosine triphosphate). • Elk codon in mRNA codeert voor een aminozuur • Het hydrolyse proces heeft energie nodig – hiervoor worden suikermolecules afgebroken. • Ribosoom, moleculair complex in cytoplasma verantwoordelijk voor het omzetten van mRNA in proteïnes • De mitochondria zijn de krachtcentrales van de cel. Zij zijn verantwoordelijk voor (netto) productie van ATP d.m.v. suiker (Hydrolyse) • ribosoom RNA, bestanddeel van ribosoom die mRNA kan lezen ATP + Suiker ⇔ Suiker-6-PO4 + ADP + Energie • Mitochondria, organellen die dienen als energiefabrieken voor de cel. Produceren ATP = brandstof voor de cel • Een reeks enzymen bepalen of er energie wordt vrijgemaakt ÿ of opgeslagen ⇐ 13 Mitochondria 14 Cel metabolisme II • Het omzetten van suiker en water in energie (ATP) is een chemisch procédé • Sommige stappen zijn reversibel, andere niet • Voorbeeld: Omzetten van tussenproduct ADP in ATP 15 16 4 RNA en celmetabolisme Transcriptie • De RNA moleculen hebben twee functies: • Bij transcriptie wordt DNA in mRNA vertaald – Sommige moleculen fungeren als katalysator in chemische reacties in de celkern – Andere RNA moleculen zijn "messenger RNA“ welke als “mal” dienen voor synthese (productie) van proteïnes Productie van proteïnes Celkern DNA Kopie van DNA RNA verlaat kern RNA Ribosoom 17 Translatie (proteïnesynthese) 18 Ribosoom in vergroting • messenger RNA wordt gesynthetiseerd door speciale enzymen die een RNA keten maken waarbij een ‘strand’ van het DNA helix als mal fungeert • Na het verlaten van de celkern, wordt een mRNA molecuul “opgevangen” door een ribosoom • Ribosomen lezen het “messenger RNA” en vertaalt dit in proteïnes • De volgorde van nucleotides wordt gedecodeerd, drie per keer (codon) door het ribosoom • Elk codon specificeert een bepaalde aminozuur 19 20 5 Celreplicatie – Mitose Cel cyclus • Cellen hebben een levencyclus • Tijdens fase G1 (G0) groeit de cel (reguliere stofwisseling) • Synthese begint in fase S met replicatie van DNA (DNA Polymerase – een template enzym) • Vervolgens worden in fase G2 extra proteienes aangemaakt (voor 2 cellen) • In fase M vindt de deling plaats De twee nieuwe cellen zijn identiek, afgezien van mutaties Nobelprijs 2001: Hartwell, Hunt en Nurse voor het ontdekken van "key regulators of the cell cycle" Duurt minuten tot uren 21 Celreplicatie – Meiose 22 Samenvatting – celbiologie • • Meiose – celreplicatie bij voortplanting – Twee verschillende donorcellen smelten samen (eicel en zaadcel) – Donorcellen hebben een enkel chromosoom – Donorcellen maken een conglomeraat van hun DNA – een gefuseerde cel – Vervolgens repliceert deze gefuseerde cel door mitose De cel is een chemische fabriek – Een cel wordt gescheiden van zijn omgeving door een celmembraan – De cel bevat cytoplasma en een celkern – Het cytoplasma bevat energiecentrales (mitochondria), proteïnefabrieken (ribosomen) en eenheden voor afvalverwerking (lysosomen en proteasomen) – De celkern bevat het erfelijke materiaal – het DNA – van de cel – De stofwisseling (metabolisme) in de cel bestaat uit ingewikkelde chemische reacties – Mutaties in de donorcellen zijn meestal schadelijk ÿ genetische afwijkingen – De stofwisseling van de cel wordt gecontroleerd door proteïnes – enzymen – die uit aminozuren zijn samengesteld – Mutaties vormen ook de kiem voor evolutie – Het DNA wordt door transcriptie vertaald in mRNA die de celkern verlaat en voor proteïnesynthese zorgt in de ribosomen • Celdood: – apoptose, geprogrammeerde dood van enkele cellen – Celreplicatie gebeurt via celdeling (mitose) en voortplanting (meiose) – necrose, massieve dood van meerdere cellen 23 24 6