tips voor het fotograferen

advertisement
Vogels in vlucht fotograferen
Hoe maak je scherpe vliegbeelden?
Met de komst van steeds betere digitale camera’s is het makkelijker geworden om vogels in vlucht te
fotograferen.
Camera’s en objectieven worden immers sneller en nauwkeuriger en bieden de fotograaf steeds meer
perspectieven. Ondanks deze technische evolutie blijft een goede techniek van groot belang.
Bevriezen met sluitertijd
Wil je vliegbeelden maken, dan moet je onvermijdelijk snelle sluitertijden gebruiken. Je kan je camera instellen
op sluitertijdvoorkeuze, zodat de sluitertijd zeker kort genoeg is.
Maar ook diafragmavoorkeuze, waarbij je een zo groot mogelijke lensopening instelt, is mogelijk, en biedt het
voordeel dat je de scherptediepte kan controleren. In combinatie met een aanvaardbaar hoge ISO-instelling
bereik je toch een voldoende snelle sluitertijd om je beelden te ‘bevriezen’.
Hoe snel de sluitertijd precies moet zijn, hangt af van de mate van beweging van je onderwerp, de panning van
je camera (meetrekken met het onderwerp) en hoe accuraat het onderwerp wordt gevolgd.
Zijn de lichtomstandigheden goed, maak daar dan gretig gebruik van en kies de kortst mogelijke sluitertijd. Denk
in grootteordes van 1/1.000 seconde voor vogels die relatief traag door je zoeker passeren, 1/4.000 seconde voor
snellere passanten.
Het is van groot belang dat je op het licht anticipeert en je belichting erop afstelt. Vliegt je onderwerp tegen een
lichtblauwe hemel, dan ben je genoodzaakt één tot twee stops over te belichten om te vermijden dat je
onderwerp niet wordt onderbelicht.
Hou er rekening mee dat elke situatie anders is. Te veel overbelichting van een door de zon opgelicht wit
onderwerp zal al snel onherstelbaar ‘uitgewassen’ hooglichten veroorzaken.
Niet vertrouwen op diafragmavoorkeuze
Grote uitdaging bij het gebruik van diafragmavoorkeuze is het steeds veranderende licht door een wisselende
bewolking of achtergrond, waarbij de lichtmeter wordt misleid. Bij wisselende lichtomstandigheden geniet een
manuele belichtingsmethode dan ook de voorkeur. Vertrouw dus niet altijd blindelings op je
diafragmavoorkeuze, wil je niet voor verrassingen komen te staan.
Hoe dan ook, of je nu kiest voor diafragmavoorkeuze of manuele belichting, ga steeds na of de
lichtomstandigheden een voldoende korte sluitertijd toelaten om scherpe beelden te maken.
Hou er rekening mee dat, bij moeilijker lichtomstandigheden, het gebruik van een grote lensopening ten koste
gaat van je scherptediepte en je scherpstelling er niet op vergemakkelijkt. Hogere ISO-waarden brengen
onvermijdelijk ruis teweeg.
Stel altijd scherp op de kop van de vogel.
Autofocuspunten manueel selecteren
In de meeste digitale camera’s vind je tegenwoordig een hele reeks autofocuspunten die je manueel kan
selecteren. Door het activeren van alle autofocuspunten lijkt het maken van vliegbeelden een peulenschil.
In de praktijk blijkt deze AF-methode toch niet steeds effectief en nauwkeurig te werken en wordt je autofocus
maar al te vaak misleid. Om moedeloos van te worden! Al lijken de laatste nieuwe en meer professionele
camera’s hierin steeds beter te scoren, toch blijft de beste methode nog steeds het gebruik van het centrale
scherpstelpunt.
Volg de vogel
Maak gebruik van je tracking-functie (‘AI Servo’ voor Canon). Hierbij zal de autofocus van je camera je
onderwerp constant mee volgen. Na wat oefenwerk zal je al snel merken dat, ondanks het feit dat je het centrale
scherpstelpunt op je onderwerp richt, je autofocus af en toe het noorden kwijtraakt. In dit geval is het beter om je
ontspanknop opnieuw half in te drukken.
Je kunt dergelijke situaties voorkomen door je onderwerp niet van op te grote afstand te volgen. Wacht daarom
zo lang mogelijk om te focussen, tot je onderwerp dicht genoeg is. Hoe groter je onderwerp in beeld, hoe
accurater de autofocus van je camera zal werken.
Oefen met egale achtergrond
Het kan handig zijn om eerst een tijdje aan de slag te gaan met onderwerpen tegen een egale achtergrond: die
zijn over het algemeen het makkelijkst te volgen. Na enkele oefensessies zal je zien dat je er meer en meer in
slaagt om je focus langer op het onderwerp te houden, ook bij een steeds veranderende achtergrond.
Stel je camera in op het hoogst mogelijk aantal beelden per seconde. Op die manier vergroot je niet alleen je
kans op scherpe beelden maar ook op leuke en onverwachte houdingen van je onderwerp. Hou er rekening mee
dat de kop van het dier steeds scherp moet zijn.
Gebruik een statief
Al is uit de hand fotograferen zeker een optie, toch is de Wimberley-statiefkop een godsgeschenk voor
actiefotografie, zeker als je zware telelenzen gebruikt. In combinatie met een degelijk statief werkt de
Wimberley uiterst aangenaam en bovendien wordt je arm ontlast van het gewicht van je camera.
Werken met een monopod is minder comfortabel, geeft je weinig bewegingsvrijheid en is bijgevolg niet aan te
raden.
Hoge snelheid bevriezen
Vang het ogenblik
Sommige gebeurtenissen spelen zich zo snel af dat we ze met onze ogen niet goed kunnen waarnemen. Met
hogesnelheidsfotografie leggen we die ene fractie van een seconde vast.
Voor hogesnelheidsfotografie heb je geen duur materiaal nodig. Naast je basisuitrusting (camera, statief, lens en
flits) heb je alleen een betaalbare trigger nodig. De correcte opstelling en de juiste instellingen om razendsnelle
gebeurtenissen even razendsnel scherp en mooi belicht te fotograferen, vind je in dit artikel.
We tonen je hoe je het ontkurken van een champagnefles, het ontploffen van een waterballon of het stukschieten
van een ei kunt fotograferen. Met onze methode kan je alles alleen; je hebt dus geen assistent nodig.
De instellingen
Het basisconcept van deze snelheidsfotografie is dat wij de snelheid waarmee we de gebeurtenis willen
fotograferen niet laten bepalen door de sluitersnelheid van de sluiter van het fototoestel, maar door de tijdsduur
van de belichting. Dat vraagt een woordje uitleg.
De meeste recente fototoestellen kunnen kortste sluitertijden halen tot 1/4000ste of 1/8000ste seconde. Vaak is
dat nog niet snel genoeg om de actie die we willen fotograferen vast te leggen. Bovendien is bij dergelijke korte
sluitertijden veel extra licht nodig om een goed belichte foto te maken, dus moet je flitslicht inzetten.
Daarbij stuit je op het probleem van de flitssynchronisatie: bij de meeste toestellen mag je sluitertijd bij flitslicht
niet korter zijn dan 1/250ste seconde (bij sommige toestellen zoals de Nikon D70 kan je tot 1/500 gaan). Dat is
veel te traag om deze bewegingen vast te leggen.
Om toch te fotograferen met extreem hoge snelheden maak ik gebruik van de duur van de belichting van mijn
flits. Een flitser geeft namelijk al zijn licht in één ultrakorte puls af. Hoe lager het vermogen dat je instelt, hoe
korter de puls. Bij een Nikon SB900 op een vermogen van 1/16 bedraagt de flitsduurtijd 1/10.000ste seconde.
Verlaag ik de flitskracht naar 1/128, dan kom ik zelfs aan 1/38.500ste seconde op een vermogen van 1/128. Door
met het vermogen van de fitster(s) te werken, kunnen we deze hoge snelheden fotograferen.
Het komt er nu op aan om de flits op precies het juiste moment te laten afgaan, zodat het gebeuren net op het
juiste moment belicht wordt. Je kan dat manueel proberen te doen, maar dan zal je véél mislukte opnames maken
voor je dat ene moment vastlegt. Leg alvast honderd champagneflessen koel.
Het kan veel gemakkelijker met een trigger die de flits op het gewenste moment laat afgaan. Een trigger van
Patchmaster kostte mij slechts 53 euro via www.pmgadgets.net.
Experimenteer met de flitsvertraging om precies het gewenste moment vast te leggen.
Als je een dartspijltje gebruikt, is er geen flitsvertraging nodig.
Zo'n trigger wordt geactiveerd door geluid. Je kan de gevoeligheid instellen zodat hij alleen op het gewenste
geluid reageert – je wilt niet dat de flitser afgaat wanneer een huisgenoot de deur dichtslaat. Daarnaast moet je de
gewenste flitsvertraging instellen: de tijd die moet verstrijken tussen het audiosignaal en het moment waarop de
flits moet afgaan.
Als ik een luchtdrukgeweer op een ballon afvuur, bereikt de knal van het geweer de trigger nog voor het kogeltje
de ballon raakt, en moet ik dus de nodige flitsvertraging instellen. Indien ik een ballon doe ontploffen met een
dartspijltje is dat niet nodig: de flits reageert immers op het geluid van de ontploffende ballon.
De opstelling
Voor je aan het fotografen slaat, moet je je opstelling maken en uitproberen. Daar kruipt de meeste
voorbereidingstijd in. Ik werk het liefst in een vrij duistere ruimte, zodat ik kan werken met lange sluitertijden
van 1 of 2 seconden. Een ideale werkplaats hiervoor is een garage die je kunt verduisteren en waar je
waterplassen of eiresten gemakkelijk kan opruimen. Ik plaats een koelbox onder de opstelling, zodat ik de
meeste rommel meteen opvang.
Een veilige opstelling voor hogesnelheidsfotografie
Zorg voor een mooie egale achtergrond door een zwarte doek of zwart plastic te gebruiken. Zet je fototoestel op
je statief en bepaal de compositie waarbinnen je de gebeurtenis wenst te fotograferen. Je houdt daarbij rekening
met extra ruimte in de richting waarin je voorwerp zal breken of ontploffen. Focus op je onderwerp en zet daarna
je autofocus uit – je camera heeft geen tijd om tijdens de opname scherp te stellen.
Monteer je flitser op een bijkomend statief en plaats hem in de richting waarin je wenst te belichten. Sluit je
trigger aan op de flitser en stel de flitser in op manuele modus met een vermogen van 1:64 of 1/32. Om je
onderwerp mooi te belichten zonder dat de achtergrond belicht wordt, plaats je hem het best ietwat zijdelings en
niet frontaal. Met een tweede flitser kan je de tegenoverliggende kant belichten; stel deze flitser in als slave,
zodat hij meeflitst met de hoofdflits.
Heb je geen tweede flitser, dan kun je het licht van je enige flits reflecteren met een plaat piepschuim aan de
andere kant van het voorwerp. Een stuk piepschuim reflecteert het licht mooi en kan ook een kogeltje of pijltje
opvangen.
Verduister nu de ruimte. Stel je camera in op manuele opnamemodus met het gewenste diafragma en een
sluitertijd van 1 of 2 seconden. Druk de ontspanknop van de camera af om een opname te maken, en activeer je
trigger door binnen deze tijdsspanne in je handen te klappen.
We vuren kogeltjes af met een luchtdrukpistool. Hou het veilig!
Bekijk nu de opname. Is de belichting op 1/64ste of 1/32ste van het flitsvermogen te fel of te zwak, dan kun je de
belichting aanpassen door je diafragma verder open of dicht te draaien. Of je kunt je flits iets dichter of verder
van je onderwerp plaatsen. Probeer het vermogen niet te verhogen boven 1/32ste of de flitsduur zal te lang
worden. De gevoeligheid (ISO-waarde) probeer ik zo laag mogelijk te houden.
Zodra alles goed afgesteld is, ben je klaar voor het echte werk!
We plaatsten dit ei op een fles, die we nadien in Photoshop wegtoverden.
Triggerfinger
Je activeert je fototoestel het best via een afstandsbediening (draadloos of met een kabeltje). Heb je geen
afstandsbediening, gebruik dan de zelfontspanner zodat je enkele seconden tijd hebt tussen het moment waarop
je afdrukt en het moment waarop de foto gemaakt wordt.
Zodra de opname start, heb je precies even lang als de ingestelde sluitertijd (1 of 2 seconden) om je ballon stuk
te schieten. Het geluid van een luchtdrukpistool activeert de trigger, en die activeert de flitsers.
Bekijk de opname en controleer op welk moment de flits is afgegaan. Is dat nog voor de kogel de ballon heeft
bereikt, stel dan een iets langere vertragingstijd in. Kwam de flits te laat, maak de vertraging dan iets korter.
Experimenteer gerust met deze vertragingstijd en stel vast welke impact een fractie trager of sneller kan hebben.
Highspeedfotografie met de Nikon 1
Over de Nikon 1-systeemcamera's kon je onze indrukken al lezen. Hier belichten we de highspeedmodus die
deze camera erg bijzonder maakt.
Naast zijn snelle beeldverwerking en snelle autofocus heeft deze camera een mogelijkheid om foto’s met een
zeer snel tempo te nemen – veel sneller dan een spiegelreflexcamera. Met één druk op de knop kan je een hele
reeks foto’s maken tegen een hoge snelheid. Deze functie kan ingesteld worden op 10, 30 of zelfs 60 opnames
per seconde (fps).
Kan je zo'n Nikon 1 gebruiken als alternatief voor onze hogesnelheidsopstelling? We probeerden het uit en
hingen opnieuw een ballon gevuld met water aan een touwtje voor een zwarte achtergrond.
Bij hogesnelheidsfotografie met de Nikon 1 kun je geen bijkomende flitsers of belichting triggeren, en moet je
werken met het aanwezige licht. Daarom maakten we onze opnames in het zonlicht en niet in een verduisterde
omgeving. De Nikon 1 hadden we op een statief gezet om bewegingsonscherpte te voorkomen. Bij het
aanwezige zonlicht kwamen we aan een correcte belichting bij ISO 200, een diafragma van f/5.6 en een
sluitertijd van 1/320. Het indrukken van de ontspanknop en het afvuren van het luchtdrukgeweer moest ook hier
manueel gebeuren.
Het buffergeheugen van de camera biedt plaats aan een tiental raw-foto’s die we met de snelheid van 10, 30 of
60 fps nemen. Bij een lagere JPEG-kwaliteit haalden we zelfs twintig foto's. Het resultaat is best verrassend voor
dit compacte toestel. Het effect van hoge snelheid met een spiegelreflex is iets fijner, maar door de elektronische
sluiter van de Nikon 1 behaal je in een korte tijdspanne van trial-and-error veel meer geslaagde resultaten.
Achteraf kun je rustig op je computer de mooiste foto’s uit de reeks selecteren.
De functie zal zeker bij sport- en kinderfotografie interessant zijn. Je kunt met één druk op de knop meerdere
foto’s nemen en nadien de leukste eruithalen.
De Nikon 1 maakt razendsnelle reeksopnames, en is daardoor geschikt als alternatief voor klassieke
hogesnelheidsfotografie.
Waarom heb je een externe flitser nodig?
Draagbaar licht
Flitslicht heeft soms een slechte reputatie: het breekt de sfeer, het is te fel en te direct enzovoort. De ingebouwde
flits van je camera kun je in de meeste gevallen inderdaad beter uitzetten. Maar met een degelijke opzetflitser of
reportageflitser kun je wel echt mooi licht toevoegen aan je foto. Shoot toont je wat je nodig hebt en waarom.
Waarom heb je een externe flits nodig?
De ingebouwde flits maakt van je camera een ordinaire kopieermachine: je kunt alleen maar recht voor je uit
flitsen, en de kracht is moeilijk of niet instelbaar. Het resultaat is bijna altijd bedroevend, doordat de afstand
tussen lens en flits te klein is.
Bij een digitale reflexcamera met opklappende flits staat de lichtbron pal boven de lens en dus op dezelfde
verticale as, terwijl mooi licht ideaal vanuit een hoek van 45 graden komt. Bovendien is het oppervlak van de
lichtbron zelf erg klein, waardoor het licht erg hard overkomt. Om al die redenen zie je op foto’s die met
ingebouwde flits gemaakt werden de typische konijn-in-lichtbak-blik van mensen die 'geflitst' worden.
Ook met een externe flitser kun je dat soort kopieermachine-effecten nog steeds hebben, maar toch heb je veel
meer mogelijkheden. Van nature staat een externe flitser al iets hoger en verder weg van de lens. Bovendien
maakt hij je camera sneller: je hebt krachtigere batterijen die de flitser sneller weer bedrijfsklaar maken. Je zal
dus minder vaak dat ene moment missen omdat je camera aarzelt. Je camera zal met de duurdere
reportageflitsers ook sneller scherpstellen met externe flash, omdat er in de flitser een extra infrarood focushulp
ingebouwd zit.
Hoe gebruik je een reportageflits?
Op de automatische stand van je camera (P of groen), en met de flitskop recht voor je uit, zal de flits zijn best
doen om de hele scène in beeld te verlichten. En precies dat mag nooit de bedoeling zijn als je extra licht
gebruikt voor een foto. Het basisprincipe van flitsfotografie is namelijk om het omgevingslicht en het kunstlicht
(van de flits) mooi in evenwicht te krijgen.
Je kunt dat doen door de flitser eerst even uit te zetten en dan de sluitertijd en het diafragma op je camera
manueel in te stellen, op zo’n manier dat de achtergrond nog wat omgevingslicht toont. Het hoofdonderwerp
mag donker zijn, dat verlicht je immers nadien door de flits in automatische stand te laten werken. De sluitertijd
mag vrij laag zijn, omdat het flitslicht je onderwerp toch ‘bevriest’.
Gebruik een reflectiekaartje om indirect te flitsen.
Een andere manier om omgevingslicht en flitslicht te mixen is om met je flits indirect je onderwerp te belichten.
Je richt je flits niet naar het onderwerp, maar draait de flitskop naar bijvoorbeeld een wit plafond. Het flitslicht
weerkaatst dan uiteindelijk op je onderwerp, maar het grote oppervlak van het plafond heeft het licht intussen
veel zachter gemaakt.
Bij gebrek aan plafond kun je ook een wit hemd van een gast op een feestje gebruiken, of een hulpstukje dat op
je flits zit (een wit kaartje of aparte accessoires, zie verderop). Dit zogenaamde bouncen (je flitskop ronddraaien
om indirect te flitsen) lukt alleen met een externe flash omdat die meestal een beweegbaar deel hebben. Door de
flitskop rond te draaien en door manueel je omgevingslicht in de foto te verwerken, word je dus een soort dj die
omgevingslicht en flitslicht mixt. Met een ingebouwde flitser lukt dat moeilijker omdat je die niet kan
ronddraaien of het licht op een andere manier verzachten.
Op de foto links stonden de camera en de flitser beide in de automatische stand. De flits heeft het
hoofdonderwerp belicht, maar de rest van de foto is donker. Op de tweede foto rechts stelden we de camera
manueel in op een langere sluitertijd, waardoor de achtergrond zichtbaar wordt. De flitser bleef op de
automatische stand.
Tips voor gebruik van een externe flitser
Waar moet je op letten bij gebruik?
Waar moet je op letten als je een opzetflitser gebruikt? We zetten de belangrijkste tips voor je op een rij.

Gebruik bij voorkeur een groothoeklens samen met een externe flitser. Als je een telelens gebruikt of te
sterk inzoomt, dan sta je ook te ver weg van je onderwerp. Daardoor valt het extra op dat het flitslicht
en de lens op dezelfde beeldas staan.

Richt je flitser nooit direct naar het onderwerp. Richt de flitskop naar een witte muur of een oppervlak
dat het licht zacht kan weerkaatsen. Als je flitser op een gekleurd oppervlak weerkaatst, neemt het licht
die kleur over.

Gebruik geen zonnekap als je flits op de camera staat: je blokkeert er soms het focuslichtje in de flits
mee en je neemt ook licht weg.

Zet je camera bij voorkeur op de manuele stand. Op die manier kan je zelf bepalen hoeveel
omgevingslicht er nog gebruikt wordt, door de sluitertijd langer of korter te maken. Bij een sluitertijd
van 1/250 zal de achtergrond bijna zwart zijn. Bij 1/20ste heb je heel wat achtergrond mee. In principe
blijft de flits altijd op automaat staan. Alleen als je de flits van de camera haalt, wordt het echt nuttig
om de flits manueel in te stellen.

Als je je camera verticaal houdt (in de portretstand dus), draai dan de camera zo dat de flits aan de kant
van het gezicht van je onderwerp staat.

Ben je gewend om te focussen op je onderwerp met het centrale focuspunt, en nadien opnieuw te
kaderen? Niet doen als er een flits op je camera staat: je flits heeft immers bij het focussen ook al het
licht gemeten. Gebruik de extra focuspunten, of gebruik de Flash Exposure Lock-knop om de
flitssterkte vast te zetten voor je herkadert.

Een externe flitser levert pas helemaal mooi licht als je hem van de camera haalt en vanuit een andere
hoek op je onderwerp laat schijnen. Je kan je externe flash aansturen met behulp van de ingebouwde
flash op je DSLR (werkt bij Sony, Nikon en de Canon 7D) of via een flashkoord. De meer gevorderden
kunnen met behulp van verschillende externe flashes en PocketWizards (afstandsbediening via
radiosignalen) een heuse studio bouwen met kleine 'reportageflitsen'. Die manier van flitsen heet
‘strobisme’ en draait om zacht, indirect licht dat mooi gemengd wordt met het omgevingslicht.
Tien tips voor natuurlijk licht
Maak mooie portretfoto's zonder studiolampen
Ook met aanwezig licht kan je een prachtige portretfoto maken. We leggen je uit hoe je dat aanpakt aan de hand
van tien tips.
1. Test je camera
Probeer uit met welke gevoeligheid je nog kan werken zonder dat ruis in een opname storend wordt. Die grens
ligt voor elk toestel anders. Bovendien is de hoeveelheid ruis of korrel die jij aanvaardbaar vindt een
persoonlijke zaak.
Maak op een doordeweekse avond enkele opnamen in de woonkamer. Ontsteek wat sfeerlicht en kaarsen, en
maak identieke beelden bij verschillende ISO-instellingen. Beoordeel de beelden op het computerscherm en
bepaal zelf wat voor jou nog aanvaardbaar is.
2. Experimenteer met ongewone lichtbronnen
Het grote voordeel van digitale fotografie is dat je vrijuit kan experimenteren. Haal de kerstverlichting eens
tevoorschijn, en probeer uit wat je met een zaklamp kan, of met theelichtjes. Strikt genomen is dit geen
‘aanwezig licht’. Maar het worden wél originele portretjes.
3. Stel de witbalans vooraf in
Ben je van plan om een hele tijd onder dezelfde lichtomstandigheden te fotograferen, dan loont het beslist de
moeite om de witbalans vooraf handmatig in te stellen.
Dit gaat bij elk toestel anders in z’n werk, maar het komt er telkens op neer dat je onder dezelfde
lichtomstandigheden als waarin je wil gaan fotograferen een wit blad fotografeert. Het toestel gebruikt die
gegevens dan als referentie om de kleuren te corrigeren bij alle verdere opnamen. Gevolg: geen kleurenzweem
en geen uren correctiewerk achteraf.
4. Voorspel de toekomst
Heel wat bekende foto’s zijn tot stand gekomen doordat de fotograaf op voorhand al een standpunt had
ingenomen, een kadrering had gekozen, zijn of haar toestel van tevoren had ingesteld en daarna het geduld had
om te wachten op het ‘beslissend moment’.
Het eenvoudige recept: zoek een plek op die als decor zal dienen, met een interessante lichtval en waar je kan
voorspellen dat er af en toe mensen voorbijkomen. Kadreer en stel je toestel in voor een juiste belichting (denk
aan ISO, belichtingscompensatie, witbalans en diafragmakeuze). Wacht even af, druk af op het juiste moment,
en klaar.
5. Gebruik belichtingscompensatie
Misschien heb je dit ook al ondervonden: je wil een mooie nachtopname maken, monteert de camera op een
statief, zorgt voor een mooie kadrering, stelt scherp, kiest in diafragmavoorkeuze een klein diafragma voor een
mooie scherptediepte en drukt af...
Daarna merk je dat de foto eruitziet alsof hij bij daglicht werd gemaakt. De ingebouwde lichtmeter heeft steeds
de neiging om de belichting te berekenen volgens gemiddelde standaardwaarden, het bekende middengrijs. Voor
normale daglichtfotografie voldoet dit uitstekend, maar zodra er veel donkere partijen in beeld komen, krijgt de
lichtmeter de neiging om de hele belichting op te trekken.
Bij fotografie bij aanwezig licht zijn er vaak veel donkere partijen in beeld. Om de sfeer van het licht te
behouden, is het vrijwel altijd nodig om krapper te gaan belichten dan de lichtmeter aangeeft.
De snelste en eenvoudigste manier om dit te doen, is met de belichtingscompensatie op de camera. Begin met de
belichtingscompensatie in te stellen op -1. Dit zorgt vaak al voor een goed resultaat. Als je het beeld nadien
beoordeelt op het histogram, zal je een ‘berg’ opmerken aan de linkerkant. Dat is in dit geval perfect normaal (er
zijn nu eenmaal veel donkere partijen in beeld).
6. Gebruik de creatieve instellingen
Met je toestel op de automatische stand lukt het bijna nooit om aan available-light-fotografie te doen. Bij ietwat
zwakkere lichtomstandigheden activeert de automaat meteen de ingebouwde flits. Ook de voorgeprogrammeerde
instellingen, de scènes, bieden geen soelaas. Probeer maar eens in de instelling Portret een foto te maken
binnenhuis.
Het is dan bovendien bij heel wat camera’s een heksentoer om de flitser uit te schakelen. Gebruik je de
‘creatieve instellingen’, zoals diafragma- of tijdvoorkeuze, dan is het net andersom: wil je de flits gebruiken, dan
zal je die zelf moeten activeren.
Standaard werkt de ingebouwde flits dus niet mee en dat is wel zo makkelijk, want dan vergeet je hem ook niet
uit te schakelen. Bovendien laten de creatieve instellingen veel meer noodzakelijke aanpassingen in het menu
toe, zoals de gevoeligheidsinstelling, witbalans, belichtingscompensatie en ga zo maar door.
7. Silhouet
Wil je een origineel en verrassend portret, probeer dan eens een silhouet vast te leggen. Het recept is eenvoudig:
in plaats van correct te belichten op een persoon, ga je de belichting volledig afstemmen op een heldere
achtergrond. Plaats de persoon die je wil fotograferen in profiel om een duidelijke aftekening te krijgen.
8. Reis licht
Ongelofelijk wat mensen allemaal meezeulen op reis. Een loodzware rugzak of fototas die uitpuilt van de body’s
en lenzen, een externe flitser, een stevig statief... Zakjes rijst, snel aangeschaft op het dichtstbijzijnde marktje in
de buurt, werken even fijn als statief. Eén body, een zoomlens van groothoek naar lichte tele en een lichtsterke
primelens in een rugzakje: meer heb je niet nodig.
9. Gebruik ook de groothoek
Bij portretfotografie is de neiging steeds groot om fel te gaan inzoomen. Maar hoe meer je inzoomt, hoe korter
de sluitertijd moet zijn om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Werk bij zwakkere lichtomstandigheden eens wat meer in groothoek. Je kan makkelijk uit de hand fotograferen
bij tragere sluitertijden, en je kan meer vertellen met je foto’s doordat de omgeving mee in beeld komt.
10. Creëer sfeer
Verschillende soorten lichtbronnen maken een ‘juiste’ witbalansinstelling onmogelijk. Maar daar kan je ook je
voordeel mee doen. Je kunt sfeer creëren door de witbalans bewust in te stellen op het kunstlicht.
Werken met een lichtmeter
Meten is weten
De ingebouwde lichtmeter van je camera geeft in veel gevallen een prima resultaat. Toch vergroot een losse
belichtingsmeter nog steeds je mogelijkheden. We bekijken wat de verschillen zijn met een ingebouwde
lichtmeter.
Om een foto te maken heb je licht nodig. Een lichtmeter dient om uit te meten hoeveel licht je nodig hebt om een
goede foto te krijgen. Door de sluitertijd en het diafragma in te stellen, zorg je er dan voor dat de beeldsensor in
je camera de nodige hoeveelheid licht ontvangt.
Ingebouwde lichtmeter
Elke digitale camera bevat een ingebouwde lichtmeter. Deze meet constant het licht dat door het onderwerp dat
je in beeld neemt wordt gereflecteerd. Dit gereflecteerde licht valt door de lens van je camera op de lichtmeter.
Meestal werkt de ingebouwde lichtmeter goed, en dat zorgt ervoor dat je je camera in volautomatische modus of
met sluitertijd- of diafragmavoorkeuze kunt gebruiken.
Maar gereflecteerd licht bezit enkele nadelen. Een erg donkere of lichte kleur van het onderwerp beïnvloedt de
sterkte en samenstelling van het gereflecteerde licht, waardoor de ingebouwde lichtmeter in de war kan raken.
Wanneer het hoofdonderwerp in de schaduw staat en de achtergrond erg helder is, kan je ook problemen krijgen
met lichtmeting. Een glanzend onderwerp is ook lastig: het reflecteert erg veel licht, waardoor de lichtmeter van
je camera misschien een te korte sluitertijd kiest, met een onderbelichte foto als gevolg.
Al die problemen kan je vermijden door in plaats van het gereflecteerde licht het opvallend licht te meten. En
daar heb je een externe lichtmeter voor nodig.
Opvallend licht
Het licht dat rechtstreeks op het onderwerp valt, noemen we opvallend licht. We kunnen dit opvallend licht
meten door een lichtmeter tussen de lichtbron en het onderwerp te houden, en de lichtsensor in de richting van de
lichtbron te houden. De eigenschappen van het onderwerp (helderheid, kleur, glans) spelen nu geen rol meer.
Door op de lichtmeter de gewenste gevoeligheid en diafragma in te stellen, zal deze de vereiste sluitertijd
berekenen. Als we die waarden dan op de camera instellen (met de manuele opnamemodus), zal het onderwerp
vastgelegd worden zoals we het zelf zien.
In dit schema is de zon de lichtbron. De camera meet het licht dat door het onderwerp
gereflecteerd wordt. Door een lichtmeter tussen de zon en het onderwerp te houden,
kunnen we het opvallend licht meten.
Als eerste stellen we de gevoeligheid in op ISO 200; dit is de waarde waarmee we onze camera hebben
ingesteld. Dit model kan zowel opvallend als gereflecteerd licht meten; we stelden hem op meting voor
opvallend licht.
We willen nu bij een door ons gekozen diafragma de juiste sluitertijd laten berekenen. Bij de Sekonic doen we
dit door de Mode-toets in te drukken en via het instelwiel de gebruikte lichtbron in te stellen: zon, draadloze flits
of flits. Rond de gekozen lichtbron verschijnt een vierkantje.
Zodra we de Mode-toets weer loslaten, kunnen we met het instelwiel de gewenste diafragmawaarde f/16
instellen. Wanneer we de lichtmeter nu tussen het het onderwerp en de lichtbron houden en de meettoets
indrukken, dan verschijnt links in het venster de gemeten sluitertijd (2,5 seconde).
Omdat een digitale camera een andere lichtmethode heeft dan een analoge camera (zie 'Grijskaart'), hebben we
de L-608 een aanpassing van +0.4 stop gegeven.
Spotmeting
Wanneer het verschil in helderheid tussen het onderwerp en de omgeving erg groot is, kan je een lichtmeter
gebruiken om het licht precies op het onderwerp te meten. Dat heet spotmeting: je meet het licht op één punt
(spot) in plaats van in de hele scène.
Grijskaart
Je kan de belichting ook instellen met een grijskaart, die je in elke fotovakhandel vindt. Plaats zo'n kaart naast
het onderwerp en stel de lichtmeter van je camera of je externe lichtmeter op spotmeting. Meet het licht op de
grijskaart, en je krijgt de juiste instellingen voor een correct belichte foto.
Opgelet: veel grijskaarten zijn '18% grijs', wat betekent dat het grijs 18 procent van het opvallend licht
reflecteert. Veel digitale camera's zijn echter afgesteld op een gemiddelde reflectie van slechts 12% of 14%.
Wanneer je met een digitale camera het licht meet op een 18% grijskaart, moet je de gemeten belichting
verhogen door ongeveer een halve stop belichtingscompensatie in te stellen. Werk je met een externe lichtmeter,
dan kan je deze aanpassing al bij het meten instellen. Er bestaan ook 'digitale' grijskaarten met 12% of 14% grijs.
Hierbij is de aanpassing niet nodig.
Hoe werkt belichting? (1)
De basis van elke foto
Om de beste foto's te maken, moet je weten hoe je camera werkt en hoe je hem het best bedient. In dit artikel
maken we je wegwijs in de functies en instellingen van een digitale reflexcamera.
Fotograferen betekent letterlijk: schrijven met licht. Licht is dan ook de basis van elke foto. Een camera laat via
de lens een hoeveelheid licht door, dat licht komt op de beeldsensor terecht en wordt dan door de camera
verwerkt tot een digitale foto.
Om een geslaagde foto te maken, moet er net voldoende licht op de beeldsensor terechtkomen
De camera moet dus heel precies kunnen regelen hoeveel licht er op de sensor komt. Die hoeveelheid licht hangt
af van drie veranderbare instellingen: het diafragma, de sluitertijd en de gevoeligheid. Dit zijn de
allerbelangrijkste instellingen op je camera. Als je weet hoe deze drie instellingen werken en hoe ze
samenhangen, heb je de basis van fotografie onder de knie.
Diafragma
Het diafragma is een verstelbare opening in het objectief (zie afbeelding hieronder). Die opening kan groter en
kleiner gemaakt worden. Hoe groter de opening, hoe meer licht er doorgelaten wordt. Hoe groot het diafragma
is, wordt uitgedrukt met het diafragmagetal. Dat is een reeks cijfers met de vorm f/x, waarbij x een getal is uit de
reeks:
1 - 1,4 - 2 - 2,8 - 4 - 5,6 - 8 - 11 - 16 - 22 – 32
Elk volgend getal in deze reeks staat voor een halvering van de hoeveelheid licht. Staat de camera ingesteld op
diafragma f/2,8, dan laat de lens maar half zoveel licht door als bij diafragma f/2. Stel je de camera in op
diafragma f/4, dan laat de lens nog maar een kwart (de helft van de helft) zoveel licht door als bij diafragma f/2.
Onthoud dat een klein getal staat voor een grote opening. Dat is in het begin erg verwarrend, maar zo is het nu
eenmaal. Soms zie je een diafragmagetal dat niet in de bovenstaande reeks staat, bijvoorbeeld f/3,5. Die waarde
laat een hoeveelheid licht door die halverwege tussen diafragma f/2,8 en f/4 ligt.
Hoe groot je het diafragma kan maken, hangt af van de lens. Sommige lenzen hebben een maximaal diafragma
van f/4. Bij deze lenzen kan je de opening dus niet groter maken dan f/4. Een lens met een grote maximale
opening heet een lichtsterke lens, omdat hij veel licht doorlaat. Lichtsterke lenzen zijn zwaarder en meestal veel
duurder dan gewone lenzen.
Bij goedkope zoomlenzen zie je vaak twee maximale diafragmawaarden vermeld, bijvoorbeeld f/3,5-f/5,6. Dat
moet je als volgt lezen: helemaal uitgezoomd (kleinste brandpuntsafstand) is het maximaal diafragma f/3,5, maar
als je helemaal inzoomt (grootste brandpuntsafstand) bedraagt het maximaal diafragma nog maar f/5,6.
Wanneer je volledig inzoomt, laat deze lens nog maar half zoveel licht door. Er zijn zoomlenzen die over het
hele zoombereik hetzelfde maximale diafragma hebben, maar die kosten flink meer.
Sluitertijd
Met het diafragma bepaal je dus hoeveel licht er door de lens naar binnen kan vallen, maar dan is er ook nog de
sluitertijd. Daarmee bepaal je hoe lang het binnenvallende licht de beeldsensor bereikt. Voor de sensor zit een
'sluiter', een soort gordijntje dat razendsnel opengaat wanneer je een foto maakt.
Hoe langer dat gordijntje openblijft, hoe meer licht er op de sensor terechtkomt. Net als het diafragma vormt ook
de sluitertijd een reeks, ditmaal uitgedrukt in seconden en vervolgens fracties van seconden:
2 - 1 - 1/2 - 1/4 - 1/8 - 1/15 - 1/30 - 1/60 - 1/125- 1/250 - 1/500 - 1/1.000
Net als bij het diafragmagetal betekent elk volgend getal in deze reeks een halvering van de hoeveelheid licht,
waardoor er maar half zoveel licht de sensor bereikt. Bij een sluitertijd van 1/60 valt er maar half zoveel licht op
de sensor als bij sluitertijd 1/30. Ga je nog een stap verder in de reeks, naar 1/125, dan valt er maar een kwart (de
helft van de helft) van de hoeveelheid licht op als bij sluitertijd 1/30. Net als bij het diafragma zie je ook voor de
sluitertijd soms tussenwaarden, bijvoorbeeld 1/100.
Diafragma plus sluitertijd
De sluitertijd en het diafragma zijn de twee manieren om te regelen hoeveel licht de sensor bereikt. Om dezelfde
hoeveelheid licht op de beeldsensor te laten vallen, dus dezelfde belichting te kiezen, kun je verschillende
combinaties van sluitertijd en diafragma gebruiken.
Neem bijvoorbeeld als vertrekpunt de combinatie van diafragma f/8 en sluitertijd 1/60. Wanneer we het
diafragma kleiner maker (dus minder licht doorlaten), kunnen we de sluitertijd langer maken (dus meer licht
doorlaten) om toch exact dezelfde hoeveelheid licht op de sensor te laten vallen. We gaan dus naar rechts in de
reeks diafragmagetallen en naar links in de reeks sluitertijden, naar f/11 en 1/30. Het resultaat is een foto met
identieke belichting.
We kunnen het diafragma nog kleiner maken, tot f/16; logischerwijze moeten we dan de sluitertijd weer langer
maken, tot 1/15. In de andere richting werkt dit systeem net zo: wanneer we het diafragma groter maken (meer
licht), moet de sluitertijd korter (minder licht) als we dezelfde hoeveelheid licht op de sensor willen krijgen. Zo
komen we aan f/5,6 en 1/125, of f/4 en 1/250.
Alle onderstaande combinaties leveren een identieke belichting op:
f/4, 1/250
f/5,6, 1/125
f/8, 1/60
f/11, 1/30
f/16, 1/15
Je kan je het bovenstaande voorstellen als een kraantje waarmee je een emmer moet vullen. Het diafragma is dan
hoe ver je de kraan opendraait, en de sluitertijd is de tijd dat de kraan blijft openstaan. Wanneer je de kraan
verder opendraait (groter diafragma), stroomt er meer water door en raakt de emmer dus sneller vol (kortere
sluitertijd). Draai je het kraantje verder dicht (kleiner diafragma), dan moet de kraan langer lopen om de emmer
te vullen (langere sluitertijd).
Gevoeligheid
De derde variabele is de gevoeligheid. Die bepaalt hoeveel licht de sensor nodig heeft voor een correcte
belichting. Hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder licht er nodig is voor een goed belichte foto. De gevoeligheid
wordt uitgedrukt in alweer een reeks, dit keer met ISO-waarden:
100 – 200 – 400 – 800 – 1.600 – 3.200 - 6.400 - ...
Hier betekent elke stap van links naar rechts in deze reeks een verdubbeling van de gevoeligheid. Wanneer je de
gevoeligheid verhoogt met één stap, moet er maar half zoveel licht op de sensor vallen om dezelfde belichting te
houden. Bij ISO 200 heeft de sensor genoeg aan de helft van de hoeveelheid licht als bij ISO 100. Bij ISO 400
volstaat een kwart (de helft van de helft) van de hoeveelheid licht bij ISO 100. (Net als bij diafragma en
sluitertijd zie je ook voor ISO soms tussenwaarden, bijvoorbeeld ISO 320.).
In de vergelijking met de emmer en het kraantje bepaalt de gevoeligheid het formaat van de emmer. Een hogere
gevoeligheid betekent een kleiner formaat emmer, die dus sneller vol raakt.
Belichtingsdriehoek
Gevoeligheid, diafragma en sluitertijd zijn met elkaar verbonden en worden daarom wel eens de
'belichtingsdriehoek' genoemd. Als je een van deze drie aanpast, moet je een van de twee andere, of de twee
andere allebei aanpassen wil je dezelfde belichting krijgen.
Stel dat je de sluitertijd korter wil maken, van 1/125 naar 1/500. Je schuift dus twee stappen op in de reeks met
sluitertijden. Om de belichting identiek te houden, heb je dan verschillende opties. Als je lens het nog toelaat,
kan je het diafragma met twee stappen groter maken, bijvoorbeeld van f/8 naar f/4. Of je kan de gevoeligheid
met twee stappen verhogen, bijvoorbeeld van 100 naar 400. Of je kan zowel het diafragma als de gevoeligheid
met één stap aanpassen, naar f/5.6 en 200.
Hoe werkt belichting? (2)
De basis van elke foto
Om de beste foto's te maken, moet je weten hoe je camera werkt en hoe je hem het best bedient. In deel 2 van dit
artikel over de juiste belichting praten we je bij over onder meer lichtmeting, scherptediepte en ruis.
Als je deel 1 hebt gelezen, blijf je misschien met één grote vraag zitten: hoe weet je nu welke belichting je nodig
hebt voor een geslaagde foto?
Lichtmeting
Dat hangt in de eerste plaats af van de omstandigheden waarin je de foto maakt. Voor een foto aan het strand op
een zonnige dag heb je een heel andere belichting nodig dan voor een foto die je 's avonds binnen maakt. In het
eerste geval is er heel veel licht in de scène, in het tweede geval heel weinig. Dat betekent dat je andere
instellingen voor de belichting (sluitertijd, diafragma en gevoeligheid) moet gebruiken voor beide scènes.
Dat gaat gelukkig erg eenvoudig: je camera berekent namelijk zelf welke belichting je nodig hebt. Daarvoor
bevat je camera een lichtmeter. Die meet hoeveel licht er nodig is. Wanneer je de camera al het werk laat doen,
in volautomatische stand, dan kiest hij zelf het juiste diafragma en sluitertijd en (op sommige camera's) de juiste
gevoeligheid. Je krijgt dan een correct belichte foto door gewoon op het knopje te duwen.
Maar je kan ook zelf de gevoeligheid, het diafragma en/of de sluitertijd instellen en zo de belichting aanpassen
aan het effect dat jij wil bereiken. Dat is een van de grootste voordelen van een geavanceerde camera: je hebt
zelf volledig in de hand hoe een foto gemaakt wordt.
De lichtmeter in je camera werkt over het algemeen erg betrouwbaar. Soms kom je echter in een situatie terecht
waar die lichtmeter van de wijs raakt. Dan kun je met een paar trucjes toch een correcte belichting krijgen.
Neveneffecten
Diafragma, sluitertijd en gevoeligheid zijn de drie variabelen waarmee je de belichting kan regelen. In deel 1 heb
je gelezen hoe die drie met elkaar verbonden zijn. Welke combinatie van die drie variabelen je nu het best
gebruikt, hangt af van het effect dat je wil bereiken. Elk van de drie heeft namelijk een – al dan niet gewenst –
neveneffect.
Diafragma: scherptediepte
Het diafragma dat je kiest, heeft gevolgen voor de scherptediepte van de foto. De scherptediepte is het deel van
de scène dat scherp lijkt op de foto. Wanneer je een foto maakt, stelt de camera namelijk altijd scherp op één
punt. De zone net voor en net achter dat punt zal op de foto ook scherp zijn. Hoe groot die zone is, hangt af van
het diafragma.
Bij een groot diafragma (dus een klein diafragmagetal) is die zone heel klein: alleen een klein gebied net voor en
achter het scherpstelpunt is ook scherp. We noemen dat een kleine scherptediepte. Dat is mooi voor portretten,
waar je het gezicht scherp in beeld brengt terwijl de achtergrond wazig mag zijn.
Bij een klein diafragma (dus een groot diafragmagetal), is de zone dan weer heel groot. Bij de kleinste
diafragma's (f/16 en f/22) zal bijna heel de foto scherp lijken. Dat is nuttig wanneer je bijvoorbeeld een
landschap fotografeert en alle details scherp op je foto wil.
De scherptediepte hangt niet uitsluitend van het diafragma af. De brandpuntsafstand van de lens speelt ook een
rol.
Bij korte brandpuntsafstanden (zoals bij een groothoeklens gebruikt) is de scherptediepte automatisch hoog. Bij
lange brandpuntsafstanden (zoals bij een telelens) is de scherptediepte vanzelf al laag. Ook de afstand tot het
onderwerp is belangrijk: hoe dichterbij het onderwerp waarop je scherpstelt, hoe kleiner de scherptediepte.
Op onderstaande foto’s maakten we het diafragma telkens één stapje kleiner (dus een groter diafragmagetal), van
diafrSluitertijd: beweging
De sluitertijd die je kiest, heeft gevolgen voor de manier waarop beweging in je foto te zien zal zijn. Fotografeer
je een bewegend onderwerp – een spelend kind, een rijdende fiets of auto – dan moet de sluitertijd kort genoeg
zijn als je die beweging wilt 'bevriezen'. Gebruik je een langere sluitertijd, dan zal het bewegende onderwerp niet
scherp op de foto staan.
Een lange sluitertijd kan bij bewegende onderwerpen mooie effecten geven, als dat de bedoeling is. Maar als je
het onderwerp scherp op de foto wilt hebben, moet de sluitertijd kort genoeg zijn. Hoe kort precies, dat hangt af
van de snelheid waarmee het onderwerp beweegt. Voor een wandelende peuter volstaat een langere sluitertijd
dan voor een voorbijrijdende auto.
Wanneer je een lange sluitertijd gebruikt, is het ook belangrijk dat je de camera zelf stil houdt. Wanneer je de
camera tijdens het maken van de foto beweegt, wordt namelijk de hele foto onscherp. De kans dat je de camera
niet perfect stil kan houden, neemt toe naarmate de sluitertijd langer wordt. De kans op een bewogen opname
wordt ook groter wanneer je een lange brandpuntsafstand gebruikt. Het is met andere woorden gemakkelijker om
onscherpe foto’s te vermijden met een 28mm-lens dan met een 300mm-telelens.
De onderstaande afbeelding maakten we met een sluitertijd van 1/500 seconde. Daardoor lijkt de beweging van
het water ‘bevroren’: je kunt individuele druppels onderscheiden.
agma 2,8 naar diafragma 22. Het gevolg is dat een steeds groter deel van de foto scherper wordt.
Gevoeligheid: ruis
Bij een hogere gevoeligheid kan je kortere sluitertijden gebruiken. Je zou dus kunnen
besluiten dat het een goed idee is om je camera altijd op de hoogste gevoeligheid in te
stellen. Helaas hebben camera's bij hoge gevoeligheden in meer of mindere mate last
van ruis. Dat is een patroon van fijne kleurafwijkingen dat je vooral op egale
kleurvlakken op de foto (zoals een donker pak of een blauwe lucht) snel zal merken
Het histogram als hulpje
Belichting verbeteren
Op het schermpje van je digitale camera kan je een foto bekijken meteen nadat hij gemaakt is. Wil je
nauwkeuriger nagaan of de belichting goed zit, gebruik dan het histogram. Dat is eenvoudiger dan het klinkt.
Een histogram is een grafiekje dat de verdeling van de helderheidswaarden in een foto weergeeft.
Van donker naar licht
Deze helderheidswaarden zijn uitgezet op de horizontale as: links staan de donkere tinten, in het midden de
neutrale tinten en rechts de lichte tinten.
De hoogte van de grafiek geeft aan hoeveel pixels met die bepaalde helderheidswaarde er in je foto zitten. Je kan
het histogram van een gemaakte foto bekijken op het cameraschermpje - kijk in je handleiding hoe je dat precies
doet.
Sommige camera’s kunnen aparte histogrammen voor elk van de drie kleurkanalen (rood, groen en blauw)
tonen. Op compactcamera’s en op reflexcamera's met Live View kan je vaak een histogram oproepen terwijl je
de opname maakt.
Staan je foto’s op pc, dan kan je het histogram bekijken in een beeldbewerker zoals Photoshop Elements of
Lightroom.
Histogrammen lezen
Er bestaat niet zoiets als een ‘goed’ histogram. Elke foto is immers anders. In een foto met overwegend lichte
tinten is het bij een correcte belichting normaal dat de meeste helderheidswaarden in de rechterhelft van het
histogram liggen.
Een donker tafereel daarentegen zal de linkerhelft van het histogram bezetten. Op een foto met een gelijkmatige
verdeling van helderheidswaarden zal het histogram zich over de hele schaal uitstrekken.
Vermijd pieken
Wat je in elk geval wil vermijden, zijn hoge pieken tegen de linker- of rechterrand van het histogram. Die wijzen
erop dat de donkerste of helderste tinten in de scène onderbelicht, dan wel overbelicht zijn.
Daardoor lopen schaduwen dicht tot een zwarte vlek, of omgekeerd verdwijnen alle details in de lichtste delen
van de foto.
Zie je tijdens de opname je een histogram met dergelijke pieken, dan kan je de belichting proberen aan te passen
zodat het histogram een stukje naar recht of links opschuift.
Dat kan door belichtingscompensatie in te stellen, waardoor je de camera zegt dat hij de opname donkerder of
lichter moet maken; of als je je camera manueel instelt, door de sluitertijd of het diafragma aan te passen.
Extreme contrasten
Maar dat lukt niet altijd. Als het contrast tussen de donkerste en lichtste delen in de foto te groot is, zal je er niet
in slagen om die allebei te registreren. Je camera kan dat contrast niet overbruggen.
Je moet dan kiezen tussen detail in de donkere of in de lichte partijen, en de andere laten ‘dichtlopen’.
Die keuze hoeft niet altijd een probleem te zijn; als je op een foto de ondergaande zon wil vastleggen, zal
niemand erom malen dat de schaduwen dichtlopen. Het komt er dan immers op aan dat de warme gloed van de
zon mooi in beeld komt.
Tien tips voor natuurlijk licht
Maak mooie portretfoto's zonder studiolampen
Ook met aanwezig licht kan je een prachtige portretfoto maken. We leggen je uit hoe je dat aanpakt aan de hand
van tien tips.
1. Test je camera
Probeer uit met welke gevoeligheid je nog kan werken zonder dat ruis in een opname storend wordt. Die grens
ligt voor elk toestel anders. Bovendien is de hoeveelheid ruis of korrel die jij aanvaardbaar vindt een
persoonlijke zaak.
Maak op een doordeweekse avond enkele opnamen in de woonkamer. Ontsteek wat sfeerlicht en kaarsen, en
maak identieke beelden bij verschillende ISO-instellingen. Beoordeel de beelden op het computerscherm en
bepaal zelf wat voor jou nog aanvaardbaar is.
2. Experimenteer met ongewone lichtbronnen
Het grote voordeel van digitale fotografie is dat je vrijuit kan experimenteren. Haal de kerstverlichting eens
tevoorschijn, en probeer uit wat je met een zaklamp kan, of met theelichtjes. Strikt genomen is dit geen
‘aanwezig licht’. Maar het worden wél originele portretjes.
3. Stel de witbalans vooraf in
Ben je van plan om een hele tijd onder dezelfde lichtomstandigheden te fotograferen, dan loont het beslist de
moeite om de witbalans vooraf handmatig in te stellen.
Dit gaat bij elk toestel anders in z’n werk, maar het komt er telkens op neer dat je onder dezelfde
lichtomstandigheden als waarin je wil gaan fotograferen een wit blad fotografeert. Het toestel gebruikt die
gegevens dan als referentie om de kleuren te corrigeren bij alle verdere opnamen. Gevolg: geen kleurenzweem
en geen uren correctiewerk achteraf.
4. Voorspel de toekomst
Heel wat bekende foto’s zijn tot stand gekomen doordat de fotograaf op voorhand al een standpunt had
ingenomen, een kadrering had gekozen, zijn of haar toestel van tevoren had ingesteld en daarna het geduld had
om te wachten op het ‘beslissend moment’.
Het eenvoudige recept: zoek een plek op die als decor zal dienen, met een interessante lichtval en waar je kan
voorspellen dat er af en toe mensen voorbijkomen. Kadreer en stel je toestel in voor een juiste belichting (denk
aan ISO, belichtingscompensatie, witbalans en diafragmakeuze). Wacht even af, druk af op het juiste moment,
en klaar.
5. Gebruik belichtingscompensatie
Misschien heb je dit ook al ondervonden: je wil een mooie nachtopname maken, monteert de camera op een
statief, zorgt voor een mooie kadrering, stelt scherp, kiest in diafragmavoorkeuze een klein diafragma voor een
mooie scherptediepte en drukt af...
Daarna merk je dat de foto eruitziet alsof hij bij daglicht werd gemaakt. De ingebouwde lichtmeter heeft steeds
de neiging om de belichting te berekenen volgens gemiddelde standaardwaarden, het bekende middengrijs. Voor
normale daglichtfotografie voldoet dit uitstekend, maar zodra er veel donkere partijen in beeld komen, krijgt de
lichtmeter de neiging om de hele belichting op te trekken.
Bij fotografie bij aanwezig licht zijn er vaak veel donkere partijen in beeld. Om de sfeer van het licht te
behouden, is het vrijwel altijd nodig om krapper te gaan belichten dan de lichtmeter aangeeft.
De snelste en eenvoudigste manier om dit te doen, is met de belichtingscompensatie op de camera. Begin met de
belichtingscompensatie in te stellen op -1. Dit zorgt vaak al voor een goed resultaat. Als je het beeld nadien
beoordeelt op het histogram, zal je een ‘berg’ opmerken aan de linkerkant. Dat is in dit geval perfect normaal (er
zijn nu eenmaal veel donkere partijen in beeld).
6. Gebruik de creatieve instellingen
Met je toestel op de automatische stand lukt het bijna nooit om aan available-light-fotografie te doen. Bij ietwat
zwakkere lichtomstandigheden activeert de automaat meteen de ingebouwde flits. Ook de voorgeprogrammeerde
instellingen, de scènes, bieden geen soelaas. Probeer maar eens in de instelling Portret een foto te maken
binnenhuis.
Het is dan bovendien bij heel wat camera’s een heksentoer om de flitser uit te schakelen. Gebruik je de
‘creatieve instellingen’, zoals diafragma- of tijdvoorkeuze, dan is het net andersom: wil je de flits gebruiken, dan
zal je die zelf moeten activeren.
Standaard werkt de ingebouwde flits dus niet mee en dat is wel zo makkelijk, want dan vergeet je hem ook niet
uit te schakelen. Bovendien laten de creatieve instellingen veel meer noodzakelijke aanpassingen in het menu
toe, zoals de gevoeligheidsinstelling, witbalans, belichtingscompensatie en ga zo maar door.
7. Silhouet
Wil je een origineel en verrassend portret, probeer dan eens een silhouet vast te leggen. Het recept is eenvoudig:
in plaats van correct te belichten op een persoon, ga je de belichting volledig afstemmen op een heldere
achtergrond. Plaats de persoon die je wil fotograferen in profiel om een duidelijke aftekening te krijgen.
8. Reis licht
Ongelofelijk wat mensen allemaal meezeulen op reis. Een loodzware rugzak of fototas die uitpuilt van de body’s
en lenzen, een externe flitser, een stevig statief... Zakjes rijst, snel aangeschaft op het dichtstbijzijnde marktje in
de buurt, werken even fijn als statief. Eén body, een zoomlens van groothoek naar lichte tele en een lichtsterke
primelens in een rugzakje: meer heb je niet nodig.
9. Gebruik ook de groothoek
Bij portretfotografie is de neiging steeds groot om fel te gaan inzoomen. Maar hoe meer je inzoomt, hoe korter
de sluitertijd moet zijn om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Werk bij zwakkere lichtomstandigheden eens wat meer in groothoek. Je kan makkelijk uit de hand fotograferen
bij tragere sluitertijden, en je kan meer vertellen met je foto’s doordat de omgeving mee in beeld komt.
10. Creëer sfeer
Verschillende soorten lichtbronnen maken een ‘juiste’ witbalansinstelling onmogelijk. Maar daar kan je ook je
voordeel mee doen. Je kunt sfeer creëren door de witbalans bewust in te stellen op het kunstlicht
Elf fototips voor een dagje zee
De gevaren én kansen
Op een mooie zomerdag aan het strand baad je in het licht. De omgeving is prachtig, de mensen zijn uitgelaten.
Ideale omstandigheden om foto's te maken dus.
Maar er loeren ook gevaren. Hieronder enkele tips waar je op moet letten, plus een paar ideetjes ter inspiratie.
Fototas mee
De meeste camera's lusten geen zand en zout. Neem daarom een degelijke, goed afsluitbare fototas mee waar je
jouw camera in opbergt zodra je stopt met foto's maken. Je wil namelijk de rest van de dag ook zorgeloos
kunnen genieten.
Laat je camera en lens ook nooit te lang in de volle zon liggen, dat kan tot vervorming leiden. Zeker als je toestel
een zwarte behuizing heeft. Zwart absorbeert namelijk warmte.
Wind: oppassen geblazen
Kijk vooral uit als het waait. Gebruik je een zoomobjectief, dan kan het zand in het zoommechanisme waaien.
En let op voor je lens, meegeblazen zandkorrels werken als een zandstraler. Laat daarom de hele dag het UVfilter op je camera zitten. Niet alleen om het ultraviolet licht te verminderen, ook ter bescherming van je voorste
lenselement.
Wees waterproof
Ga je de zee in, riskeer dan niets met je spiegelreflex maar gebruik een waterbestendige compactcamera. Er zijn
talloze toestellen verkrijgbaar waarmee je prima foto's kunt maken, zelfs onder water. Shoot heeft er hier zeven
voor je getest.
Help je lichtmeter
Bij felle zon en veel reflectie op het strand wil de belichtingsmeter in je camera wel eens van de wijs raken en je
foto's onderbelichten. Je moet dan belichtingscompensatie instellen, of als je een compactcamera gebruikt de
automatische voorinstelling 'Strand/Sneeuw' inschakelen.
Je kunt dit ook oplossen door een lichtmeter te gebruiken en te richten op een niet al te fel belicht detail. Het
spreekt overigens voor zich dat er altijd een zonnekap op je lens zit, om hinderlijke schitteringen tegen te gaan.
Gebruik een polarisatiefilter
Een polarisatiefilter maakt het blauw van de lucht dieper en laat witte wolken beter uitkomen. Daarnaast zorgt
een polarisatiefilter voor minder weerkaatsingen van het zeeoppervlak.
Let op de horizon
Zet de horizon recht, anders loopt de zee leeg. Tenzij je dynamiek wil aanbrengen bij een portret van iemand in
het water. Veel fotografen raden ook aan de horizon niet pal in het midden te zetten. Maar dat hangt af van de
compositie die je voor ogen hebt. Denk er vooraf over na.
Profiteer van licht en ruimte
Heb je mooi strandweer, dan is de lichtintensiteit goed. Meestal kies je dan voor een lage gevoeligheid zoals ISO
100. Een klein diafragma (hoog getal) en korte sluitertijd kunnen je beelden wat verdonkeren en dramatiseren.
Ook kun je met deze instellingen de vormen op je foto flink versterken, zodat het geen vlakke vertoning wordt.
Zorg ook altijd dat je een groothoek(zoom)lens bij je hebt. Dan kun je mooi profiteren van de open ruimte die
een strand biedt en personen of objecten sterk afzetten tegen grote vlakken strand, oceaan of lucht.
Wacht tot laat in de middag
Fotografeer niet rond het middaguur. Dat is ongezond voor je huid én je foto's, want het zonlicht is keihard en je
krijgt lelijke schaduwen. Een late namiddagzon kan mooi warm licht of zelfs een gouden gloed over je
onderwerp draperen.
Maak portretten
Het strand is een prima locatie voor portretten, met de zee, lucht of duinen als natuurlijke achtergrond. De
meeste mensen zijn ontspannen en minder geremd. En omdat iedereen wel een fototoestel bij zich heeft, kijkt
niemand vreemd op wat je aan het doen bent.
Kinderen zijn helemaal in hun element aan zee. Ze gaan zo op in hun spel dat ze jou maar half in de gaten
hebben. Benut de tijd en gelegenheid die je in veel andere situaties niet krijgt.
Experimenteer met silhouetten
Het strand biedt een uitgelezen mogelijkheid om te oefenen met silhouetfoto's, door je onderwerp tegen het licht
in te fotograferen. Doe dat liefst vanaf een laag standpunt.
Dat kan mooi uitpakken bij sporters zoals windsurfers of opspringende volleyballers. Vraag mensen wel altijd
netjes of ze er geen probleem mee hebben dat je ze fotografeert.
Wees origineel
Silhouetten, zonsondergangen, bootjes… Op het strand kan je geweldig je vaardigheden trainen, maar het kan
ook al snel clichéfoto’s opleveren.
Ga eens aan de slag met een wat minder voor de hand liggend model. Loopt er toevallig een brandweerman of
politieagent rond, grijp hem! Of zoek een voorwerp dat niet op zijn plaats lijkt. Doorgrond de architectuur van
een strandhuisje. Van deze foto’s heb je vaak langer plezier, omdat ze anders zijn dan alle andere.
Elf fototips voor een dagje zee
De gevaren én kansen
Op een mooie zomerdag aan het strand baad je in het licht. De omgeving is prachtig, de mensen zijn uitgelaten.
Ideale omstandigheden om foto's te maken dus.
Maar er loeren ook gevaren. Hieronder enkele tips waar je op moet letten, plus een paar ideetjes ter inspiratie.
Fototas mee
De meeste camera's lusten geen zand en zout. Neem daarom een degelijke, goed afsluitbare
fototas mee waar je jouw camera in opbergt zodra je stopt met foto's maken. Je wil namelijk de rest van de dag
ook zorgeloos kunnen genieten.
Laat je camera en lens ook nooit te lang in de volle zon liggen, dat kan tot vervorming leiden. Zeker als je toestel
een zwarte behuizing heeft. Zwart absorbeert namelijk warmte.
Wind: oppassen geblazen
Kijk vooral uit als het waait. Gebruik je een zoomobjectief, dan kan het zand in het
zoommechanisme waaien. En let op voor je lens, meegeblazen zandkorrels werken als een zandstraler. Laat
daarom de hele dag het UV-filter op je camera zitten. Niet alleen om het ultraviolet licht te verminderen, ook ter
bescherming van je voorste lenselement.
Wees waterproof
Ga je de zee in, riskeer dan niets met je spiegelreflex maar gebruik een waterbestendige
compactcamera. Er zijn talloze toestellen verkrijgbaar waarmee je prima foto's kunt maken, zelfs onder water.
Shoot heeft er hier zeven voor je getest.
Help je lichtmeter
Bij felle zon en veel reflectie op het strand wil de belichtingsmeter in je camera wel eens
van de wijs raken en je foto's onderbelichten. Je moet dan belichtingscompensatie instellen, of als je een
compactcamera gebruikt de automatische voorinstelling 'Strand/Sneeuw' inschakelen.
Je kunt dit ook oplossen door een lichtmeter te gebruiken en te richten op een niet al te fel belicht detail. Het
spreekt overigens voor zich dat er altijd een zonnekap op je lens zit, om hinderlijke schitteringen tegen te gaan.
Gebruik een polarisatiefilter
Een polarisatiefilter maakt het blauw van de lucht dieper en laat witte wolken
beter uitkomen. Daarnaast zorgt een polarisatiefilter voor minder weerkaatsingen van het zeeoppervlak.
Let op de horizon
Zet de horizon recht, anders loopt de zee leeg. Tenzij je dynamiek wil aanbrengen bij een
portret van iemand in het water. Veel fotografen raden ook aan de horizon niet pal in het midden te zetten. Maar
dat hangt af van de compositie die je voor ogen hebt. Denk er vooraf over na.
De horizon hoeft niet per se altijd horizontaal te staan. Hier brengt de scheve horizon dynamiek in de foto, de
zee swingt mee met de uitgelaten strandgangers. (YanLev)
Profiteer van licht en ruimte
Heb je mooi strandweer, dan is de lichtintensiteit goed. Meestal kies je dan voor
een lage gevoeligheid zoals ISO 100. Een klein diafragma (hoog getal) en korte sluitertijd kunnen je beelden wat
verdonkeren en dramatiseren. Ook kun je met deze instellingen de vormen op je foto flink versterken, zodat het
geen vlakke vertoning wordt.
Zorg ook altijd dat je een groothoek(zoom)lens bij je hebt. Dan kun je mooi profiteren van de open ruimte die
een strand biedt en personen of objecten sterk afzetten tegen grote vlakken strand, oceaan of lucht.
Wacht tot laat in de middag
Fotografeer niet rond het middaguur. Dat is ongezond voor je huid én je foto's,
want het zonlicht is keihard en je krijgt lelijke schaduwen. Een late namiddagzon kan mooi warm licht of zelfs
een gouden gloed over je onderwerp draperen.
Maak portretten
Het strand is een prima locatie voor portretten, met de zee, lucht of duinen als natuurlijke
achtergrond. De meeste mensen zijn ontspannen en minder geremd. En omdat iedereen wel een fototoestel bij
zich heeft, kijkt niemand vreemd op wat je aan het doen bent.
Kinderen zijn helemaal in hun element aan zee. Ze gaan zo op in hun spel dat ze jou maar half in de gaten
hebben. Benut de tijd en gelegenheid die je in veel andere situaties niet krijgt.
Experimenteer met silhouetten
Het strand biedt een uitgelezen mogelijkheid om te oefenen met
silhouetfoto's, door je onderwerp tegen het licht in te fotograferen. Doe dat liefst vanaf een laag standpunt.
Dat kan mooi uitpakken bij sporters zoals windsurfers of opspringende volleyballers. Vraag mensen wel altijd
netjes of ze er geen probleem mee hebben dat je ze fotografeert.
Wees origineel
Silhouetten, zonsondergangen, bootjes… Op het strand kan je geweldig je vaardigheden
trainen, maar het kan ook al snel clichéfoto’s opleveren.
Ga eens aan de slag met een wat minder voor de hand liggend model. Loopt er toevallig een brandweerman of
politieagent rond, grijp hem! Of zoek een voorwerp dat niet op zijn plaats lijkt. Doorgrond de architectuur van
een strandhuisje. Van deze foto’s heb je vaak langer plezier, omdat ze anders zijn dan alle andere.
Download