elsevier_Nederland_mobiliseert

advertisement
Gewapend neutraal
Prof. dr. Wim Klinkert
Nederlandse Defensie Academie
Universiteit van Amsterdam
Neutraal paraat
Op 31 juli 1914 schrijft de Utrechtse student scheikunde en officier bij de infanterie
Johannes Gerrit Imhof in zijn dagboek: ‘ ’n Middag dien niemand ooit vergeten zal.
Want zie! Daar worden de telegrammen opgehangen aan het stadhuis, voor de
courantenbureau’s en voor de winkelramen. Zenuwachtig verdringen zich de
menschen – niemand die het nog gelooven wil. Toch is het zoo (…): Holland
mobiliseert. Over stad en land beieren nu de klokken – wijd uitgalmend klanken van
oorlog en oorlogsgeruchten’. Pas in 1949 zal hij zijn dagboek publiceren en daarmee
behoort het tot de weinige persoonlijke documenten van militairen uit de jaren
1914-1918 die voor een groot publiek toegankelijk zijn. Imhof schetst een goed
beeld van het gemobiliseerde Nederlandse leger en omdat hij een tijd lang in
Zeeland verbleef – militair gezien de spannendste provincie van die jaren – komt de
oorlog voortdurend dichtbij, al blijft hij aan de veilige zijde van de grens.
De eerste drie dagen van augustus 1914 was het Nederlandse spoor- en
tramwegnet overvol met militair vervoer. 200.000 man moest naar zijn
mobilisatiebestemming gebracht worden, een goed voorbereide operatie die vrij
probleemloos verliep. Nederland stelde zijn leger in de afwachtingsopstelling op, het
politieke besluit in de dreigende Europese crisis neutraal te blijven moest, zoals al
decennialang was voorbereid, net als in 1870 door het opstellen van het leger kracht
bijgezet worden. Vanuit die verspreide afwachtingsopstelling konden troepen
opnieuw verplaatst worden, als de legerleiding dat nodig achtte om specifieke
gebieden nabij een deel van de grens beter te beschermen.
De militaire leiding was in handen van generaal C.J. Snijders, benoemd tot
opperbevelhebber van zee- en landmacht, een functie die alleen in tijd van
mobilisatie en oorlog bestond. Snijders was als chef van de Generale Staf al vanaf
1910 voor de inzet van het leger in alle mogelijke crisisscenario’s verantwoordelijk
geweest. Hij geloofde met hart en ziel in een krachtige, gewapende neutraliteit en
wenste zich niet aan te sluiten bij welke van de strijdende partijen dan ook. Hij kon
met het besluit van de regering van 31 juli tevreden zijn: Nederland was het eerste
land in West-Europa dat mobiliseerde om gebruik van zijn grondgebied in de
militaire operaties van de grote mogendheden te ontmoedigen. En die
oorlogshandelingen waren nog niet eens begonnen toen het Nederlandse leger op 3
augustus paraat stond.
Snijders had wel enige reden om ongerust te zijn. Hij kon er nooit voor de
volle 100% op vertrouwen of de Duitsers niet toch via Limburg naar België en zo naar
Frankrijk zouden trekken, noch kon hij er helemaal niet zeker van zijn of misschien
de Britten via de Zeeuwse wateren het Belgische leger in Antwerpen te hulp zouden
komen. Beide gebeurde niet, de strijdende partijen verklaarden zelfs kort voor het
begin van de gevechten in een formele diplomatieke nota de Nederlandse
neutraliteit te zullen respecteren.
Snijders volstond er mee in de loop van de eerste oorlogsmaanden meer
troepen naar Noord-Brabant en Zeeland over te brengen, omdat juist in België de
gevechten zich voor Nederland het gevaarlijkst ontwikkelden. Maar na de val van
Antwerpen in oktober 1914 en de Duitse bezetting van praktisch geheel België,
luwde de strijd nabij de grens. Desondanks bleef het zwaartepunt van de
Nederlandse troepenlegering in de zuidelijke provincies, Noord-Brabant in het
bijzonder, omdat Snijders vreesde dat juist dit gebied snel bedreigd zou kunnen
worden, of als de Duitsers vanuit Frankrijk en België in noordelijke richting
teruggeslagen zouden worden of als de Britten via Zeeland het Duitse leger in de rug
en zo in hun aanvoerlijnen zou willen treffen. Die gevaren bleven in Snijders ogen
zodanig groot, dat hij een blijvende paraatheid van de gehele krijgsmacht
noodzakelijk achtte. Hiervoor heeft hij vier jaren lang, zij het soms met moeite, de
noodzakelijke politieke steun gekregen. Nederland was het enige neutrale land in
Europa dat zijn leger de gehele oorlog op volle sterkte hield, de hoge kosten,
economische schade en uitingen van ontevredenheid op de koop toe nemend.
Diverse taken voor het leger
De instandhouding van de gewapende neutraliteit met 200.000 mannen paraat
kostte Snijders veel hoofdbrekens. Het liefst wilde hij alle troepen meteen
beschikbaar hebben, zou zich een crisis ontwikkelen. Maar die hoop was ijdel: zo’n
10 tot 20% van de strijdmacht was meestal op verlof, vooral om dringende
economische redenen. Een ander substantieel deel moest Snijders inzetten voor wat
hij als oneigenlijke taken beschouwde. De grootste ‘kostenpost’ was de bestrijding
van smokkel aan de grens. Deze smokkel, vooral van paarden en boter, was zo
winstgevend, dat alleen met behulp van het leger er nog enige greep op te krijgen
was. Het was geen onbelangrijke taak, omdat de smokkel naar Duitsland en naar het
bezette België ook bij de geallieerden bekend was. Zou Nederland er niet hard tegen
optreden, dan kon het verweten worden zijn neutraliteit te schenden, immers het
bevoordeelde dan een strijdende partij, in dit geval Duitsland. Anderzijds betekende
smokkelbestrijding een versnippering van de inzet van troepen en het kon het
moreel aantasten als soldaten zelf voor de verleiding zwichtten.
Andere taken die het leger moest verrichten waren censuurdiensten en de
handhaving van de staat van beleg, die aan het einde van de oorlog 75% van het
Nederlandse grondgebied besloeg. In die gebieden stonden de militaire autoriteiten
boven de civiele en moesten ze toezien op uiteenlopende zaken als perspublicaties,
de inhoud van preken, drankmisbruik bij feesten, toneel- en bioscoopvoorstellingen,
spionage en moesten ze de gangen van vreemdelingen en allerlei verdachte
personen nagaan. Evenementen die wel Snijders’ goedkeuring hadden waren vooral
sportwedstrijden. De mobilisatie bleek een uitstekende omstandigheid voor de
versterking van de fysieke ontwikkeling van de vele dienstplichtigen en hierbij
werden vaak burgerverenigingen betrokken. Zodoende kon voetbal na de oorlog
snel tot een volkssport uitgroeien.
Bewapening bij de tijd?
Waarschijnlijk was Snijders’ grootste zorg het leger voldoende geoefend en
bewapend te krijgen en te houden. De jaren 1914-1918 zijn uniek in de snelheid
waarmee nieuwe wapens op het slagveld verschenen en waarin nieuwe strijdwijzen
ontwikkeld werden. Alleen in 1915 al werden strijdgassen, de vlammenwerper, de
stalen helm en de moderne handgranaat voor het eerst gebruikt en het jaar daarop
verscheen de tank, ontwikkelde het vliegtuig zich tot een serieus wapen voor
bombardementen en bereikte het gebruik van zwaar geschut aan het
loopgravenfront een ongekende perfectie. Dit gebeurde buiten de Nederlandse
grenzen, maar het kon Nederland niet onberoerd laten: een gewapende neutraliteit
was immers alleen geloofwaardig als het neutrale leger zich mee ontwikkelde met de
ingrijpende innovaties bij de omringende, strijdende legers. Bovendien leed het
moreel van de Nederlandse soldaat onder de gedachte dat hij onvoldoende
voorbereid was, zou de oorlog de grenzen overschrijden. Het mes sneed dus aan
twee kanten. Het buitenland moest geloven dat Nederland niet onder deed voor hun
legers en zijn neutraliteit serieus gewapend kon verdedigen en de Nederlandse
bevolking en soldaten moesten geloven in hun eigen kracht. Dit probleem pakte de
legerleiding krachtdadig op verschillende wijzen aan. Ten eerste moest Nederland
een moderne eigen militaire productie gaan opbouwen en ten tweede moest het
Nederlandse leger in binnen- en buitenland via de media een beeld van kracht en
beheersing van moderne wapentechnologie uitstralen.
Nederland bezat in 1914 nauwelijks een eigen wapenindustrie, het
importeerde bijna alle bewapening van de landmacht uit Duitsland en Oostenrijk.
Die import kwam zo goed als tot stilstand, de oorlogvoerende staten hadden alle
wapens zelf nodig. Aangezien een neuraal land overal wapens kan kopen waar het
wil, reisden Nederlandse officieren al snel Europa en Noord-Amerika af om aan
kanonnen, mitrailleurs en munitie te komen. Bijna overal vingen ze bot. De markt
kon de vraag van de strijdende partijen al nauwelijks aan, Nederland was kansloos.
Zelfs de wapenindustrie in de neutrale Vereinigde Staten was volledig volgeboekt
met orders uit Engeland en Frankrijk. Hierop besloot de Nederlandse regering in
1915 een bureau in te stellen om leger, particulier bedrijfsleven en wetenschappers
met elkaar in contact te brengen om een eigen wapenproductie op gang te brengen,
naast pogingen tot aankoop in welke landen ook maar wilden leveren. Nederland
koos hiermee eenzelfde weg als de oorlogvoerenden, die ministeries instelden om
de onstuitbare honger naar wapens en munitie die de oorlog met zich bracht te
stillen en de wapentechnische innovatie te stimuleren.
Inzet van Nederlandse fabrieken als Werkspoor (Amsterdam), DEMKA
(Utrecht), Van Berkel (Rotterdam), Smit (Ridderkerk), Van Heijst (Den Haag) en
tientallen andere had zeker succes en vormde een waardevolle aanvulling op de
enige wapenfabriek die door de staat zelf gerund werd, de Artillerie Inrichtingen in
Zaandam (Hembrug). Nederland verhoogde zijn munitievoorraad aanzienlijk en
ontwikkelde eigen handgranaten, helmen, gasmaskers, mortieren en
luchtdoelgeschut. Dit was op zichzelf al een hele prestatie, maar de aantallen waren
gering. In Amsterdam produceerde Trompenburg vliegtuigen en chemische
fabrieken in Zwijndrecht en Rotterdam waren zelfs in staat een kleine hoeveelheid
gifgas te produceren, dat vanuit cilinders in de loopgaven gebruikt kon worden. Uit
het buitenland kwamen moderne vliegtuigen, modern geschut en de grondstoffen
voor munitie. Buskruit werd geproduceerd door de fabrieken uit Muiden en
Ouderkerk aan de Amstel, die een ongekend hoge productie bereikten.
Met publieke demonstraties van moderne wapens, breed uitgemeten in
geïllustreerde bladen en met rondleidingen voor journalisten door wapenfabrieken
bracht de legerleiding de Nederlandse prestaties naar buiten. Vertaald verschenen
de berichten ook in de buitenlandse pers. Het opmerkelijkst was de twee uur
durende bioscoop film, Holland neutraal. Het was de eerste avondvullende film in
Nederland, die de paraatheid van alle denkbare onderdelen van leger en vloot in
beeld bracht. De film kreeg ruime internationale publiciteit en verscheen bij
voorbeeld ook met Engelstalige tussentitels.
De militaire balans
Had Nederland een oorlog als aan het westfront kunnen voeren? Net op eigen
kracht, daarvoor was massaproductie nodig waarvoor de grondstoffen en middelen
ontbraken. Samen met een bondgenoot was waarschijnlijk een strijd van beperkte
tijd mogelijk geweest. Maar zo ver kwam het gelukkig niet. De neutraliteit hield
stand. Uiteindelijk achtten Britten en Duitsers een neutraal Nederland voor zichzelf
van groter belang, dan uitbreiding van de oorlog tot deze natte delta van Rijn en
Maas. Welke rol de Nederlands krijgsmacht in deze buitenlandse afwegingen heeft
gespeeld zullen we waarschijnlijk nooit met zekerheid achterhalen. Zeker is wel dat
beide partijen geloofde dat de talloze malen uitgesproken Nederlandse wens
neutraal te blijven oprecht was en die wens werd kracht bij gezet door een leger dat
naar alle zijden de deur dicht hield en geen van de partijen een excuus gaf in te
grijpen. Zolang een strijdende partij geen aanstalten maakte Nederland te bezetten,
maakte de andere geen aanstalten tot bezetting over te gaan. Zolang er geen
Duitsers aan de Noordzeekust stonden, waren de Britten tevreden. De Duitsers op
hun beurt profiteerden economisch van de Nederlandse neutraliteit, die bovendien
hun rechterflank beschermde en dat gaf hen de gelegenheid hun troepen te
concentreren waar het gevaar het grootst was, in Frankrijk.
Na 1918 presenteerde de Nederlandse krijgsmacht zich nadrukkelijk als de
succesvolle beschermer van het neutrale grondgebied. In de bezuinigingswoede van
de jaren twintig moest het argument dat door de krijgsmacht Nederland het
dramatische lot van België was bespaard de waarde van een sterk leger bewijzen.
Het mocht niet baten.
Lijstje 1
Op 8 mei 1918 overhandigde minister van Oorlog B.C. de Jonge een nota aan de
regering waarin hij een overzicht gaf van het Nederlandse militaire potentieel.
Ter beschikking staan in het geval van een vijandelijke aanval:
2000 stukken geschut, licht en zwaar
1,6 miljoen granaten
50.000 gasmaskers
900 mitrailleurs, moderne en verouderde
175 miljoen patronen voor geweren en mitrailleurs
440.000 geweren
369.000 handgranaten
Uit deze stand van zaken concludeerde de minister dat er weliswaar nog veel gedaan
moest worden, maar dat de conclusie dat het Nederlands leger geen enkele kracht
bezat onterecht was. Het zou, zij het voor korte tijd, weerstand kunnen bieden, voor
langere tegenstand was bondgenootschappelijke ondersteuning onontbeerlijk.
Bovendien was Nederland de oorlog begonnen zonder gasmaskers en handgranaten,
die moderne strijdmiddelen waren vanaf 1915 zelf ontwikkeld en geproduceerd.
Lijstje 2
Bommen op Nederland. Gedurende de oorlog schonden zeppelins en vliegtuigen
van de Duitsers en de Britten voortdurend het Nederlandse luchtruim. Het
Nederlandse leger reageerde hierop door op deze schenders van de neutraliteit te
vuren. Enkele malen lieten de vliegers hun bommen vallen op Nederlandse steden
en dorpen. Meestal waren dit navigatiefouten door Britse toestellen. Op deze
schendingen van de neutraliteit reageerde de Nederlandse regering altijd met een
officieel protest en een verzoek tot schadevergoeding, dat na soms langdurige
besprekingen meestal wel betaald werd.
De Britse bombardementen met de meeste schade waren:
22 september 1914
9 augustus 1915
30 april 1917
1 oktober 1917
8 november 1917
8 november 1917
22 december 1917
21 mei 1918
Maastricht
Cadzand
Zierikzee
Brusselsestraat
St. Domusstraat
Molenstraat
Sluis
Kapellestraat
Sas van Gent Malotauxfabriek
Axel
gasfabriek
Goes
Magdalenastraat
Kleine Kade
Koewacht
3 doden
1 dode
De Duitse bombardementen met de meeste schade waren:
18 augustus 1917
26 oktober 1918
Goedereede Duits-Brits luchtgevecht
Eede
Bron: H. van Lith Plotseling een vreselijke knal (2001).
Lijstje 3
Gedurende de oorlogsjaren werd Nederland overstroomd door vluchtelingen,
deserteurs, ontvluchte krijgsgevangenen en buitenlandse militairen. Voor de opvang
werden door heel Nederland kampementen, meestal barakkenkampen, gebouwd.
De belangrijkste hiervan zijn:
Alkmaar
Amerongen
Bergen
Bergen
Bergen
Bergen op Zoom
Den Haag
Dieren/Brummen
Ede
Gaasterland
Gouda
Groningen
Harderwijk
Hontenisse
Leeuwarden
Oldebroek
Oldebroek
Noordwijk
Nunspeet
Roermond
Roosendaal
Rotterdam
Rotterdam
Rotterdam
Uden
Urk
Vlissingen
Wolfheze
Zeist
Zwolle/Hattem
Duitse militairen
de Duitse keizer november 1918
1300 Duitse militairen
Duitse deserteurs (tijdelijke internering)
Russen en Polen vanaf 1917
Belgische burgers
4800 Britse geïnterneerden vanaf 1917
500 Duitse geïnterneerden
Belgisch vluchtoord vanaf 1915; 5400 vluchtelingen
2200 Belgische militairen
1800 Belgische burgers
1000 Britse militairen
13.000 Belgische militairen
Belgische burgers
600 Britse militairen
3000 Belgische militairen (opgeheven 1916)
Belgische burgers
Duitse en Britse geïnterneerden vanaf 1917
Belgisch vluchtoord vanaf 1915; 7000 vluchtelingen
Franse vluchtelingen 1918
Belgische burgers
opvang Russische en Oost-Europese krijgsgevangenen vanaf
1915
1200 Duitse geïnterneerden vanaf 1917
4400 Franse vluchtelingen in 1918
Belgisch vluchtoord vanaf 1915; 7000 vluchtelingen
Belgische en Britse officieren (opgeheven 1917)
strafdepot
700 Duitse geïnterneerden vanaf 1917
6000 Belgische militairen; in 1918 Franse vluchtelingen
1100 Duitse geïnterneerden vanaf 1917
Bron: E. de Roodt Oorlogsgasten (2000).
Kadertekstje 1
Twee wereldberoemde Nederlandse Nobelprijswinnaars, Pieter Zeeman en Hendrik
Lorentz, namen in 1917 het initiatief politici, militairen en deskundigen op velerlei
wetenschapsgebieden samen te brengen. Het doel was Nederland economisch en
militair te versterken, om de moeilijke oorlogsperiode door te komen. De oorlog was
echter afgelopen, voordat er resultaten geboekt konden worden. Maar Zeeman en
Lorentz legden wel een van de kiemen voor wat we nu kennen als TNO.
Kadertekstje 2
Tijdens de mobilisatie stond aan de Amsteldijk in Amsterdam de vliegtuigfabriek
‘Trompenburg’. Luchtvaartpionier Henri Wijnmalen produceerde daar vliegtuigen
voor het Nederlandse leger, maar hij kon de razendsnelle ontwikkelingen in de
militaire luchtvaart niet bijhouden. Dat verstoorde zijn relatie met de Luchtvaart
Afdeling van het leger. Toen na veel moeite in 1918 tientallen moderne
vliegtuigmotoren waren geproduceerd, waar een groot gebrek aan was, was de
Luchtvaart Afdeling zo teleurgesteld, dat ze weigerde de motoren af te nemen. Ze
verlieten als schroot de fabriek. Wijnmalen gaf het op; pas in 1919 Fokker kon
redding brengen.
Download