1/4 onderzoek Weten begint met meten: Effectiviteit van de behandeling van verslaving Cijfers over resultaten van verslavingsbehandelingen zijn in Nederland schaars. Kliniek U-center in Epen volgt patiënten systematisch tot drie jaar na behandeling. Met die gegevens kan de behandeling worden verbeterd. Door Janneke Giesen, Ingrid Weijnen, Ingrid Candel& Anita Jansen Wie in Nederland op zoek is naar een behandeling voor verslaving, kan kiezen uit verschillende alternatieven. Bij de keuze voor een behandeling worden doorgaans afwegingen gemaakt zoals: hoe lang duurt de behandeling, wat zijn de kosten, wat wordt er vergoed, is de behandeling ambulant of klinisch? Bijzonder is dat in dit rijtje meestal niet de vraag voorkomt hoe effectief de behandeling is. Ook voor wie dat wel zou willen overwegen, blijken gegevens hierover niet of nauwelijks vindbaar. Vaak kan men nog nagaan hoe tevreden patiënten gemiddeld over de behandeling zijn, maar daar houdt het dan ook op. Sinds kort moeten ggz-instellingen rom-metingen uitvoeren.1 rom staat voor Routine Outcome Monitoring. De instellingen moeten ten minste bij het begin en einde van de behandeling onder andere het klachtniveau van de patiënten meten. Een van de doelstellingen van rom is inzicht in de kwaliteit van de geleverde zorg te krijgen en uiteindelijk instellingen met elkaar te kunnen vergelijken op behaalde resultaten. Dit is een mooie stap in de goede richting. Zoals net aangegeven luidt het advies om bij begin en einde van de behandeling te meten. Maar voor de meeste patiënten begint de grote uitdaging vaak pas na de behandeling, op het moment dat men het op eigen kracht, zonder hulp van de behandelaar, moet gaan redden. Zeker voor verslavingsproblematiek is de periode ná de behandeling cruciaal. Dan moet de patiënt op eigen kracht abstinent weten te blijven. De huidige verplichte rom-metingen leren ons weinig over het langetermijnsucces van een (verslavings)behandeling. Om daar meer inzicht in te krijgen is het zaak om de patiënt ook na afloop van zijn therapie te volgen. U-center, een private kliniek in Epen, biedt patiënten een kortdurende (zeven weken) intensieve klinische behandeling, gevolgd door zeven weken ambulante (e-health) behandeling. Patiënten kunnen daarna zolang zij willen deelnemen aan supportgroepen (zelfhulpgroepen). De doelgroepen zijn patiënten met verslaving, depressie, burnout en angst. In de meeste gevallen is er sprake van comorbiditeit, bijvoorbeeld verslaving en depressie of verslaving en burn-out, maar ook persoonlijkheidsproblematiek komt regelmatig voor. De patiënten vormen qua opleidings- en beroepsachtergrond een brede afspiegeling van de maat- mgv.boomtijdschriften.nl/artikelen/gv-0-0-8.htm juli 2013 giesen, weijnen, candel & jansen 2 onderzoek Tabel 1 Gemiddelde en standaard deviatie van leeftijd en de verschillende klachtenlijsten per groep Wel gereageerd Niet gereageerd Gem. (se) Gem. (se) p-waarde Leeftijd (in jaren) 53 (1,0) 46 (0,7) < 0,001 bsi begin behandeling 1,1 (0,08) 1,1 (0,05) ns bsi einde behandeling 0,4 (0,05) 0,5 (0,04) ns bdi-ii begin behandeling 23,4 (1,4) 23,9 (0,9) ns bdi-ii einde behandeling 8,4 (1,1) 10,1 (0,8) ns audit begin behandeling 24 (1,1) 19 (0,8) < 0,001 schappij. De man-vrouwverhouding is 50/50. De behandeling bestaat uit een intakefase, groepstherapieën, individuele sessies en systeemtherapie, in totaal 45 uur in de week. Meer en meer wordt ook de werkgever bij de behandeling betrokken. Er wordt behandeld vanuit het biopsychosociale model, met een combinatie van evidence-based protocollen (met name cognitieve gedragstherapie en motiva­ tional interviewing) en innovatieve interventies. Begin 2012 is de kliniek begonnen met systematisch volgen en meten van haar patiënten tot drie jaar na de behandeling. Dit gebeurt naast de standaard rom-metingen die al enkele jaren plaatsvinden als integraal deel van de diagnose en behandeling met als doel kwaliteitsverbetering.2,3 Deze prospectieve gegevens worden nu verzameld en laten dus nog even op zich wachten. Om toch al enig inzicht te krijgen is in samenwerking met Maastricht University een retrospectieve studie gedaan naar het effect van de behandeling. Voor dit onderzoek zijn alle oud-patiënten van de kliniek eenmalig benaderd. In dit artikel richten wij ons op de groep patiënten die (mede) voor een middelenverslaving behandeld werd in de kliniek en die ten tijde van dit onderzoek een jaar of langer geleden de behandeling heeft afgerond. De resultaten Op het moment van het onderzoek waren er 446 voormalige patiënten met (mede) een diagnose verslaving, die een jaar of langer geleden de behan- deling afrondden. Hiervan was op voorhand duidelijk dat 34 personen niet benaderd konden worden, omdat ze waren overleden, omdat contactinformatie ontbrak of omdat de patiënt aangegeven had geen contact meer te wensen. De 412 overige oudpatiënten werden per e-mail en/of brief gevraagd deel te nemen aan het online onderzoek. Hiervan zijn in totaal 121 (29,4%) personen gestart met het onderzoek. Maar omdat niet iedereen het volledige onderzoek heeft afgerond, hebben we van uiteindelijk 99 (24%) oud-patiënten informatie over hun middelengebruik sinds het vertrek uit de kliniek. Het overgrote deel van deze patiënten (81; 82%) leed aan een alcoholverslaving. Bij de overige 18% was er sprake van afhankelijkheid van medicatie (8; 8%), cannabis (4; 4%), cocaïne (3; 3%) en de andere 3% (3) bestond uit een restcategorie, bijvoorbeeld amfetamineafhankelijkheid. Het belangrijkste punt in het onderzoek betrof de abstinentie. Aangezien alle deelnemers op een ander moment sinds hun behandeling aan het onderzoek meededen, werd gevraagd of men sinds de behandeling nog gebruikt had en zo ja wanneer dit dan was. Onder abstinentie verstaan wij overigens volledige onthouding — dit is ook het doel van de behandeling in deze kliniek. De analyse liet zien dat van de 99 oud-patiënten er 49 na een jaar nog abstinent waren: dit is 49,5%. Het bleek dat 86% (43) van de mensen die weer zijn gaan gebruiken, binnen het eerste half jaar terugviel. De respons was niet hoog. Wat is er gebeurd met de overige 76% van de oud-patiënten? We weten het niet. Omdat de kliniek standaard bij het begin en mgv.boomtijdschriften.nl/artikelen/gv-0-0-8.htm juli 2013 giesen, weijnen, candel & jansen weten begint met meten einde van de behandeling metingen doet, vergeleken we de oud-patiënten die gereageerd hebben met oud-patiënten die niet gereageerd hebben, op een aantal algemene variabelen. Naast demografische gegevens (geslacht, leeftijd) konden we ook algemene psychologische klachten vergelijken (met de Brief Symptom Inventory; bsi)4, de mate van depressie (met de Beck Depression Inventory ii; bdi-ii-nl)5 en de mate van risicovol drinkgedrag (met de Alcohol Use Disorders Identification Test; audit)6. De groep oud-patiënten die reageerde is gemiddeld iets ouder dan de groep die niet reageerde (zie tabel 1). De man/vrouwverhouding was nagenoeg hetzelfde (resp. 65% vs. 60%, niet significant). Bij zowel de start als afsluiting van de behandeling verschilden de twee groepen niet significant van elkaar op de bsi of bdi-ii-nl (voor gemiddelde scores zie tabel 1). Beide groepen lieten tijdens de behandeling een vergelijkbare significante verbetering zien op de bsi (p < .001) en bdi-ii-nl (p < .001). De groepen verschilden bij de start van de behandeling wel op audit-score; de groep die niet reageerde, scoorde significant lager en rapporteerde dus minder risicovol drinkgedrag dan de groep die aan het onderzoek deelnam (zie tabel 1). Wat zeggen deze cijfers ons? Zoals aangegeven zijn er nog maar weinig Nederlandse cijfers bekend over abstinentie na een behandeling. Het is dan ook moeilijk om te bepalen of dit een goed of slecht resultaat is, er is tenslotte weinig vergelijkingsmateriaal. Recentelijk werd bekendgemaakt dat in de ambulante verslavingszorg 23% van de patiënten negen maanden na intake abstinent was.7. De onderzoekspopulatie bestond uit patiënten voor wie het primaire probleemmiddel alcohol (54,9%), cocaïne (14,7%) of cannabis (15,8%) was, en 8% had een gokprobleem. In dit onderzoek wisten de onderzoekers 52% van de patiënten te bereiken en het gaat hier om gecombineerde cijfers van drie Nederlandse verslavingsinstellingen waarbij leefstijltrainingen werden aangeboden. Abstinentie werd hier iets anders geformuleerd, namelijk: ‘niet gebruikt in de afgelopen dertig dagen’. Wij hebben gekeken naar minstens één jaar abstinentie. In Duitsland heeft men een lange traditie van het volgen van patiënten na de behandeling. Hun cijfers over 2009 tonen dat 59,8% van de behandelde patiënten na een jaar nog abstinent was.8 Het percentage patiënten dat reageerde was 58,5%. Ook hier had het overgrote deel van de patiënten een alcoholprobleem (94,9%). De meeste gerandomiseerde klinische trials gebruiken andere uitkomstmaten dan het percentage abstinente patiënten9, maar het gigantische Project match10 liet zien dat in de twaalf maanden follow-up 19% van de ambulant behandelde patiënten abstinent was, en 35% van patiënten die een klinische behandeling met nazorg had gekregen. U-center lijkt dus met 49,5% abstinentie na minimaal een jaar heel behoorlijk te scoren. Natuurlijk vallen er allerlei kanttekeningen te plaatsen bij dit getal; zo is de respons relatief laag en is het onduidelijk hoe het met de mensen gaat die niet gereageerd hebben. Het is ook onduidelijk waarom zij niet gereageerd hebben; mogelijk heeft een aantal onze uitnodiging niet ontvangen, omdat we geen juiste adresgegevens hadden. Dit blijft speculatie. Wel weten we dat de groep responders vergelijkbaar scoorde op psychische klachten bij zowel start als einde van de behandeling, en dat beide groepen evenveel vooruitgang boekten op de bdi-ii-nl en de klachtenlijst bsi tijdens behandeling. Ook bleek de man-vrouwverhouding niet anders. Daarentegen bleek de groep van niet-responders iets jonger en scoorde deze minder hoog op risicovol drinken. Er zijn nog maar weinig cijfers over de resultaten van verslavingsbehandelingen bekend. We hopen dan ook dat mede door dit onderzoek andere klinieken aangespoord worden om ook data te verzamelen. De behandeling van U-center voor verslaving lijkt in ieder geval veelbelovend. Door systematisch te meten hoe onze patiënten er aan toe zijn, zowel voor als na de behandeling maar ook later, krijgen we meer inzicht in het effect van ons klinisch handelen. Zo kunnen wij permanent werken aan verbetering. We hebben de laatste jaren ook hard gewerkt aan een systeem dat het meten van behandeleffecten bij patiënten standaardiseert, zowel aan het begin, tijdens en na de behandeling, als langere tijd na de behandeling. We verwachten daarom dat we in de toekomst gegevens kunnen presenteren die nog meer inzicht geven in de kwaliteit van het klinisch handelen. mgv.boomtijdschriften.nl/artikelen/gv-0-0-8.htm juli 2013 giesen, weijnen, candel & jansen 3 4 onderzoek Noten 1 Stuurgroep rom ggz. Visie op rom in de ggz. Utrecht: ggz Nederland; 2010.(http://www.ggznederland.nl/kwaliteit-vanzorg/rom/20100329-visiedocument-rom-ggz-v-30-def.pdf) 2 Giesen jcah, Jansen A. Resultaten U-center Mei 2009 - Januari 2011. Ongepubliceerd rapport 2011. Epen: U-center. 3 Giesen jcah, Jansen A. Resultaten U-center Januari 2011 — December 2011. Ongepubliceerd rapport 2012. Epen: U-center. 4 Beurs E de, Zitman, F. De Brief Symptom Inventory (bsi): de betrouwbaarheid en validiteit van een handzaam alternatief voor de scl-90. Maandblad Geestelijke volksgezondheid 2006; 61(2): 120-141. 5 Does ajw van der. bdi-ii-nl. Handleiding. De Nederlandse versie van de Beck Depression Inventory-2nd edition. Lisse: Harcourt Test Publishers; 2002. 6 Saunders jb, Aasland og, Babor tf, et al. Development of the Alcohol use Disorders Identification Test (audit): who colla- Samenvatting De opdracht aan ggz-instellingen is om in ieder geval aan het begin en einde van de behandeling haar patiënten te meten. Echter voor verslavingsbehandelingen zijn juist de langetermijneffecten cruciaal. Na de behandeling start namelijk pas de echte uitdaging voor patiënten. Inzicht in de behandelresultaten is essentieel voor de verbetering van een behandeling. Daarnaast biedt het patiënten nuttige informatie bij de keuze voor een behandeling. Het is dus belangrijk dat instellingen de behandeleffecten op lange termijn gaan meten. Als eerste stap heeft U-center samen met Maastricht University een retrospectief onderzoek uitgevoerd naar abstinentie onder haar oud-patiënten. De resultaten worden hier gepresenteerd. borative project on early detection of persons with harmful alcohol consumption. Addiction 1993; 88: 791-804. 7 Oudejans scc, Schippers gm, Spits me, et al. Vijf jaar ‘routine outcome management’ in de ambulante verslavingszorg. Tijdschrift voor Psychiatrie 2012; 54: 185-194. 8 Missel P, Schneider B, Bachmeier R, et al. Effektivität der stationären Suchtrehabilitation — fvs-Katamnese des Entlass­ jahrgangs 2009 von Fachkliniken für Alkoholund Medikamentenabhängige. Sucht Aktuell 2012; 1: 16-27. 9 Magill M, Ray la. Cognitive-behavioral treatment with adult alcohol and illicit drug users: a meta-analysis of randomized controlled trials. Journal of studies on alcohol and drugs 2009; 70: 516-527. 10. Project Match Research Group. Matching Alcoholism Treatments to Client Heterogeneity: Project match posttreatment drinking outcomes. Journal of Studies on alcohol 1997; 58 (1): 7–29. Dr. J. C. A. H. Giesen is post-doc bij de Capaciteitsgroep Clinical Psychological Science, Faculty of Psychology and Neuroscience, Maastricht University. Ten tijde van dit onderzoek was zij aangesteld op een onderzoeksproject naar de voorspellers van terugval bij verslaving en naar de behandeleffecten van de behandeling in U-center. Dit project is gefinancierd door U-center. [email protected] Drs. I. Weijnen is directeur behandelzaken bij U-center, Epen. Dr. I. Candel is hoofdbehandelaar bij U-center en heeft een honoraire aanstelling bij de Capaciteitsgroep Clinical Psychological Science, Faculty of Psychology and Neuroscience, Maastricht University. Prof. dr. A. Jansen is hoogleraar experimentele klinische psychologie bij de Capaciteitsgroep Clinical Psychological Science, Faculty of Psychology and Neuroscience, Maastricht University. mgv.boomtijdschriften.nl/artikelen/gv-0-0-8.htm juli 2013 giesen, weijnen, candel & jansen