Voeding van prematuren Het percentage te vroeg geboren zuigelingen met een laag geboortegewicht dat in leven blijft, is de laatste decennia enorm gestegen. Door de vooruitgang in de perinatale 'intensive care' kan de aandacht nu worden gericht op een volgende beperkende factor bij deze zuigelingen, met name de voeding. Voorlopig maakt men geen onderscheid in de nutritionele noden tussen preterme borelingen en dysmaturen. Toch zijn er duidelijke verschillen waarmee rekening moet worden gehouden. Om te zoeken naar een aangepaste voeding die leidt tot maximale overlevingskansen en optimale groei-evoluties, moet er rekening gehouden worden met de mogelijkheden van het kind. De zwangerschapsduur is hierbij de meest bepalende factor. a term = 37 tot 42 weken prematuur = 32 tot 37 weken immaturitas = minder dan 28 weken, minder dan 1500g dysmatuur = te laag geboortegewicht, niet te vroeg geboren Bij immaturitas ontbreekt de gecoördineerde slikbeweging en is men doorgaans aangewezen op parenterale voeding. Een prematuur van 32 à 37 weken zwangerschapsduur kan beschouwd worden als een gezonde prematuur. Meestal kan hier wel snel en grotendeels oraal gevoed worden. Echter alle prematuren kenmerken zich door een nog niet optimaal functionerende stofwisseling. Deze is te wijten aan onrijpheid van orgaansystemen, die niet opgewassen zijn tegen de eisen van het extra-uteriene leven. Redenen kwetsbaarheid prematuur: onvoldoende zuigkracht beperkte energievoorraad slikbeweging onvoldoende ontwikkeld (coördinatie slikken en ademen is moeilijk) immaturiteit van maagdarmstelsel (peristaltiek) hogere groeisnelheid (tot 3x hoger) Men kan ernaar streven de intra-uteriene groeisnelheid te benaderen zolang dit niet ten koste moet gaan van metabole stoornissen. A terme dysmaturen zijn daarentegen metabool voldoende ontwikkeld. Deze kinderen hebben vooral baat bij een kwantitatieve inhaalgroei naast een goede kwalitatieve groei. Wanneer men groeidiagrammen met leeftijd raadpleegt, dient men steeds een correctie te maken voor prematuriteit en dit tot de leeftijd van 2 jaar. Daartoe dient men de periode van prematuriteit af te trekken van de kalenderleeftijd. Prematuren vormen een risicogroep voor voedings- en eetproblemen, ook op latere leeftijd. Gewijzigde voedingsbehoeften Energie De energiebehoefte is verhoogd door een verhoogd basaal metabolisme door een sterke groei en metabole verspilling (vb. voor warmteproductie, intestinaal verlies). De energiebenutting kan geoptimaliseerd worden door een goede verzorging en een optimale voeding. Tegenover deze verhoogde behoefte staat een geringere spieractiviteit. De aanbeveling van de European Society of Paediatric Gastroenterology and Nutrition (ESPGAN) is 130 kcal/kg/dag. Vocht De hoeveelheid vocht wordt gebruikt als groeiwater en om de grotere verliezen (vb. beperkt concentrerend vermogen van de nieren) te compenseren. De vochtbehoefte hangt ook nauw samen met de energiebehoefte. De gewenste hoeveelheid vocht (zie aanbevelingen per 100kcal in bijlage) wordt vaak niet meteen de eerste weken gehaald. Eiwitten Prematuren kenmerken zich door een bijzonder hoge eiwitturnover naast een lage eiwittolerantie. Voor de benutting van eiwitten als bouwstof is een goede energieinname vereist. Door metabole immaturiteit in de aminozuurstofwisseling worden enkele aminozuren tijdelijk essentiële aminozuren. Een identieke verhouding van wei/caseïne van 60/40 zoals bij moedermelk is te verkiezen. Moedermelk van de preterme boreling levert aanvankelijk een hoger gehalte aan eiwit dan mature moedermelk. Dit effect stompt echter af na enkele weken. Voor zover hoeveelheden van 180 à 200ml kunnen worden toegediend, is moedermelk een optimale melk tijdens de periode van kritische overleving. Na deze periode is echter een adequate groei belangrijk en is het aanreiken van de moedermelk belangrijk. Wat de behoeften van de preterme boreling betreft, verschillen de aanbevelingen van verschillende wetenschappelijke commissies. De ESPGAN houdt het voor kinderen tussen 28 en 32 weken op een spreiding van 2,9 tot 3,5g/kg/dag. Vetten Vetten vervullen in de voeding van de preterme zuigeling een nog belangrijkere rol dan bij a term geboren zuigelingen. Zij vormen de belangrijkste energiebron. Prematuren beschikken over weinig lichaamsvet bij aanvang. Terwijl vroeger de aandacht vooral ging naar de vetresorptiemogelijkheden bij de prematuur en de invoer van MCT, richt men zich nu vooral op de vetzuursamenstelling. Bij prematuren is de aanvoer van langeketenvetzuren via de placenta immers vroegtijdig gestopt. Bovendien blijkt hun vorming vanuit linolzuur en linoleenzuur onvoldoende. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor de hersenontwikkeling, visuele functies en hun latere intellectuele ontwikkeling. MCT vetten hebben als voordeel dat zij geen galzouten vereisen voor hun resorptie en dus via de vena porta rechtstreeks in de lever belanden waar zij verder gemetaboliseerd worden. Deze vetten hebben echter wel een lagere calorische waarde (6 kcal/g MCT). De huidige aanbevelingen van de ESPGAN zijn 5,7 tot 7,8 g/kg/dag met een absoluut minimum van 4 en een maximum van 9 g/kg/dag. MCT vetten moeten beperkt blijven tot een maximum van 40% van de totale vetaanvoer. De inhoud aan mono- en polyonverzadigde vetzuren moet beantwoorden aan de samenstelling van moedermelk. Koolhydraten Bij de geboorte schakelt men over van glucose naar lactose. Premature moedermelk bevat echter minder lactose omdat de lactase-activiteit nog niet optimaal is. Koolhydraten (voornamelijk lactose) staan bij moedermelk in voor 40% van de ingenomen energie. Men heeft veel gespeculeerd over het nut van deze grote hoeveelheden lactose bij de mens, vooral dan in verband met de hersenontwikkeling waarin galactose een belangrijke rol speelt. Een ander voordeel van lactose is zijn rol in de calciumresorptie en zijn rol in het optimaliseren van de darmflora. Door het feit echter dat lactase slechts laattijdig verschijnt ter hoogte van de borstelzoom (rondom 26 weken zwangerschap), komt bij zeer jonge prematuren gevoed met exclusief lactosehoudende voeding veel lactose in het colon waar deze wordt gefermenteerd. Hierdoor gaat een aanzienlijk deel van de energie welke lactose normaal levert verloren. Lactose wordt er daarnaast ook van beticht om door fermentatie aanleiding te geven tot necrotiserende enterocolitis. Lactose kan ook vervangen worden door sucrose, maltose of polymeren van glucose zoals dextrine-maltose, vermits maltase en sucrase reeds in een vroeger stadium van de ontwikkeling in de borstelzoom verschijnen dan lactase. De voorschriften van de ESPGAN i.v.m. koolhydraten zijn zeer breed, nl. 7-14 g/100 kcal of 5,6-11,2 g/100 ml. Lactose moet hiervan minstens 3,5g uitmaken per 100 kcal. De reden hiervoor zijn de hoger vermelde voordelen van lactose. Vitamines De behoefte aan vitamines per kg lichaamsgewicht is verhoogd o.w.v. de hogere groeisnelheid en de lagere resorptiemogelijkheden. Prematuren hebben een behoorlijke productie van vrije radicalen die schade kunnen veroorzaken aan vb. de membraanfosfolipiden en hun enzymatisch anti-oxiderend vermogen is beperkt. Foliumzuur en de vetoplosbare vitamines moeten extra in het oog gehouden worden. Mineralen Over het algemeen kan men stellen dat de bloedwaarden nauwlettend in de gaten moeten gehouden worden. Voor natrium is de reabsorptie ter hoogte van de nieren in het begin onvoldoende terwijl een teveel aan natrium dan weer een extra belasting voor de nieren is. Ook is de behoefte aan calcium en fosfor verhoogd en hun onderlinge verhouding is ook belangrijk. De botdensiteit neemt normaal het meest toe tijdens de laatste trimester van de zwangerschap. Wat spoorelementen betreft, valt het op dat de voorraden sterk verminderd zijn. Toch is het beter niet meteen met ijzersuppletie te starten, liever pas na 2 maanden. De hoeveelheid jodium dient zeer nauwkeurig te worden toegediend. Bij premature zuigelingen zijn de systemen om een tekort of een teveel aan jodium te compenseren nog immatuur. Ook de seleniumbehoefte is verhoogd omwille van de hoge gevoeligheid van rode bloedcellen aan oxidatieve stress en de geringe lichaamsreserves. Praktische voedingsmogelijkheden Uit de inleiding blijkt dat deze zeer sterk bepaald worden door de zwangerschapsduur, de zuig- en slikreflex en de mogelijkheden van het maagdarmkanaal. enterale voeding: sonde mini-enterale voeding: een weinig voeding via maagdarmkanaal (sonde) parenteraal: rechtstreeks in bloed Parenterale voeding Indicaties: pasgeborenen met een geboortegewicht kleiner dan 1500g respiratoire, cardiale en sommige gastro-intestinale problemen perinatale asfyxie ernstige intra-uteriene groeivertraging ter voorkoming van NEC (= necrotiserende enterocolitis, meestal gevolg van te snel en te veel voeden) Bij parenterale voeding is de kans op complicaties groot, zowel op infectieus als op metabool vlak. Het uitgangspunt is dan ook dat men pas zal beginnen met parenterale voeding als het echt nodig is en opklimmen met enterale voeding zo snel als de klinische toestand het toelaat. Meestal kan dit al 5 tot 7 dagen postpartum met kleine hoeveelheden (10-15 ml/kg/dag) in frequente porties. Daarna wordt steeds meer enterale en minder parenterale voeding gegeven. Na ongeveer 3 weken staan de meeste baby’s volledig op enterale voeding met volgende frequenties: < 1250g: 1250-1500g: 1500-1750g: 1750-2250g: >2250g: 24 x 16 x 12 x 8x 7x Bij pasgeborenen met een zwangerschapsduur van 32-34 weken kan uiteindelijk 2030 ml/kg lichaamsgewicht per keer gegeven worden tot een totaal van 150 ml/kg/dag. Sondevoeding Pasgeborenen met een zwangerschapsduur van minder dan 34 weken en een geboortegewicht tussen 1500-2000g hebben meestal onvoldoende zuig- en slikreflex waardoor sondevoeding nodig kan zijn. Ook ademhalingsproblemen kunnen een reden zijn voor sondevoeding. Sondevoeding door de neus kan continu of intermitterend gegeven worden. Het is belangrijk de maagretentie te bepalen. Bij neiging tot regurgiteren kan men een transpylorische sonde rechtstreeks in het duodenum brengen alhoewel dit ook nadelen heeft. Sondevoeding heeft het voordeel van geen inspanning te vragen op gebied van slikken en zuigen. Maar men loopt wel het gevaar dat de voeding onvoldoende gemengd wordt met verteringssappen. Wanneer de zuigreflex aanwezig is (doorgaans op 34 weken en meer dan 2kg) verdient oraal voeden de voorkeur. Orale voeding Wat de soort voeding betreft, zijn er meerdere mogelijkheden moedermelk een volledige prematurenvoeding een semi-elementaire voeding Moedermelk is de meest aangewezen voeding omwille van de vele voordelen. Preterme moedermelk lijkt zich enigszins aan te passen aan de gewijzigde behoeften. Zij is ook licht verteerbaar met een hoge resorptiecoëfficiënt en bovendien rijk aan beschermstoffen. Moedermelk zou beschermen tegen NEC en allergie (verhoogde kans toe bij prematuriteit) en heeft ook voordelen op het neurocognitief functioneren. Wanneer het kind zelf van de borst gaat drinken, kan het zijn dat de groei tijdelijk stagneert maar dit wordt nadien weer snel terug ingehaald. Indien de prematuur over onvoldoende zuigkracht beschikt, kan men de frequentie opdrijven, aanvullen met andere melk of de melk afkolven. In de laatste gevallen kan echter speenverwarring optreden. Bovendien verliest men dan het hygiënisch voordeel. Een techniek om de gewichtstoename te verhogen is ‘lacto-engineering’. Hierbij zal men de voor- en namelk afzonderlijk afkolven en de baby eerst de namelk geven die energierijker is voor hetzelfde volume. De aanpassing van moedermelk is echter niet onbeperkt en schiet dikwijls tekort. Borstvoeding is zonder aanvulling slechts mogelijk indien de zuigeling een volume van 120 à 200 ml/kg/dag kan drinken. Bij extreme prematuren levert zij te weinig eiwit, energie, calcium, fosfor, magnesium en vitamines. Er bestaan echter supplementen die aan afgekolfde moedermelk kunnen worden toegevoegd. Gewone flesvoeding (of borstvoeding) kan vanaf 2,5kg maar dan kan het wel nodig zijn frequenter te voeden. Daarnaast bestaan er volledig geformuleerde prematurenvoedingen ter aanvulling van startvoeding of borstvoeding die ook aangepast zijn aan de gewijzigde behoeften. In geval van groeiachterstand (vb. bij bronchopulmonaire dysplasie) kan worden overwogen door te gaan met prematurenmelk tot de leeftijd van 6 maanden. Tenslotte wijzen we nog op de verhoogde gevoeligheid voor infecties. Prematurenvoeding moet dus in optimale hygiënische omstandigheden bereid en gegeven worden. Ook de relationele betekenis van voeden moet voldoende aandacht krijgen (De Vlieger, 2004). Literatuurlijst De Vlieger, Prof. H., Rayyan, M. (2004). Voeding van prematuren. Onuitgegeven nota’s bij studienamiddag, Departement Rega, KHLeuven.